Bij de jaarwisseling CORDEWEVER EN DE WAARHEID Vrijdag 29 December 1950 Oudejaarsavondvertelling van Anton Coolen Ze dachten beiden aan het nichtje OUDEJAARSAVOND: over de provincie stad en boven de daken dwaalt zwak het gebeier van torenklokken, die luiden hier en daar. Soms zwerft het weg en weet men niet, of men 't nog hoort. Annelies in haar kraakhelder huisje „juffrouw" An nelies, zoals ze in de vredige buurt aan de stadsrand wordt genoemd is in die span ning tussen oud en niéuw al een paar keer het gangetje ingegaan om even buiten de deur te luisteren, of de klokken nu werke lijk nog luiden? In dat gelui kan zo'n wonderlijke ver wachting levenMaar 't was koud en guur en donker, en gauw weer het deurtje toe en naar het warme, blinkende en pro pere keukentje, waar ze in haar witte huis- houdschort haar bedrijvigheid heeft. Maar af en toe onderbrak zij het werk, om zich zelf het pleizier te geven weer eens in het woonvertrek te gaan kijken: zij had het in terieur steenrood geschilderd, de lambri- zering, de stoelen, de tafel, alles glansde van de mooie lakverf, ja, steenrood was toch wel erg mooi.Op de vloer van zwarte en witte tegels, glad van de boen was, lag een dikke vlechtwerkmat in natu- reltint. Boven de roodglanzende lambrize- ring waren de wanden crèmekleurig, maar ze hadden nu een rand van sparrengroen en ook de lamp boven de tafel met het spiege lend blad was met sparrengroen versierd, en hier en daar boven een schilderijlijstje had zij een takje gestoken, ook op het lijstje van het portret van haar man zaliger op de schoonsteenmantel boven de haard van blank smeedwerk, en je rook die pittige geur, vermengd met die van droge lakverf en met de lucht van het baksel in de keuken. Juffrouw Annelies had een allervriende lijkst gezicht met rimpeltjes in de ooghoe ken. Zij verfde het haar niet, zij liet het opkomende grijs vrij spel en vond, dat haar dat goed stond. Neen, zij was niet jong meer, verre vandaar, zij was een vrouw van meer dan middelbare leeftijd, maar vlug in haar bewegingen, en als zij uitging in haar zwart mantelpak met de lange, een beetje nauwe rok, het zwarte hoedje op, het voiletje over het iets gepoederde ge zicht, gehandschoend en met haar kwieke pasjes, dan glimlachte in de buurt menig een bij haar vlug en beminnelijk knikje. En iedereen in de buurt was op de hoogte van haar plezier in het voortdurend verven van haar huisje. Als zij er mee bezig was droeg zij een afgedankte bonte mouwsehort achterstevoren als een werkkiel. Zij ging er groot op, dat zij het vak kende. Zij schil derde en plamuurde, zij lakte, en nu. die laatste weken voor het jaareinde dat zij er mee bezig was geweest, luisterde zij onder wijl soms naar haar buurman, 'die piano speelde. Misschien speelde hij wel heel goed. Maar zijn piano was maar een oude piano met een !n beetje droge ijzerdraad klank, en mooi kon Annelies het niet vin den, al had ze schik in de melodietjes. Tetug in de keuken liet zij uit de kleine scheplepel het smijdige, gelige beslag neer- drijven in de pruttelende olie, waar het sissend zich rondde en snel een bruin korst je kreeg. De oliebollen en beignets hoorden er zo bij, zij zelf was er niet zo verzot op, maar zij had nog wat anders in de achter hand. Kijk maar, als zij het glimmende ovendeurtje van het fornuis opende: daar hield ze haar wafels heet en daar kwam doordringend die heerlijke geur uit, zoals bij een bakker die sprits bakt. Annelies had zich alvast aan zo'n wafel tegoed gedaan, aan een warme wafel met hier en daar de koude roomboter in de putjes van de ruiten. En nu, in een aluminiumpan, zilver- glanzend alsof zij gloednieuw was, ging zij haar kruidenwijn