an TAXI 18000 Alfred Nobel liet een vermogen na Onnozele kinderen VICTORIA Moors fen bate vari wetenschap en wereldvrede HAARLEMS DAGBLAD OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT jeschledeeis van de mode Mist dwarsboomt Zeeuwse veerdiensten V erlovingsportretten GREGOR SERBAN Het theater aan het Houtplein Nachtdienst apotheken Vader mishandelde zijn kind Geschrapte aardappeltjes over het asfalt WATER Een pacifist© inspireerde hem tot vredesprijzen KORT VERHAAL Met Waalko Dingemans naar Zuid-Afrika ZATERDAG 3 FEBRUARI 1951 ADVERTENTIE Bestudering van de verschijningsvormen der mode geeft dien tengevolge veel in zicht in de geestesge steldheden der achter eenvolgende histori sche tijdperken. Sinds jaren bestaat er behoefte aan een standaardwerk, waar- jn het costuum als een der uitingsvormen van de Westerse bescha- vjng systematisch wordt behandeld. Daarin wordt thans voorzien door een pu blicatie in zes delen (36 afleveringen) van Het Costuum, een Vooral door het toe doen van Cruys Voor- tergh is er ook hier te ande een levendige belangstelling ontstaan voor de geschiedenis der klederdrachten als spiegel van de maat schappelijke ontwikke ling in de loop der tij den. De verschillen in K-leding duiden echter niet alleen welstand, beroep en sexe aan, doch geven bovendien vaak uiting, bij voor beeld door middel van kleuren en opschik, aan subjectieve motieven, zoals vreugde en rouw. geschiedenis van de mode" door de uitge verij voorheen Van Ditmar N.V. te Amster dam, onder hoofdredactie van James Laver, conservator aan het Victoria en Al- bert Museum te Londen, die de medewer- ig van een internationale staf van des kundigen geniet. Het gehele werk zal meer dan 2300 bladzijden tellen en ruim 2000 afbeeldingen, waarvan 288 in kleuren. De tekst is in directe aansluiting op de platen geschreven door experts uit Nederland, Engeland en Frankrijk. Er verschijnen ook buitenlandse edities in verscheidene talen, die eveneens geheel in ons land worden vervaardigd. Het werk is als volgt onderverdeeld: de oudheid, vroege middeleeuwen, tot Renais sance, van de Tudors tot Lodewijk XIII, de tijd van Lodewijk XIV tot aan het eind van de Empire-periocle, van 1815 tot heden, be nevens een afdeling streekcostuums en ambtelijke gewaden. Bijgaande illustratie is overgenomen uit de pas als eerste ver schenen aflevering „Het costuum ten tijde van Elizabeth en Jacobus I" de eeuw van de plooikraag (1558 tot 1625). Dit boek is waarlijk niet alleen uit wetenschappelijk oogpunt belangwekkend, maar- in het bij zonder ook voor de liefhebber van de uit deze tijd daterende werken van Shake speare en andere schrijvers. Graham Reynolds schreef een voortreffelijke ka rakteristiek van deze roemrijke periode, waarin de prachtlievendheid hoogtij vier de, zoals duidelijk blijkt uit de vele repro ducties van portretten en andere schilde rijen van bekende en ook onbekende meesters. Bij wijze van introductie nemen wij hier de commentaar op de aan Nicholas Hil- liard toegeschreven afbeelding van Ko ningin Elizabeth, markiezin van Salisbury, over: „Bekend als het hermelijn-portret van deze vorstin naar het dier op haar linkerarm, dat haar maagdelijkheid symbo liseert. Het toont de plooikraag op vrijwel z'n grootste omvang, gemaakt van zeer ingewikkeld kantwerk. De gazen sluier daarachter is verstevigd door metaaldraad om bogen te kunnen vormen. Het donkere kleed is bedekt met een overvloed van juwelen en versierselen." Binnenkort verschijnt ook de monogra fie over onze Gouden Eeuw door professor Portret van Koningin Elizabeth (1585), toegeschreven aan Nicholas Hilliard. dr. Frithjof W. S. van Thienen. Vooral de kunstenaars hebben reden om deze wel kostbare, maar niettemin uiterst welkome reeks