Het Sylvester ^meisje
In Engeland gaat men het nieuwe
jaar met bonnen in
„Mijn vader staat
aan het roer"
A, MOLENDIJK
President Auriol poseerde voor
jonge Hollandse kunstschilder
Zaterdag 31 December 1949
11
MET OUDE JAAR verschijnen de her
inneringen, kwebbelende, murme
lende oude mensjes, de Sylvester-vrouwtjes,
die van alle kanten komen en de kamer
vullen, die giechelen en zuchten, en die
zeggen: „Weet je dit nog, weet je dat?"
Later als de klok goed en wel twaalf uur
heeft geslagen, verdwijnen ze, met de sfeer
van kaarslicht en dennegroen. De mensen
lachen opgelucht „weg met het verleden".
Ze steken overal de lichten aan, alle lich
ten. Een zee van licht valt over witte,
feestelijk gedekte tafels. In de kristallen
vazen staan witte seringen.
„Uren, dagen, maanden, jarenis
achter de rug.
De radio komt met jazzmuziek. Op straat
en in de restaurants wordt gedanst. De lucht
is vol confetti en geklingklang van glazen
„Geluk en gezondheid in het Nieuwe jaar"
Ze gooien aardewerk aan scherven, over
het water loeien de sirenes van de boten,
hier en daar is het schijnsel van vuurwerk!
De herinneringen zijn weer veilig en wel
weg, terug naar het verleden.
Dat is altijd zo gegaan, eeuwên achter
elkaar. De Sylvester-vrouwtjes zijn alle
maal zo'n beetje hetzelfde: oud en zeurig
en sentimenteel.
Er is er niet één die uit de toon valt.
Maar eenmaal met Oudejaar is er iets
vreemds gebeurd, toen is per vergissing
in die grauwe rijen iets jongs meege
komen. een klein kind, een meisje!
Denk nu niet dat het verleden een jan
boel is.
Alles is daar werkelijk keurig geregeld.
Alles staat op kaartsysteem, en ieder Syl
vester-vrouwtje krijgt een overstap en een
papiertje waarop het adres staat waar ze
heen moet. Maar een administratieve fout
blijft altijd mogelijk.
In ieder geval, het kleine meisje kreeg
net als de anderen haar overstap en adres
papiertje. Vader Tijd, die de paperassen
uitreikte, keek wel even verwonderd, maar
hij had zoveel aan zijn hoofd.
Zonder iets te zeggen stapte ze tussen
de oude vrouwtjes het verleden uit.
Er was niemand die speciaal op haar
lette. Ze hield zich muisstil. Ze verloor de
papiertjes, maar dat hinderde niet, ze wist
toch niet wat ze er mee moest doen. Ze
dacht: „Ik ga zoeken naai' een mevrouw
met blond haar en een litteken op haar
voorhoofd, net als ik.
„Tiktak, tiktak" zeiden alle klokken van
de stad. „HalftwaalfNog dertig minuten
nog negenentwintig.
De oude vrouwtjes verdwenen naar
links en rechts.
„Tot straks", fluisterden ze. Ze lieten het
kleine meisje alleen achter in een. brede
straat met grote huizen. Voor de huizen
waren tuintjes, waar de sneeuw op lage
taxishagen en denneboompjes lag.
Een Oudejaarsavond - vertelling
door Henriëtte van Eyk
sen. Ze keken kwaadaardig en de vrouw
des huizes, een kleine dame in zwart ve
lours chiffon, die zich de hele avond had
zitten ergeren aan haar mislukte perma
nent, stiet een vreselijke kreét uit: „Ze
heefi de parapluie van tante Clasien ge
stolen. Houdt de dief
Bliksemsnel schoot het meisje de deur
uit. Zc rende door straten en straten en
vlak achter haar aan kwam de velours
c hiffon-dame. De parapluie van tante Cla-
s:en had een gouden knop en goud is goud.
„Houdt de dief".
Eigenlijk had haar man achter die pa
rapluie aan moeten gaan, maar haar man
was een man van niets. De hele avond
maar ginnegappen tegen die idiote made
moiselle. En ondertussen liet hij alle para-
pluies het huis uit dragen. Hem een zorg
als zij een longontsteking kreeg. En dan die
permanent. Ze zou alles kort en klein wil
len slaan. Ze zou beginnen met dat mis-
dadigerskind daar voor haar.
