Uit de schatten van het Frans Halsmuseum P. HARTOG Dalende criminaliteit in Haariem ïaterdag 21 Januari 1950 3 J. W. HOFSTRA: „EEN MAN ALLEEN" (Leopolds Uitgevers maatschappij, Den Haag) ~«INDS HET VERSCHIJNEN van Jan Willem Hofstra's vorige tweede oman, ..Een sterke Vrouw, wie zal haar inden waarin de invloed van Couperus iet moeilijk te onderkennen viel, heeft eze muzikale aestheet-van-aanleg zich ontwikkeld, zo niet wezenlijk eranderd. Aan het „levensgevoel", dat in existentialisme een wijsgerige grond- lag zoekt en in de romans en de dicht- :unst dringender dan sedert eeuwen de raag aller vragen stelt, de vraag naar de in van het leven, is ook hij niet ontkomen. liever: hij wilde of kon zich er niet aan Gevoeliger en nauwkeuriger dan enige ndere menselijke uitingsvorm registreert ie kunst wat er in „het hart van de tijd" vrees en hoop, falen en streven, en vernieuwing. En waar onze tijd :r één is van geestelijke nood, van twijfel ian de houdbaarheid van levensbeginselen lie eeuwenlang het richtsnoer waren voor menselijk handelen, kan het wel niet of ook de litteratuur draagt er de eken en van: de „zwarte" roman, beklem- nend door zijn wanhoop, zijn levens- mzekerheid, zijn genadeloos signaleren van iet bederf en verderf.. Voor zover deze zijn geschreven uit de drang van eerlijk verontrust menselijk en kunste naarsgeweten en zij een zich blindelings :en gronde richtend mensengeslacht tot be sinning brengen, kunnen en zullen zij hun niet missen. Als kunstwerk ook alleen als zodanig getuigen zij, veren zij, door hun ontroerend ver- nogen. Falen zij hierin, putten zij zich met sen ziekelijk welbehagen uit in een ten :oon spreiden van al het gedrochtelijk on dat als een giftige woekerplant onze krachten ondermijnt, dan heb zij met kunst niet het geringste meer ran doen en dienen zij als schijnkunst te worden ontmaskerd en afgewezen. Hier ligt criterium, dat over de kunstwaarde de „zwarte roman" beslist. „Een Man Alleen" geeft aanleiding, deze tussen verwerpelijke en aanvaard bare „zwarte kunst" zo scherp mogelijk te trekken. Men kan van deze roman zeggen men wil: dat het Hofstra nog niet is de verfijnde stijl van zijn beide boeken in overeenstemming te bren gen met de beklemmend-realistische (en toch ook weer symbolistische) sfeer van deze romanstof; dat hij enkele hoofdstuk danig verzwakt en zelfs ontsierd heeft door, zonder enig aanwijsbaar organisch verband, enkele figuren uit zijn vroeger werk een plaats te geven in een „geestelijk klimaat", waarin ze niet thuishoren; dat zijn schrijfwijze een enkele maal bedenke lijk dicht nadert tot het rhetorische, thea trale en sentimentele inderdaad kan dit alles tegen „Een Man Alleen" worden aan gevoerd. Maar niet kan men twijfelen aan de ernst en aan het talent, waarmee Hof stra, ondanks dit existentialistische realisme, een „roman van de hoop" heeft willen schrijven en ook grotendeels hééft geschreven. Hofstra heeft, lijkt mij, de invloed onder gaan van Graham Greene en Gabriël Mar cel, van „The Heart of the Matter" (on langs in een uitstekende vertaling ver schenen bij „Contact" in de serie „Moderne Meesterwerken", onder de titel „De Kern van de Zaak") van de eerstgenoemde en de geest van „Un Homme de Dieu" (niet lang geleden voor het eerst in Parijs opge voerd, hoewel al 25 jaar oud) van de tweede. Greene is „schrijver van het men selijk geweten", Marcel behorend tot de Katholieke tak van het Franse existen tialisme één der felste tegenstanders van Sartre, hoewel men hem diens geestelijke broeder kan noemen. Beiden, hoe ver schillend, gaan de demonisch-duistere