VAL
DA
Uit de schatten van het Frans Halsmuseum I
lem
De fiscus
op zijn retour
Skf&rdag 4 Februari 1950
3
J. W. F. WERUMEUS BUNING: „Ik vaar, ik vaar, waar gij niet
vaart". (Elsevier, Amsterdam/Brussel).
VRIJ MENS, ALTIJD ZULT ge de zee
zijn toegedaan. Het is één van Frank-
rijks grootsten die dit schreef: Baudelaire,
een dichter die van zijn hart de kolken
kende en de grondzeeën, de hartstocht van
de branding en de stilte die in der eeuwig
heid na stormen over de golven zal gaan.
Zout van de zee en zout van de aarde, dat
zit de dichters in liet bloed. Ze zieden er
hun verzen van.
Aan boord van de „Amazone" schreef
Werumeus Buning, die een vrij man en
een zilt dichter is, bijna twintig jaren ge
leden de honderd strophen van Maria
Lécina, op een melodie en een golfslag, op
de lokkende roep van homerische Sirenen
en de fluistering van een speelse zeemeer
min; en geen tien Stippen zullen ooit een
Dieuwertje Diekema zo verleidelijk doen
pralen met zeven snoeren bloedkoraal als
deze éne Buning. Porqué, Maria? Omdat
zij de zee niet in hun aderen hebben, omdat
er geen zout in zit. Wie, als Buning, had
met de eeuwige vliegende Hollander Joos
de Decker, die Godverzoekende bezeten
zeekapitein, zo roekeloos om Kaap Hoop
Verloren kunnen zeilen en van wat zijn
hart erbij won kunnen zingen in een bal
lade, die zo koud is als de zee, zo uit
dagend, bedreigend, vernietigend en be
vrijdend? En geen dichter als hij kon die
Katteken visser beter verstaan, die bij
Petrus de hemel verspeelde en toen maar
weer aan boord die verduivelde,verr
verd.petroleumdrums richtte waar
om? nou ja, omdat een Katteker een Kat-
teker is en petroleumdrums eenmaal ge
richt motten wezen, zo goed als mensen
gered moeten worden.
Waarmee maar gezegd wil zijn: als er
iemand méér over de zee en haar mannen
kan schrijven dan een i-eportage, dan is het
Werumeus Buning. Hij vaart en heeft ge
varen, waar gij niet vaart en ge vaart er
wel bij, naar bem te luisteren als hij ver
telt van zijn wedervaren onder het red
dersvolk van de zee, het puik van de
Noord- en Zuid-Hollandse Reddingmaat
schappij, die als men het maar weet
in haar 125-jarig bestaan zevenduizend
mensenlevens veroverde op het geweld v
een eerlijke zee in een mannelijke strijd
op dezelfde zee waarvan in Genesis staat
geschreven en waaraan Buning zijn hart
heeft verpand: „de nukkige, bandeloze
en vrouwelijke zee", „zo sterk, zo eenvou
dig, zo prachtig". Zij is z'n element, zo
waarachtig, noodlottig, weerbarstig en ver
lossend als er maar iets eens mans element
kan zijn, vurig als „de wanhoop, de liefde
en de muze" de muze, waaraan elk ge
dicht ontworsteld moet worden als een
drenkeling aan een stortzee, yraag het de
schipper Mees Toxopeus van de „Insu-
linde": ,,'t was", vertelt hij clan, „vliegend
weer, niets te zien.stuivend water.
op duizend meter afstand nog' niets te
zien. Brokken water. Stukken water. Je
voer op het blinde gevoel afonderdoor,
om zo te zeggen.
En vraag het de dichter van „In Memo-
ham Patris";
„De wind in barre vlagen
Steekt op en giert langs mij
De witte hemelen jagen
Rakelings voorbij".
Stormwind die het bittere blad ruimt
Nacht waarin wij in doodsangst liggen
Dag, dat wij niet welen waarheen
Maar uw licht weer zien aan de horizon..."