als een onmisbare aanwinst met dankbaarheid te begroeten. Het m.s. Oosterschelde dat een veer dienst tussen Zierikzee en Katseveer onder houdt, is gistermiddag, toen het van Zierik zee kwam, bij de ingang van de Zandkreek tengevolge van de mist op de slikken ge lopen. Gisteravond is het schip vlot ge komen. Gistermorgen is het m.s. Prins Hendrik, dat de veerdienst tussen Kruiningen en Perkpolder onderhoudt, in de mist vast ge lopen op de havendam van Kruiningen. Er werd schade aan het roer aangericht. Het schip zal naar Vlissingen worden gebracht om gerepareerd te worden. Daar de veer dienst VlissingenBreskens op het ogen blik slechts beperkt wordt uitgevoerd, wordt het vervoer merendeels over de veerdienst KruiningenPerkpolder geleid. De Prins Hendrik is vervangen door een Moerdijkpont. Het m.s. Prins Willem I assisteert op deze dienst. Wanneer op 8 Februari inderdaad de „fuik" te Vlissin gen gereed zal zijn, hetgeen dezer dagen in een communiqué van het Provinciaal Be stuur werd aangekondigd, kan de veerboot Koningin Wilhelmina de dienst Kruinin genPerkpolder overnemen. De ferryboot Koningin Juliana zal dan weer normaal dienst doen op het traject Vlissingen Breskens. ADVERTENTIE RICHE FOTO ART 169 Grote Houtstraat - Tel. 13472 - Haarlem ADVERTENTIE Gregor Serban met zijn Tzigane orkest en aan de vleugel zijn broer Nicolai, brengt U iede re avond Roemeense melodieën in de AMSTERDAM Enige tijd geleden schreven wij over de plannen voor de verbouwing van het oude etablissement „Lido" aan het Houtplein in Haarlem tot bioscooptheater. Op grond van enkele informaties schre ven wij toen, dat enige Haarlemse bio scoopdirecteuren aanvankelijk het plan hebben gehad om het nieuwe theater voor gezamenlijke rekening te exploiteren. Dit voornemen nu is nimmer in een zodanig gevorderd stadium geraakt, dat er officieel °ver gesproken is. Wel is de gedachte aan een dergelijke samenwerking geopperd. Firma Duym en Keur, Keizerstraat 6, tele foon 10378. Apotheek Begemann en Sneltjes, Kruis weg 30, telefoon 10043. Marnix-apotheek, Marnixstraat 65, telef. 23525. Heemstede: Apotheek Schotsman, Binnen weg 206—208. De Haarlemse recherche heeft een der tigjarige schilder aangehouden, verdacht van diefstal van cacao ten nadele van een chocoladefabriek, waar hij werkzaamheden verrichtte. Hij was niet bij de fabriek in dienst. Vrijdagmorgen om kwart voor twaalf heeft de Haarlemse politie de acht-en-twintig- jarige fabrieksarbeider W. van B. in diens woning aangehouden. De man wordt ver dacht van mishandeling van zijn drie-jarig kind. Des morgens heeft hij het kind een pak slaag gegeven en het daarna gestopt in een kastje, waarin zich een gasmeter bevindt. Het kind is na de komst van de politie bevrijd. Vanmorgen omstreeks acht uur reed een van het Kennemerplein komende groente auto omstreeks acht uur in de bocht naar het viaduct in de Jansweg een uit de stad ko mende truck met oplegger juist tussen de motor- en de aanhangwagen aan. De trailer liep geen noemenswaardige schade op, maar de groentewagen, waarvan de bestuurder vermoedelijk de bocht te ruim heeft genomen, incasseerde een paar flinke deuken. Bovendien rolde de lading, bestaan de uit een grote hoevaelheid geschrapte aard appeltjes her en der over het asfalt, tot ver maak van de omstanders en tot wanhoop van de vervoerder. Geslaagd aan de Vrije Universiteit te Amsterdam voor het candidaatsexamen theologie C. Mak te Beverwijk. ADVERTENTIE Het beste mineraalwater In 1876 moet er in de Weense Neue Freie Presse een advertentie gestaan hebben waarin een „Oudere, beschaafde, rijke heer" een dame met talenkennis vroeg om als zijn secretaresse en hoofd van de huishou ding in Parijs op te treden. Die „oudere, beschaafde, rijke 'heer" was