C-J-p-d-Broek Litteraire Kanttekening en Hugh Hunt vertelt over het „De bekering van kapitein ontstaan van Brassbound" Voort bestaan van Comedia hangt af van extra-subsidie BOEKHANDEL H. DE VRIES KOOPT BOEKEN Agenda voor Haarlem Aan de kwartaalabonnés OVER MUZIEK SANS SOUCI „De gecroonde leersse" Prins Bernhard kreeg een paard ten geschenke Visziekte te Bergen op Zoom niet ernstig Boerderijbrand te Rosmalen Opvoeding tot democratie in school en maarschappij ZATERDAG 31 MAART 1951 3 J. C. BLOEM: „Verzamelde beschouwingen" (A. A. M. Stols, 's-Gravenhage). ZO GOED ALS zijn dichten is Bloems deelnemen aan het creatief werk van anderen, aan wat men. het letterkundige leven noemt, een zeer persoonlijke, een hartsaangelegenheid: een levensmogelijk heid, zo niet een levensnoodzaak, maar in ieder geval een levensvorm. Elk van deze verzamelde beschouwingen 37 in getal is daarvan een getuigenis: litterair- historisch bezien een zeldzaam precieze plaats- en waardebepaling; essayistisch, als scheppend werk ten nauwste sa menhangend met Bloems dichterschap en in zekere zin een ongewild commentaar daarop een rekenschap, een uiterst ge nuanceerd toetsen aan eigen standpunt of, juister, aan eigen levensgevoel, dat dit standpunt van meet af bepaald en in de loop der jaren verhelderd en bevestigd heeft. Mag, moét men het „het verlangen" noemen, de „goddelijke onvervuldheid" waarvan en waardoor Bloem in de glorie tijd van „De Beweging" en in steeds bezonkener, soberder verzen nadien dichtte en waaraan het oudste essay is gewijd dat deze bundel opent? Men kan met schade en schande, met opstandig heid en verbittering, en eindelijk met aanvaarding die onvervulbaarheid hebben erkend, het blijft verlangen, herfstig ge temperd door het inzicht dat het onver vulde uiteraard betrekkelijk is. Dat is de levenssfeer der ironie, en wat is ironie in de ruimere en diepere betekenis anders dan beteugeld verlangen, bezonnen gevoe ligheid, liefde die geleerd heeft dat ze, op het vergankelijke betrokken, betrekke lijk blijft en daarin liefdevol berusten moet? Ironie in deze milde, innige vorm, is het wezen van wat ik Bloems dichterlijke menselijkheid zou willen noemen: critisch- toegewijde ontvankelijkheid en waakzame bewogenheid als het menselijke element; zuivering van die aristocratisch-beheerste bewogenheid tot haar helderste kern, tot haar ontwijfelbare waarachtigheid, in in houd èn vorm (beide één): het dichter lijke. Deze dichterlijke menselijkheid is het, naar het mij voorkomt, die Bloems door gaans korte beschouwingen onderscheidt van en verre doet uitgaan bóven de gang bare essayistische studies. Zij is het ook die Bloem, gebonden door geen enkel dog ma, beperkt door geen ander credo dan dat geen kunstwerk schoon kan zijn als het niet tot in zijn merg echt is, daar kan doen waarderen waar zoveel anderen geen goed woord meer over hebben: Bil- derdijk bijvoorbeeld, „niettegenstaande de mateloze stromen rhetoriek die hij heeft uitgestort", Bilderdijk, als mens en dichter een vat vol tegenstrijdigheden, die „held haftig en zwak, godsdienstig en zondig, en toch niet hypocriet" kon zijn; en Hélène Swarth, uit wier sonnettenstroom Bloem met die onfeilbare innerlijke zekerheid, die méér dan intuïtie (en wel een heime lijk wéten) is, een dichtparel van het zui verste gehalte opdiepte. Een heimelijk weten èn de kernachtig ste uitdrukking van dat weten: is de groot heid van Gorters dichterschap wel ooit treffender