„Er onderdoor", zei Mees Toxopeus:
onder de golven door van het hart of de
zee, dal is zowat eender. Daarom begrijpen
ze elkaar met zo weinig woorden. De dich
ter Buning en de schipper Tot van de
„Brandaris", schipper Van der Meulen van
de „Neeltje Jacoba", de roeiers van de
Kattinger reddingboot al dat zeevolk
van al die reddingboten. Ze kennen de
duistere geheimen van het „labyrinth der
Helderse banken", de grillen van de bin
nen dijken gevangen Zuiderzee, de trots in
hun hart om een edele boeg die hoog op
gaat in de branding. Ze weten wat het zeg
gen wil, als „de lucht aan het water vast
zit", als de brulboei loeit en als het hoog
boven het zware orgel van de zee stil wordt
in het landschap van Ameland, zo stil dat
je de vogels kunt horen en nog stiller dan
dat. Ze zoeken, ze willen het spel met de
dood, terwxlle van het leven ook dat
weten ze van elkaar. Vraag het nog maar
eens schipper Toxopeus: dank, zegt hij,
dank krijg je zo goed als nooit; „maar daar
gaat het immers niet om het gaat m
om het redden, niet waar?" En nu weer de
dichter Buning: „De ene mens schrijft hel
dere verzen uit de verwarring van de
wereld, de andere muziek, harmonie boven
het rumoer"; en de derde vaart recht op
die Noorman af die in nood is, op een „ver
woede, een vreemd-verwarde zee". Dichten
en redden, dat is allebei zoals die Katteker
visser het zei: „die verr.petroleum
drums motten gericht wezen, zo goed als
mensen gered moeten worden. Wat mot,
dat mothet is allemaal zo eenvoudig,
het is zo simpel, als een ieder maar doet,
waartoe hij geroepen is, als een trouw
knecht. Dat denkt Toxopeus en dat denkt
Buning, die binnen- en buitengaats de
mannen van de „Brandaris", de „Insu-
linde", de „Dorus Rijkers", de „Jhr. Ortt",
de „Neeltje Jacoba" en hoe al die redding
boten verder moge heten, gezien heeft in
hun werk en zo wonderwel kon verstaan
in hun taak omdat ze van hetzelfde zout
gehalte zijn als hij.
Waarmee nóg maar een gezegd wil zijn,
dat meneer H. Th. de Booy Directeur
van de N.Z.H.R.M. die zijn Shakespeare
even goed kent als zijn mannen, deksels
goed wist, door wiè hij ter gelegenheid van
het 125-jarig bestaan van zijn Maatschappij
en ter ere van de reddersbemanning, dit
boek liet schrijven: door een dichter, die
van huis-uit vertrouwd is met de zee waar
op, om zo te zeggen, zijn wieg heeft ge
dreven; door een mens die in zijn leven de
stormen kende en van het zand houdt en
van de golven, zo waarachtig en trouw als
een mens van een mens kan houden.
Dit boek: „Ik vaar, ik vaar, waar gij niet
vaart", eert een kranig stuk Hollandse
traditie in wat bedoeld is als een reportage,
maar méér werd clan dat, doordat Buning
„schrijft en schrijft, wat hij niet schrijft".
„Wat gaat er voorbij, te loever en lij.,
Als hemel en zee zo stil is
En als het dan eensklaps slecht zicht is,
Of Gods hand smijt zijn duisternis
In het licht te loever en lij?"
Wat gaat er dan voorbij? De dood. Schip
per en dichter weten dat en trotseren hem.
Porqué, Maria? Petroleumdrums, die moe
ten immers gericht staan'
C. J. F. DINAUX
I Neem een doos echte 1
BA STIL
v1 V,ÖiÓB
UW HO
.LES
ÉST
Deze „electronische toorts" geconstrueerd
in een Amerikaans research-laboratorium,
ontwikkelt zulke hoge temperaturen dat
zij vuurvaste steen en tungsten dat
eerst bij 3370 gr. Celsius vloeibaar wordt
kan smelten. Een vlam, gevoed met
zuivere zuurstof, wordt door een boog
ran super-hoogfrequente radiogolven (van
een billioen cycles per seconde) gevoerd,
waarin de zuurstofmoleculen in atomen
ontleed worden. Deze laatste verenigen
zich onder zeer grote warmte ontwikke
ling 'Weer tot moleculen en de vrijkomende
hitte wordt, gebundeld, onder hoge druk
uitgestoten. Op de foto smelt de uitvinder,
dr. J, D. Cabine, een staafje kwarts boven
de electronentoorts.