maken: een paar flessen liet zij er in leeglopen en dan kruidnagel er in, en wat kaneel en kandij, en, niets zeggen, zei ze tegen zichzelf, ook een scheut rum uit de paar maatjes die zij in de slijte rij had gehaald. En daar was meteen al die warme geur van wijn en gisten. En meteen waren er de harde guirlandes van de draaddroge tonen van de piano in buur- mans woning, niets zeggen! en Annelies deed een nieuwe scheut rum in de walmen de wijn. Weduwe was zij, en al jaren aan haar staat gewend. Haar man had een schilders zaak gehad in de stad, met knechten en een winkel met 'n bediende, en bij zijn te vroege dood haar wat nagelaten met de kleine lijfrente van de levensverzekering waarvoor hij had gezorgd. Het erfenisje had zij ten dele belegd in het huisje, dat zij bewoonde, te groot voor haar alleen en daarom had zij het in twee laten verdelen met een tussenmuur en de andere helft handig en goed verkocht aan Cordewever, vrijgezel, gemeente-ontvanger van het vroegere dorpje, dat, door de stadsrand ge naderd, bij de stad was geannexeerd. Hij was toen op wachtgeld gekomen, maar, voor de keuze gesteld van een nieuwe onderge schikte gemeentebetrekking, had hij een vervroegd pensioen gedaan weten te krij gen en leefde daarvan, behoorlijk en sober, 1 met een dagmeisje, dat 's middags om drie, vier uur wegging, en voor de rest bered derde hij zichzelf. Hij zei, als ze in de gescheiden tuintjes over de heg heen elkander groetten, juf frouw tegen haar, misschien omdat naar ouderwetse opvatting „mevrouw" haar stand niet was. En zij zei tegen'hem: mijn heer. Maar als zij in gedachten met hem bezig was noemde ze hem: ons buurman netje. Hij tilde voor zijn raam wel eens het gor dijntje opzij, als zij, in haar mantelpak met lange rok, het voiletje voor, wegdrib- belde, de boodschappentas in de gehand- schoende héyid. En dat hij haar nagluurde wist zij drommels goed. Zij had ondeugen de invallen en zei „aha!". Zij lokte geen avances uit. Zij voorkwam ze liever. Ge wend aan haar levensstaat, met al haar herinneringen aan de bedrijvige tijd toen haar man nog leefde, had zij geen enkele behoefte aan onverschillig welke verande ring, tenzij aan die van de kleur van haar woonkamertje, die zij veranderde ééns per jsart En zo weinig was buurman op bezoek geweest, de eerste keer stom van verbazing over zoveel kraakzindelijke properheid, dat hij één keer vertrek en meubeltjes wit had gez'on. één keer blauw, één keer reseda- groen. En welke kleur hij vanavond zou zien als hij op bezoek ging, want hij was uitgenodigd op een glaasje kruidenwijn, dat wist hij nog niet. Toen hij de uitnodiging hoffelijk aannam had Annelies gedacht: aha! Maar buurman was op zijn hoede. Mijnheer Cordewever scheen als vrijge zel geen familie te hebben. Maar Annelies, wier huwelijk kinderloos was gebleven, had wel familie, en zij had iets, om het gemis waarvan zij Cordewener beklaagde, zij had een nichtje, waar ze peettante van was, het jongste dochtertje van haar broer, een kind van zeventien en een naamgenootje: Annelies. Op dat nichtje was ze buitengewoon gesteld en de vader en moeder van het nichtje waren verstan dige mensen, ze kwamen het verlangen van de kinderloze erftante om het nichtje dik wijls bij zich te hebben tegemoet en stuur den hun dochter er naar toe. Maar het nichtje had die aanspox-ing' niet nodig, zon der enig vermoeden van de berekening van haar ouders ging zij graag naar tante An nelies, omdat zij van haar hield en pleizier had in haar heldere huisje en haar grappige opgewektheid. En als het nichtje Annelies op bezoek kwam, stuurde tante Annelies het kind wel eens naar buurman Cordewever, als die na het heengaan van