krachten, die deze generatie bedreigen, allerminst uit de weg: ze kennen de angst, de wanhoop, de benauwenis van een leven dat aan zijn eigen waarde twijfelt; beiden schrijven zij wel een „zwarte roman", maar één met een verlossende strekking. Al bereikt Hofstra hun peil niet, hij staat aan hun zijde; hij heeft met al zijn tekort een indrukwekkende roman ge schreven, een boek vol deernis, mensen liefde en bevrijdingsdrang. Zes mensen, wier levens elkaar door kruisen, vechten met hun wanhoop. De schrijver Derrek Westerlo, de „man alleen", die met een verbeten zelftucht zijn driften doodt en zich verbergt achter een masker van ongenaakbaarheid, vlucht naar Parijs om „zijn ziel te zoeken". De pianist Darval kan en wil het lijden der mensheid niet dragen en weigert uit hoogmoed te geloven aan de Kruisdood, „omdat men dan van schaamte zou moeten sterven". Ursule, die als kind met ontzag over de muur van een kloostertuin zag, koos het leven van een lichtekooi. Alain, fijnzinnige kunstenaars natuur. heeft zich prijsgegeven aan zijn hartstochten. Nico, verslaafd aan de drank, richt zijn leven ten gronde en zijn twee- lingszuster Sibylle, een tragische intrigante, die als een vampier haar vrienden kwelt met een ziekelijke nieuwsgierigheid en niet weet te zeggen of ze liefheeft dan wel haat, vat al haai' rampzaligheid samen in deze gedachte: „Ik kan niet, ik weet geen weg meer alleen". En tenslotte Corinne Nico's vrouw: ze verkwijnt in eenzaamheid, omdat ze uit trots onmachtig is, haar eenmaal ge kwetste liefde uit te spreken. Zelfs Pater Agenda voor Haarlem ZATERDAG 21 JANUARI Stadsschouwburg: Harvey" (Comedia), 8 uur. Frans Halsmuseum: Sonatenavond Jan Hesmerg en Ans Bouter, 8 uur. Luxor: „Een kus van Venus", alle leeft., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. City: „Moederlied", 14 j., 2.15, 4.30. 7 en 9.15 uur. Spaarne: „De laatste barricade", 14 j., 2,30. 7 en 9.15 uur. Frans Hals: „Die Fle- dermaus", 18 j„ 2.30, 7 en 9.15 uur. Rem brandt: toch schijnt de zon", alle leeft., 2, 4,15, 7 en 9.15 uur. Palace: „Gunga Din", 14 j., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. ZONDAG 22 JANUARI Stadsschouwburg: „Goud en antiek" (Co- media), 8 uur. Concertgebouw: Humoristen- parade, 8 uur. Bioscopen: Middag- en avond voorstellingen, MAANDAG 23 JANUARI Bioscopen: Middag- en avondvoorstellingen. Derue (die herinnert aan Greene's priester figuren en voor wie Le Père Troisfontaine, een van Sartre's vurigste bestrijders, model kon hebben gestaan), wordt eerst door dit leven der hopelozen de diepste zin gewaar van zijn prediking. Tot zover dan de „zwarte" bladzijden van deze roman. „Een Man Alleen" is een boek van „mensen-alleen", van eenzamen in hun ver slagenheid, van ontredderden. Hofstra heeft hun ellende meeslepend en indrukwekkend beschreven en, hun zielen peilend, geraakt aan de wortel van dit kwaad: geestelijke desertie, een verraad aan het kostbare ge schenk van dit leven. Een zinloze moord doet deze radelozen opschrikken, de ont moeting met de dood leert hun de zin van het leven. Men zou van een collectief schuldgevoel kunnen spreken, dat deze harten ontvankelijk maakt voor de deernis en de mensenliefde. In die geest noemde Hofstra zijn „Een Man Alleen" een roman van de hoop, waarin hij en dit kenmerkt de kwaliteit van zijn schrijversernst dit woord van Pascal als motto meegaf: „Het Kantoormachinehandel HAARLEM - SCHOTERWEG 122 - TEL. 12681 Schrijf-, tel- en rekenmachines Kantoormeubilair (Adv.) is gevaarlijk, de mens te zeer voor ogen te houden, hoeveel hij gemeen heeft met het