„Tiktak, tiktak", zeiden de klokken en
klikklak, klikklak, vlak achter het meisje
aan kwam het geluid dat de hogehak-
schoentjes van de boze dame maakten op
het natte sneeuw-asfalt.
Bij de lantaarn op de hoek van de Man
darijnstraat, struikelde het meisje over de
rooie poes, die bezig was met een schelvis-
kop, het Nieuwjaarsgeschenk van haar
vriend, de zwarte kater. Flang, daar lag
ze languit in de sneeuwmodder. Een se
conde later stond ze alweer overeind, maar I
het was te laat.
„Lelijkerd". De boze dame pakte het I
kind bij haar roodgeruite pofmouwtjes en
schudde het door elkaar of ze alle erger
nis van die avond, van dat jaar, van haar
hele leven op die manier wilde koelen. „Ga
mee. ik zal je naar de gevangenis laten
brengen".
Maar het meisje bleef doodstil staan en
luisterde hoe de klokken begonnen aan het
voorspel van het hele uur. Toen sloeg ze
haar ogen op en keek de vrouw recht in
het gezicht. En toen....
Je kunt iemand herkennen aan de blik
van zijn ogen, aan de kleur van zijn haar,
aan de manier waarop hij lachtDe
vrouw en het meisje herkenden elkaar aan
een littekentje, halfverscholen achter
een hooiig gepermanente kuif en de zachte
blonde krullen van een kind.
De ogen van het meisje waren groot en
vrolijk geworden. Alle lichtjes van de
Kerstboom schitterden er in en alle spie
gelende zonneplekjes op het water van de
zee, en al de felle tinten blauw en paars
van hyacintenvelden in het voorjaar.
De klok begon te slaan: Een, twee,
drie„Ik wist niet", zei de vrouw, „dat
iemand zo in de war kon raken door een
paar glazen punchZe kneep haar
ogen dicht. Toen ze ze weer open deed, was
de hemel rood van Bengaals vuur. Er werd
geschoten en gejuicht.
„Twaalf uur", „Gelukkig Nieuwjaar!"
Het meisje in het ouderwetse roodge-
uite jurkje was weg.
Onder de lantaarn lag de schelviskop
en tante Clasiens parapluie met de gouden
knop.
Zorgen der Britse huismoeders
Bij de jaarivisseling
zijn nog steed
LONDEN, December «United Press)
Engeland is op het ogenblik het enige land
ten Westen van net ijzeren gordijn waar,
ruim vier jaar na het eind van de oorlog,
nog een uitgebreid distributiestelsel van
kracht is. Zuchtend gaan de Britse huismoe
ders nog steeds hun wekelijkse rantsoenen
halen die, in vele gevallen, kleiner zijn dan
ze op het hoogtepunt van de oorlog waren.
Het uitdenken van een maaltijd bezorgt de
Britse huismoeder nog steeds hoofdpijn, spe
ciaal als haar huishoudgeld bescheiden is.
want ongerantsoeneerde levensmiddelen gaan
ver boven haar portemonnaie en haar man
heeft niet veel moeite zijn wekelijkse vlees
rantsoen in een enkele maaltijd te liquideren.
In Januari 1940 gingen in Engeland de
eerste levensmiddelen op de bon en thans,
bijna tien jaar later, is het oorspronkelijke
boter- en spekrantsoen van 112 gram per
week nog altijd het zelfde.
In 1940 was het suikerrantsoen 336 gram. op
het ogenblik is het 224 gram.
Met vlees is het het droevigst gesteld. Het
vlees ging in Maart 1940 op de bon en men
mocht toen per persoon voor een waarde van
1 shilling 10 pence kopen per week. In Maart
van dit jaar mocht men maar voor een be
drag van 10 pence aan vlees beschikken.
Op hét ogenblik heeft men het weer tot 1
shilling 6 pence gebracht.
Een functionaris van het ministerie van
Voedselvoorziening verklaarde onlangs dat
het nog vele jaren zal durèn voor dat Enge
land weer het voorloorlogse vleesverbruik
bereikt zal hebben.