Alfred Nobel, fabrikant van explosieve stoffen en Bertha Kinsky was de vrouw die hij uit de ge gadigden koos om bij hem in dienst te komen. George W. Gray heeft in ..Scienti fic American" een belangwekkende be schouwing, die door het blad „De Kern" werd overgenomen, aan dit tweetal gewijd. Bertha Kinsky is slechts enkele dagen de secretaresse van Alfred Nobel geweest. Nauwelijks was ze bij hem in dienst of ze liet zich schaken door Baron von Suttner, met wie ze naar een stad aan de Zwarte Zee vertrok. De genegenheid die Alfred Nobel voor haar had opgevat, heeft door dit overhaaste vertrek echter niets te lijden gehad en het is zeker dat Bertha Kinsky, ook toen zij barones von Suttner was, een grote invloed op de dynamietkoning be hield. Zelfs toen zij zich rond 1880 in de rijen van de pacifisten schaarde bleef Nobel haar een warm hart toedragen. Het ver schijnen van haar boek „Die Waffen nie- der" was voor hem aanleiding om haar een enthousiaste brief te schrijven, waarin hij haar in alle toonaarden geluk wenste met haar publicatie. De waardering die hij voor haar koester de heeft er echter nooit toe geleid dat hij zijn leuze: „vrede door kracht" liet varen. Toen zij eens samen langs het meer van Zürich wandelden, moet hij tegen Bertha gezegd hebben: „Misschien zullen mijn fabrieken eerder een eind maken aan oor logen, dan jouw vredesconferenties." En enige dagen later zei hij: „Licht me in, De 81-jarige schilder Henri Matisse leidt siiids 1938 een rustig enteruggetrokken leven in zijn villa te Fence in Zuid-Frankrijk. Een van zijn laatste werken uit de periode van voor 1938 was de versiering, welke hij maakte in de „kapel van de Zusters Dominicanessen" in Fence. De hoog bejaarde schilder, die thans het bed moet houden, wil echter geenszins werkeloos blijven en houdt zijn tekenbenoodigdheden bij de hand. overtuig me en dan zal ik iets groots voor je beweging doen." Dat was voor mevrouw von Suttner het sein om Alfred Nobel „met zwaar geschut" te lijf te gaan, maar zij meende toch gefaald te hebben toen zij, na een paar dagen van hard vechten tegen het scepticisme van haar gastheer, naar huis ging. Wie schetst haar verbazing toen zij enkele maanden later een brief van Alfred Nobel kreeg, waarin hij haar toevertrouwde dat hij een deel van zijn fortuin zou willen besteden als fonds voor een prijs, die om de vijf jaar moest worden uitgekeerd aan de man of de vrouw die het meeste gedaan had voor de bevordering van de vredes- gedachte in Europa. Het eerste testament dat hij drie maanden later, om precies te zijn op 14 Maart 1893, opstelde, week ech ter sterk af van het plan waarover hij baro nes von Suttner had geschreven. Wel be paalde hij er in dat jaarlijks een beloning voor de belangrijkste ontdekkingen of re sultaten op allerlei wetenschappelijke ge bieden uit zijn nalatenschap zou moeten worden gegeven en beval hij aan speciaal te" letten op die personen, die met woord en daad iets bereikten tegen de vooroor delen die de volken en regeringen nog koesterden tegen de instelling van een Europees Vredesgerechtshof. Dit eerste testament bevredigde Alfred Nobel echter niet en hij besloot een nieuw testament te maken Ondanks een ernstige hartaanval reisde hij van zijn villa in San Remo naar de Zweedse club in Parijs en stelde daar op 27 November 1895, met vier vrienden als getuigen, zijn definitief testa ment op. Op 10 December 1896 stief hij achter zijn schrijftafel. Het testament Enkele dagen na zijn begrafenis werd het testament geopend. Familie, vrienden en enkele anderen werden verrijkt met kleine legaten; de rest van zijn bezit moest op veilige wijze worden belegd en de rente zou dienen om ieder jaar te worden uitge keerd in de vorm van prijzen aan „per sonen die