dier, zonder hem zijn grootheid te tonen. Even gevaarlijk is het, hem te zeer zijn grootheid te doen zien zonder zijn laagheid. Gevarlijker nog moet het worden genoemd, beide voor hem verbórgen te houden. Maar heilzaam is het, hem beide gewaar te doen worden." Terwille van deze heilzaamheid, en daar van oprecht vervuld, heeft Hofstra deze roman geschreven, ontegenzeggelijk met begaafdheid, maar teleurstellend toch ook door een tekort aan overtuigende kracht, waar hij deze mensen-alleen uit hun nood lottige eenzaamheid wil verlossen. Meer zelfcritiek, versobering en waakzaamheid tegen elk spoor van pathos zullen van de roman waaraan hij nu schrijft, „Gelukkige Familie" (geïnspireerd op een schilderij van Charley Toorop), een gaver werkstuk kunnen maken. C. J. E. DINAUX. Ir, 1949 kwamen geen moorden, doodslagen en belangrijke inbraken voor Om het meer, dat in de duinen langs de Zeeweg bij het helmmonument gegraven wordt, diep genoeg te kunnen maken wordt het grondwater eerst weggepompt. Verschillende pulten zijn geslagen, die met elkaar zijn verbonden. Drie pompen zorgen er voor dat het water een paar honderd meter verder in een duinkom wordt gestort. Een en ander resulteert in dit fraaie hoekje natuurschoon, dat echter van tijdelijke aard is. De maatschappij als steun en gevaar voor de persoonlijkheid Onder deze titel hield prof, dr. H. Olde- wèlt uit Amsterdam een goedbezochte lezing voor de Kennemer Studiekring in de Renaissancezaal van het Frans Hals Museum te Haarlem. Prof. Oldewelt begon met op te merken, dat men in deze maatschappij twee merk waardige fenomenen kan opmerken, die elkaar feitelijk behoorden uit te sluiten, namelijk enerzijds een grote hoeveelheid individuen welke zich van de gemeenschap afzonderen, anderzijds het optreden van kuddegevoelens, die zich uiten in het ach' ter vlaggen en leugens aanlopen. Beide vormen zijn grote gevaren voor de per soonlijkheid, vooral voor de isolering geldt dit. Wie zich van de anderen afsluit, ver wondt zichzelf. Niet alleen in maatschap pelijk opzicht, maar ook voor zijn geeste lijke groei is men volkomen aangewezen op de medemens. Ingevolge zijn gestel is de mens op de gemeenschap „toegeboren", zoals de hoogleraar zich in zijn kernige taal uitdrukt. Men komt ter wereld met spieren; deze zijn al gevormd toen men nog weinig wist van de arbeid die ermee verricht moet worden. Als de mens een maal geboren is en rondloopt blijkt dan dat deze-spieren niet verzwakken door- het gebruik, maar daar juist door gesterkt worden. Spreker haalde nog vele andere voorbeelden aan, alle er op duidend dat ons lichaam voor bepaalde doeleinden is ingericht. Dit nu geldt ook in psychisch opzicht, en daar wijst alles naar de ge meenschap. Er is echter een neiging tot verstarring in de mens. Gewoonten zijn een goed ding: het leven verloopt in vaste banen, is ge regeld en men kan er tijd door winnen, welke men voor allei'lei kan gebruiken. Maar meestal gaat het andex's. De gewoon ten zetten zich vast en worden een dwang, worden geheiligd, wor.den despoten. Men ziet deze mensen veel en hun leven is fei telijk een onvoltooid verleden, dat alleen nog maar voltooid moet worden alvorens men de werkelijke voltooid verleden tijd aanvangt en in vx-ede rust. Hierdoor ont staat een vervlakking van de persoonlijk- heid. Men heeft proeven genomen met dieren door hun een poot te amputeren; na korte tijd pasten zij zich bij deze toe stand aan en ontwikkelden een nieuwe looptechniek. Bond men de poot echter aan het lichaam vast, dan bleef het dier onhandig mank lopen. Zo ziet men het ook bij