Het enige belangrijke voedsel dat sedert de
oorlog van de bon is, is jam. Brood en aard-
aappelen zijn vrij en ruimschoots beschik
baar.
Een Brit krijgt de volgende hoeveelheid
gerantsoeneerde goederen per week:
extra zwaar
Suiker. 224 gram. vlees, voor een waarde
van 1 shilling 6 pence, boter 112 gram. braad
vet 56 gram. margarine 112 gram. bacon 112
gram, kaas 56 gram. mlek ruim anderhalve
liter voor volwassenen en bijna twee liter
voor kinderen tussen 5 en 18 jaar en een
halve liter per dag voor kinderen onder de
5 jaar.
Zeep, één stukje per week, thee 70 gram.
eieren, zes per week in de wintermaanden
en 2 a 3 in de zomermaanden.
Ook mag de Brit nog 24 punten per maand
uitgeven. Een blik vlees, voldoende voor een
maaltijd van vier personen, kost ongeveer
12 punten, 4'i' ons rijst kost 8 punten.
Vis is nooit op de bon geweest en is daar
door steeds een belangrijk ingrediënt op de
Britse tafel.
Bepaald gunstig is de koffie-situatie steeds
geweest. Koffie is nooit op de bon geweest
en tijdens en na de oorlog bestond wat dit
artikel betreft nooit schaarste.
Zoete biscuits, bepaalde soorten blikgroen-
ten en vruchten en melk in blik zijn allemaal
op punten.
Snoep, met inbegrip van chocola is ge
rantsoeneerd op 112 gram per week. De snoep
was eerder dit jaar al van de bon geweest,
doch de vraag was toen zo groot en de rijen
voor de winkels werden zn lang. dat vele
mensen toen in het gehee' -nets kregen.
Twee maanden later gingc lekkernijen
weer op de bon.
DAMESKAPPER
Santpoorterplein 1 - Telefoon 19706
p. f. (Adv0
Mijlpalen' op onze levensweg zijn nood
zakelijk. Zij dwingen niet alleen met onze
gedachten in het verleden te verwijlen en
om ons heen te zien. maar vooral ons te
bezinnen op de verwachtingen die wij van
de toekomst hebben.
Indien wij bij deze jaarswisseling de ba
lans opmaken, dan is het beeld dat de we
reld ons biedt, verre van bemoedigend. De
mensheid niet alleen onder de moeilijk
heden van het ogenblik, maar vooral onder
de dreiging van gevaren die schijnen te na
deren.
De wereldoorlog is sinds Mei 1945 wel
geëindigd, maar de verdeeldheid onder de
volken die als overwinnaars uit de strijd
traden, is zo groot geworden, dat het nog
steeds niet mogelijk bleek die oorlog met
een vredesverdrag af te sluiten. En toch
wordt al weer rekening gehouden met de
mogelijkheid van een nieuwe oorlog, als
een gevolg van de tegenstellingen die er
rezen tussen het Oosten en liet Westen. De
een is, wat dit dreigende noodlot betreft,
wat minder pessimistisch als de ander,
maar slechts weinigen durven het als niet-
bestaand ter zijde te schuiven. Met schrik
wordt gedacht aan de nieuwe menselijke
vinding van de atoombom, overtuigd als
men is, dat als die wordt aangewend, het
gelijk zal staan aan een vernietiging van
alles wat leeft.
De burgeroorlog in China woedt voort.
Het gevaar dat die kan leiden tot verhoging
der internationale spanningen, wordt gro
ter. En dat is niet het enige punt in de we
reld waar de gevaarlijke stoffen opgesta
peld liggen die tot noodlottige explosies
kunnen leiden.
De volken die nog gebukt gaan onder
de enorme lasten die de oorlog bracht,
voelen zich gedwongen een nieuw appa
raat op te bouwen om de nieuwe oorlog
te kunnen voeren. Daarmee gaan natuur
lijk zware financiële lasten gepaard, die
in een verarmde wereld een belemmering
zijn voor veel nuttig werk. Op die manier
wordt het puin nooit volledig opgeruimd
noch de verwoesting van 19391945 her
steld.
