an
TAXI 18000
Alfred Nobel liet een vermogen na
Onnozele kinderen
VICTORIA
Moors
fen bate vari wetenschap en wereldvrede
HAARLEMS DAGBLAD
OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT
jeschledeeis van de mode
Mist dwarsboomt
Zeeuwse veerdiensten
V erlovingsportretten
GREGOR
SERBAN
Het theater aan het Houtplein
Nachtdienst apotheken
Vader mishandelde zijn kind
Geschrapte aardappeltjes
over het asfalt
WATER
Een pacifist© inspireerde hem tot vredesprijzen
KORT VERHAAL
Met Waalko Dingemans
naar Zuid-Afrika
ZATERDAG 3 FEBRUARI 1951
ADVERTENTIE
Bestudering van de
verschijningsvormen
der mode geeft dien
tengevolge veel in
zicht in de geestesge
steldheden der achter
eenvolgende histori
sche tijdperken.
Sinds jaren bestaat
er behoefte aan een
standaardwerk, waar-
jn het costuum als een
der uitingsvormen van
de Westerse bescha-
vjng systematisch
wordt behandeld.
Daarin wordt thans
voorzien door een pu
blicatie in zes delen
(36 afleveringen) van
Het Costuum, een
Vooral door het toe
doen van Cruys Voor-
tergh is er ook hier te
ande een levendige
belangstelling ontstaan
voor de geschiedenis
der klederdrachten als
spiegel van de maat
schappelijke ontwikke
ling in de loop der tij
den. De verschillen in
K-leding duiden echter
niet alleen welstand,
beroep en sexe aan,
doch geven bovendien
vaak uiting, bij voor
beeld door middel van
kleuren en opschik, aan
subjectieve motieven,
zoals vreugde en rouw.
geschiedenis van de mode" door de uitge
verij voorheen Van Ditmar N.V. te Amster
dam, onder hoofdredactie van James
Laver, conservator aan het Victoria en Al-
bert Museum te Londen, die de medewer-
ig van een internationale staf van des
kundigen geniet. Het gehele werk zal meer
dan 2300 bladzijden tellen en ruim 2000
afbeeldingen, waarvan 288 in kleuren. De
tekst is in directe aansluiting op de platen
geschreven door experts uit Nederland,
Engeland en Frankrijk. Er verschijnen ook
buitenlandse edities in verscheidene talen,
die eveneens geheel in ons land worden
vervaardigd.
Het werk is als volgt onderverdeeld: de
oudheid, vroege middeleeuwen, tot Renais
sance, van de Tudors tot Lodewijk XIII, de
tijd van Lodewijk XIV tot aan het eind van
de Empire-periocle, van 1815 tot heden, be
nevens een afdeling streekcostuums en
ambtelijke gewaden. Bijgaande illustratie
is overgenomen uit de pas als eerste ver
schenen aflevering „Het costuum ten tijde
van Elizabeth en Jacobus I" de eeuw
van de plooikraag (1558 tot 1625). Dit boek
is waarlijk niet alleen uit wetenschappelijk
oogpunt belangwekkend, maar- in het bij
zonder ook voor de liefhebber van de uit
deze tijd daterende werken van Shake
speare en andere schrijvers. Graham
Reynolds schreef een voortreffelijke ka
rakteristiek van deze roemrijke periode,
waarin de prachtlievendheid hoogtij vier
de, zoals duidelijk blijkt uit de vele repro
ducties van portretten en andere schilde
rijen van bekende en ook onbekende
meesters.
Bij wijze van introductie nemen wij hier
de commentaar op de aan Nicholas Hil-
liard toegeschreven afbeelding van Ko
ningin Elizabeth, markiezin van Salisbury,
over: „Bekend als het hermelijn-portret
van deze vorstin naar het dier op haar
linkerarm, dat haar maagdelijkheid symbo
liseert. Het toont de plooikraag op vrijwel
z'n grootste omvang, gemaakt van zeer
ingewikkeld kantwerk. De gazen sluier
daarachter is verstevigd door metaaldraad
om bogen te kunnen vormen. Het donkere
kleed is bedekt met een overvloed van
juwelen en versierselen."
Binnenkort verschijnt ook de monogra
fie over onze Gouden Eeuw door professor
Portret van Koningin Elizabeth (1585), toegeschreven aan
Nicholas Hilliard.
dr. Frithjof W. S. van Thienen. Vooral de
kunstenaars hebben reden om deze wel
kostbare, maar niettemin uiterst welkome
reeks als een onmisbare aanwinst met
dankbaarheid te begroeten.