de mensen gebeux-en. Vaak verwonden zij zichzelf dermate door zichzelf van de gemeenschap te isolex-en (omdat zij geen kans kregen zich te verwezenlijken), dat zij een geheel nieuwe, lagere levenstech niek ontwikkelden, waax- zij niet meer uit te halen zijn, evenals men dit ziet bij lopende-bandavbeiders, die geen zelfstan dig werk meer kunnen en willen uitoefe nen. Dan is hun persoonlijkheid geampu- teex'd en zijn zij rijp voor de kuddegevoe lens. In uiterst grove en uiterst grote trekken weergegeven is dit de gedachtegang, waar mee prof. Oldewelt zijn auditorium het naast elkaar bestaan van twee dermate verschillende cultuux'typen begx'ijpelijk maakte. Hij had gelegenheid lichtelijk sombere, maar spitse en geestige kx'itiek uit te oefe nen óp onze (op alzijdige ax-gwaan exx wan trouwen gebouwde) maatschappij. ADMIRAAL MOORE DANKT KAPITEIN VAN DE ALMKERK De Engelse admiraal Moore, binnen wiens ressort enige dagen geleden in de monding van de Theems de Britse onder zeeboot „Tx-uculent" verging, heeft aan de kapitein van het Nederlandse stoomschip „Almdijk" zijn grote dankbaarheid uitge sproken voor de hulp die onmiddellijk na dat de „Truculent" was aangevaren, door hem en zijn bemanning is verleend. NA HET SCHEREN TER VOORKOMING VAN PUISTJES EN IRRITATIE VAN DE HUID De criminaliteit in ons land was in de ooi-log en de jaren die daarop onmiddellijk volgden, gestegen. Daarna kon weer een daling geconstateerd worden, over 1949 is de statistiek over Nederland nog niet bij gewerkt. Ook de jaarverslagen van de Haarlemse politie zijn nog niet opgemaakt, maar de stellige indruk is verkregen dat in Haai-lem de criminaliteit in 1949 vrij sterk is afgenomen. Wie dagelijks kennisneemt van het politierapport heeft kunnen opmerken dat er in dit jaar in Haax'lem geen moor den of doodslagen zijn gebeurd, er wai'en alleen enkele vechtpartijen die op een poging tot doodslag wezen. Het opvallende is bovendien dat er hier geen enkele be langrijke inbraak is gepleegd. Dat is in het vex-leden wel anders geweest. Er is een herinnering aan de tijd dat Haarlem en omgeving een geliefd operatiegebied voor Amsterdamse inbx-ekers was. Een politieman verzekerde ons, dat er op dit ogenblik ook niet meer gesproken kan worden van „donker Amsterdam", met een kex-n van „zwai-e jongens" die zich gespecialiseerd hebben in het inbreken. Het is dus zeer vex'klaarbaar dat wij geen bezoek meer krijgen van de ongewenste Amsterdammers. Elders in het land kwamen verschei dene roofovervallen voor, maar Haarlem bleef daarvan ook vrij. Er kwam één aan gifte van een roofoverval, maar het onder zoek wees al gauw uit, dat die gefingeerd was. Een bestuurslid van een St. Nicolaas vereniging had geld van zijn organisatie voor-zich zelf vei'bruikt en probeerde dit feit op die manier te camoufleren. Ook het aantal rijwieldiefstallen is sterk vex-minderd. Misschien is dit te dan ken aan de omstandigheid dat er weer volop nieuwe fiejpen te koop zijn, waar door het voor de dieven moeilijker ge worden is om van een gebruikte fiets af te komen. De vermindering van het aantal inbra ken en rijwieldiefstallen is ongetwijfeld ook een gevolg van het toezicht dat de politie uitoefent. Dit is nog verbeterd dooi de aanschaffing van twee auto's met radio-installatie. De veiligheid in de stad vereist op dit ogenblik niet dat beide auto's tegelijk rijden, zodat er met één volstaan wordt en die is nog niet alle 24 uur op het pad. Maai- natuui'lijk gaat de tweede ook de stiraat op als er aanlei ding toe bestaat. Natuurlijk moet men uit deze gunstige gang van zaken niet