gekenmerkt dan door deze éne opmerking: dat de overigens primaire vraag, of een werk schoon is of niet, bij de latere verzen van Gorter zjjn belang verliest? Wie over Leopold schrijvend spreekt van een „feilloze verbinding van menselijkheid en verhevenheid", wie zich met Boutens als „dichter van de ziel" ver want toont aan hetzelfde „diep-verholen innerlijke rhythme dat de dichter van „Carmina" verbond met Rossétti, en in Marsman, dwars tegen alle klakkeloze na- praterij in, niet zozeer de apostel van het „vitalisme", maar voor alles de dichter ziet, wiens heimelijke impuls de angst voor de dood was heeft beschouwingen geschreven van zo'n persoonlijk gehalte en verre strekking, dat men na het lezen er van de gangbare litteratuurgeschiede nissen gerust en zelfs met profijt op zij kan leggen. Deze „Beschouwingen" vatten een halve eeuw letterkunde samen, ten minste drie geslachten van jongeren, van wier werk Bloem, wiens litterair geweten gevormd werd door Verwey („de goede genius, die aan de aanvang van ons dichterschap heeft gestaan") zich, mee-levend, reken schap heeft gegeven, ook dan als het hart van de dichter niet onverdeeld „ja" kon zeggen. Ik doel op de Forum-groep, met name op Ter Braak en Du Perron. Zij ADVERTENTIE gemeten van de geionde en „erWwWiende stammen uit een ander klimaat, behoren tot een generatie, die niet als Bloem met weemoedige dankbaarheid zal en zou kun nen zeggen: ,ik heb in dezelfde tijd ge leefd als Leopold"; zij kennen niet Roland Hoists „betreurd weleer", noch Bloems voorbij, voor goed voorbij", dat door twee wereldoorlogen volstrekt ontluisterd en vernietigd werd. Maar dat belet Bloem niet hen ook in het negatieve (waarin zij te eenzijdig waren) te waarderen om hun eerlijke drang, fel af te rekenen met alles wat onecht, onwaar, benepen en „moralis tisch" is in het leven van ons volk. Bloem is zichzelf, zijn levensgevoel, zeldzaam trouw gebleven. De mens die in 1946 Slauerhoff herdacht en in hem de dichter herkende die op zijn zeer eigen, weerbarstige wijze zijn leven opteerde aan het conflict tussen geluksverlangen en der-ven, is in wezen geen ander dan die tien jaar eerder schreef: „Heel zijn (Slauerhoffs) werk gaat eigenlijk over niets anders dan over enkele, fundamen tele dingen: het hopeloze verlangen naar geluk, de telkens herhaalde en, vooruit geweten, teleurstelling over de ontoerei kendheid des levens, de zucht naar het avontuur, naar de vlucht, aan het einde waarvan telkens weer de niet te vullen leegte gaapt". En ook déze verschilt in wezen niet van de jonge dichter, die aldus in 1915 aan eigen verlangen uitdrukking geeft: „uitgestoten in de nacht des leeds, in de storm der wanhoop, gefolterd tussen de gloeiende tangen der dagelijkse nood druft wat is het, dat ons rest boven de vlagen, dat ons immer en immer weer doet drijven in den wolklozen aether van het geluk(....) wat anders dan dit verlangen Wie beide citaten vergelijkt zal de ver andering, die zich in de bestendigheid van wezen voltrok, onderkennen: die van ge leidelijke versobering, verheldering tot uiterste eenvoud, waarin elke gevoels schakering, elke gedachte, is gekristalli seerd, zociat ook voor Bloems proza van kracht werd, wat hij eens over de poëzie schreef: dat een gedicht beter is naar mate men de woorden minder merkt. Dat is de vrucht van Bloems ironie, van zijn dichterlijke menselijkheid, die aan deze „Beschouwingen" een waarde geeft welke boven hun