Het m.s. Oosterschelde dat een veer
dienst tussen Zierikzee en Katseveer onder
houdt, is gistermiddag, toen het van Zierik
zee kwam, bij de ingang van de Zandkreek
tengevolge van de mist op de slikken ge
lopen. Gisteravond is het schip vlot ge
komen.
Gistermorgen is het m.s. Prins Hendrik,
dat de veerdienst tussen Kruiningen en
Perkpolder onderhoudt, in de mist vast ge
lopen op de havendam van Kruiningen. Er
werd schade aan het roer aangericht. Het
schip zal naar Vlissingen worden gebracht
om gerepareerd te worden. Daar de veer
dienst VlissingenBreskens op het ogen
blik slechts beperkt wordt uitgevoerd,
wordt het vervoer merendeels over de
veerdienst KruiningenPerkpolder geleid.
De Prins Hendrik is vervangen door een
Moerdijkpont. Het m.s. Prins Willem I
assisteert op deze dienst. Wanneer op 8
Februari inderdaad de „fuik" te Vlissin
gen gereed zal zijn, hetgeen dezer dagen in
een communiqué van het Provinciaal Be
stuur werd aangekondigd, kan de veerboot
Koningin Wilhelmina de dienst Kruinin
genPerkpolder overnemen. De ferryboot
Koningin Juliana zal dan weer normaal
dienst doen op het traject Vlissingen
Breskens.
ADVERTENTIE
RICHE FOTO ART
169 Grote Houtstraat - Tel. 13472 - Haarlem
ADVERTENTIE
Gregor Serban
met zijn Tzigane
orkest en aan de
vleugel zijn broer
Nicolai, brengt U iede
re avond Roemeense
melodieën in de
AMSTERDAM
Enige tijd geleden schreven wij over de
plannen voor de verbouwing van het oude
etablissement „Lido" aan het Houtplein in
Haarlem tot bioscooptheater.
Op grond van enkele informaties schre
ven wij toen, dat enige Haarlemse bio
scoopdirecteuren aanvankelijk het plan
hebben gehad om het nieuwe theater voor
gezamenlijke rekening te exploiteren. Dit
voornemen nu is nimmer in een zodanig
gevorderd stadium geraakt, dat er officieel
°ver gesproken is. Wel is de gedachte aan
een dergelijke samenwerking geopperd.
Firma Duym en Keur, Keizerstraat 6, tele
foon 10378.
Apotheek Begemann en Sneltjes, Kruis
weg 30, telefoon 10043.
Marnix-apotheek, Marnixstraat 65, telef.
23525.
Heemstede: Apotheek Schotsman, Binnen
weg 206—208.
De Haarlemse recherche heeft een der
tigjarige schilder aangehouden, verdacht van
diefstal van cacao ten nadele van een
chocoladefabriek, waar hij werkzaamheden
verrichtte. Hij was niet bij de fabriek in
dienst.
Vrijdagmorgen om kwart voor twaalf heeft
de Haarlemse politie de acht-en-twintig-
jarige fabrieksarbeider W. van B. in diens
woning aangehouden. De man wordt ver
dacht van mishandeling van zijn drie-jarig
kind. Des morgens heeft hij het kind een pak
slaag gegeven en het daarna gestopt in een
kastje, waarin zich een gasmeter bevindt.
Het kind is na de komst van de politie
bevrijd.
Vanmorgen omstreeks acht uur reed een
van het Kennemerplein komende groente
auto omstreeks acht uur in de bocht naar het
viaduct in de Jansweg een uit de stad ko
mende truck met oplegger juist tussen de
motor- en de aanhangwagen aan.
De trailer liep geen noemenswaardige
schade op, maar de groentewagen, waarvan
de bestuurder vermoedelijk de bocht te ruim
heeft genomen, incasseerde een paar flinke
deuken. Bovendien rolde de lading, bestaan
de uit een grote hoevaelheid geschrapte aard
appeltjes her en der over het asfalt, tot ver
maak van de omstanders en tot wanhoop van
de vervoerder.
Geslaagd aan de Vrije Universiteit te
Amsterdam voor het candidaatsexamen
theologie C. Mak te Beverwijk.