Ludwig von Köchel
Zijn naam kleeft als schaduw
aan de lichtgestalte Mozart
Men is er allengs aan gewoon geraakt,
om als naklank van de naam Mozart de
naam Köchel te horen of te lezen. Bij de
„Serenade", beter bekend als „Eine kleine
Nachtmusik" staat bij voorbeeld Köchel
no. 525, bij de aankondiging van een uit
zending van Mozarts pianoconcert in A-
grote terts zegt de omroeper „Köchel-
verzeichnis no. 488". Soms gebruikt hij
alleen de afkorting K.V. of de Nederlandse
vertaling: Köchel-indeling. Zij zijn onaf
scheidelijk geworden, deze Köchel na Mo
zart. Wie echter is nu deze schaduw, die
zich hier aan de lichtgestalte hecht, die
achter haar de onsterfelijkheid werd bin
nen gesmokkeld?
Eigenlijk 'hoort Köchel bij Mozart, als
om een vreemd gezegde te gebruiken
Pontius Pilatus in het Credo; hij was geen
kunstenaar, hij was geen musicus, we
weten niet eens of en zo ja, in welke mate
hij muzikaal is geweest. In elk geval had
Köchel belangstelling voor de muziekge
schiedenis. Hij was werkzaam op menig
wetenschappelijk gebied, een omzichtig
registrator, een hartstochtelijk liefhebber
van het catalogiseren. Wat Carolus Lin
naeus voor het plantenrijk- is, betekent
Ludwig von Köchel voor de scheppingen
van Wolfgang Amadeus.
Köchel was een landgenoot van Mozart,
dat wil zeggen Oostenrijker, weliswaar niet
uit Salzburg afkomstig, maar uit Neder-
Oosienrijk. uit het overoude stadje Stein
aan de Donau, in het Oostelijke uiteinde
van de Wacnau. Daar werd hij honderd
vijftig jaar geleden, oo 14 Januari 1800,
geboren, Köchel ontwikkelde zich tot ge
leerde, tot veelweter; Eigenlijk was hij
jurist, maar de juridische practijk heeft
hij nooit beoefend. Zijn belangstelling ging
uit naar de muziekgeschiedenis en de na
tuurwetenschap. Deze brede kijk stelde
hem in staat ten huize van Aartshertog
Karl, de overwinnaar van Aspern, als
praeceptor opvoeder werkzaam te
zijn. Toen Köchel in 1842 dit ambt neer
legde, werd hij in de adelstand verheven.
Nu wijdde hij zich geheel aan zijn studies
op ver uiteenlopende terreinen, reisde door
geheel Europa, vergrootte zijn naam als
geleerde. Meteorologie, mineralogie, vooral
echter botanie enige planten wei-den
naar hem genoemd waren de natuur
wetenschappelijke vakken waarmee Ritter
von Köchel zich bezig hield; het geestes
wetenschappelijke tegenwicht vormde de
muziekgeschiedenis. En daarin deed hij een
zeer gelukkige greep: in 1862 verscheen
zijn „Chronologisch-thematisches Ver-
zeichnïs samtlicher Tomverke W. A. Mo
zarts", de heden nog toonaangevende vol
ledige catalogus, de zorgvuldig opge
maakte en veel omvattende inventarisatie
der scheppingen van de Salzburger mees
ter. (Van ongeveer veertig jaar later, in
1905, dateert de tweede, bewerkt door P.
Graf Waldersee),
Van de hand van Ludwig von Köchel
zijn nog enige andere studies over de mu
ziekgeschiedenis van Oostenrijk versche
nen. De belaneriïksle is de bioerafïe ..J. .T.
Fux". die tien jaar na het „Vcrzeichnis"
verscheen. Deze is nog steeds dè bron
waaruit men gegevens kan putten over
deze componist van Stiermarken, deze
toondichter van het barok, de organist,
componist en eerste kapelmeester aan het
hof, die 3 8 opera's, 10 oratoria en 50 mis
sen schiep, vooral echter beleend als de
auteur van het „Gradus ad parnassum",
het beroemde leerboek van de zogenaamde
Palestrinastijl (1725).
Köchels naam als geleerde nam met de
jaren toe. Steeds grondiger verdiepte zich
de ouder wordende man in de weten
schappen; hij werd steeds wijzer en
steeds eenzamer. Köchel overleed op 3
Juni 1877 te Wenen, Ondanks al zijn ken
nis en al zijn vlijt zöu niemand hem in
herinnering hebben gehouden, wax-e het
niet dat alleen door het registreren van
diens wei-kexx de naam van Mozart hecht
genoeg aan de zijne is geklonken om hem
voor goed aan de vergetelheid te ont
rukken. H. ST.