zijn dagmeisje met het een of ander onthand zat. Maar ze deed het vooral, omdat ze zo trots was op het mooie meisje en met haar geurde. Buurman Cordewever, door het nichtje ingepalmd, was voor de attentie van tante Annelies op zijn hoede, zoals voor alle attenties, knikjes en lonkjes van zijn vriendelijke buurvrouw. Hij kende die bevallige kleine streken van een weduwe en hij begreep, dat zij wist, dat hij een centje bezat. En daar was zij natuurlijk op uit. En buurvrouw Annelies. Als zij „aha!" zei, meende ze buurman op een te hoofse avance te hebben betrapt. Misschien speel de zij wel een beetje met hem, omdat zij hem doorzag. Zij begreep, dat hij wist, dat zij een centje had. en een vrijgezel van zijn leeftijd draaie er bij een weduwe graag warmpjes in. En zij popelde eigenlijk, om hem in zijn berekening te beschamen. Zover had Annelies dit spelletje doorge dreven, dat zij buurman Cordewever eert keer gevraagd had voor haar naar de no taris te gaan, opdat buurman begrijpen of Aha! zei buurvrouw Annelies, toen zij op haar slaapkamer haar bloedkoralen met het gouden slotje vastmaakte op de japon van zwart velours, waartoe zij, na eerst vier, vijf andere aangehad te hebben, ein delijk besloot, En een heel klein beetje rouge op haar gepoederde wang en 't goed uitgewreven, dat je 't eigenlijk niet zag, dat- mocht wel. Na een uurtje zaten ze bij elkaar. Ach, is je huisje nu rood? had hij ge vraagd. Ja, nu is mijn huisje rood. Dat u altijd weer opnieuw aan 't schil deren gaat! Het is vakwerk, waar ik pleizier in heb. En ik houd van afwisseling in mijn omgeving. Aha! zei hij. Ze dacht: Dat zegt hij net als ik. En zij blies een langs de slaap losgeraakt grijs krulletje terug. Want zij was nog even be zig geweest in de keuken en zij veront schuldigde zich, dat zij daarom ook nog even haar witte huishoudschort aan had over haar mooie japon. Maar toen zij even was weggeweest kwam zij in die mooie japon terug en droeg de schalen beignets en bros gebak en oliebollen. Zij was bedrij vig in de weer voor haar gast. Zij zette een rooktafeltje naast zijn stoel bij de haard. Zij schonk hem koffie zoals zij alleen kon minstens vermoeden zou, da.t zij nu aan haar spaarcentjes al een bestemming gaf en zij was zo listig, dat zij op voorhand er zich op verheugde, hoe dit buurmans hof felijkheid aanmerkelijk bekoelen zou. En Cordewever was naar de notaris ge gaan. Eerst was diens klerk bij juffrouw Annelies gekomen. En een paar dagen naderhand was de notaris zelf gekomen met twee getuigen, die actetassen hadden. En in haar proper kamertje had Annelies bij testamentaire beschikking haar nichtje Annelies tot enige erfgename gemaakt. Maar tegen het nichtje hield ze angstvallig haar mond er over. En als zij buurman zag keek zij hem ondeugend aan, alsof zij zeg gen wou: je vist achter het net, Corde- wevertje! Nu zul je je praatjes over de heg wel bekorten. En na dat notarisbezoek had zij hem voor vanavond uitgenodigd. En plezier als zij had. Hij zou 't goed bij haar hebben, 't Riekte in huis naar bloemen en naar boter en naar bakken en naar wijn. Zij had ook een doosje sigaren gehaald. En in de haard van blank smeedwerk gloeide het vuur achter de micaruitjes. O, maar buurman Cordewever lachte niet minder slim en listig. Hij had de uit nodiging aangenomen. Maar de al te door zichtige toespeling op haar bezit, door hem kwanseus te laten merken dat zij zaakjes met de notaris had, had hij beantwoord. Nadat de notaris bij buurvrouw was ge weest, was hij zelf eens bij de notaris op bezoek gegaan. Hij had kind noch kraai en een volledige vrijheid in zijn wilsbeschik king. Neen, niet een legaatje hier, en een legaatje daar. Hij