Economisch is zeer veel ontwricht. West-
Europa leeft bij de gratie van Amerika.
Er wordt gerekend met de mogelijkheid
van een nieuwe crisis, met alle gevolgen
van die. Ook dat het spook der werkloos
heid weer zal gaan rondwandelen en wan
hoop brengen.
Zo is er overal chaos.
En het ontmoedigende is. dat er geen
vertrouwen meer in de toekomst blijkt te
zijn. Er is als het ware een berusting ge
komen, een mentaliteit van: „er is toch
geen ontkomen aan". Wanhoopt men dan
volkomen aan de kans de tegenstellingen
tussen het Oosten en het Westen te over
bruggen zonder naar de wapenen te grij
pen? Geeft de mens het geloof aan nieuwe
mogelijkheden dan volkomen op?
meest vermogende Arabieren en de hoogste
inlandse autoriteit van Tunis, Marokko en
Algerije, die een paleis bewoont in een
oase in het hart van de Sahara. Hel ver
blijf duurde twee maanden in plaats van
tien dagen, die er eerst voor waren uit
getrokken en de beschrijving ervan zou
een hoofdstuk uit 1001 nacht kunnen vor
men.
Van schilder tot (bijna)
„hoge priester"
De schilder kreeg van zijn hoge opdracht
gever twee bedienden en een chauffeur
toegewezen en een vleugel van het paleis,
tegenover de vertrekken, waar de harem
van de sheik verbleef, werd voor Van den
Molengraft als schilders-atelier ingericht.
De sjeik moet met zijn portretschilder zeer
ingenomen geweest zijn, want hij stelde
op een dag Van den Molengraft voor, maar
altijd bij hem te blijven. Hij zou dan een
eigen woning met Europees comfort krij
gen en de titel van hoge priester. Maar
toen arriveerde er voor de schilder een
brief uit Algiers met de uitnodiging de
plechtigheden bij te komen wonen in ver
band met de overdracht van het oorlogs-
kruis aan deze stad. President Auriol, ver
gezeld van de ministers Moch en Ramadier,
zou dat ereteken de burgemeester persoon
lijk komen overhandigen, ter erkenning
van de grote verdiensten, die de stad tij
dens de jongste oorlog Frankrijk heeft be
wezen. De Hollandse schilder nam dus af
scheid van de sjeik en zijn veeltallige
familie en keerde terug naar Algiers. Dat
was in Mei 1949. Na bet feest, dat met
Oosterse praal werd gevierd, vroeg de
president van de Assemblée of Van den
Molengraft ervoor voelde, de gebeurtenis
in een groot statieschilderij vast te leggen.
Van zekere Franse zijde vond men het
maar zo, dat zulk een belangrijke opdracht
door een buitenlander zou worden uitge
voerd, maar tenslotte werd het verzoek
van de president toch officieel bekrach
tigd. Voor de uitvoering werd twee jaar
uitgetrokken en Van den Molengraft is
thans in Parijs met de voorstudies bezig.
Als die klaar zijn, trekt de schilder terug
naar Noord-Afrika. Na deze officiële er
kenning van zijn talenten volgden meer
opdrachten uit de hoogste Franse regionen.
Peer kan het werk bijna niet meer af.
Persoonlijk maak ik voor deze schilder,
die in Holland zelf nog maar weinig be
kendheid geniet, graag een buiging: hij
draagt een naam, waarvan men meer zal
horen.
Vele automobilisten ontsteken bij dichte
mist de parkeerlichten of de stadslampjes.
K.N.AC, wijst erop, dat dit geen nut
•eeft. Men dient in dit geval met gedimde
:oplampen te rijden, zo mogelijk met gebruik
van een mistlamp die zo laag mogelijk aan
de linkerzijde van de auto dient te worden
aangebracht en op zodanige manier, dat de
lichtbundel naar rechts is gericht
En hoe staan de mensen die belijden
dat het bestuur niet in handen van wereld
heersers is, maar dat God regeert, tegen
over deze dingen?
De toekomst der wereld wordt niet be
slist door Stalin of Truman. Dat zijn ook
slechts pionnen of officieren op het grote
schaakbord. Gelooft men niet meer, dat er
ook nu nog onverwachte zetten gedaan
kunnen worden die het spel in eens een
heel andere wending geven? Het is toch
dezelfde God die in de dagen van Jona
Nineveh wilde sparen als er slechts tien
gevonden werden die de knie voor Hem
bogen.