afleiden dat de poli tie geen werk heeft. Er blijft altijd veel te doen aan andere zaken, o.a. diefstallen, verduisteringen, enz. Een der belangrijk ste zaken was in het afgelopen jaar de bekende bonnendiefstal. De politie heeft steeds meer te doen doordat het aantal verkeersongelukken nog steeds stijgt. Het komt wel voor dat het politierapport melding maakt van 6 a 7 verkeersongelukken op één dag. De baldadigheid der jeugd Nog altijd is het nodig op te treden tegen baldadigheid onder de jeugd. De politie past sinds enige tijd de methode toe om de hoofden van scholen daax-bij in te schakelen. Bij elk geval waarbij een schooljongen betrokken is wordt door de politie contact gezocht met het hoofd dei- school. Dit heeft dikwijls een zeer goede uitwerking. Uit het feit dat er in het afgelopen jaar meer gevallen aan schoolhoofden zijn ge rapporteerd dan in 1948, mag nog niet geconcludeerd worden dat de baldadig heid der jeugd is toegenomen. Dit komt ook op rekening van de auto-met-radio. Wanneer vroeger klachten bij de politie kwamen dat jongens ergens vernielingen in een plantsoen pleegden, werd er ge tracht zo spoedig mogelijk een agent op af te sturen, maar veelal kwam die als de jongens al weer vei'dwenen waren. Nu wordt de politie-auto indien die althans niet al te ver van de plek verwijderd is, er op afgestuurd en worden de jongens meermalen op heterdaad betrapt. De direteur van Hout en Plantsoenen had ook de indruk dat de inschakeling van de schoolhoofden goede resultaten af werpt, maar toch is dit nog niet afdoende gebleken. Nog altijd wordt door de bal dadige jeugd voor duizenden guldens per jaar schade veroorzaakt aan onze plant soenen. Daarbij is geen rekening gehou den met de schade die op rekening komt van de honden, die ook veel vernielen. Er zijn maatregelen in studie om met nog meer succes de vernielzucht der jeugd tegen te gaan. Ook andere gemeente-eigendommen hebben nog steeds veel te verduren van baldadige jongens. Vooral in de omgeving van de Botex-markt en de Platanenlaan is in het afgelopen jaar veel schade aan gericht door veimieling van ruiten en lantaarns. Ook zijn er hekken bij school gebouwen vernield. De achtkantige "houten windmolen te Hierden op de Veluwe zal worden gesloopt en te Heijen in Noord-Limburg, aan de rijksweg VenloNijmegen wederom worden worden opgebouwd. De molen zal te Heijen volledig in gebruik worden genomen, daar dit dox-p nog niet van electriciteit is voor zien. OVER MUZIEK LULLY Vraagt het Uw kapper Het oud-Haarlemse stadsgezicht is in ons museum veelzijdig vertegenwoordigd. Tot de meeste bezoekex-s spi'eken uiteraard de exacte stads-„portretten" door Geirit Berckheyde, die echter veeleer topografi sche dan grote artistieke waarde bezitten. (Men verwai-re in dit verband Gerrit niet met zijn acht jaar oudei'e broeder Job, van wie het Mauritshuis het gevoelige paneel tje met een Gezicht op de Oude Gx-acht, in de omgeving van het Klein Heiligland bezit. Een zeex- gelukkig staal van .Berckheyde's kunst vex-kreeg het museum uit Duits be zit, een doek met de Markt en de St. Bavo, daterend uit 1696. Juist die zakelijke kijk op ons marktplein, biedt ons de gelegen heid een zo objectief mogelijk beeld te vormen van de schoonheid der architec tuur. die de zakelijkheid van Berckheyde ten spijt schildex-achtig blijft krachtens haar eigen wezen. Een uitstekende voorstelling kunnen wij ons maken van de prachtige geslotenheid van dit marktplein in welstand. Een gevoel van weemoed maakt zich van ons meester, als wij dit harmonische stadsbeeld vei-ge- lijken met het droevige