ADVERTENTIE
Het beste mineraalwater
In 1876 moet er in de Weense Neue Freie
Presse een advertentie gestaan hebben
waarin een „Oudere, beschaafde, rijke heer"
een dame met talenkennis vroeg om als
zijn secretaresse en hoofd van de huishou
ding in Parijs op te treden. Die „oudere,
beschaafde, rijke 'heer" was Alfred Nobel,
fabrikant van explosieve stoffen en Bertha
Kinsky was de vrouw die hij uit de ge
gadigden koos om bij hem in dienst te
komen. George W. Gray heeft in ..Scienti
fic American" een belangwekkende be
schouwing, die door het blad „De Kern"
werd overgenomen, aan dit tweetal gewijd.
Bertha Kinsky is slechts enkele dagen de
secretaresse van Alfred Nobel geweest.
Nauwelijks was ze bij hem in dienst of ze
liet zich schaken door Baron von Suttner,
met wie ze naar een stad aan de Zwarte
Zee vertrok. De genegenheid die Alfred
Nobel voor haar had opgevat, heeft door
dit overhaaste vertrek echter niets te lijden
gehad en het is zeker dat Bertha Kinsky,
ook toen zij barones von Suttner was, een
grote invloed op de dynamietkoning be
hield. Zelfs toen zij zich rond 1880 in de
rijen van de pacifisten schaarde bleef Nobel
haar een warm hart toedragen. Het ver
schijnen van haar boek „Die Waffen nie-
der" was voor hem aanleiding om haar een
enthousiaste brief te schrijven, waarin hij
haar in alle toonaarden geluk wenste met
haar publicatie.
De waardering die hij voor haar koester
de heeft er echter nooit toe geleid dat hij
zijn leuze: „vrede door kracht" liet varen.
Toen zij eens samen langs het meer van
Zürich wandelden, moet hij tegen Bertha
gezegd hebben: „Misschien zullen mijn
fabrieken eerder een eind maken aan oor
logen, dan jouw vredesconferenties." En
enige dagen later zei hij: „Licht me in,
De 81-jarige schilder Henri Matisse leidt siiids 1938 een rustig enteruggetrokken
leven in zijn villa te Fence in Zuid-Frankrijk. Een van zijn laatste werken uit de
periode van voor 1938 was de versiering, welke hij maakte in de „kapel van de
Zusters Dominicanessen" in Fence. De hoog bejaarde schilder, die thans het bed moet
houden, wil echter geenszins werkeloos blijven en houdt zijn tekenbenoodigdheden
bij de hand.
overtuig me en dan zal ik iets groots voor
je beweging doen." Dat was voor mevrouw
von Suttner het sein om Alfred Nobel „met
zwaar geschut" te lijf te gaan, maar zij
meende toch gefaald te hebben toen zij, na
een paar dagen van hard vechten tegen het
scepticisme van haar gastheer, naar huis
ging. Wie schetst haar verbazing toen zij
enkele maanden later een brief van Alfred
Nobel kreeg, waarin hij haar toevertrouwde
dat hij een deel van zijn fortuin zou willen
besteden als fonds voor een prijs, die om de
vijf jaar moest worden uitgekeerd aan de
man of de vrouw die het meeste gedaan
had voor de bevordering van de vredes-
gedachte in Europa. Het eerste testament
dat hij drie maanden later, om precies te
zijn op 14 Maart 1893, opstelde, week ech
ter sterk af van het plan waarover hij baro
nes von Suttner had geschreven. Wel be
paalde hij er in dat jaarlijks een beloning
voor de belangrijkste ontdekkingen of re
sultaten op allerlei wetenschappelijke ge
bieden uit zijn nalatenschap zou moeten
worden gegeven en beval hij aan speciaal
te" letten op die personen, die met woord
en daad iets bereikten tegen de vooroor
delen die de volken en regeringen nog
koesterden tegen de instelling van een
Europees Vredesgerechtshof.
Dit eerste testament bevredigde Alfred
Nobel echter niet en hij besloot een nieuw
testament te maken Ondanks een ernstige
hartaanval reisde hij van zijn villa in San
Remo naar de Zweedse club in Parijs en
stelde daar op 27 November 1895, met vier
vrienden als getuigen, zijn definitief testa
ment op. Op 10 December 1896 stief hij
achter zijn schrijftafel.