Waardoor dan ook het gevoel van moe
deloosheid onder de Christenen?
Het doet denken aan de geschiedenis
van Job. De mensheid wordt ook nu be
roerd door het probleem van het lijden.
Waarom die chaos in de wereld? Waarom
die nieuwe oorlogsdreiging? Waarom die
haat onder de mensen? Waarom de ver
deeldheid onder de kerken? Waarom? En
zo lang de mensen alleen met zich zelf te
rade gaan. blijven zij met die vragen zitten.
Evenals Job. toen hij slechts met zijn vrien
den discussieerde. Maar toen heeft God
Job naar buiten geleid en in een onweer
op zijn vragen een antwoord gegeven. Hem
gesteld tegenover de grootheid en de al
macht Gods, die niet alleen het lot der af
zonderlijke mensen bestuurt, maar ook van
de volken, van heel de wereld.
Toen heeft Job zijn vertrouwen her
kregen. Hij heeft opnieuw de ploeg voor
de dag gehaald en gedaan wat zijn hand
vond om te doen.
Dan verdwijnt de onrust en de onzeker
heid. Dan komt voor de opstandige berus
ting de nieuwe verwachting.
Alles is in Gods hand.
Ook het lot van de wereld. Dan durven
wij opnieuw, in vertrouwend opzien naar
Boven, weer nieuwe plannen te maken.
Niet dat hetgeen om ons gebeurt ons niet
raakt, maar wel omdat wij weten, dat alles
zal leiden tot het einddoel: de komst van
Gods KoninRrijk. De beweringen en de ver
wikkelingen in de wereld zijn ongetwijfeld
een onderdeel van de gebeurtenissen die
daaraan voorafgaan. Maar wij zien ze dan
in een nieuw licht. Zoals Jezus zijn vol
gelingen leerde toen Hij zei: Laat u niet
verontrusten, want Ik ben met u en Mij
is gegeven alle macht in hemel en op aarde.
Dan hebben wij voor deze wereld nog
dezelfde verwachtingen als er indertijd be
stonden voor Nineveh. En dan helpen wij
bouwen aan de toekomst. Dan valt de druk
van ons af en werken wij mee aan nieuwe
mogelijkheden.
Een jongen voer eens mee met zijn vader
die visser was. Het kleine scheepje werd
op de zee in een storm voortgedreven. De
jongen sliep evenwel rustig in de kajuit.
Toen hem later gevraagd werd: „Hoe kon
je slapen in zo'n storm?" antwooi'Cde hij:
„Ik wist dat mijn vader aan het roer stond".
Zo staat ook God, onze Vader, aan het
roer van het wereldschip.
Die gedachte schenkt rust, ook al zijn
de omstandigheden van deze jaarswisse
ling somber. Maar het legt ons ook ver
plichtingen op voor het nieuwe jaar!
VAN T.
Duitsers beginnen schepen
te bouwen
De eerste zes schepen voor de nieuwe
na-oorlogse Duitse koopvaardijvloot zijn
thans op stapel gezet ingevolge de recente
overeenkomst tussen de geallieerden en
Duitsers, waarbij toestemming werd ge
geven tot uitbreiding van de Duitse scheep
vaart. Het eerste schip zal naar verwacht
wordt in Juni gereed komen.
De schepen, die worden gebouwd voor
de Duitse Orient lijn voor gebruik op de
Oostelijke Middellandse Zee route, zullen
ieder 1900 brutoton meten en 3500 ton
vracht kunnen vervoeren.
In één van die tuintjes, met zijn rug
tegen het stammetje van een kale kastanje,
zat de nachtwaker. Zijn brandende lantaarn
stond naast hem op de grond.
Hij at een erg vet oliebolletje, en hij zei
tegen het meisje: „Waarom heb je je ver
kleed?"
