Bij de jaarwisseling
CORDEWEVER EN DE WAARHEID
Vrijdag 29 December 1950
Oudejaarsavondvertelling van Anton Coolen
Ze dachten beiden aan het nichtje
OUDEJAARSAVOND: over de provincie
stad en boven de daken dwaalt zwak
het gebeier van torenklokken, die luiden
hier en daar. Soms zwerft het weg en weet
men niet, of men 't nog hoort. Annelies in
haar kraakhelder huisje „juffrouw" An
nelies, zoals ze in de vredige buurt aan de
stadsrand wordt genoemd is in die span
ning tussen oud en niéuw al een paar keer
het gangetje ingegaan om even buiten de
deur te luisteren, of de klokken nu werke
lijk nog luiden?
In dat gelui kan zo'n wonderlijke ver
wachting levenMaar 't was koud en
guur en donker, en gauw weer het deurtje
toe en naar het warme, blinkende en pro
pere keukentje, waar ze in haar witte huis-
houdschort haar bedrijvigheid heeft. Maar
af en toe onderbrak zij het werk, om zich
zelf het pleizier te geven weer eens in het
woonvertrek te gaan kijken: zij had het in
terieur steenrood geschilderd, de lambri-
zering, de stoelen, de tafel, alles glansde
van de mooie lakverf, ja, steenrood was
toch wel erg mooi.Op de vloer van
zwarte en witte tegels, glad van de boen
was, lag een dikke vlechtwerkmat in natu-
reltint. Boven de roodglanzende lambrize-
ring waren de wanden crèmekleurig, maar
ze hadden nu een rand van sparrengroen en
ook de lamp boven de tafel met het spiege
lend blad was met sparrengroen versierd,
en hier en daar boven een schilderijlijstje
had zij een takje gestoken, ook op het lijstje
van het portret van haar man zaliger op de
schoonsteenmantel boven de haard van
blank smeedwerk, en je rook die pittige
geur, vermengd met die van droge lakverf
en met de lucht van het baksel in de
keuken.
Juffrouw Annelies had een allervriende
lijkst gezicht met rimpeltjes in de ooghoe
ken. Zij verfde het haar niet, zij liet het
opkomende grijs vrij spel en vond, dat haar
dat goed stond. Neen, zij was niet jong
meer, verre vandaar, zij was een vrouw
van meer dan middelbare leeftijd, maar
vlug in haar bewegingen, en als zij uitging in
haar zwart mantelpak met de lange, een
beetje nauwe rok, het zwarte hoedje op,
het voiletje over het iets gepoederde ge
zicht, gehandschoend en met haar kwieke
pasjes, dan glimlachte in de buurt menig
een bij haar vlug en beminnelijk knikje.
En iedereen in de buurt was op de hoogte
van haar plezier in het voortdurend verven
van haar huisje. Als zij er mee bezig was
droeg zij een afgedankte bonte mouwsehort
achterstevoren als een werkkiel. Zij ging er
groot op, dat zij het vak kende. Zij schil
derde en plamuurde, zij lakte, en nu. die
laatste weken voor het jaareinde dat zij er
mee bezig was geweest, luisterde zij onder
wijl soms naar haar buurman, 'die piano
speelde. Misschien speelde hij wel heel
goed. Maar zijn piano was maar een oude
piano met een !n beetje droge ijzerdraad
klank, en mooi kon Annelies het niet vin
den, al had ze schik in de melodietjes.
Tetug in de keuken liet zij uit de kleine
scheplepel het smijdige, gelige beslag neer-
drijven in de pruttelende olie, waar het
sissend zich rondde en snel een bruin korst
je kreeg. De oliebollen en beignets hoorden
er zo bij, zij zelf was er niet zo verzot op,
maar zij had nog wat anders in de achter
hand. Kijk maar, als zij het glimmende
ovendeurtje van het fornuis opende: daar
hield ze haar wafels heet en daar kwam
doordringend die heerlijke geur uit, zoals
bij een bakker die sprits bakt. Annelies had
zich alvast aan zo'n wafel tegoed gedaan,
aan een warme wafel met hier en daar
de koude roomboter in de putjes van de
ruiten. En nu, in een aluminiumpan, zilver-
glanzend alsof zij gloednieuw was, ging zij
haar kruidenwijn maken: een paar flessen
liet zij er in leeglopen en dan kruidnagel
er in, en wat kaneel en kandij, en, niets
zeggen, zei ze tegen zichzelf, ook een scheut
rum uit de paar maatjes die zij in de slijte
rij had gehaald. En daar was meteen al die
warme geur van wijn en gisten. En meteen
waren er de harde guirlandes van de
draaddroge tonen van de piano in buur-
mans woning, niets zeggen! en Annelies
deed een nieuwe scheut rum in de walmen
de wijn.