Pauline (links) die jarenlang de lieveling was van de Engelse circus-bezoekers, heeft
het artistenleven vaarwel gezegd en een gezin gesticht, waaraan wel geen roem
maar des te meer moedervreugde te beleven valt. In de Whipsnade-dierentuin, waar
zij een comfortabel hok betrokken heeftposeerden moeder en kroost tweeling
Pamela en Wendy voor de fotograaf.
Meer dan de watei-stof-atoombom, Wes
terling of de hoge internationale functie
van minister Stikker stond deze week de
fiscus ter beui-ze van Amsterdam in het
centrum der belangstelling.
Men weet: hij staat daar niet bepaald in
een goede reuk. Maar ditmaal was rften
hem toch wat vriendelijker gezind, nu de
Memorie van Antwoord inzake de wets
ontwerpen Belastingherziening 1949 enige,
zij het bescheiden vei-lichting van de be
lastingdruk in uitzicht wordt gesteld.
Zoals bekend is, wei-den die wetsont
werpen reeds medio 1949 ingediend, doch
door de devaluatie niet verder in behan
deling genomen. En ten aanzien van
enkele reeds daarin vervatte fiscale faci
liteiten had men de hoop welhaast opge
geven.
Te groter was daarom deze week de
verrassing, dat minister Lieftinck thans op
verschillende in en buiten de Kamer uit
gesproken desideratie terugkomt en blijk
geeft voor de op hem uitgeoefende aan
drang, om door belastingverlaging de
economische slagvaardigheid van ons iand
te vergroten, toch niet geheel ongevoelig
te zijn.
En wel zijn de thans bedoelde fiscale
voordelen voor het bedrijfsleven nog ge
ring, uit de gunstige reactie van de Am
sterdamse Effectenbeurs mag wel worden
afgeleid, dat men deze Memorie van Ant
woord beschouwt als een symptoom van
een zich onder de drang der omstandig
heden wijzigende mentaliteit ten depar-
temente, welke de hoop op een verder te
rugtreden van de fiscus levendig houdt.
Voorlopig blijft het nog bij geven en
nemen, al wordt er dan ook meer gegeven
dan genomen. De vermindering van de
belastingopbrengst bij aanvaarding van
het wetsontwerp wordt globaal geschat op
170 millioen voor 1950, 165 millioen
voor 1951 en 150 millioen voor 1952.
Wanneer men nagaat dat alleen de niet-
Koh ierbelastingen in 1949 270 millioen
meer hebben opgebracht dan in 1948 en
350 millioen meer dan de raming, blijkt
wel dat de concessies van de regering nog
zeer gering zijn. Van de totaal-opbrengst
der belastingen (ca. 3J4 milliard) bedra
gen ze niet meer dan 5 procent.
Ondernemïngsbelasting verdwijnt
Het belangrijkste uit het ministeriële
antwoord is wel dat de Ondernemingsbe
lasting in principe wordt prijsgegeven. Zij
wordt als een zeer onbillijke heffing ge
voeld, niet alleen omdat zij, behalve naai
de bedrijfsopbrengst, ook naar het be-
dijfskapitaal wordt geheven en men haar
dus ook eveneens verschuldigd is als er
geen winst wordt gemaakt, maar ook dat
de kleine ondernemer met een matig in
komen, in vergelijking met hen die zon
der onderneming eenzelfde inkomen heb
ben, onevenredig zwaar wordt belast. Zo
betaalt een bakker, die een winst maakt
van ƒ5500 als gevolg van de Onderne
mingsbelasting ca. 250 meer dan een on
derwijzer met eenzelfde inkomen. Voor
het boekjaar 1948 zal de Ondernemings
belasting naar het bedrijfskapitaal reeds
geheel verdwijnen, de heffing over de be
drijfswinst blijft in de meeste gemeenten
12 procent, maar vermindert voor 1949 tot
7 procent en voor 1950 tot nihil, zodat
dan de Ondernemingsbelasting geheel uit
onze belastingwetgeving verdwenen zal
zijn.