gedurende het onmiddellijk voor afgegane jaar het meeste zullen hebben gedaan voor het welzijn der mensheid." Vijf prijzen wilde Alfred Nobel ieder jaar laten uitreiken: Eén voor degene, die de belangrijkste ontdekking of uitvinding op het gebied der natuurwetenschap had ge daan; één voor degene, die de belangrijkste chemische ontdekking of verbetering tot stand had gebracht; één voor degene, die de belangrijkste ontdekking op het gebied van physiologie of medicijnen op zijn naam had staan; één voor degene die op het ge bied der letteren het meest vooraanstaande werk met idealistische strekking had ge schreven; en tenslotte één voor degene die op de beste wijze de broederschap tussen de volken, de afschaffing of vermindering van staande legers en het houden van vre desconferenties zou hebben bevorderd. De nationaliteit der candidaten, aldus bepaalde Alfred Nobel, mocht geen invloed uitoefenen. De Koninklijke Academie voor Wetenschappen te Zweden werd verzocht de prijzen voor natuurwetenschappen en chemie uit te reiken; het Karolninska Me dische Instituut te Stockholm kreeg de ver antwoording voor de prijs voor physiologie en medicijnen, de Zweedse Academie voor Letteren moest die voor litteratuur toeken nen en een commissie uit het Noorse par lement die voor de vrede. Juridische strubbelingen Behalve Zweedse nichtjes en neefjes van Nobel, die ieder 50.000 gulden hadden ge- Herinneringen zijn als de ranken van de klimop, zij slingeren zich om dingen van het dagelijkse leven en omhullen hen met de blijvende frisheid van glanzende groene bladeren. De dingen worden oud en ver molmen, doch de herinneringen geVen hun nu en dan de schoonheid van hun jeugd. Het zijn vreemde zaken die in de ge dachten van een man als David Donker de herinnering bewaard hebben aan zijn klei ne geboortestad: De verre roep van een bakbokking-venter in een mistige winter avond voert hem onveranderlijk terug naar zijn jonge jaren, toen hij met zijn jongere broer als ventje van zeven werd grootge bracht door tante Neeltje. Dan ziet hij het lage, propere huis met de grote woonkeu ken, waar een brede, betegelde schouw een enorme zwart-ijzeren kachel overhuifde. Aan de muren waren verbleekte platen in vergulde lijsten, met vroom naar de zolder blikkende heiligen er op. Boven de tafel midden in het vertrek hing de porceleinen gaslamp aan een koperen arm, daar hield tante Neeltje in de schemering voorzichtig een lucifer onder. En dan plofte het licht de kamer-keuken in, zo hel, dat je de eer ste ogenblikken met je ogen moest knip peren. David Donker heeft in zijn gang door het leven zo weinig bewaard van het beeld dei- stad waarin hij opgroeide, maar dat huis en die woonkeuken in het helle gaslicht kan hij nu, na zoveel jaren, nog duidelijk voor zich zien als hij de ogen sluit. Maar dan moet het een mistige winteravond zijn, en in de verte moet de doffe roep klinken van een man die langzaam langs de huizen trekt met zijn handkar: Baaaaaakbokkingü Dan ziet David ook tante Neeltje en Dirk, zijn broer. Ze zitten samen met hem om de blank geschuurde tafel boterham men te eten. Tante Neeltje met haar slim, scherp gezicht waarop de lach een netwerk van ragfijne rimpels heeft geweven. Dirk met zijn wipneus en zijn domme ogen, die in zijn jeugd de gewoonte had om minuten lang met open mond in de verte te staren en dan pas te zeggen wat hij op zijn hart had. En als David denkt aan Dirk met zijn open mond, dan denkt hij aan het eerste gouden tientje dat hij in zijn leven zag: Het gouden tientje dat te voorschijn kwam uit de mond van Dirk, alsof er een groot wonder gebeurde. David lacht en denkt: Dat was in de tijd toen wij nog onnozele kinderen waren, die Dirk en ik. Wat wisten wij van de zorgen en