litterair-historische betekenis uitgaat. C. J. E. DINAUX Haarlem zou ƒ10.000 bij moeten leggen, evenals Utrecht De Stichting „Toneelgroep Comedia" heeft zich andermaal tot het college van B. en W. gewend, met het verzoek .om voor het seizoen 1950/1951 een extra-subsidie te verlenen van f 10.000,Een nieuwe be groting is overgelegd, waarin zijn verwerkt de door de prijsstijging veroorzaakte hogere uitgaven. Deze begroting raamt een tekort van f 15.436,waarbij geen rekening is gehouden met de verplichte 5 salarisver hoging over 11 maanden, waardoor het tekort op ongeveer 1' 20.000,geraamd kan worden. Het bestuur van de Stichting kan deze begroting met een ongedekt tekort niet aanvaarden en zou zich genoodzaakt zien als zodanig af te treden. Het gevolg hiervan zal zijn, dat deze Toneelgroep haar verplichtingen niet meer zal kunnen na komen en zal ophouden te bestaan. Het is B. en W. gebleken, dat bij deze extra subsidie de bestaande verhouding in de subsidieregeling tussen het Rijk en de ge meenten Amsterdam, Utrecht en Haarlem niet zal kunnen worden gehandhaafd, om dat het Rijk geen subsidie-verhoging geeft en de gemeente Amsterdam bij het voort bestaan van Comedia niet voldoende belang meent te hebben om het subsidie te ver hogen. De noodzakelijke verhoging zal dus gelijkelijk moeten worden verdeeld tussen de gemeenten Utrecht en Haarlem. B. en W. hebben bij de beoordeling van deze aanvraag overwogen, dat voor de gemeen te (evenals dat voor Utrecht het geval is) het voortbestaan van deze toneelgroep van belang is, omdat deze groep de hoofdbe- speelster is van de Stadsschouwburg en een behoorlijke exploitatie van de Stads schouwburg hiervan in grote mate af hankelijk is. Met de hiervoor genoemde gevolgen voor ogen schrikken B. en W. er voor terug, om door het onthouden van lijdelijke noodzakelijke hulp de exploitatie ADVERTENTIE Afd. Antiquariaat Ged. Oude Gracht 27 - Haarlem enkele stuks, zowel als gehele bibliotheken. Aan huis te ontbieden. ADVERTENTIE Bij de komst van de Old Vic „The Old Vic Compa ny" uit Londen brengt in de eerste helft van de morgen beginnende maand een bezoek aan België en Nederland, waar een serie opvoerin gen gegeven zal worden van „De bekering van kapitein Brassbound" door George Bernard Shaw, te beginnen op 3 April in 's-Gravenhage. Onder auspiciën van de Kunstgemeenschap heeft er ook een voorstelling in de Haarlemse schouw burg plaats en wel pre cies een week later. In één van de decora tieve, maar daarom niet minder gezellige vertrek ken in het gebouw van de British Council te Amsterdam hadden wij dezer dagen een gesprek met de regisseur Hugh Hunt, een plezierige pra ter, met strakgekamd doch enigszins over het voorhoofd vallend, roest bruin haar, die ons ver telde waarom men ter herdenking van Shaw juist dit stuk gekozen had en niet „Saint Joan" of een ander meer op de weg van de Old Vic lig gend werk van deze op 2 November 1950 gestor- ven schrijver: „Shaw wilde zelf dat wij deze comedie in het Festival of Britain zouden verto- j0]m Blatchley (rechts) als Drinkwater 'e>\ Mark Dignam nen omdat het een van (zmen(i) als Sir Howard Hallam in „De bekering van kapitein Brassbound" door de Old Vic onder regie van Hugh Hunt. ZATERDAG 31 MAART Stadsschouwburg: „Oom Harry" (De Haagse Comedie), o uur. SpaarnC; „Ontmas kerd". 14 j., 2.30, 7 en 9.15 uur (Zondag 2, 4.15, 7 en 9.15 uur). Frans Hals: „Berliner ballade" 18 j., 2.30. 