Het testament
Enkele dagen na zijn begrafenis werd
het testament geopend. Familie, vrienden
en enkele anderen werden verrijkt met
kleine legaten; de rest van zijn bezit moest
op veilige wijze worden belegd en de rente
zou dienen om ieder jaar te worden uitge
keerd in de vorm van prijzen aan „per
sonen die gedurende het onmiddellijk voor
afgegane jaar het meeste zullen hebben
gedaan voor het welzijn der mensheid."
Vijf prijzen wilde Alfred Nobel ieder jaar
laten uitreiken: Eén voor degene, die de
belangrijkste ontdekking of uitvinding op
het gebied der natuurwetenschap had ge
daan; één voor degene, die de belangrijkste
chemische ontdekking of verbetering tot
stand had gebracht; één voor degene, die
de belangrijkste ontdekking op het gebied
van physiologie of medicijnen op zijn naam
had staan; één voor degene die op het ge
bied der letteren het meest vooraanstaande
werk met idealistische strekking had ge
schreven; en tenslotte één voor degene die
op de beste wijze de broederschap tussen
de volken, de afschaffing of vermindering
van staande legers en het houden van vre
desconferenties zou hebben bevorderd.
De nationaliteit der candidaten, aldus
bepaalde Alfred Nobel, mocht geen invloed
uitoefenen. De Koninklijke Academie voor
Wetenschappen te Zweden werd verzocht
de prijzen voor natuurwetenschappen en
chemie uit te reiken; het Karolninska Me
dische Instituut te Stockholm kreeg de ver
antwoording voor de prijs voor physiologie
en medicijnen, de Zweedse Academie voor
Letteren moest die voor litteratuur toeken
nen en een commissie uit het Noorse par
lement die voor de vrede.
Juridische strubbelingen
Behalve Zweedse nichtjes en neefjes van
Nobel, die ieder 50.000 gulden hadden ge-
Herinneringen zijn als de ranken van de
klimop, zij slingeren zich om dingen van
het dagelijkse leven en omhullen hen met
de blijvende frisheid van glanzende groene
bladeren. De dingen worden oud en ver
molmen, doch de herinneringen geVen hun
nu en dan de schoonheid van hun jeugd.
Het zijn vreemde zaken die in de ge
dachten van een man als David Donker de
herinnering bewaard hebben aan zijn klei
ne geboortestad: De verre roep van een
bakbokking-venter in een mistige winter
avond voert hem onveranderlijk terug naar
zijn jonge jaren, toen hij met zijn jongere
broer als ventje van zeven werd grootge
bracht door tante Neeltje. Dan ziet hij het
lage, propere huis met de grote woonkeu
ken, waar een brede, betegelde schouw een
enorme zwart-ijzeren kachel overhuifde.
Aan de muren waren verbleekte platen in
vergulde lijsten, met vroom naar de zolder
blikkende heiligen er op. Boven de tafel
midden in het vertrek hing de porceleinen
gaslamp aan een koperen arm, daar hield
tante Neeltje in de schemering voorzichtig
een lucifer onder. En dan plofte het licht
de kamer-keuken in, zo hel, dat je de eer
ste ogenblikken met je ogen moest knip
peren.
David Donker heeft in zijn gang door het
leven zo weinig bewaard van het beeld dei-
stad waarin hij opgroeide, maar dat huis
en die woonkeuken in het helle gaslicht
kan hij nu, na zoveel jaren, nog duidelijk
voor zich zien als hij de ogen sluit. Maar
dan moet het een mistige winteravond zijn,
en in de verte moet de doffe roep klinken
van een man die langzaam langs de huizen
trekt met zijn handkar: Baaaaaakbokkingü
Dan ziet David ook tante Neeltje en
Dirk, zijn broer. Ze zitten samen met hem
om de blank geschuurde tafel boterham
men te eten. Tante Neeltje met haar slim,
scherp gezicht waarop de lach een netwerk
van ragfijne rimpels heeft geweven. Dirk
met zijn wipneus en zijn domme ogen, die
in zijn jeugd de gewoonte had om minuten
lang met open mond in de verte te staren
en dan pas te zeggen wat hij op zijn hart
had.
En als David denkt aan Dirk met zijn
open mond, dan denkt hij aan het eerste
gouden tientje dat hij in zijn leven zag:
Het gouden tientje dat te voorschijn kwam
uit de mond van Dirk, alsof er een groot
wonder gebeurde.