Het meisje keek hem vragend aan. Zij
had zich helemaal niet verkleed. Zij droeg
een tamelijk lang roodgeruit jurkje. Het
hoge boordje was afgezet met zwart band
fluweel. Haar zwarte rijglaarzen waren
netjes gepoetst en haar blonde krullen,
die tot over haar middel hingen, waren
boven op haar hoofd opgenomen met een
grote wijduitstaande vuurrode strik.
„Als je maar weet", ging de nachtwaker
verder, „dat je er erg opgedirkt uitziet met
dat losse haar. Wat loop je hier eigenlijk
te zoeken?"
Het meisje steunde haar ellebogen op
het hekje en staarde in het licht van de
lantaarn. Ze wist heel goed wat ze zocht,
ze had kunnen antwoorden: „Ik zoek de
vrouw die ik geworden ben". Maar ze zei
zomaar wat, iets heel anders.
„Ik zoek een poes
„Zeg dat dan", bromde de nachtwaker.
„Er zit een rooie poes in het portiek van
nummer drie".
Toen de rooie poes van nummer drie
het meisje zag, zei ze: „Ik ben de dochter
van de dochter van Minet. Je weet wel,
alle pozen heetten vroeger Minet".
„Tiktak, tiktak" zeiden de klokken. „Nog
twintig minuten
Het meisje werd onrustig. Wat vloog de
tijd.„Dochter van de dochter van Mi
net, zou je me alsjeblieft willen zeggen
waar ze is?"
„Ze, ze, wie is ze?" voeg de poes snibbig
en het meisje trachtte hals over kop de
zaak uit te leggen, wat heel moeilijk was.
„Voor de klok twaalf slaat, zie je", be
sloot ze haar relaas, „voor die tijd wilde
ik haar even goeden dag zeggen. Ik zou
haar zo herkenne, aan dat litteken op
mijn voorhoofd, ik bedoel op haar voor
hoofd".
De rooie poes vond het een verward
verhaal maar ze begreep toch wel, dat
het meisje iemand zocht. „Een lieve
dame...." „Luister", zei ze. „Je belt ge
woon overal aan en vraagt mevrouw te
spreken. Allicht loop je die dame dan
tegen het lijf.... ik ga nu maar. Ik wil
Nieuwjaar vieren met de zwarte kater van
de hoek".
Het meisje keerde zich om en belde aan
de eerste de beste deur. Ze werd openge
daan door een prachtige blauw-fluwelen
lakei, die „nee, nee, nee.zei.
Even hoerde ze in de verte geroezemoes
van stemmen. Even rook ze de geur van
punch en gebak. Toen werd de deur zacht
maar onherroepelijk voor haar gesloten.
De tweede deur werd open gedaan door
een statige huishoudster. „Nee", zei de
huishoudster, „wij willen geen kinder
postzegels. We hebben geen ouwe kranten,
we kopen niet aan de deur".
De derde deur werd zo plotseling voor
haar gezicht dichtgegooid, dat er een slip
van haar jurkje tussen kwam te zitten,
waardoor ze nog eens moest bellen
Bij de volgende deur was er een jongen,
die naar haar schopte en bij de daarop vol
gende deur een oude heer, die zei dat het
zondig was voor een jongedame om zo laat
op straat te lopen
Toen het meisje aan de tiende deur
belde, was er iets opstandigs in haar hart
gekomen. Ze duwde iemand, die haar de
pas wilde afsnijden, opzij, stormde de gang
in, greep een parapluie uit de koperen
standaard, zwaaide die en riep: „Ik wil
mevrouw spreken
Ze had blijkbaar heel hard geroepen. In
minder dan geen tijd stond de gang vol
mensen. De mensen knipperoogden in het
felle licht van de kristallen lantaarn, want
ze hadden urenlang in de schemerige salon
gezeten om het vlammende haardvuur,
waarin ze met verveelde gezichten
de verdroogde hulsttakjes van het Kerst
feest opstookten.