7 en 9.15 uur (Zondag 2, 4.30, 7 en 9.15 uur). Rembrandt: „Annie gei your gun", alle leeft., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Palace: „Roseanna Mc. Coy", 18 j., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Luxor: „Mrs. Mike", 14 j., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. City: „Moord te midder nacht", 14 j„ 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur. ZONDAG 1 APRIL Stadsschouwburg: „Ninotchka", 8 uur. Rembrandt: „Le Million" (ten bate van de Mr. J. F. van Royenstichting), 11 uur. Biosco pen: Middag- en avondvoorstellingen. MAANDAG 2 APRIL Stadsschouwburg: „Meeuwen boven Sor rento", 8 uur. Bioscopen: Middag- en avond voorstellingen. zijn minst bekende stuk ken is. Hij had altijd een hekel aan monumenten of traditionele verering. Laat cle mensen liever iets nieuws zien, iets dat zij niet kennen, aldus zijn verzoek." „De bekering van kapitein Brassbound" genoot trouwens de uitdrukkelijke voor keur van Shaw en daar zit een hele ge schiedenis aan vast, zelfs een romantische geschiedenis. Hij schreef dit blijspel name lijk uit liefde voor de enige vrouw, die hij ooit met hart en ziel beminde, te weten de vermaarde, wonderbaarlijk begaafde en in de adelstand verheven actrice Ellen Terry, die leefde van 1847 tot 1928. Zij schreven elkaar hartstochtelijke lief debrieven, zonder elkaar ooit ontmoet te hebben. Shaw had haar toen hij nog toneelcriticus was zien spelen met Henry Irving, in het Lyceum Theater en zij hem begluurd door het kijkgaatje in het gordijn, maar zij was niet van zins, ondanks hun vurige correspondentie, nader met haar vereerder kennis te maken. Hoe Shaw ook aandrong, zij weigerde hem te ontvangen. Hij greep toen de eerste de beste gelegen heid aan om een stuk speciaal voor haar te vervaardigen, hopende door deze krijgslist Door het abonnementsgeld voor het tweede kwartaal 1951 thans te gireren bespaart U incassokosten. U kunt het bedrag ad. f5,20 (vooi abonnés die de krant per post ont vangen f 5,70) storten of overschrij ven op postrekening 273107 ten name van Haarlems Dagblad of op één van onze rekeningen bii de Am- sterdamsche-, Twentsche- of Rotter- damsche Bank te Haarlem. Als U er prijs op stelt, dat het abon nementsgeld voortaan automatisch van Uw girorekening wordt afge schreven, wilt U dan een machti gingsformulier aanvragen bii onze administratie? van de Stadsschouwburg voor de toekomst in ernstige mate te bemoeilijken en menen zij niet te moeten voorbijzien, dat in de achter ons liggende jaren die exploitatie zeer gebaat is geweest door het contact met Comedia, zowel financieel als cultu reel (door de daardoor ontstane verplich tingen van de andere bij de toneelcoördi natie aangesloten gezelschappen). Een eventueel extra-subsidie zal inder daad tijdelijk zijn, daar in verband met de subsidiemoeilijkheden de toneelgroep is gereorganiseerd, met de bedoeling voor het seizoen 1950/1951 een exploitatie-opzet te kunnen verkrijgen, waarbij, buitengewone omstandigheden voorbehouden, de tot nu toe gegeven subsidies voldoende zullen zijn. B. en W. stellen de gemeenteraad mits dien voor aan de Stichting „Toneelgroep Comedia" voor het seizoen 1950/1951 een extra-subsidie te verlenen van ten hoogste f 10.000,onder voorwaarde, dat ook de gemeente Utrecht een extra-subsidie tot een gelijk bedrag toestaat. Mocht de ge meente Utrecht hiertoe niet bereid zijn, dan zou ook deze extra-subsidie van Haar lem geen betekenis hebben, omdat alleen daarmede