David lacht en denkt: Dat was in de tijd
toen wij nog onnozele kinderen waren, die
Dirk en ik. Wat wisten wij van de zorgen
en verdrietelijkheden van tante Neeltje,
die ons als een moeder koesterde en lief
had, nadat wij wezen geworden waren. Zij
redderde en ploeterde de ganse dag, waar
hebben wij in die dagen van geleefd? Tante
Neeltje was de zuinigheid zelve, zij moet
zich veel ontzegd hebben om ons toen de
kost te hebben kunnen geven. Soms hoor
den wij haar klagen met een lachje, een
ongelukkig en wrang lachje was het wel
eens. Zij moet duizend problemen op een
dag gehad hebben, maar wij hebben er
nooit veel van gemerkt. Wij groeiden en
ravotten als jongens zonder zorgen op de
plavuizen van de heldere woonkeuken of
in het kleine tuintje, waar tante Neeltje
boerekool en bloemen kweekte. Zij was een
magere, stevige vrouw, die spitten kon als
een man en urenver ging met de krui
wagen om boomstronken uit de bossen te
halen voor de fornuiskachel.
Dat was het ouderwetse, nu vergane
leven van de kleine provinciestad aan de
rand van de hei, waar fabrieksarbeiders de
boeren hebben verdrongen. De stevige,
tanige vrouwen als tante Neeltje zijn er
niet meer. De sierlijke porceleinen gaslam
pen zijn er verdwenen en er zijn geen
woonkeukens meer in de huizen met glad-
geschuurde rode en witte plavuizen. Er is
nog wel armoe, doch niet meer de propere,
degelijke armoe van tante Neeltje, die de
hemel bewoog en de aarde bewerkte voor
het dagelijks brood.
Want bij de zorgen van het zware werk
in haar tuin of haar huis hield zij de lach
en de opgeruimdheid van haar geloof in de
hemel. „God zorgt voor ons", zegde zij
soms in opgewekt vertrouwen en met een
zekerheid, die ons kinderen een onwankel
bare overtuiging gaf van de waarheid
dezer woorden.
„God zorgt voor ons," zei tante Neeltje
op een mistige winteravond, toen in de
verte de doffe roep van de bakbokkingven-
ter klonk. „Ik heb geen geld meer voor de
huur en voor het gaslicht, kinders, en over-
mox-gen zelfs niet meer voor brood. Maar
we zullen er niet over piekeren. Het komt
wel in orde."
Omdat het toch in orde zou komen,
maakten Dirk en ik ons er dan ook geen
zorgen over. Wij peinsden meer bekom
merd over de stuiters, die andere jongens
die dag van ons hadden afgewonnen, dan
over de huur en het brood. En wij liepen
vrolijk samen door de mistige avond naai
de bakker op de hoek, waar wij in op
dracht van tante Neeltje een wittebrood
zouden halen.
De bakker op de hoek was onze huisbaas
en hij was zo enorm rijk, dat wij ons met
geen mogelijkheid iemand konden voor
stellen die meer geld had dan hij. Dirk ver
telde mij eens met een geheimzinnig ge
zicht na minutenlang staren dat hij een
berg guldens had zien liggen in de achter
kamer van de bakker, toen hij eens door
de gordijnen gegluurd had. Een berg zo
hoog als het plafond, zei Dirk. Ik geloofde
dat toen grif en naderhand, toen ik wat
meer levenswijsheid had opgedaan, heb ik
bedacht dat Dirk het zelf ook geloofd moet
hebben. Zij fantasie moet hem eenvoudig
een fata morgana van guldens voor ogen
hebben getoverd.
Wij gingen de bakkerswinkel binnen en
zwaaiden de deur tweemaal open en dicht,
omdat bij iedere zwaai de bronzen klepel-
bel in actie kwam, wat voor ons jongens
een plezierig geval was. In de winkel geur
den de verse broden op de rekken langs
de muur. Dat is een aroma dat men zijn
leven lang meedraagt met het beeld van zo
een ouderwetse, gezellige bakkerswinkel,
waar een welgedane, roodwangige vrouw
gemoedelijke praatjes maakt met de klan
ten van achter een eikenhouten toonbank.
Er was niemand in de winkel toen wij
binnenkwamen, maar de bel was nog niet
tot rust gekomen toen de bakker en zijn
vrouw achter elkander door de deur van
de woonkamer kwamen. Wij probeerden
snel een glimp op te vangen van de berg
guldens die in die kamer aanwezig moest
zijn, doch onze aandacht werd spoedig in
beslag genomen door de opgewonden con
versatie van de bakker en zijn vrouw, die
een hooglopend verschil van mening ble
ken te hebben.