had het anders gedaan, uit een impuls, uit een puur plezier. En hij had het ondeugende voornemen, bij al te uitdrukkelijke avances van zijn behaag zieke buurvrouw haar mét de mededeling van zijn geheim te ontnuchteren. Met dit voornemen besteedde hij alle zorg aan zijn kleding, toen het uur voor het oudeja.arsavondbezoek naderde. Hij koos het boord'je, dat hem het beste stond. Hij koos een das, waarvan hij dacht, dat zij die aardig zou vinden. Hij had zich gescho ren. Hij had wat lavendel op zijn zakdoek gesprenkeld. En omdat hij eerder klaar was dan hij verwachtte en hij geen ongeduld wilde verraden door te vroeg te zijn, ging hij in zijn woonkamer aan de piano zitten en speelde een geestig stukje van Couperin. zetten. Hij had het gezellig. Hij had het warm. Hij at en dronk en rookte. Hij maak te haar allerlei complimenten. Nee maar! En zij zat tegenover hem, een beetje stijfjes in haar rechte houding, de handen moeder lijk in de schoot bijeen. En dat hij zo mooi piano had gespeeld. Dat was iets van Couperin. O, u kunt mij wijs maken wat u wilt. Ik ken het toch niet. Maar 't was aller aardigst. Hindert mijn getimmer u nooit? Niet in 't minst. Hij was diep verheugd, dat zij hem vleide. 't Is maar een oude rammelkast van een piano, zei hij. Ja, stemde zij toe, zo muzikaal ben ik wel, dat ik dat hoor. Hij keek haar aan, verbaasd over haar openhartigheid. Zij kneep even ondeugend haar ogen dicht en lachte. Toen zei ze wijs: Maar 't is muziek, niet? Ja, 't is muziek. En toen zei ze: Steek nog es op. Én zij 'lachte weer. En toen konden ze 't geen van beiden helpen, dat ze 't even uitschaterden, ja, zo jong'en grappig waren zij. En dat op een ogenblik, dat je ernstig moest kijken bij de gedachte aan het voorbij vlieden van de jaren. Ook daar over spraken zij. Van buiten drong zwak klokgelui tot hen door. Zij spraken over de oudejaarsavond en over de luttele spanne tijds, die een jaar was. Helaas!, zei hij. Helaas? Ja, zij scheen hem nogal opgewekt van aard te zijn, en zij beaamde dat. Een we duwe blijft niet treuren, zeker niet na jaren, 't zou bijna een verwijt zijn aan haar man, alsof hijzelf het haar had aangedaan. En vanzelf kwam zij tot de lofprijzing, waarop hij had gewacht: dat haar man zo'n goede man was geweest. In de stilte die op deze woorden volgde dacht hij: Nee, nee, zij lijmt mij niet! Maar hij kon niet ontkennen, dat haar vriendelijkheid en haar opgewektheid hartveroverend waren, en hij moest tel kens naar haar kijken, naar haar ogen, die donker waren en nog zo jong en leven dig onder het grijzende haar en in het een beetje teder welken van het gepoederde gezicht. En de kruidenwijn kwam, warm, dam pend en welriekend, een heerlijk brouwsel, waarvan zij proefden met gretige teugen en waarvan zij plagend het recept ver zweeg toen hij, onbescheiden, er om vroeg. En toen spraken zij over van ailes, over hun tuintjes, het weer en over het nichtje. Ja, dat nichtje. Maar toen had zij hem al weer een nieuwe tumbler volgeschonken en hij dronk, omdat het zonde was de wijn koud te laten worden en omdat de smaak zo heerlijk was. Proef ik rum?, vroeg hij. Zij knikte, de handen in de schoot ge vouwen, hem maar eens toe. Hij her haalde: Ja, dat nichtje. Hij begon de lof van het nichtje te zin gen: lief, bijdehand, vlug, behulpzaam en een schrander kopje, nou, en wel 'es pla gerig ook. O, hij werd wel wat te uitbun dig in zijn lof, dat kwam natuurlijk van de wijn, want dat nichtje was niet vol maakt. Ja, 't was hem een genoegen als dat lieve kind eens bij hem aankwam. Wanneer men altijd alleen is en geen fami lie heeft Opgepast! dacht zij! En toen zei ze 't in de loop van het ge sprek: Ja. Ik