Weduwe was zij, en al jaren aan haar
staat gewend. Haar man had een schilders
zaak gehad in de stad, met knechten en een
winkel met 'n bediende, en bij zijn te
vroege dood haar wat nagelaten met de
kleine lijfrente van de levensverzekering
waarvoor hij had gezorgd. Het erfenisje
had zij ten dele belegd in het huisje, dat
zij bewoonde, te groot voor haar alleen en
daarom had zij het in twee laten verdelen
met een tussenmuur en de andere helft
handig en goed verkocht aan Cordewever,
vrijgezel, gemeente-ontvanger van het
vroegere dorpje, dat, door de stadsrand ge
naderd, bij de stad was geannexeerd. Hij
was toen op wachtgeld gekomen, maar, voor
de keuze gesteld van een nieuwe onderge
schikte gemeentebetrekking, had hij een
vervroegd pensioen gedaan weten te krij
gen en leefde daarvan, behoorlijk en sober, 1
met een dagmeisje, dat 's middags om drie,
vier uur wegging, en voor de rest bered
derde hij zichzelf.
Hij zei, als ze in de gescheiden tuintjes
over de heg heen elkander groetten, juf
frouw tegen haar, misschien omdat naar
ouderwetse opvatting „mevrouw" haar
stand niet was. En zij zei tegen'hem: mijn
heer. Maar als zij in gedachten met hem
bezig was noemde ze hem: ons buurman
netje.
Hij tilde voor zijn raam wel eens het gor
dijntje opzij, als zij, in haar mantelpak
met lange rok, het voiletje voor, wegdrib-
belde, de boodschappentas in de gehand-
schoende héyid. En dat hij haar nagluurde
wist zij drommels goed. Zij had ondeugen
de invallen en zei „aha!". Zij lokte geen
avances uit. Zij voorkwam ze liever. Ge
wend aan haar levensstaat, met al haar
herinneringen aan de bedrijvige tijd toen
haar man nog leefde, had zij geen enkele
behoefte aan onverschillig welke verande
ring, tenzij aan die van de kleur van haar
woonkamertje, die zij veranderde ééns per
jsart En zo weinig was buurman op bezoek
geweest, de eerste keer stom van verbazing
over zoveel kraakzindelijke properheid, dat
hij één keer vertrek en meubeltjes wit had
gez'on. één keer blauw, één keer reseda-
groen. En welke kleur hij vanavond zou
zien als hij op bezoek ging, want hij was
uitgenodigd op een glaasje kruidenwijn, dat
wist hij nog niet. Toen hij de uitnodiging
hoffelijk aannam had Annelies gedacht:
aha! Maar buurman was op zijn hoede.
Mijnheer Cordewever scheen als vrijge
zel geen familie te hebben.
Maar Annelies, wier huwelijk kinderloos
was gebleven, had wel familie, en zij had
iets, om het gemis waarvan zij Cordewener
beklaagde, zij had een nichtje, waar ze
peettante van was, het jongste dochtertje
van haar broer, een kind van zeventien en
een naamgenootje: Annelies. Op dat nichtje
was ze buitengewoon gesteld en de vader
en moeder van het nichtje waren verstan
dige mensen, ze kwamen het verlangen van
de kinderloze erftante om het nichtje dik
wijls bij zich te hebben tegemoet en stuur
den hun dochter er naar toe. Maar het
nichtje had die aanspox-ing' niet nodig, zon
der enig vermoeden van de berekening van
haar ouders ging zij graag naar tante An
nelies, omdat zij van haar hield en pleizier
had in haar heldere huisje en haar grappige
opgewektheid.
En als het nichtje Annelies op bezoek
kwam, stuurde tante Annelies het kind wel
eens naar buurman Cordewever, als die
na het heengaan van zijn dagmeisje met
het een of ander onthand zat. Maar ze deed
het vooral, omdat ze zo trots was op het
mooie meisje en met haar geurde. Buurman
Cordewever, door het nichtje ingepalmd,
was voor de attentie van tante Annelies op
zijn hoede, zoals voor alle attenties, knikjes
en lonkjes van zijn vriendelijke buurvrouw.