„En ik zeg je dat ik het niet heb en dat
ik het niet van je gekregen heb ook!"
gromde de bakker met een rood hoofd.
„Jullie vrouwen weten nooit waar je iets
laat. Kijk maar eens in je schortzakken of
in de la of weet ik waar, maar zeg niet al
door dat ik het moet hebben. Denk je dat
ik niet weet of ik een gouden tientje van
je aanneem of niet? Denk eens aan! Een
gouden tientje nog wel! Nee, ik zal niet
weten of ik een gouden tientje in m'n zak
steek of niet! 't Is me nogal niet wat!"
De bakkersvrouw kwakte een brood op
de toonbank met een nijdig gebaar, alsof
wij en niet haar man ruzie met haar
hadden. En ze kefte met een hoge stem:
„Wel allemachtig, man, zanik toch niet! Als
ik nou toch met m'n eigen ogen gezien heb
dat je dat tientje in je vestzak dee, daar in
dat vestzakje zeg ik je! Gezien heb ik het,
en wat wou je nou? Als het er niet meer
in zit, dan heb je het verloren! Maar dan
moet je mij niet de schuld van je eigen
stommiteiten geven!"
Dirk en ik voelden ons niet erg op ons
gemak met die twee kijvende dikkerds en
maakten dat we de winkel uit kwamen
met ons brood. Toen we de deur achter ons
dicht trokken hoorden we de bakkersvrouw
nog met grote stelligheid naar het vest
zakje verwijzen, en we zagen door de win
kelruit hoe de bakker probeerde zijn om
vangrijke nek in een dusdanige bocht te
plooien dat hij in de diepste diepten van
zijn vestzak kon turen.
„Hij is wat kwijt", zei Dirk toen we bij
na thuis waren. Hij had al die tijd diepzin
nig in de hoogte lopen staren en was pas
daai-na voorzichtig conclusies gaan trekken.
„Ja, een tientje," zei ik wijs, al wist ik
bij benadering niet hoe zo'n ding er uitzag.
Maar toen we aan tafel van tante Neeltje
zaten en het forse mes door het geurige
brood zagen glijden dat tante in dikke
plakken sneed, waren we de bakker, zijn
vrouw en zijn verloren tientje alweer ver
geten.
We aten onder het witte lamplicht met
smaak het heerlijke brood, dat tante Neel
tje dik met gezouten vet besmeerd had. Ik
kan met smart en weemoed terugverlangen
naar zo'n boterham, daar in die warme
woonkeuken, met tante Neeltje als redde
rende moeder om ons heen.
Plotseling hield Dirk met een ruk op
met eten. Zijn ogen kregen een glazige uit
drukking en enkele minuten staarde hij
onbewegelijk naar de muur tegenover hem,
waar overigens niets, te zien was dan het
verschoten tegelbehang.
„Wat heb je?" vroeg tante Neeltje na een
poos.
Toen zag ik het eerste gouden tientje van
mijn leven. Het rolde met een tinkelend
geluid uit Dirk's mond op het houten tafel
blad en bleef even plezierig rondwentelen
voor het stil lag een glanzend rondje,
niet groter dan een knoop.
Tante Neeltje keek met stomme verba
zing naar het blinkende ding. Dirk staarde
nog steeds naar de muur en voelde zich
blijkbaar als de ezel in het sprookje, waar
hij ook inderdaad wel enigszins op leek op
dat moment. „Een tientje!" zei tante Neel
tje en zij sloeg de handen in elkaar. „Een
gouden tientje! In het brood! Een gave uit
de hemel!"
Ik wilde zeggen dat het minder een gave
uit de hemel dan wel uit de afgrond van
Dirk's mond was, doch ik zweeg. Want op
dat zelfde ogenblik dacht ik aan het vest
zakje van de bakker.
„God zorgt voor ons", zei tante Neeltje
plotseling met een dankbaar lachje. Een
lachje van gelukkige zekerheid en intense
dankbaarheid, dat ik niet licht vergeten
zal. „God zorgt voor ons door middel van
een edel mens, die het brood der armen
verrijkt met zijn weldaden. De bakker i s
een edel mens. Hij doet wél zonder om te
zien. Hij geeft van zijn overvloed op een
manier die de ware weldoener verraadt.