wil u wel in vertrouwen ne men. Maar mondje dicht hoor! Dat jonge en ondeugende naamgenootje van mij heb ik alles vermaakt. En als ze trouwt en ik leef nog dan krijgt ze alvasteen bruidschat, o,. u begrijpt, niet zoveel, maar 't zal haar' toch welkom zijn! En toen was ze ineens een beetje ver stoord, dat ze 't gezegd had, niet, omdat hij het nu wist, want dat was juist heel goed, maar omdat het een beetje al te ver trouwelijk was geweest van haar kant. Hij keek verrast op en vroeg: En u zelf? Ach, wat heb ik nodig. Zo'n bruid schat begroot me niet. En voor wie, voor wie zou ik het laten? En als u zelfs eens, bij ouderdom of ziekte Zij schonk hem nog eens in, en hij liet het graag toe. Toen zei ze zeer lichtzinnig: Vanavond spreek ik zeker niet van ouderdom en ziekte. Hij vroeg: Waarom hebt u mij eigenlijk uitge nodigd? Om het op oudejaarsavond een beetje gezellig te hebben. Waarom vroeg u dat? Ja, zei hij, ik had u ook kunnen uit nodigen bij mij. Ziet u, ik heb een piano Hij stond op. Hij keek haar een beetje ondeugend aan. O, dat blosje, dat was niet opgelegd, nee, zij bloosde nu wel degelijk van de wijn, waar ze 't warm van kreeg en waar ze prettig van opgewonden raakte. Van mijn nichtje, zei zij ja, dat was misschien een beetje vertrouwelijk. Maar ik dacht: dat zeg ik buurman toch eens. En daar was het vanavond net zo'n gelegenheid voor. Hij moest lachen, omdat zij hem zo on derzoekend aankeek. Hij dronk ên zei: Ik weet zeker, dat ik rum pro§f. Nee, zei ze, dat is zo maar een beetje alcoholvrije essence. Maar hij begon het stukje van Coupe rin te neuriën. Hij zei: Ilc heb u altijd bijzonder aardig ge vonden. Zij dacht: O la la! Nou komt het. En nou is het misschien niet eens gezellig, hem de bons te geven. Maar het kwam niet. Hij zei integendeel: Omdat we nu niet bij mij zijn moet ik wel even naar huis. Want mijn vingers jeuken, om wat te spelen. Een paar minuten later hoorde zij de piano. Het was een sóórt donderen op het instrument, als er op dat instrument maar te donderen viel, dacht zij. Maar er zat vuur in, 't was vlug en onstuimig, met toonladders en accoorden, en zij wiegde er het hoofd bij en sloeg de maat. En toen dronk zij in haar eentje op zijn gezondheid. Maar daar kwam hij terug en hij had een mooie camee, een Griekse camee met Ceres er op, maar dat wist zij niet, wie dat was, en o, zo mooi gesneden, en dat zag zij wel, en in goud gevat en met een gouden kettinkje. Hij gaf het haar en zei: Hier. Mijn oudejaarsavondcadeau Zij dacht: Dat is al te grote onzin. Of ik droom zeker maar, en misschien komt het van de kruidenwijn. Hij zei: Ik heb u altijd aardig gevonden. Maar na wat u mij vertelde van uw nichtje vind ik u een schat. Zij dacht: Dat is al te vrijpostig, zelfs al zegt hij er „u" bij. Zij vroeg: Valt u dat dan niet tegen? Hij zei: Hoezo? Zij hield het kettinkje met de camee in de handen en zei: Nee, dat mag ik niet aannemen. Maar hij nam het uit haar handen en voor ze 't verhinderen kon hing hij het om haar hals. Bliksemsnel overwoog ze wat te doen als dat buurmannetje het in zijn hoofd zou halen, haar te willen kussen. Maar hij kuste haar niet. Toen' zij de ogen neersloeg om te zien, hoe de camee stond op haar mooie japon, tilde hij alleen maar haar kin op en nam haar hoofd tussen zijn handen. Tot haar eigen verwondering liet zij het toe en keek hem in de ogen, zoals hij haar in de ogen keek En zij dacht: Wat is dat heerlijk, die handen aan je wangen te voelen. Maar dat komt natuur lijk allemaal van de wijn. Hij zei: Ik zal nu op mijn beurt ook vertrou welijk zijn en verklappen, dat ik ook bij de notaris ben geweest. Ik heb wat ik bezit vermaakt. Raad eens aan wie? Ook