Hij kende die bevallige kleine streken van
een weduwe en hij begreep, dat zij wist,
dat hij een centje bezat. En daar was zij
natuurlijk op uit.
En buurvrouw Annelies. Als zij „aha!"
zei, meende ze buurman op een te hoofse
avance te hebben betrapt. Misschien speel
de zij wel een beetje met hem, omdat zij
hem doorzag. Zij begreep, dat hij wist, dat
zij een centje had. en een vrijgezel van zijn
leeftijd draaie er bij een weduwe graag
warmpjes in. En zij popelde eigenlijk, om
hem in zijn berekening te beschamen.
Zover had Annelies dit spelletje doorge
dreven, dat zij buurman Cordewever eert
keer gevraagd had voor haar naar de no
taris te gaan, opdat buurman begrijpen of
Aha! zei buurvrouw Annelies, toen zij
op haar slaapkamer haar bloedkoralen met
het gouden slotje vastmaakte op de japon
van zwart velours, waartoe zij, na eerst
vier, vijf andere aangehad te hebben, ein
delijk besloot, En een heel klein beetje
rouge op haar gepoederde wang en 't goed
uitgewreven, dat je 't eigenlijk niet zag, dat-
mocht wel.
Na een uurtje zaten ze bij elkaar.
Ach, is je huisje nu rood? had hij ge
vraagd.
Ja, nu is mijn huisje rood.
Dat u altijd weer opnieuw aan 't schil
deren gaat!
Het is vakwerk, waar ik pleizier in
heb. En ik houd van afwisseling in mijn
omgeving.
Aha! zei hij.
Ze dacht: Dat zegt hij net als ik. En zij
blies een langs de slaap losgeraakt grijs
krulletje terug. Want zij was nog even be
zig geweest in de keuken en zij veront
schuldigde zich, dat zij daarom ook nog
even haar witte huishoudschort aan had
over haar mooie japon. Maar toen zij even
was weggeweest kwam zij in die mooie
japon terug en droeg de schalen beignets
en bros gebak en oliebollen. Zij was bedrij
vig in de weer voor haar gast. Zij zette een
rooktafeltje naast zijn stoel bij de haard.
Zij schonk hem koffie zoals zij alleen kon
minstens vermoeden zou, da.t zij nu aan
haar spaarcentjes al een bestemming gaf
en zij was zo listig, dat zij op voorhand er
zich op verheugde, hoe dit buurmans hof
felijkheid aanmerkelijk bekoelen zou.
En Cordewever was naar de notaris ge
gaan. Eerst was diens klerk bij juffrouw
Annelies gekomen. En een paar dagen
naderhand was de notaris zelf gekomen
met twee getuigen, die actetassen hadden.
En in haar proper kamertje had Annelies
bij testamentaire beschikking haar nichtje
Annelies tot enige erfgename gemaakt.
Maar tegen het nichtje hield ze angstvallig
haar mond er over. En als zij buurman zag
keek zij hem ondeugend aan, alsof zij zeg
gen wou: je vist achter het net, Corde-
wevertje! Nu zul je je praatjes over de heg
wel bekorten. En na dat notarisbezoek had
zij hem voor vanavond uitgenodigd. En
plezier als zij had. Hij zou 't goed bij haar
hebben, 't Riekte in huis naar bloemen en
naar boter en naar bakken en naar wijn.
Zij had ook een doosje sigaren gehaald. En
in de haard van blank smeedwerk gloeide
het vuur achter de micaruitjes.
O, maar buurman Cordewever lachte
niet minder slim en listig. Hij had de uit
nodiging aangenomen. Maar de al te door
zichtige toespeling op haar bezit, door hem
kwanseus te laten merken dat zij zaakjes
met de notaris had, had hij beantwoord.
Nadat de notaris bij buurvrouw was ge
weest, was hij zelf eens bij de notaris op
bezoek gegaan. Hij had kind noch kraai en
een volledige vrijheid in zijn wilsbeschik
king. Neen, niet een legaatje hier, en een
legaatje daar. Hij had het anders gedaan,
uit een impuls, uit een puur plezier. En hij
had het ondeugende voornemen, bij al te
uitdrukkelijke avances van zijn behaag
zieke buurvrouw haar mét de mededeling
van zijn geheim te ontnuchteren.
Met dit voornemen besteedde hij alle
zorg aan zijn kleding, toen het uur voor
het oudeja.arsavondbezoek naderde. Hij
koos het boord'je, dat hem het beste stond.