Anderzijds echter wordt de Vennoot
schapsbelasting verhoogd. Voor 1948 (of
1947/48) blijft het percentage van 33 1/3
procent nog gehandhaafd, voor 1949 wordt
het 36, voor 1950 40 procent, ongeacht de
grootte van de winst. Nemen we eens een
onderneming met 500.000 kapitaal, die
100.000 belastbare winst maakt, dan be
taalt deze thans 14.400 Ondernemingsbe
lasting en ca. 28.500 Vennootschapsbe
lasting, totaal dus rond 43.000. In 1950
zal zij 40 procent van 100.000, d.i.
40.000 verschuldigd zijn. Men ziet: de
Boomkweker, inbreker
en smokkelaar
Op 17 December werd bij een inbraak in
een woning aan de Talinglaan te Den Haag
een partij juwelen ter waarde van 25,000
gestolen.
De dader, de 52-jarige boomkweker P.
de B. uit Den Haag, is thans in Roozendaal
aangehouden. Hij heeft bekend en tevens
medegedeeld, dat hij nog een viertal andere
inbraken in Den Haag heeft gepleegd,
waarbij tapijten, kleding en radio's ter
waarde van ongeveer 5.000 werden ont
vreemd.
Bij het onderzoek is komen vast te staan,
dat De B. ook smokkelde. Een deel van de
gestolen juwelen heeft hij naar België
weten over te brengen. Een ander deel is
teruggevonden bij een juwelier in Haarlem,
die volgens de politie te goeder trouw is
geweest. Ook in Antwerpen zijn juwelen
achterhaald.
Een vliegende exportbeurs
Begin Mei zal een van de K.L.M. ge
charterde Constellation met een 40-tal ver
tegenwoordigers van handel en industrie
van Schiphol vertrekken om gedurende
een reis van 45 dagen de volgende landen
en steden te bezoeken: Egypte. India, Pa
kistan, Singapore, Hongkong, Honoloulou,
San Francisco, Philadelphia (waar een be
zoek gebracht zal worden aan de „Holland
Fair"), New York, Lima (Peru), Chili,
Buenos Aires, Montevideo, Rio de Janeiro,
Leopolaville (Belgische Congo), Johan
nesburg, Nairobi, Tel Aviv en vandaar
naar Schiphol. In al deze landen.en stenen
zullen de zakenlieden trachten contacten
tot stand te brengen ten behoeve van de
Nederlandse export.
De leiding van deze wereldreis berust
bij de oud-K.L.M. vlieger Iwan Smirnoff.
verlaging is nog uiterst bescheiden. Dit is
slechts een globaal voorbeeld en het is
duidelijk, dat ook bij de naamloze ven
nootschappen diegene het meest worden
ontlast, bij welke een ongunstige verhou
ding bestaat tussen bedrijfsvermogen en
bedrijfswinst.
Dat aan de voorstellen inzake de bere
kening van de belastbare winst (afschrij
vingen, reserveringen en verliescompen
satie) de daarin oorspronkelijke gelegde
terugwerkende kracht wordt ontnomen,
moge een teleurstelling zijn, van 1 Januari
1950 af blijft het mogelijk vooroorlogse
bedrijfsmiddelen te herwaarderen en op
nieuwe of reeds bestelde bedrijfsmiddelen
vervroegd af te schrijven.
Of het effect van deze belastingverla
ging zo groot zal zijn als de minister
blijkbaar verwacht, zal de tijd moeten
leren. Wij voor ons menen dat de recente
verhoging van lonen en salarissen, van
sociale lasten en de opkomende concur
rentie in het buitenland een grotere ver
laging van fiscale lasten noodzakelijk
maakt om een prijsverhoging van pro
ducten en fabrikaten le voorkomen en
een redelijke bedrijfsrendement ie hand
haven.
Daar verschijnen ze dan, de onfortuin
lijke vrouwen, door Hals medogenloos in
haar schrale zielen voor het nageslacht te
kijk gezet!
Onderscheiden we allereerst de opval
lende tegenstelling in de „regie" der beide
portretgroepen, waarin de regenten en
regentessen van het Oude Mannenhuis
werden vereeuwigd. De regenten, naar wij
reeds zagen, welwillender door de gram
storige kunstenaar beschouwd, wordt in
minder strak compositie-schema als het
ware de gelegenheid geboden door geringe
beweeglijkheid of actie, de critische blik
van Hals af te leiden. De groepering der
regentessen is echter onverbïddellijk strak
en met uitzondering van de mild geschil
derde gedienstige (die geheel rechts is
binnengetreden om een briefje te overhan
digen) heeft geen der geportretteerden de
kans gekregen het vege lijf te redden uit
de vernietigende observatie van haar her
schepper. Want het is toch duidelijk, dat
het bindende element in Hals' homogene
groepsportretten, in zijn laatste regenten
stuk reeds ten dele opgeofferd, hier welbe
wust wordt prijs gegeven.