aan een nichtje? Aan 't jouwe. Zelf heb ik geen nichtje. En ook die bepaling van de bruid schat, als ze tijdens mijn leven trouwt. Zij dacht: Nou vind ik je toch wel prachtig. Maar ze zei: Dat laatste is toevallig. Ik denk niet, dat het toevallig is. De notaris deed mij dit laatste aan de hand. Ze zei: En gij zelf .Maar hij wou ook niets horen van ouderdom en ziekte. Integendeel. Hij trok haar nu naar zich toe en zij vergat „aha" te zeggen en dacht dat zij het toch eigen lijk wel prettig vond. Natuurlijk trouwt je nichtje nog bij ons leven. Wij wensen elkaar nog te veel jaren toe. Zij antwoordde: En allicht trouwt zij jong Hij trok haar nog dichter naar zich toe en vroeg: Wat doen we? Gaan we in jouw huisje wonen? Of in 't mijne? En ondeugend in 't spelletje, waarin ze opging zei zij: Als we de muur ertussen eens uit braken? Dan zitten we ruimer! Ze stonden veel te dicht bij elkaar dan BIJ DE JAARWISSELING worden ba lansen gemaakt. Indien wij wat de toestand in de wereld betreft debet en credet willen rangschikken, dan blijkt er van evenwicht geen sprake te zijn. Er zijn mensen die al spreken van het bankroet der beschaving. Tegenover zeer veel schaduw staan slechts heel weinig lichtglanzen. De volken zijn verdeeld in twee vijandige kampen, die zich elk met koortsachtige haast op een oorlog voorbereiden. In Korea staan die machten al met wapengeweld tegenover elkaar en met angst vraagt men zich af wanneer dit conflict zich zal uitbreiden. De Paus zei in zijn Kerstrede: „Een nieuwe oorlog zou de aarde woest en ledig maken". De mensheid heeft over de techniek ge zegevierd, maar dreigt nu zelf door die techniek ten onder te gaan. En het onbe grijpelijke is, dat wij een kant worden op gedreven die wij zelf, althans in meerder heid, niet willen. Overal wordt gepleit voor de vrede, maar intussen komt de oorlogs dreiging steeds nader. Dat is de tragiek. De vragen waardoor?, waartoe? dringen naar voren. Hoe is de chaos in de wereld te verklaren als wij geloven in een almachtig God, die de wereld bestuurt? En dan het oorlogsgeweld als die God boven dien een God van Liefde is? Maar wie de zaken zó stelt, ziet de dingen verkeerd. Er is steeds een strijd geweest tussen het goed en het kwaad. Juister gezegd tus sen God en de Satan. Het begon in het Paradijs, waar de Satan de mens verlokte om zich tegenover God te stellen. Zijn toe leg gelukte, Adam en Eva werden uit de Hof van Eden verdreven. Maar God wilde de mens en zijn wereld niet aan de Satan overlaten. Hij opende, in zijn genade, de. mens het uitzicht op de verzoening. Dat was de aanvang van de geweldige worsteling tussen God en de Satan. Die is voor ons mensen niet te peilen. Wel weten wij dat God, om de mens te redden, zijn eigen Zoon niet gespaard heeft. Pas hebben wij met Kerstmis in gedachte bij de kribbe van Bethlehem gestaan. Straks zullen wij, op Goede Vrijdag, op de heuvel Golgotha onder het Kruis staan, waar Hij, voor de verlossing der mensen, het offer van Zijn leven bracht. Op Pasen, de dag van zijn verrijzenis uit het graf, zullen wij met de Emmaüsgangers op de weg nabij Jeruza lem wandelen, om dan uit Zijn mond de vraag te horen: „Moest de Christus dit niet lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan?" Ongetwijfeld wordt de macht van Satan door ons onderschat. De Bijbel leert ons hoe groot die is. Denken wij alleen maar aan de verzoeking van Jezus in de woestijn, waar Satan de Zoon Gods de heerschappij over de wereld aanbood, als Hij hem wilde aanbidden. Wij ontwaren ook de macht van Satan als wij rondom ons heen zien. In onze wereld van 1950 is dit wel heel duidelijk. Schijnbaar is hij opnieuw aan zijn over winning