Hij koos een das, waarvan hij dacht, dat zij
die aardig zou vinden. Hij had zich gescho
ren. Hij had wat lavendel op zijn zakdoek
gesprenkeld. En omdat hij eerder klaar was
dan hij verwachtte en hij geen ongeduld
wilde verraden door te vroeg te zijn, ging
hij in zijn woonkamer aan de piano zitten
en speelde een geestig stukje van Couperin.
zetten. Hij had het gezellig. Hij had het
warm. Hij at en dronk en rookte. Hij maak
te haar allerlei complimenten. Nee maar!
En zij zat tegenover hem, een beetje stijfjes
in haar rechte houding, de handen moeder
lijk in de schoot bijeen. En dat hij zo mooi
piano had gespeeld.
Dat was iets van Couperin.
O, u kunt mij wijs maken wat u wilt.
Ik ken het toch niet. Maar 't was aller
aardigst.
Hindert mijn getimmer u nooit?
Niet in 't minst.
Hij was diep verheugd, dat zij hem
vleide.
't Is maar een oude rammelkast van
een piano, zei hij.
Ja, stemde zij toe, zo muzikaal ben ik
wel, dat ik dat hoor.
Hij keek haar aan, verbaasd over haar
openhartigheid. Zij kneep even ondeugend
haar ogen dicht en lachte. Toen zei ze wijs:
Maar 't is muziek, niet?
Ja, 't is muziek.
En toen zei ze:
Steek nog es op.
Én zij 'lachte weer. En toen konden ze
't geen van beiden helpen, dat ze 't even
uitschaterden, ja, zo jong'en grappig
waren zij. En dat op een ogenblik, dat je
ernstig moest kijken bij de gedachte aan
het voorbij vlieden van de jaren. Ook daar
over spraken zij. Van buiten drong zwak
klokgelui tot hen door. Zij spraken over de
oudejaarsavond en over de luttele spanne
tijds, die een jaar was.
Helaas!, zei hij.
Helaas?
Ja, zij scheen hem nogal opgewekt van
aard te zijn, en zij beaamde dat. Een we
duwe blijft niet treuren, zeker niet na
jaren, 't zou bijna een verwijt zijn aan haar
man, alsof hijzelf het haar had aangedaan.
En vanzelf kwam zij tot de lofprijzing,
waarop hij had gewacht: dat haar man zo'n
goede man was geweest.
In de stilte die op deze woorden volgde
dacht hij: Nee, nee, zij lijmt mij niet!
Maar hij kon niet ontkennen, dat haar
vriendelijkheid en haar opgewektheid
hartveroverend waren, en hij moest tel
kens naar haar kijken, naar haar ogen,
die donker waren en nog zo jong en leven
dig onder het grijzende haar en in het een
beetje teder welken van het gepoederde
gezicht.
En de kruidenwijn kwam, warm, dam
pend en welriekend, een heerlijk brouwsel,
waarvan zij proefden met gretige teugen
en waarvan zij plagend het recept ver
zweeg toen hij, onbescheiden, er om vroeg.
En toen spraken zij over van ailes, over
hun tuintjes, het weer en over het nichtje.
Ja, dat nichtje. Maar toen had zij hem al
weer een nieuwe tumbler volgeschonken
en hij dronk, omdat het zonde was de wijn
koud te laten worden en omdat de smaak
zo heerlijk was.
Proef ik rum?, vroeg hij.
Zij knikte, de handen in de schoot ge
vouwen, hem maar eens toe. Hij her
haalde:
Ja, dat nichtje.
Hij begon de lof van het nichtje te zin
gen: lief, bijdehand, vlug, behulpzaam en
een schrander kopje, nou, en wel 'es pla
gerig ook. O, hij werd wel wat te uitbun
dig in zijn lof, dat kwam natuurlijk van
de wijn, want dat nichtje was niet vol
maakt. Ja, 't was hem een genoegen als
dat lieve kind eens bij hem aankwam.
Wanneer men altijd alleen is en geen fami
lie heeft
Opgepast! dacht zij!
En toen zei ze 't in de loop van het ge
sprek:
Ja. Ik wil u wel in vertrouwen ne
men. Maar mondje dicht hoor! Dat jonge
en ondeugende naamgenootje van mij heb
ik alles vermaakt. En als ze trouwt en ik
leef nog dan krijgt ze alvasteen
bruidschat, o,. u begrijpt, niet zoveel, maar
't zal haar' toch welkom zijn!