Thans is het individueel op de voor
grond treden echter niet zoals bij De
Bray's regenten van 1663 de natuurlijke
reactie op de ijdclheid der geportretteer
den. Onbewust van haar lot zijn de vier
vrouwen argeloos aangetreden, om stuk
voor stuk door de scherp anab'serende
kunstenaar op haar karakters te worden
getoetst. Vier vrouwen, wier verre van in
spannende verschijningen men moeilijk in
overeenstemming kan brengen met de
sfeer, die men in een instituut voor lief
dadigheid zou verwachten. Verschijningen,
die overigens tot in Oliver Twist's dagen,
niet tot de uitzonderingen behoorden
Dat Hals inderdaad vier dissonanten op
roept in de vreedzame stemming, die nog
heden ten dage het gebouw beheerst dat
eens hel domein was dezer regentessen,
laat immers niet de minste twijfel. Als ver
sterkend accent onder het berekenend
uiterlijk van de meest links, gezeten regen
tes, laat Hals deze een gebaar maken, dat
schijnt te duiden op haar overtuiging, dat
ontvangen beter .is dan geven. De naast
haar gezeten regentes, met; babbelzieke
mond, verdenken we er van eenzelfde prin
cipe te huldigen, gezien het ostentatief ver
toon der krampachtig naar zich toe halende
handen. De schrale hand, die Hals onbarm
hartig deed strekken op de schoot van de
rechts zetelende regentes, bevestigt onver
holen des kunstenaars veroordeling, zoals
hij deze heeft uitgesproken in haar ijs
koude blik, bitse mond en scherpe kin:
kennelijk heeft Hals zijn hart het meest ge
lucht op deze vrouw, die het felst door hem
werd gehekeld! De achter de tafel staande
regentes munt niet zozeer uit door de eigen
schappen, die wij in haar mede-bestuurders
hebben menen te ontdekken, dan wel door
Frans Hals (Antwerpen omstreeks 1580 Haarlem 1666): Regentessen van het Oude
Mannenhuis te Haarlem (Anno 1664). Dit college zetelde met de regenten in het
huidige museumgebouw, toen het nog zijn oorspronkelijke bestemming had.
(Doek 170,5 bij 249,5 cm.).
een schaapachtige domheid, die zich vooral
in ogen en mond kenbaar maakt. Zéér ge
lukkig is de vondst haar een waaier en
handschoenen te laten hanteren, waardoor
aan haar verschijning de scherpte der an
deren wordt ontnomen, maar haar domheid
in vergeefs coquetteren wordt beklemtoond.
Tegenover de steen-rode gelaatskleur der
gedienstige (mogelijk de gestichts-moeder),
hebben de regentessen iets mufs, dat gemis
aan frisse lucht verraadt Dit past intussen
bijzonder bij de dompige sfeer, die deze
vergaderende vrouwen oproepen, in tegen
stelling tot de pientere en kloeke regen
tessen bij VersprOnck en De Bray, de be
jaardheid van sommigen ten spijt.