toe, nog groter clan eens in het Paradijs. Gelukkig slechts schijnbaar! Want die geloven weten dat Jezus dwars door de wereld die Satan beïnvloedt, Zijn rijk, het rijk des Vredes, sticht. Dat kan Satan niet beletten. De Psalmist zegt het zo duidelijk: Ik weet boe het vast gebouw van Uwe gunstbewijzen, Naar uw gemaakt bestek in eeuwigheid zal rijzen. Zo min de hemel ooit uit zijne stand zal wijken, Zo min zal Uwe trouw ooit wankelen of bezwijken. Het is zeker dat eenmaal de strijd tussen God en de Satan definitief zal eindigen met de zegepraal van Christus. Dat zal zijn als het nieuwe Jeruzalem zal .nederdalen uit de hemel, als alle dingen nieuw gemaakt zullen worden en er slechts plaats zal zijn voor Waarheid en Gerechtigheid. In dit vertrouwen leven wij voort. Natuurlijk zien zij die dit vertrouwen hebben, de onrust en dreigingen die de wereld verontrusten, evengoed. Maar zij zien die anders en worden er daardoor ook minder door verontrust. dat ze, toen nichtje Annelies plotseling met een fruitmandje binnenkwam, het schrandere kind de waarheid hadden kun nen verbloemen. Tante Annelies zelf was het, die het vertelde: Ja, mijnheer Cordewever en ik gaan trouwen, kind. Eerst verbazing bij het kind. En toen schateren. En toen het jonge begrip en de spontane waardering voor het menselijke besluit en de ontroering voor het aardse geluk, waarnaar deze samengebrachte twee, eenzamen, levenslustig en een beetje bevend, de hand uitstrekten. De eerste zoen van gelukwens gaven zij niet elkaar, maar kregen ze allebei van het jonge meisje. Ze was door vader en moedèr naar tante Annelies gestuurd om haar een goed uiteinde te wensen en een goed begin. Dit was pas een goed uiteinde en een goed begin! Zij dronk er op. En toen holde zij naar huis, om het te vertellen, met de verzekering, dat vader en moeder op zou den kijken en blij zouden zijn! En vader en moeder keken wel op. Maar zij waren niet blij. Plet opgetogen meisje hoorde op een paar gefluisterde woorden van haar moeder haar vader iels mompelen over een mogelijke lelijke streep door de rekening Er is geen troostvoller Woord op deze Oudejaarsavond dan de geloofszang van j Paulus: „Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, dié ons heeft liefgehad. Want ik ben ver zéker d, dat noch dood, noch leven; noch engelen,! noch machten, noch heden, noch toekomst, noch krachten, noch hoogte, nog diepte, noch enig ander schepsel, ons'zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere". Het is onzinnig God verantwoordelijk te willen stellen voor de mislukkingen in deze wereld, die de mensen, die het oor aan Satan leenden, zelf gesticht hebben. God, de Heilige, die alles gedaan heeft de men- sen te bewegen zich met Hem te verzoenen. En dat ook nog heden doet! Want ook nu nog mochten wij Kerstfeest' vieren. Hoe intenser de duisternis is, hoe sterker het licht wordt. Dat geldt ook van het Licht der wereld. Het verrast daarom niet dat in deze wereld van verwarring het zaad van het' Evangelie een toebereide akker vindt. De i mensen zijn het stuur kwijt "en zien, nu hun levensscheepje in de storm op de rotsen dreigt te pletter geslagen te worden, uit naar de Loods die het naar veilige haven zal brengen. Tenslotte de vraag": Staan zij die geloven1 machteloos tegenover het geweld dezer wereld? En dan mag het antwoord zijn: neen! In tegendeel zij hebben daartegen een krach tig wapen. Zij weten dat God inderdaad almachtig is en dus in staat is het geweld van Satan te breken. Satan en de mensen die de krachten in zich zelf zoeken, kunnen deze wereld niet j redden. Dit kan alleen God. En daarom mogen de gelovigen vragen. In de Bijbel wordt gezegd: het gebed