En toen was ze ineens een beetje ver
stoord, dat ze 't gezegd had, niet, omdat
hij het nu wist, want dat was juist heel
goed, maar omdat het een beetje al te ver
trouwelijk was geweest van haar kant.
Hij keek verrast op en vroeg:
En u zelf?
Ach, wat heb ik nodig. Zo'n bruid
schat begroot me niet. En voor wie, voor
wie zou ik het laten?
En als u zelfs eens, bij ouderdom of
ziekte
Zij schonk hem nog eens in, en hij liet
het graag toe. Toen zei ze zeer lichtzinnig:
Vanavond spreek ik zeker niet van
ouderdom en ziekte.
Hij vroeg:
Waarom hebt u mij eigenlijk uitge
nodigd?
Om het op oudejaarsavond een beetje
gezellig te hebben. Waarom vroeg u dat?
Ja, zei hij, ik had u ook kunnen uit
nodigen bij mij. Ziet u, ik heb een
piano
Hij stond op. Hij keek haar een beetje
ondeugend aan. O, dat blosje, dat was niet
opgelegd, nee, zij bloosde nu wel degelijk
van de wijn, waar ze 't warm van kreeg
en waar ze prettig van opgewonden
raakte.
Van mijn nichtje, zei zij ja, dat
was misschien een beetje vertrouwelijk.
Maar ik dacht: dat zeg ik buurman toch
eens. En daar was het vanavond net zo'n
gelegenheid voor.
Hij moest lachen, omdat zij hem zo on
derzoekend aankeek. Hij dronk ên zei:
Ik weet zeker, dat ik rum pro§f.
Nee, zei ze, dat is zo maar een beetje
alcoholvrije essence.
Maar hij begon het stukje van Coupe
rin te neuriën. Hij zei:
Ilc heb u altijd bijzonder aardig ge
vonden.
Zij dacht:
O la la! Nou komt het. En nou is het
misschien niet eens gezellig, hem de bons
te geven.
Maar het kwam niet. Hij zei integendeel:
Omdat we nu niet bij mij zijn moet
ik wel even naar huis. Want mijn vingers
jeuken, om wat te spelen.
Een paar minuten later hoorde zij de
piano. Het was een sóórt donderen op het
instrument, als er op dat instrument
maar te donderen viel, dacht zij. Maar er
zat vuur in, 't was vlug en onstuimig, met
toonladders en accoorden, en zij wiegde er
het hoofd bij en sloeg de maat.
En toen dronk zij in haar eentje op zijn
gezondheid.
Maar daar kwam hij terug en hij had
een mooie camee, een Griekse camee met
Ceres er op, maar dat wist zij niet, wie
dat was, en o, zo mooi gesneden, en dat
zag zij wel, en in goud gevat en met een
gouden kettinkje. Hij gaf het haar en zei:
Hier. Mijn oudejaarsavondcadeau
Zij dacht: Dat is al te grote onzin. Of
ik droom zeker maar, en misschien komt
het van de kruidenwijn.
Hij zei:
Ik heb u altijd aardig gevonden.
Maar na wat u mij vertelde van uw
nichtje vind ik u een schat.
Zij dacht: Dat is al te vrijpostig, zelfs
al zegt hij er „u" bij. Zij vroeg:
Valt u dat dan niet tegen?
Hij zei:
Hoezo?
Zij hield het kettinkje met de camee in
de handen en zei:
Nee, dat mag ik niet aannemen.
Maar hij nam het uit haar handen en
voor ze 't verhinderen kon hing hij het
om haar hals.
Bliksemsnel overwoog ze wat te doen
als dat buurmannetje het in zijn hoofd zou
halen, haar te willen kussen. Maar hij
kuste haar niet. Toen' zij de ogen neersloeg
om te zien, hoe de camee stond op haar
mooie japon, tilde hij alleen maar haar
kin op en nam haar hoofd tussen zijn
handen. Tot haar eigen verwondering liet
zij het toe en keek hem in de ogen, zoals
hij haar in de ogen keek En zij dacht:
Wat is dat heerlijk, die handen aan je
wangen te voelen. Maar dat komt natuur
lijk allemaal van de wijn. Hij zei:
Ik zal nu op mijn beurt ook vertrou
welijk zijn en verklappen, dat ik ook bij
de notaris ben geweest. Ik heb wat ik bezit
vermaakt. Raad eens aan wie?
Ook aan een nichtje?