verdrietelijkheden van tante Neeltje, die ons als een moeder koesterde en lief had, nadat wij wezen geworden waren. Zij redderde en ploeterde de ganse dag, waar hebben wij in die dagen van geleefd? Tante Neeltje was de zuinigheid zelve, zij moet zich veel ontzegd hebben om ons toen de kost te hebben kunnen geven. Soms hoor den wij haar klagen met een lachje, een ongelukkig en wrang lachje was het wel eens. Zij moet duizend problemen op een dag gehad hebben, maar wij hebben er nooit veel van gemerkt. Wij groeiden en ravotten als jongens zonder zorgen op de plavuizen van de heldere woonkeuken of in het kleine tuintje, waar tante Neeltje boerekool en bloemen kweekte. Zij was een magere, stevige vrouw, die spitten kon als een man en urenver ging met de krui wagen om boomstronken uit de bossen te halen voor de fornuiskachel. Dat was het ouderwetse, nu vergane leven van de kleine provinciestad aan de rand van de hei, waar fabrieksarbeiders de boeren hebben verdrongen. De stevige, tanige vrouwen als tante Neeltje zijn er niet meer. De sierlijke porceleinen gaslam pen zijn er verdwenen en er zijn geen woonkeukens meer in de huizen met glad- geschuurde rode en witte plavuizen. Er is nog wel armoe, doch niet meer de propere, degelijke armoe van tante Neeltje, die de hemel bewoog en de aarde bewerkte voor het dagelijks brood. Want bij de zorgen van het zware werk in haar tuin of haar huis hield zij de lach en de opgeruimdheid van haar geloof in de hemel. „God zorgt voor ons", zegde zij soms in opgewekt vertrouwen en met een zekerheid, die ons kinderen een onwankel bare overtuiging gaf van de waarheid dezer woorden. „God zorgt voor ons," zei tante Neeltje op een mistige winteravond, toen in de verte de doffe roep van de bakbokkingven- ter klonk. „Ik heb geen geld meer voor de huur en voor het gaslicht, kinders, en over- mox-gen zelfs niet meer voor brood. Maar we zullen er niet over piekeren. Het komt wel in orde." Omdat het toch in orde zou komen, maakten Dirk en ik ons er dan ook geen zorgen over. Wij peinsden meer bekom merd over de stuiters, die andere jongens die dag van ons hadden afgewonnen, dan over de huur en het brood. En wij liepen vrolijk samen door de mistige avond naai de bakker op de hoek, waar wij in op dracht van tante Neeltje een wittebrood zouden halen. De bakker op de hoek was onze huisbaas en hij was zo enorm rijk, dat wij ons met geen mogelijkheid iemand konden voor stellen die meer geld had dan hij. Dirk ver telde mij eens met een geheimzinnig ge zicht na minutenlang staren dat hij een berg guldens had zien liggen in de achter kamer van de bakker, toen hij eens door de gordijnen gegluurd had. Een berg zo hoog als het plafond, zei Dirk. Ik geloofde dat toen grif en naderhand, toen ik wat meer levenswijsheid had opgedaan, heb ik bedacht dat Dirk het zelf ook geloofd moet hebben. Zij fantasie moet hem eenvoudig een fata morgana van guldens voor ogen hebben getoverd. Wij gingen de bakkerswinkel binnen en zwaaiden de deur tweemaal open en dicht, omdat bij iedere zwaai de bronzen klepel- bel in actie kwam, wat voor ons jongens een plezierig geval was. In de winkel geur den de verse broden op de rekken langs de muur. Dat is een aroma dat men zijn leven lang meedraagt met het beeld van zo een ouderwetse, gezellige bakkerswinkel, waar een welgedane, roodwangige vrouw gemoedelijke praatjes maakt met de klan ten van achter een eikenhouten toonbank. Er was niemand in de winkel toen wij binnenkwamen, maar de bel was nog niet tot rust gekomen toen de bakker en zijn vrouw achter elkander door de deur van de woonkamer kwamen. Wij probeerden snel een glimp op te vangen van de berg guldens die in die kamer aanwezig moest zijn, doch onze aandacht werd spoedig in beslag genomen