van de gelovige vermag veel. Hoeveel dan wel1 het gebed van vele gelovigen? President Truman zei in zijn Kerstbood schap dat het krachtigste wapen niet het kanon, de tank of de bom is, maar het ge loof. De bede uit het Onze Vader „Uw wil ge- geschiede geliik in de hemel, alzo ook op de aarde" houdt een bede in niet alleen om de oorlog af te wenden, maar ook om de mens heid nog een kans te geven. Ook thans klinkt nog de dringende uit nodiging tot allen: „Grijpt toch de kansen door God u geboden". Van T. i ADVERTENTIF Waarom risico lopen bij een stofzuiger kopen GA NAAR DE STOFZUIGER - SPECIAALZAAK Gen. Cronjéstraat 43 - Kruïdbergerweg 51 Telefoon 16990 - 17696 VANAF ƒ2,50 PER WEEK. Ook voor reparatie en onderdelen van alle merken. Gunstige perspectieven voor de K.L.M. in 1951 Passagiers- en vracht vervoer neemt toe De moeilijke omstandigheden, die in 1949 tot voor de K.L.M. ongunstige resultaten hebben geleid, hebben niet na gelaten ook nog op 1950, zij het in ver minderde mate, hun stempel te drukken. Ook voor dit jaar dus mag men niet op een overschot rekenen. De toeneming van het vervoer en de toegepaste kosten-ver- lagingen openen gunstiger perspectieven voor 1951. Verwacht wordt, dat in het komende jaar het onkostenpeil verder zal kunnen worden gedrukt en dat, zowel in Nederland als in hét buitenland, de omzet zal kunnen worden verhoogd, waardoor een evenwicht tussen kosten en inkomsten wordt bereikt. Op de lijndiensten naar Canada, de Ver enigde Staten, West-Indië, Zuid-Amerika, Zuid-Afri'ka, het Nabije en Verre Oosten alsook in Europa beantwoordde het ver voer in het algemeen aan de verwachtin gen, In totaal vlogen niet minder dan 415.000 passagiers met de K.L.M. en wer den 1.410.000 kg. post en 10.320.000 kg. vracht vervoerd. De vliegtuigen legden in 118.000 vlieguren 38,380.000 km. af, het geen neerkomt op een afstand van 960 maal de aardomtrek. Niet alleen werden er in 1950 meer passagiers vervoerd dan in 1949, maar deze legden gezamenlijk ook een aanmerkelijk grotere afstand af. De gemiddelde afstand welke elke passagier in 1950 aflegde bedroeg 2150 km. tegen over 1700 km. in 1949. Het vrachtvervoer is ten opzichte van het vorig jaar verdubbeld. De K.L.M, beschikt thans over drie spe ciaal voor vrachtvervoer ingerichte vlieg tuigen en zij onderhoudt regelmatig vracht diensten naar Kopenhagen, Londen, Tehe ran en New York. Vooral naar Amerika is het vrachtvervoer belangrijk. De KLM neemt ongeveer 20 procent van de totale luchtvracht op dit traject voor haar reke ning. Gebruikmakend van de reserves van de luchtvloot heeft ook de afdeling bijzondere vluchten in 1950 zeer goede resultaten kunnen boeken. Er werden tweemaal zo veel chartervluchten uitgevoerd als in het voorgaande jaar, namelijk 460, hetgeen neerkomt op een gemiddelde van meer dan één chartervlucht per dag. Een ander as pect van het dhartervervoer was dit jaar het vervoer van emigranten door de lucht haar Canada, Australië en Nieuw Zeeland. In totaal werden in 31 vluchten 1750 emi granten vervoerd, voor het meerendeel naar Australië, waarheen 22 vluchten wer den gemaakt. De vooruitzichten voor 1951 voor emigrantenvervoer zijn goed. Reeds zijn enkele vluchten naar Canada in voor bereiding. Er bestaan plannen om naar Australië ongeveer honderd vluchten voor het vervoer van ongeveer 5000 emigranten te maken. Het personeel in binnen- en buitenland bedroeg per December 1950 11.172 man, waarvan er 1003 behoorden tot het vlie gend' personeel. Hiervan waren 358 vlie gers, 207 boordwerktuigkundigen, 174 radio-telegrafisten, 126 stewards en 138 1 stewardessen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1950 | | pagina 14