restant, dat het nageslacht rest. Wel zéér onbarmhartig heeft ons dix-ecte voorgeslacht bressen ge slagen in deze schone orde en het oude stadshart deerlijk verminkt. Het is niet te loochenen dat de afbraak van oude monu menten somtijds noodzakelijk is: de tijd schrijdt voort en het moderne leven stelt zijn gebiedende eisen. Een levende stad kan nu eenmaal geen openluchtmuseum zijn. Maar wat onze weemoed vooral op wekt is het feit dat uit het puin der oude monumenten maar zelden nieuwe rijzen, die ook maar in de verte de geest van onze glorieuze oud-Hollandse architectuur benaderen. Méér nog dan het verlies van het fraaie stadsdécor is de vervreemding te betx-euren van de geest die daarin ge stalte kreeg. Het feit dat het zeer bekwame plan van ir. Friedhoff gereed ligt voor betere tijden om de aangetaste harmonie zoveel mogelijk te herstellen, moge in deze een troost zijn Zij, die van oordeel zijn dat het aan schijn van het oude Haarlem het dichtst benaderd is door Gerrit Berckheyde, zullen zich er wellicht over verwonderen, dat ons oude stadsbeeld op deze plaats wordt ver tegenwoordigd door zulk een middelmatig kunstenaar als Claes Hals, die men heden ten dage hoogstens als een Zondagsschilder zou acceptexen.... Claes Hals, met zijn Grote Houtstraat, die door perspectivische en topografische onjuistheden een glim lach ontlokt vooi'al aan dié bezoekers, die de situatie ter plaatse kennen. Zeker, we weten het: de afsluiting van Haarlems hoofdstraat met de oude Bavo als achter grond is volkomen in strijd met de wer kelijkheid. In een ander opzicht dan de grote Oi'anje-pi-ins is onze Claes een „steden-dwinger", want hij verplaatste de Grote Kerk net zoveel als hij in het belang van zijn compositie nodig ooi'deelde. Maar dit is toch een dichterlijke vrijheid, die hij zich als kunstenaar mocht permitteren en waarvan door kunstenaars als Emanuel de Witte of Jan van Goyen dan ook dankbaar gebruik werd gemaakt De Grote Houtstraat te Haarlemgezien van de Peuzelaarssteeg naar de Anegang, door Nicolaes Hals (Haarlem 16281686), een van de vijf schilderende zoons van Frans Hals, wiens leerling hij ivas. Doek 120 bij 105 cm., gesigneerd met monogram. In 1905 geschonken door de Vereniging tot uitbreiding der verzamelingen. Laten we toch vooral niet de steentjes tellen en uitmeten of de verhouding van de kruistoren op de Bavo klopt met de werkelijkheid, want als we dit als norm stellen van onze waardering, keren we de kunstenaar subiet de rug toe. En dit zou onrechtvaai'dig zijn. Want hij heeft ons toch zulk een hartelijk brokje 17de eeuws Haar lems nagelaten. Zijn vele tekortkomingen ten spijt, zwerf ik toch liever met hém door Haai'lems straten dan met Berckheyde, die zo uitex-st koel reageert op al het schoons dat ons oog boeit. De exacte weergave van de ï-ealïteit is immers niet het criterium van een kunstwerk. Dat is toch op de eerste plaats het eigen leven dat het heeft krachtens de herschepping door de kunste naar-. Welnu, al is Claes Hals dan, tech nisch gezien, verre de mindere van Berck heyde en al stamelt hij picturaal ge sproken van de liefde voor zijn stad, zijn stadsbeeld is niettemin veeleer een ix e r- schepping dan het topografisch docu ment van Gerrit Berckheyde. Berckheyde is ongetwijfeld een beti'ouwbai'e gids, maar hij mist de geestige vertelti-ant van Claes, die de intimiteit en de sfeer van de oude Spaarnestad stelde boven de objectief ge ziene verschijning. Ziet eens hoe dat licht, die toon en de sfeer in de oude hoofdstraat nog overeenkomen met de stemming, die de meer intact gebleven oude straten