Aan 't jouwe. Zelf heb ik geen
nichtje. En ook die bepaling van de bruid
schat, als ze tijdens mijn leven trouwt.
Zij dacht: Nou vind ik je toch wel
prachtig. Maar ze zei:
Dat laatste is toevallig.
Ik denk niet, dat het toevallig is. De
notaris deed mij dit laatste aan de hand.
Ze zei:
En gij zelf
.Maar hij wou ook niets horen van
ouderdom en ziekte. Integendeel. Hij trok
haar nu naar zich toe en zij vergat „aha"
te zeggen en dacht dat zij het toch eigen
lijk wel prettig vond.
Natuurlijk trouwt je nichtje nog bij
ons leven. Wij wensen elkaar nog te veel
jaren toe.
Zij antwoordde:
En allicht trouwt zij jong
Hij trok haar nog dichter naar zich toe
en vroeg:
Wat doen we? Gaan we in jouw
huisje wonen? Of in 't mijne?
En ondeugend in 't spelletje, waarin ze
opging zei zij:
Als we de muur ertussen eens uit
braken? Dan zitten we ruimer!
Ze stonden veel te dicht bij elkaar dan
BIJ DE JAARWISSELING worden ba
lansen gemaakt. Indien wij wat de
toestand in de wereld betreft debet en
credet willen rangschikken, dan blijkt er
van evenwicht geen sprake te zijn. Er zijn
mensen die al spreken van het bankroet
der beschaving.
Tegenover zeer veel schaduw staan
slechts heel weinig lichtglanzen. De volken
zijn verdeeld in twee vijandige kampen,
die zich elk met koortsachtige haast op een
oorlog voorbereiden. In Korea staan die
machten al met wapengeweld tegenover
elkaar en met angst vraagt men zich af
wanneer dit conflict zich zal uitbreiden. De
Paus zei in zijn Kerstrede: „Een nieuwe
oorlog zou de aarde woest en ledig maken".
De mensheid heeft over de techniek ge
zegevierd, maar dreigt nu zelf door die
techniek ten onder te gaan. En het onbe
grijpelijke is, dat wij een kant worden op
gedreven die wij zelf, althans in meerder
heid, niet willen. Overal wordt gepleit voor
de vrede, maar intussen komt de oorlogs
dreiging steeds nader.
Dat is de tragiek.
De vragen waardoor?, waartoe?
dringen naar voren. Hoe is de chaos in de
wereld te verklaren als wij geloven in een
almachtig God, die de wereld bestuurt? En
dan het oorlogsgeweld als die God boven
dien een God van Liefde is?
Maar wie de zaken zó stelt, ziet de
dingen verkeerd.
Er is steeds een strijd geweest tussen
het goed en het kwaad. Juister gezegd tus
sen God en de Satan. Het begon in het
Paradijs, waar de Satan de mens verlokte
om zich tegenover God te stellen. Zijn toe
leg gelukte, Adam en Eva werden uit de
Hof van Eden verdreven. Maar God wilde
de mens en zijn wereld niet aan de Satan
overlaten. Hij opende, in zijn genade, de.
mens het uitzicht op de verzoening.
Dat was de aanvang van de geweldige
worsteling tussen God en de Satan. Die is
voor ons mensen niet te peilen. Wel weten
wij dat God, om de mens te redden, zijn
eigen Zoon niet gespaard heeft. Pas hebben
wij met Kerstmis in gedachte bij de kribbe
van Bethlehem gestaan. Straks zullen wij,
op Goede Vrijdag, op de heuvel Golgotha
onder het Kruis staan, waar Hij, voor de
verlossing der mensen, het offer van Zijn
leven bracht. Op Pasen, de dag van zijn
verrijzenis uit het graf, zullen wij met de
Emmaüsgangers op de weg nabij Jeruza
lem wandelen, om dan uit Zijn mond de
vraag te horen: „Moest de Christus dit niet
lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan?"
Ongetwijfeld wordt de macht van Satan
door ons onderschat. De Bijbel leert ons
hoe groot die is. Denken wij alleen maar
aan de verzoeking van Jezus in de woestijn,
waar Satan de Zoon Gods de heerschappij
over de wereld aanbood, als Hij hem wilde
aanbidden. Wij ontwaren ook de macht van
Satan als wij rondom ons heen zien. In onze
wereld van 1950 is dit wel heel duidelijk.
Schijnbaar is hij opnieuw aan zijn over
winning toe, nog groter clan eens in het
Paradijs.