door de opgewonden con versatie van de bakker en zijn vrouw, die een hooglopend verschil van mening ble ken te hebben. „En ik zeg je dat ik het niet heb en dat ik het niet van je gekregen heb ook!" gromde de bakker met een rood hoofd. „Jullie vrouwen weten nooit waar je iets laat. Kijk maar eens in je schortzakken of in de la of weet ik waar, maar zeg niet al door dat ik het moet hebben. Denk je dat ik niet weet of ik een gouden tientje van je aanneem of niet? Denk eens aan! Een gouden tientje nog wel! Nee, ik zal niet weten of ik een gouden tientje in m'n zak steek of niet! 't Is me nogal niet wat!" De bakkersvrouw kwakte een brood op de toonbank met een nijdig gebaar, alsof wij en niet haar man ruzie met haar hadden. En ze kefte met een hoge stem: „Wel allemachtig, man, zanik toch niet! Als ik nou toch met m'n eigen ogen gezien heb dat je dat tientje in je vestzak dee, daar in dat vestzakje zeg ik je! Gezien heb ik het, en wat wou je nou? Als het er niet meer in zit, dan heb je het verloren! Maar dan moet je mij niet de schuld van je eigen stommiteiten geven!" Dirk en ik voelden ons niet erg op ons gemak met die twee kijvende dikkerds en maakten dat we de winkel uit kwamen met ons brood. Toen we de deur achter ons dicht trokken hoorden we de bakkersvrouw nog met grote stelligheid naar het vest zakje verwijzen, en we zagen door de win kelruit hoe de bakker probeerde zijn om vangrijke nek in een dusdanige bocht te plooien dat hij in de diepste diepten van zijn vestzak kon turen. „Hij is wat kwijt", zei Dirk toen we bij na thuis waren. Hij had al die tijd diepzin nig in de hoogte lopen staren en was pas daai-na voorzichtig conclusies gaan trekken. „Ja, een tientje," zei ik wijs, al wist ik bij benadering niet hoe zo'n ding er uitzag. Maar toen we aan tafel van tante Neeltje zaten en het forse mes door het geurige brood zagen glijden dat tante in dikke plakken sneed, waren we de bakker, zijn vrouw en zijn verloren tientje alweer ver geten. We aten onder het witte lamplicht met smaak het heerlijke brood, dat tante Neel tje dik met gezouten vet besmeerd had. Ik kan met smart en weemoed terugverlangen naar zo'n boterham, daar in die warme woonkeuken, met tante Neeltje als redde rende moeder om ons heen. Plotseling hield Dirk met een ruk op met eten. Zijn ogen kregen een glazige uit drukking en enkele minuten staarde hij onbewegelijk naar de muur tegenover hem, waar overigens niets, te zien was dan het verschoten tegelbehang. „Wat heb je?" vroeg tante Neeltje na een poos. Toen zag ik het eerste gouden tientje van mijn leven. Het rolde met een tinkelend geluid uit Dirk's mond op het houten tafel blad en bleef even plezierig rondwentelen voor het stil lag een glanzend rondje, niet groter dan een knoop. Tante Neeltje keek met stomme verba zing naar het blinkende ding. Dirk staarde nog steeds naar de muur en voelde zich blijkbaar als de ezel in het sprookje, waar hij ook inderdaad wel enigszins op leek op dat moment. „Een tientje!" zei tante Neel tje en zij sloeg de handen in elkaar. „Een gouden tientje! In het brood! Een gave uit de hemel!" Ik wilde zeggen dat het minder een gave uit de hemel dan wel uit de afgrond van Dirk's mond was, doch ik zweeg. Want op dat zelfde ogenblik dacht ik aan het vest zakje van de bakker. „God zorgt voor ons", zei tante Neeltje plotseling met een dankbaar lachje. Een lachje van gelukkige zekerheid en intense dankbaarheid, dat ik niet licht vergeten zal. „God zorgt voor ons door middel van een edel mens, die het brood der armen verrijkt met zijn weldaden. De bakker i s een edel mens. Hij doet wél zonder om te zien. Hij geeft van zijn overvloed op een manier die de ware weldoener verraadt. Hij wenst ons niet te vernederen. Ik zal hem mijn