„La beauté de la femme, c'esl l'amour
qui la regarde" (de schoonheid van de
vrouw is gelegen in de liefde waarmee zij
beschouwd wordt); deze sublieme woorden
van de gebroeders De Goncourt, zouden
ten aanzien van onze regentessen aldus
kunnen worden gevarieerd: de onaantrek-
kelijkheid dezer vrouwen is gelegen in het
onbehagen, waarmede zij (door de kunste
naar) wei-den beschouwd Wanneer wij dit
criterium erkennen, kan het wrange accent
dat ten volle op de geportretteerden drukt,
voor een niet onbelangrijk deel op de ge-
moeds-stemming van de schilder worden
overgebracht. Vergeten we niet, dat elk
portret van artistiek formaat in de eerste
plaats de belichaming is van de geest des
kunstenaars zélf! De regentessen van Ver-
spronck getuigen van hun aristocratisch
afgestemde conterfeiter; De Bray's zitters
van de meer burgerlijk ingestelde portret
tist die deze moet zijn geweest; de schutters
en regenten, herschapen onder het penseel
van de jongere Hals openbaren een geniaal,
objectief schouwend kunstenaar, die tot in
de geringste toets vrij blijft van de klein
heid, burgerlijkheid en pralerij, kenmer
kend voor het wereldje zijner opdracht
gevers. Maar zo weerspiegelt ook in de
regentessen van 1664 de oude, verbitterde
Hals, die in betekenis zo hoog uit steeg
boven zijn tijdgenoten en in het bewustzijn
hiervan door stijgende armoede niettemin
gedwongen werd zich om ondersteuning tot
de magistraat te wendenEn zich
noodgedwongen wellicht in zijn opdracht
schikte, waarvan wij de uitvoering thans
bewonderen. De anders zo objectieve kun
stenaar geeft thans lucht aan zijn gemoed:
men zie bijvoorbeeld met welk een wrevel
het strikje werd „gelegd" onder de spitse
kin van de recht gezeten regentes. Dit is
een zuiver expressionistisch accent, dat
door de hand van Vincent van Gogh ge
schilderd had kunnen zijn! Laten wij al
thans iets van die wrevel in mindering
brengen op de debet-zijde van de balans
der vier karakters, door Hals zo ongenadig
aan de openbaarheid prijsgegeven!
Daar hier een der beroemdste kunstwer
ken ter wereld onze aandacht heeft, vergt
dit bij uitzondering een tweede bespreking
in deze rubriek, die zal worden gewijd aan
de phenomenale techniek, welhaast uniek
in de geschiedenis der Beeldende Kunsten,
H. P. BAARD
OVER MUZIEK
OFFENBACH
De Nederlandse Opera heeft sinds enige
jaren bijzondere aandacht besteed aan
„Hoffmann's vertellingen", fantastische
opera van Jacues Offenbach. Het was het
laatste werk van de componist, die enkele
tientallen operettes schreef, wiens leven
en werken altijd even fantastisch verliepen
en die nergens en overal thuis hoorde. Het
is nu alweer zeventig jaar geleden dat hij
stierf en door alle wederwaardigheden, die
het muziekleven in Europa sindsdien be
leefde, handhaafde zijn laatste werk zich
met de onweerstaanbare kracht, die alleen
het genie kan ontwikkelen.
Jacques Offenbach, deze Paganlni der
opera-kunst, is in Keulen geboren. Zijn
vader had als musicus een avontuurlijk
leven geleid. Van zijn veertiende jaar af
heeft de zoon in Parijs geleefd. Hij stu
deerde aan het Conservatorium onder meer
als cellist en kwam daarna in een der grote
opera-orkesten. Een ontembare onder
nemingslust bracht hem tot zelfstandige
werkzaamheid en na verloop van tijd
richtte hij een eigen theater op: „Les
Bouffes Parisiens". De naam wijst op het
blijspel-achtige karakter der op te voeren
werken. Het werd een enorm succes. Zijn
latere-leiding van een ander instituut, het
„Théatre de la Gaité" had minder finan
cieel succes, maar ik meen dat zijn werken
voor dit theater gecomponeerd, muzikaal
beschouwd geen achteruitgang betekenen.
Het was eerst in zijn laatste levensjaren
dat hij tot de compositie van de „Hoff
mann" besloot. Hij had kort tevoren veel
gereisd en was in Parijs teruggekeerd. Zijn
caprïcieuse geest werd bezig gehouden
door de overal boeiende, mysterieuze ver
halen van E. Th. A. Hoffmann en het was
niet alleen de algemeen-romantische maar
zeer zeker vooral de grillige verbeelding
in deze literatuur, die de musicus tot mu
zikale activiteit bracht. Men moet het
grootste respect hebben voor de durf
waarmee de componist en de libretto-
dichter Jules Barbier de onderneming be
gonnen. Is de normale eis van concrete
vorm en concentratie bij een opera niet
het tegenovergestelde van de gedetailleer
de verbeeldingsgang in Hoffmanns proza?