Gelukkig slechts schijnbaar!
Want die geloven weten dat Jezus dwars
door de wereld die Satan beïnvloedt, Zijn
rijk, het rijk des Vredes, sticht. Dat kan
Satan niet beletten.
De Psalmist zegt het zo duidelijk:
Ik weet boe het vast gebouw van Uwe
gunstbewijzen,
Naar uw gemaakt bestek in eeuwigheid
zal rijzen.
Zo min de hemel ooit uit zijne stand zal
wijken,
Zo min zal Uwe trouw ooit wankelen of
bezwijken.
Het is zeker dat eenmaal de strijd tussen
God en de Satan definitief zal eindigen met
de zegepraal van Christus. Dat zal zijn als
het nieuwe Jeruzalem zal .nederdalen uit
de hemel, als alle dingen nieuw gemaakt
zullen worden en er slechts plaats zal zijn
voor Waarheid en Gerechtigheid.
In dit vertrouwen leven wij voort.
Natuurlijk zien zij die dit vertrouwen
hebben, de onrust en dreigingen die de
wereld verontrusten, evengoed. Maar zij
zien die anders en worden er daardoor
ook minder door verontrust.
dat ze, toen nichtje Annelies plotseling
met een fruitmandje binnenkwam, het
schrandere kind de waarheid hadden kun
nen verbloemen. Tante Annelies zelf was
het, die het vertelde:
Ja, mijnheer Cordewever en ik gaan
trouwen, kind.
Eerst verbazing bij het kind. En toen
schateren. En toen het jonge begrip en de
spontane waardering voor het menselijke
besluit en de ontroering voor het aardse
geluk, waarnaar deze samengebrachte
twee, eenzamen, levenslustig en een beetje
bevend, de hand uitstrekten. De eerste
zoen van gelukwens gaven zij niet elkaar,
maar kregen ze allebei van het jonge
meisje. Ze was door vader en moedèr naar
tante Annelies gestuurd om haar een goed
uiteinde te wensen en een goed begin. Dit
was pas een goed uiteinde en een goed
begin! Zij dronk er op. En toen holde zij
naar huis, om het te vertellen, met de
verzekering, dat vader en moeder op zou
den kijken en blij zouden zijn!
En vader en moeder keken wel op.
Maar zij waren niet blij. Plet opgetogen
meisje hoorde op een paar gefluisterde
woorden van haar moeder haar vader iels
mompelen over een mogelijke lelijke
streep door de rekening
Er is geen troostvoller Woord op deze
Oudejaarsavond dan de geloofszang van j
Paulus:
„Maar in dit alles zijn wij meer dan
overwinnaars door Hem, dié ons heeft
liefgehad. Want ik ben ver zéker d, dat
noch dood, noch leven; noch engelen,!
noch machten, noch heden, noch toekomst,
noch krachten, noch hoogte, nog diepte,
noch enig ander schepsel, ons'zal kunnen
scheiden van de liefde Gods, welke is in
Christus Jezus, onze Heere".
Het is onzinnig God verantwoordelijk te
willen stellen voor de mislukkingen in deze
wereld, die de mensen, die het oor aan
Satan leenden, zelf gesticht hebben. God,
de Heilige, die alles gedaan heeft de men-
sen te bewegen zich met Hem te verzoenen.
En dat ook nog heden doet!
Want ook nu nog mochten wij Kerstfeest'
vieren.
Hoe intenser de duisternis is, hoe sterker
het licht wordt. Dat geldt ook van het Licht
der wereld.
Het verrast daarom niet dat in deze
wereld van verwarring het zaad van het'
Evangelie een toebereide akker vindt. De i
mensen zijn het stuur kwijt "en zien, nu hun
levensscheepje in de storm op de rotsen
dreigt te pletter geslagen te worden, uit
naar de Loods die het naar veilige haven
zal brengen.
Tenslotte de vraag": Staan zij die geloven1
machteloos tegenover het geweld dezer
wereld?
En dan mag het antwoord zijn: neen! In
tegendeel zij hebben daartegen een krach
tig wapen. Zij weten dat God inderdaad
almachtig is en dus in staat is het geweld
van Satan te breken.
Satan en de mensen die de krachten in
zich zelf zoeken, kunnen deze wereld niet j
redden.
Dit kan alleen God.
En daarom mogen de gelovigen vragen.
In de Bijbel wordt gezegd: het gebed van
de gelovige vermag veel. Hoeveel dan wel1
het gebed van vele gelovigen?