„Wie is dat? Wie is dat?" riepen de men-
Ministerraad kon wel wachten
Peer van den Molengraft, veelbelovend talent en hofschilder van
Arabische sjeik, protégé van hoge Franse regeringspersonen
(Van onze correspondent in Parijs)
Toen enkele maanden geleden de Eind-
hovense schilder Peer van den Molengraft
Frankrijk arriveerde, vroeg iemand
hem: heb je geen kennissen of relaties in
Parijs, mensen waar je eens aan kunt
lopen? Zijn antwoord luidde: ja, ik heb
drie adressen, waar ik heen moet: het
Elysée (de residentie van de president van
de republiek) en de departementen van
binnenlandse zaken en van nationale ver
dediging. Dat was geen poging van deze
Nederlandse schilder om zich nu eens na
drukkelijk van zijn baardige Montparnas-
ser collegas te onderscheiden, het was de
zuivere waarheid.
Van den Molengi-aft is een jonge man
van nog geen dertig jaar, die zijn mede
mensen van het talent, dat hij bezit, niet
probeert te overtuigen door de lengte van
zijn haren, noch door de groezeligheid van
zijn voorkomen of door de ontevredenheid
van zijn blik. Wat zijn uiterlijk betreft,
zou hij evengoed een exporteur van Edam
mer kaas wat hij ook geweest is of
een reiziger in levensverzekeringen kun
nen wezen. Inderdaad was hij naar Parijs
gekomen om daar, in opdracht, portretten
van president Auriol en van de ministers
Moch en Ramadier te schilderen, maar op
dat moment, een maand of wat geleden,
was er juist weer een crisis in de Franse
politieke ménage en dus moest hij, zei men
hem, maar een dag of tien wachten. Maar
in de morgen die volgde op de nacht waar
in Bidault zijn kabinet in elkaar had ge
knutseld, kreeg Van den Molengraft een
telefoontje van het Elysée en nog diezelfde
dag ontving de president gedurende an
derhalf uur onze landgenoot. Het was de
eerste maal, dat Vincent Auriol voor een
schilder poseerde en hij deed dit met een
voorbeeldig geduld: de ministerraad moest
zelfs een uur op hem wachten.
De schetsen zijn nu klaar en thans is
Peer van den Molengraft bezig met Moch.
Wanneer ook de voorstudies voor "diens
portret zijn voltooid, trekt onze landgenoot
naar een plaatsje in de provincie, waar
Paul Ramadier het burgemeestersambt
vervult. Ook deze politicus met zijn ver
maarde bokkesikje zal daar dan voor hem
poseren.
De voorgeschiedenis van deze grote op
dracht aan onze jonge landgenoot is be
langwekkend genoeg om in het kort ver
haald te worden.
Van den Molengraft, die vroeger achter
eenvolgens bij Jan Kruysen in Eindhoven
en bij Harry Kooien in Amsterdam ge
werkt heeft, kwam vorig jaar tot de con
clusie, dat hij beter deed een „nuttig en
maatschappelijk" beroep te kiezen. Hij
zette zijn ezel in de kast, hing zijn palet
op en legde zijn penselen ernaast en trok
toen met een vriend naar Noord-Afrika
om daar Hollandse kazen in te voeren.
Daaraan zou meer behoefte bestaan, dacht
hij, dan aan zijn doeken. Maar in Algiers
merkte hij al gauw, dat het als geïmprovi
seerd kaashandelaar niet zo simpel is een
weg te vinden door de administratieve,
doolhof van licenties en verordeningen en
de affaire werd dus een mislukking. Toen
ontmoette hij toevallig een bekend kunst
criticus, die hij wat werk liet zien. De
criticus vond het interessant en riep wat
collegas tezamen. Op die „persconferen
ties" werd besloten een expositie te or
ganiseren in Algiers én die tentoonstelling
werd een groot succes.
Een Nederlandse diplomaat stelde de
schilder voor aan de president van de As
semblée, die een paar dagen later een
brief schreef met die prachtige volzin:
„Graag zou ik door het talent van meester
Van den Molengraft onsterflijk worden
gemaakt".
In het kabinet van de president leerde
onze landgenoot vervolgens verscheidene
plaatselijke notabelen en politici van naam
kennen en van de ene opdracht rolde hij
in de andere. Zo werd hij op een dag ook
bij de sjeik El Kacimi ontboden, een der
Voor-studie van het portret van president
Aurioldoor Peer van de Molengraft.
Van de Molen
graft tussen de
sjeik El Kacimi
(links uan hem)
en twee van diens
:onen. De vierde
man behoort tot de
hofhouding van de
sjeik.