Hij wenst ons niet te vernederen. Ik zal
hem mijn leven lang zegenen en voor
hem bidden."
Wij waren onnozele kinderen, Dirk en ik,
en wij dachten dat het niet nodig was
tante Neeltje te vertellen over het verloren
tientje van de bakker. Wij wisten toen
niets van eerlijkheid en al die dingen. Wij
verheugden ons over het geluk van tante
Neeltje, die misschien nog meer in haar
schik was om het feit dat zij een goed mens
had ontdekt, dan om het tientje.
En wij geloofden boven alles in de lijf
spreuk van tante Neeltje: „God zorgt voor
ons." Wij wisten niet of het misschien God
geweest was, die de bakker had laten buk
ken boven zijn deegtrog. En wij meenden
dat het allemaal goed geschikt was, en dat
wij als kleine jongens geen rol hadden te
spelen in een geschiedenis die door God
zelf was uitgedacht.
Het was Dirk, die weken later, toen wij
de bakkerswinkel voorbijgingen op onze
weg naar school, na minutenlang staren
plotseling stilstond en mij bij de arm greep:
„Hoe heeft God geweten wélk brood wij
zouden krijgen?" vroeg hij ademloos.
„God weet alles", zei ik ernstig. Maar ik
moet toen toch een glimp van de realiteit
in mijn jonge hersens gekregen hebben,
want ik voegde er in gedachten bij: „En
het is maar goed dat bakkers niet alles
weten."
Herinneringen zijn als spinrag om de
oude, lieve dingen van weleer. Herinnerin
gen maken het goede beter, en het kwade
bijna goed. David Donker glimlacht in de
schemering, terwijl in de mist daarbuiten
de bedompte roep van een venter klinkt.
En hij knipoogt naar het portret van tante
Neeltje aan de donkere muur. J. L.
Ondanks alles wat het kabinet en de
generale staf aanbelangt komen her en der,
waar dit op deze tijd des jaars pas geeft,
knoppen aan de struiken.
Ik weet dat het nogal gémeenplaatsig is
dit te overwegen en dat daar voor domme
mensen een argument in kan liggen om te
zeggen, dat alles wat de publieke opinie
bezig houdt, van geen belang is, maar dat
bedoel ik niet.
Ik bedoel alleen, dat er toch wel een
reden tot klein geluk in kan zijn te be
denken dat de krachten der eeuwigheid
blijven, ondanks alle misbaar der tijdelijk
heid, hoe belangrijk deze actualiter ook zij.
Gisteren heb ik een kleine wandeling
gemaakt in de buurt en hoe zeer het winter
was en de hemel grauw, de uit de vaerzen
dei- dichters en de ontboezemingen der
stukjesschrijvers befaamde „grote en
tedere belofte" was duidelijk aanwezig.
Hoewel het kleine landschap nog winters
en kaal was, ge kondet u alreeds indenken
hos het spoedig worden zal.
Ik stelde mij zelf een domme vraag: hoe
veel leiders der mensheid maken wel eens
zo'n kleine wandeling?
Ik gaf het voor de hand liggende ant
woord er bij: dat kan niet. Ten eerste heb
ben zij geen tijd en wanneer zij wel tijd
zouden hebben, kunnen zij niet alleen en
eenzaam gaan; daar moeten detectives bij
zijn en lijfwachten. En dan kunt ge beter
niet gaan wandelen.
Hoe hoger de mens stijgt, des te verder
geraakt hij van de menselijke weg.
Dit is weer een gemeenplaats, zo goed
koop, dat de lommerd er geen cent op geeft.
Doch niettemin.
Niettemin moeten het de gelukkigste vol
ken zijn welker machthebbers het dichtst
bij het gewone leven bij de gewone
mensen met hun gewone kleine gelukzalig
heden staan.
Er zijn vroeger nomadenvolken geweest,
wier leiders geheel deel van het volk
waren. Er zijn nog kleine eilanden waar dat
zo is.
Het moet daar beter leven zijn dan onder
Maharadjahs, zonnekoningen en dictatoren.
Het was toch een wonderlijke over
weging, die gisteren op dat weggetje langs
het stille, smalle water bij mij opkwam:
als die heren, aan wier beschikkingen
zoveel gelegen is, ieder voor zich elke dag
hier eens één uur in eenzaamheid wan
delden.