leven lang zegenen en voor hem bidden." Wij waren onnozele kinderen, Dirk en ik, en wij dachten dat het niet nodig was tante Neeltje te vertellen over het verloren tientje van de bakker. Wij wisten toen niets van eerlijkheid en al die dingen. Wij verheugden ons over het geluk van tante Neeltje, die misschien nog meer in haar schik was om het feit dat zij een goed mens had ontdekt, dan om het tientje. En wij geloofden boven alles in de lijf spreuk van tante Neeltje: „God zorgt voor ons." Wij wisten niet of het misschien God geweest was, die de bakker had laten buk ken boven zijn deegtrog. En wij meenden dat het allemaal goed geschikt was, en dat wij als kleine jongens geen rol hadden te spelen in een geschiedenis die door God zelf was uitgedacht. Het was Dirk, die weken later, toen wij de bakkerswinkel voorbijgingen op onze weg naar school, na minutenlang staren plotseling stilstond en mij bij de arm greep: „Hoe heeft God geweten wélk brood wij zouden krijgen?" vroeg hij ademloos. „God weet alles", zei ik ernstig. Maar ik moet toen toch een glimp van de realiteit in mijn jonge hersens gekregen hebben, want ik voegde er in gedachten bij: „En het is maar goed dat bakkers niet alles weten." Herinneringen zijn als spinrag om de oude, lieve dingen van weleer. Herinnerin gen maken het goede beter, en het kwade bijna goed. David Donker glimlacht in de schemering, terwijl in de mist daarbuiten de bedompte roep van een venter klinkt. En hij knipoogt naar het portret van tante Neeltje aan de donkere muur. J. L. Ondanks alles wat het kabinet en de generale staf aanbelangt komen her en der, waar dit op deze tijd des jaars pas geeft, knoppen aan de struiken. Ik weet dat het nogal gémeenplaatsig is dit te overwegen en dat daar voor domme mensen een argument in kan liggen om te zeggen, dat alles wat de publieke opinie bezig houdt, van geen belang is, maar dat bedoel ik niet. Ik bedoel alleen, dat er toch wel een reden tot klein geluk in kan zijn te be denken dat de krachten der eeuwigheid blijven, ondanks alle misbaar der tijdelijk heid, hoe belangrijk deze actualiter ook zij. Gisteren heb ik een kleine wandeling gemaakt in de buurt en hoe zeer het winter was en de hemel grauw, de uit de vaerzen dei- dichters en de ontboezemingen der stukjesschrijvers befaamde „grote en tedere belofte" was duidelijk aanwezig. Hoewel het kleine landschap nog winters en kaal was, ge kondet u alreeds indenken hos het spoedig worden zal. Ik stelde mij zelf een domme vraag: hoe veel leiders der mensheid maken wel eens zo'n kleine wandeling? Ik gaf het voor de hand liggende ant woord er bij: dat kan niet. Ten eerste heb ben zij geen tijd en wanneer zij wel tijd zouden hebben, kunnen zij niet alleen en eenzaam gaan; daar moeten detectives bij zijn en lijfwachten. En dan kunt ge beter niet gaan wandelen. Hoe hoger de mens stijgt, des te verder geraakt hij van de menselijke weg. Dit is weer een gemeenplaats, zo goed koop, dat de lommerd er geen cent op geeft. Doch niettemin. Niettemin moeten het de gelukkigste vol ken zijn welker machthebbers het dichtst bij het gewone leven bij de gewone mensen met hun gewone kleine gelukzalig heden staan. Er zijn vroeger nomadenvolken geweest, wier leiders geheel deel van het volk waren. Er zijn nog kleine eilanden waar dat zo is. Het moet daar beter leven zijn dan onder Maharadjahs, zonnekoningen en dictatoren. Het was toch een wonderlijke over weging, die gisteren op dat weggetje langs het stille, smalle water bij mij opkwam: als die heren, aan wier beschikkingen zoveel gelegen is, ieder voor zich elke dag hier eens één uur in eenzaamheid wan delden. Het water, de eenden, de knoppen en die geurende belofte in de lucht Misschien is daar het grote geheim in