President Truman zei in zijn Kerstbood
schap dat het krachtigste wapen niet het
kanon, de tank of de bom is, maar het ge
loof.
De bede uit het Onze Vader „Uw wil ge-
geschiede geliik in de hemel, alzo ook op de
aarde" houdt een bede in niet alleen om de
oorlog af te wenden, maar ook om de mens
heid nog een kans te geven.
Ook thans klinkt nog de dringende uit
nodiging tot allen: „Grijpt toch de kansen
door God u geboden".
Van T. i
ADVERTENTIF
Waarom risico lopen
bij een stofzuiger kopen
GA NAAR
DE STOFZUIGER - SPECIAALZAAK
Gen. Cronjéstraat 43 - Kruïdbergerweg 51
Telefoon 16990 - 17696
VANAF ƒ2,50 PER WEEK.
Ook voor reparatie en onderdelen van
alle merken.
Gunstige perspectieven
voor de K.L.M. in 1951
Passagiers- en vracht
vervoer neemt toe
De moeilijke omstandigheden, die in
1949 tot voor de K.L.M. ongunstige
resultaten hebben geleid, hebben niet na
gelaten ook nog op 1950, zij het in ver
minderde mate, hun stempel te drukken.
Ook voor dit jaar dus mag men niet op
een overschot rekenen. De toeneming van
het vervoer en de toegepaste kosten-ver-
lagingen openen gunstiger perspectieven
voor 1951. Verwacht wordt, dat in het
komende jaar het onkostenpeil verder zal
kunnen worden gedrukt en dat, zowel in
Nederland als in hét buitenland, de omzet
zal kunnen worden verhoogd, waardoor
een evenwicht tussen kosten en inkomsten
wordt bereikt.
Op de lijndiensten naar Canada, de Ver
enigde Staten, West-Indië, Zuid-Amerika,
Zuid-Afri'ka, het Nabije en Verre Oosten
alsook in Europa beantwoordde het ver
voer in het algemeen aan de verwachtin
gen, In totaal vlogen niet minder dan
415.000 passagiers met de K.L.M. en wer
den 1.410.000 kg. post en 10.320.000 kg.
vracht vervoerd. De vliegtuigen legden in
118.000 vlieguren 38,380.000 km. af, het
geen neerkomt op een afstand van 960 maal
de aardomtrek. Niet alleen werden er in
1950 meer passagiers vervoerd dan in
1949, maar deze legden gezamenlijk ook
een aanmerkelijk grotere afstand af. De
gemiddelde afstand welke elke passagier
in 1950 aflegde bedroeg 2150 km. tegen
over 1700 km. in 1949.
Het vrachtvervoer is ten opzichte van
het vorig jaar verdubbeld.
De K.L.M, beschikt thans over drie spe
ciaal voor vrachtvervoer ingerichte vlieg
tuigen en zij onderhoudt regelmatig vracht
diensten naar Kopenhagen, Londen, Tehe
ran en New York. Vooral naar Amerika
is het vrachtvervoer belangrijk. De KLM
neemt ongeveer 20 procent van de totale
luchtvracht op dit traject voor haar reke
ning.
Gebruikmakend van de reserves van de
luchtvloot heeft ook de afdeling bijzondere
vluchten in 1950 zeer goede resultaten
kunnen boeken. Er werden tweemaal zo
veel chartervluchten uitgevoerd als in het
voorgaande jaar, namelijk 460, hetgeen
neerkomt op een gemiddelde van meer dan
één chartervlucht per dag. Een ander as
pect van het dhartervervoer was dit jaar
het vervoer van emigranten door de lucht
haar Canada, Australië en Nieuw Zeeland.
In totaal werden in 31 vluchten 1750 emi
granten vervoerd, voor het meerendeel
naar Australië, waarheen 22 vluchten wer
den gemaakt. De vooruitzichten voor 1951
voor emigrantenvervoer zijn goed. Reeds
zijn enkele vluchten naar Canada in voor
bereiding. Er bestaan plannen om naar
Australië ongeveer honderd vluchten voor
het vervoer van ongeveer 5000 emigranten
te maken.
Het personeel in binnen- en buitenland
bedroeg per December 1950 11.172 man,
waarvan er 1003 behoorden tot het vlie
gend' personeel. Hiervan waren 358 vlie
gers, 207 boordwerktuigkundigen, 174
radio-telegrafisten, 126 stewards en 138
1 stewardessen.