Het water, de eenden, de knoppen en die
geurende belofte in de lucht
Misschien is daar het grote geheim in
gelegen. ELIAS
ADVERTENTIE
Van ouds bekend. Tel. 14609
Officieel Philips - reparateur
KRUISSTRAAT 38 - HAARLEM
kregen, verzetten zich ook Zweedse politici
tegen het testament, vooral omdat zij Noor
wegen wantrouwden. Maar er waren nog
meer moeilijkheden: Alfred Nobel's testa
ment was zonder tussenkomst van een ad
vocaat gemaakt en hoewel een leek Nobel's
bedoelingen begreep, het zat vol juridische
haken en ogen. Zo werden onder meer de
vragen opgeworpen wie het vermogen zou
beheren en welke maatstaven er moesten
worden aangelegd bij het toekennen der
prijzen.
Al met al heeft het meer dan drie jaar
geduurd voordat de moeilijkheden van de
baan waren en koning Oscar de Tweede
de statuten van de inmiddels in het leven
geroepen Nobelstichting, die het vermogen
zeventien millioen gulden na aftrek van
allerlei onkosten zou beheren, goed
keurde. Tien procent van de rente en het
bedrag aan prijzen die niet worden uit
gereikt, of om een of andere reden niet in
ontvangst worden genomen, worden bij het
kapitaal gevoegd. In negen en veertig jaar
is het vermogen door deze bepalingen uit
gegroeid tot meer dan vijf en twintig mil
lioen gulden.
De rente van het kapitaal wordt niet
alleen gebruikt voor de vijf Nobel-prijzen,
zij houdt ook drie Nobel-instituten in
stand. De administratie van de stichting is
zo omvangrijk dat daarvoor een gebouw
van zes verdiepingen in Stockholm is op
getrokken. De uitreiking der prijzen ge
schiedt elk jaar op de sterfdag van Nobel:
10 December.
Beeldende kunst
Een bezoek aan de Vrijdagavond door
mr. C. J. de Jongh met enige zeer waarde
rende woorden in kunsthandel Leffelaar
aan de Wagenweg geopende tentoonstel
ling van werken door Waalko Dingemans
is als een Zuid-Afrikaanse reis. Zijn kunst
is enerzijds in sterke mate documentair.
Bijzonderheden van kleding en sieraden,
atmosferische gesteldheid, de physieke
eigenaardigheden der bewoners, al die ge
gevens zijn scherp geobserveerd. Boven
dien kan een bijna gevaarlijke vlotheid
zich soms van deze jonge artist meester
maken. Dan is de afwerking van zijn stuk
ken niet perfect, al blijft de kleur altijd
fris en interessant.
Twee andere aspecten moeten genoemd
worden: het verzorgde soeiëty-portret (niet
op deze tentoonstelling aanwezig) èn de
werken waarin hij vooral lyrische gevoe
lens heeft verwerkt. Op dit laatste terrein
zijn er successen en mislukkingen. Roman
tisch is zijn Huwelijksaanzoek („Zeg nu
niet nee zeg: misschien"), romantisch
zijn ook enige avondstemmingen, met sub
tiele kleurmengingen. Niet geslaagd vinden
we de „Ruïnes van Zimbabwe", die het
mysterieuze element missen. Het historische
is in Zuid-Afrika te zeldzaam en de gis
singen ten aanzien van deze bouwvallen
zijn te suggestief (men heeft zelfs aan
Koning Salomo's mijnen gedacht) dan dat
we met deze voorstelling genoegen zouden
nemen. Eenzelfde zwakte vinden we in het
„Landschap" (no. 17) waarin de bouw te
los staat van menselijke verhoudingen. Veel
artistieker is het grijs en rood van de neger
die „Salomo" heet. Ongewild surrealistisch
is „De Verlatenheid": enige spanten van
een op het strand vergane boot steken om
hoog. Het zou een nachtmerrie kunnen zijn
in de geest van Tanguy. Misschien is de
achtergrond iets te veel décor.
Als karakteristiek staal van Dingemans'-*.
kunst kan men de twee negers beschouwen
die werk komen zoeken bij een goudmijn.
De sterk-illustrerende aard van dit werk
spreekt voor zichzelf. We geloven dat deze
tentoonstelling véél bezoekers zal trekken,
omdat er zoveel Nederlanders in Zuid-
Afrika wonen. Maar bovenal is deze ex
positie een bewijs van de energie van een
jonge kunstenaar, die zijn horizon heeft
weten te verwijden.
H. SCHMIDT DEGENER