gelegen. ELIAS ADVERTENTIE Van ouds bekend. Tel. 14609 Officieel Philips - reparateur KRUISSTRAAT 38 - HAARLEM kregen, verzetten zich ook Zweedse politici tegen het testament, vooral omdat zij Noor wegen wantrouwden. Maar er waren nog meer moeilijkheden: Alfred Nobel's testa ment was zonder tussenkomst van een ad vocaat gemaakt en hoewel een leek Nobel's bedoelingen begreep, het zat vol juridische haken en ogen. Zo werden onder meer de vragen opgeworpen wie het vermogen zou beheren en welke maatstaven er moesten worden aangelegd bij het toekennen der prijzen. Al met al heeft het meer dan drie jaar geduurd voordat de moeilijkheden van de baan waren en koning Oscar de Tweede de statuten van de inmiddels in het leven geroepen Nobelstichting, die het vermogen zeventien millioen gulden na aftrek van allerlei onkosten zou beheren, goed keurde. Tien procent van de rente en het bedrag aan prijzen die niet worden uit gereikt, of om een of andere reden niet in ontvangst worden genomen, worden bij het kapitaal gevoegd. In negen en veertig jaar is het vermogen door deze bepalingen uit gegroeid tot meer dan vijf en twintig mil lioen gulden. De rente van het kapitaal wordt niet alleen gebruikt voor de vijf Nobel-prijzen, zij houdt ook drie Nobel-instituten in stand. De administratie van de stichting is zo omvangrijk dat daarvoor een gebouw van zes verdiepingen in Stockholm is op getrokken. De uitreiking der prijzen ge schiedt elk jaar op de sterfdag van Nobel: 10 December. Beeldende kunst Een bezoek aan de Vrijdagavond door mr. C. J. de Jongh met enige zeer waarde rende woorden in kunsthandel Leffelaar aan de Wagenweg geopende tentoonstel ling van werken door Waalko Dingemans is als een Zuid-Afrikaanse reis. Zijn kunst is enerzijds in sterke mate documentair. Bijzonderheden van kleding en sieraden, atmosferische gesteldheid, de physieke eigenaardigheden der bewoners, al die ge gevens zijn scherp geobserveerd. Boven dien kan een bijna gevaarlijke vlotheid zich soms van deze jonge artist meester maken. Dan is de afwerking van zijn stuk ken niet perfect, al blijft de kleur altijd fris en interessant. Twee andere aspecten moeten genoemd worden: het verzorgde soeiëty-portret (niet op deze tentoonstelling aanwezig) èn de werken waarin hij vooral lyrische gevoe lens heeft verwerkt. Op dit laatste terrein zijn er successen en mislukkingen. Roman tisch is zijn Huwelijksaanzoek („Zeg nu niet nee zeg: misschien"), romantisch zijn ook enige avondstemmingen, met sub tiele kleurmengingen. Niet geslaagd vinden we de „Ruïnes van Zimbabwe", die het mysterieuze element missen. Het historische is in Zuid-Afrika te zeldzaam en de gis singen ten aanzien van deze bouwvallen zijn te suggestief (men heeft zelfs aan Koning Salomo's mijnen gedacht) dan dat we met deze voorstelling genoegen zouden nemen. Eenzelfde zwakte vinden we in het „Landschap" (no. 17) waarin de bouw te los staat van menselijke verhoudingen. Veel artistieker is het grijs en rood van de neger die „Salomo" heet. Ongewild surrealistisch is „De Verlatenheid": enige spanten van een op het strand vergane boot steken om hoog. Het zou een nachtmerrie kunnen zijn in de geest van Tanguy. Misschien is de achtergrond iets te veel décor. Als karakteristiek staal van Dingemans'-*. kunst kan men de twee negers beschouwen die werk komen zoeken bij een goudmijn. De sterk-illustrerende aard van dit werk spreekt voor zichzelf. We geloven dat deze tentoonstelling véél bezoekers zal trekken, omdat er zoveel Nederlanders in Zuid- Afrika wonen. Maar bovenal is deze ex positie een bewijs van de energie van een jonge kunstenaar, die zijn horizon heeft weten te verwijden. H. SCHMIDT DEGENER

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1951 | | pagina 7