van Haarlem thans nog beheerst; véél meer dan de stemming van Berckheyde's Grote Mai'kt het huidige aspect daaxvan. Maar Berckheyde toont ons ook objectief het stads-décor, waarachter de Haarlem mers wóónden, terwijl Claes Hals ons op zijn volkomen subjectieve wijze vertrouwd maakt met de sfeer waarin de Haarlemmers lééfden! Deze „menselijke" kant in de visie op het stadsbeeld, deed mij een lans breken voor Claes, in de hoop dat de lezer, be halve een glimlach, óók enige waardering voor zijn werk zal kunnen opbrengen. H. P. BAARD. Jean-Baptiste Lully. hofmusicus van Lodewijk XIV, aartshoveling en toch echt artist, werd in zijn tijd door iedereen ge haat en door niemand bemind. Wie zal ooit uitmaken hoeveel bittere jalouzie hiex-bij gold Zeker is het dat hij onbetrouwbaar was en met een formidabel doorzettings vermogen zijn egoïstische wensen bevre digde. Als men leest over zijn reilen en 2eilen in de omgeving van de pracht- Hevende Koning, dan ervaart men dat I Lully van allerlei bedriegerijen beschuldigd werd en dat hij schaamteloos zijn prak- tijken voortzette. Het is wel vooi-gekomen dat het soms tot onaangenaamheden tus sen Lodewijk XIV en de componist kwam maar de sluwe muzikant wist zijn vorst weer te ontwapenen door zijn onovertxof- fen gaven van geest en humor, door zijn danskunst en door steeds weer veiTassende, zeer artistieke verzinsels. In ieder geval moet hij in veel opzichten zijn meester de baas zijn geweest, want Lodewijk hield hem ten slotte altijd de hand boven het hoofd. Men weet dat hij uit Italië geïmporteerd was. Er gaan allerlei verhalen over de geschiedenis van zijn jeugd. Hij is in Flo rence in 1632 geboren. Over zijn afstam ming is men in het onzekere: de een zegt dat hij de zoon van een molenaar was, an deren houden vol dat hij van aristocrati sche bloede was. Hier legt dus een braak terrein zowel voor nauwkeurige musicolo gen als voor romantische schijvevs. Men zegt dat de- dochter van de hertog van Oi'léans „la grande mademoiselle" hem „ten geschenke kreeg" van de due de Guise. Zij zou namelijk deze ridder ver zocht hebben een Italiaan van zijn reis mee te brengen om haar met Italiaanse con versatie te amusei'en. Lully heeft echter ook een reputatie als kok; van Milligen vex-telde vroeger eens dat de componist als koksjongen naar Parijs was gekomen. Hoe dit zij hij toonde bijzondere begaafdheid als danser en als musicus; hij kreeg ge legenheid te studeren en wij zien hem als jonge man zich zeer vrij, zeer elegant, zeer slim, zeer artistiek bewegen in de zalen van de Zonnekoning, die voor een personi ficatie van levenskunst altijd belangstel ling had. Hij werd „surintendant de la musique" en dirigeerde de orkestmuziek en de balletten aan het hof. Hij was toen zeker niet ouder dan twintig jaar. Als danser belichaamde hij zelf de inspiratie tot componeren van balletten, als violist beheerste hij de prac- tische uitvoering van de strijkers-muziek, welke hij vooral schi-eef voor de zogenaam de „petits violons du roi". een soort kamer orkest. Het dirigeren geschiedde in die tijd anders dan in onze dagen; Lully hanteerde een lange, fraai versierde stok (een soort wandelstaf) waarmee hij de voornaamste rhythmische punten der muziek door tik ken op de vloer accentueerde. Dikwijls danste hij zelf mee en er zijn ook balletten door hem gemaakt, waarin zo wel de koning-zelf als enkele hovelingen mee op traden. Men hoort niet veel meer van deze mu ziek maar er zijn in Parijs papieren be waard gebleven van verschillende com posities. Men kan zich romantisch amu seren met sommige titels: „Ballet royal de la Nuit", „Ballet des proverbes" en „Noces de Thétis et de Pélée". Deze balletten wer den met overdadige luxe in enscenering, kleding en belichtingen opgevoerd. Wat ex- in het theater van Louis XIV technisch gepx-esteerd werd achter de coulissen met allerlei machinerieën zou menigeen thans in vei'bazing brengen. Uit deze balletkunst zijn ook de beroem de opera's van Lully als kunstsoort voort gekomen. Het is zeer merkwaardig dat juist Lully bij het componeren der vocaal- dramatische kunst de principiële waarde van de tekst bijzonder erkende en de kunst der muzikale beweging en de declamatie der verzen op geniale wijze verenigde. De opera-muziek van deze gehate bedrieger is nobel van aard en wie deze schoonheid hoort denkt niet aan de hebbelijkheden van de maker. De muzikaliteit moet ongestoord edelaardig in dit kai-akter geleefd hebben: de zwartheid is met de man begraven, het licht van de schoonheid werd niet gedoofd. Meer dan honderd jaren werden de werken van Lully regelmatig uitgevoerd en ge lukkig is er nog in de wereld af en toe belangstelling voor deze klassieke schoon heid. De latere gerechtvaardige roem van Gluck heeft de betekenis Lully zeker enigszins overschaduwd, maar de levens kracht zijner muziek zal zich nog lang laten gelden. Men moet de natuurlijke vermenging van zijn Italiaanse muzikaliteit met de artis tieke cultuur van het Fi-ankrijk van zijn tijd zeei- bewonderen. De opera-kunst in Parijs heeft aan zijn wijze van componeren zeer veel te danken en de befaamde her vormingen van Gluck zijn zonder de pres taties van Lully niet te verklaren. In de winter van 1687 verwondde Lully bij een driftige dirigeerbui.zijn voet en dit bracht hem op het ziekbed. Zijn toestand verei-gerde en in Maart van dat jaar is de componist overleden. HENDRIK ANDRIESSEN. „Het moederszoontje" De Haarlemse toneelvex-enïging „Vriend schap zij ons doel" heeft te Haarlem in het gebouw St. Bavo het blijspel „Het moederszoontje"*ten tonele gevoerd. Het is een nogal genoeglijk niemendalletje dat zich in Ierland afspeelt eu dat handelt over een student in de medicijnen, die meer geïnteresseerd is in de paardenrennen dan in de colleges aan zijn universiteit. Ten einde raacl besluit zijn familie de losbol naar Canada te sturen, maar dan komen de zeer Ierse complicaties. De familie ba zuint namelijk overal rond dat zoon Denis een px-acht-baan in Canada zal krijgen. Zijn aanstaande schoonvader wil zijn ver- toorndheid over het feit dat zijn dochter in de steek wordt gelaten, slechts laten ver zoenen door een aanzienlijke som in baar geld en blijkt er helemaal geen been in te zien om de familie-leden stuk voor stuk te laten bloeden. In de niets ontziende haast waarmee men het zwarte schaap weg wil werken, belooft zijn tante zelfs met schoonpapa in het huwelijk te treden en tegen die tijd is de atmosfeer zo ge laden met allerlei misverstanden dat de ene dwaze ontwikkeling op de andere volgt. In alle eerlijkheid kan niet gezegd wor den dat VZOD van de mogelijkheden van dit stuk voldoende gebruik heeft gemaakt. Onvoldoende rolvastheid was niet bevor- delijk voor de noodzakelijke raoheid dei- dialogen en de „verve" die dit stuk niet kan ontberen, was bij de meeste spelers evenmin aanwezig. Met een beetje fantasie van de x-egie hqd dit stuk trouwens meer kleur kunnen krijgen. Gunstige uitzonde ringen op deze voorzichtigheid waren Leen van Meerem, die van ae schoonvader een geslepen oude brombeer maakte en Jan Scheurman als het moederszoontje.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1950 | | pagina 5