De kracht van Offenbachs artistiek karak
ter was beslissend; hier openbaarde zich
een wereld waarin de fantastische natuur
van zijn muzikaliteit haar wensen kon be
vredigen. Barbier had als serieus routinier
alle nodige kunstgrepen bij de hand en
overigens smaak genoeg' om een theater
bewerking le maken, waarin de waarde
van Hoffmanns kunst in wezen behouden
zou blijven, althans zeker niet beledigd zou
worden. Van Offenbach zou men eerder
h%bben moeten vrezen dat hij als lachlus-
tig operette-componist de ondergrond van
melancholische ernst in Hoffmanns avon
turen zou miskennen. Het tegendeel is
waar: Offenbach heeft de juiste toon ge
troffen; mij komt het altijd voor alsof do
romantische en zeer muzikaal voelend
litterator deze muziek zelf gemaakt zou
kunnen hebben.
De vorm is uitstekend samengesteld. In
de proloog leert de toeschouwer de hoofd
persoon kennen: Hoffmann bevindt zich
met vrienden in een wijnkelder en hij gaat
hun vertellen van zijn amoureuze oe-
levenissen. In drie bedrijven zien wij zijn
verhalen verbeeld. Zijn liefde voor de zan
geres Stella wordt belaagd door de duivel;
in elk bedrijf zijn deze figuren in andere,
fantastische personages levend en wordt
de arme dichter met zijn dromen geringe
loord. Wanneer tenslotte het naspel, als in
een kring met de proloog verbonden, een
eind maakt aan de avonturen en wij Hoff
mann weer in de wijnkelder zien, zijn wij
getuige van de beslissende macht van de
belager.
Het geheel is een samenstelling van ver
tellingen. Ik kan mij voorstellen dat
iemand, die Hoffmann nog niet kende door
horen en zien van de opera, alles van deze
fantast wil weten, en dat iemand die
alles behalve dit werk van Offenbach
kende verstomd zou staan bij het aanhoren
van deze muziek. Deze compositie is niet
het werk van een geroutineerde operette-
componist, maar de muzikale weerklank
van een tragisch levensgedicht. Ik denk
dat in het leven van Offenbach, die immers
zelf theater-directeur was en afwisselend
grote successen en grote tegenslagen had,
een geheimzinnige, innerlijke macht de
totstandkoming van deze opera heeft voor
bereid. In zijn laatste jaren schijnt hij niet
meer aan kluchten of spotternijen gedacht
te hebben. Met het verleden rekent hij af
door het beschrijven van zijn reizen en
overigens houdt hij zich bezig met de voor
bereiding en de uitwerking van zijn plan
nen voor Hoffmanns vertellingen. Tot een
volkomen voltooiing van deze arbeid is hij
niet gekomen: bij zijn dood was de opera
gereed in een zetting voor de zangpartijen
met pianobegeleiding, waarin enige aan
tekeningen voor de orkestratie stonden. Het
was Ernest Guiraud, die net geheel defini
tief voor orkest zette.
Guiraud was -professor aan het Parijse
Conservatorium, onder andere in de kunst
van instrumentatie en partituurstudie: een
zeer bekwaam man, die vele technische
zaken van het componeren verstond, die
zowel met hel raffinement der moderne
componisten als met de werkwijze dei-
klassieke componisten uitstekend bekend
was. De muzikale herziening van de par-
lando-recitatieven in Bizet's Carmen is
door Guiraud verricht en vele van de latei-
beroemde componisten danken aan zijn
artistiek en practisch inzicht de deugde
lijkheid van hun instrumentatie. Bij een
waardering van Offenbachs „Hoffmann"
mag Ernest Guiraud niet vergeten worden.
HENDRIK ANDRIESSEN
Iedere dame is verwend
met MOLENDIJK'S PERMANENT
SANTPOORTERPLEIN 1 - TELEFOON 19706
HAARLEM
(Adv.)
Het C.N.V. nam afscheid
van zijn tweede voorzitter
In een buitengewone algemene vergane-
ring in Utrecht nam het Christelijk Natio
naal Vakverbond afscheid van de tweede
voorzitter, de heer J. Schipper, «ie wegens
het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd het verbond verlaat.
In een uitvoerige rede schetste de voor
zitter, de heer M. Ruppert, de grote ver
diensten vaa de heer Schipper voor de
vakbeweging en het CNV in het bijzonder.
Het had de Koningin behaagd de schei
dende functionaris te benoemen tot offi
cier in de Orde van Oranje Nassau. Dit
ereteken werd hem door de vertegenwoor
diger van minister Joekes, mr. dr. A. A.
van Rhiju, op de borst gespeld.