geen sluitende begroting is te verkrijgen. Fantasie en enthousiasme bij toneelgroep „Puck" haar gunst te veroveren. Ellen Terry vond het een heerlijke rol, maar bedacht niette min een excuus: zij zou deze, hoe graag zij- ook wilde, niet spelen zolang haar partner Henry Irving leefde. Toen deze echter in 1904 overleed, zette Ellen Terry haar weigering om met Shaw in persoonlijk contact te treden voort. Dit is te merkwaardiger als men weet dat deze beroemde diva er bijna een gewoonte van maakte (zoals Hugh Hunt het uitdrukte) om van echtgenoot te veranderen. Daarop bedacht Shaw een tweede list: hij gaf het stuk aan een andere actrice. Voor dit drei gement is Ellen Terry tenslotte gezwicht en zo kwam het dat zij, na gedurende meer dan tien jaar'een geheel boekwerk aan liefdebetuigingen te hebben gewisseld, pas in 1906 elkaar voor het eerst de hand reik ten. Zij werden zelfs officieel voorgesteld. Nauwelijks tien minuten zaten zij te pra ten, toen er een jongeman de kamer bin nenkwam, die in „De bekering van kapitein Brassbound" de rol van de Amerikaanse zee-officier zou spelen. Ellen Terry volgde hem naar buiten en trad nog in hetzelfde jaar met hem in het huwelijk. Hij heette James Usselman en trad op onder de naam James Carew. In 1910 waren zij reeds ge scheiden. Wij laten deze versie van het gebeurde geheel voor rekening van Hugh Hunt, want de werkelijke verhoudingen waren natuur lijk veel gecompliceerder. En het is mis schien wel goed er aan te herinneren dat Shaw in 1898 in het huwelijk was getreden met zijn onmisbare secretaresse Charlotte Payne-Townshend. Schoonheid en humor Maar hoe dan ook: „De bekering van kapitein Brassbound" is het meest roman tische en het meest menselijke stuk dat Shaw heeft geschreven. Het bevat geen politieke betweterij of al te nadrukkelijk gefilosofeer. Het is een warm getuigenis van zijn geloof in het vermogen van dc vrouw om de mannen te regeren met haar gevoel en instinct voor rechtvaardigheid. De rol van Lady Cicely Waynflete (thans gespeeld door Ursula Jeans) is een juweel van karaktertekening, een vrouw die de eigendunk en het zelfvertrouwen der man nen met twee wapens overwint: schoonheid en gezond verstand. Daardoor is het stuk bovendien buitengewoon grappig. Het werd vóór de oorlog in Nederland opgevoerd met Rie Gilhuys en Joan Remmelts. Op verzoek van Shaw zijn de décors ont worpen door een jongeman, die hiermee zijn debuut maakt: Voytek, een Pool van geboorte, die pas verleden jaar de oplei dingsschool van de Old Vic verliet. Na Ellen Terry heeft geen andere actrice in Engeland de rol van Lady Waynflete meer gespeeld. Shaw voelde trouwens weinig voor opvoering van zijn stukken uit angst teveel te verdienen. Door de hoge belasting hield hij namelijk slechts sixpence over van ieder pond sterling dat hem toekwam. In December van het vorig jaar werd het blij spel, waarvan de kleurrijke handeling plaats heeft tegen de achtergrond van het Atlas-gebergte in Afrika, ook in New York vertoond. Prins Bernhard heeft Vrijdag een be zoek gebracht aan de eslancia „San Pedro de Timote", ongeveer 160 km. van Mon tevideo. Er werden volksdansen uitgevoerd en een demonstratie gegeven van het be rijden van wilde paarden. De eigenaar van de estancia schonk de Prins een paard. „Es mucho mas" veel te veel zei de Prins. Het dier luistert naar de naam „Charrua" en zal per vliegtuig of schip naar Nederland worden vervoerd. De visziekte die enkele weken geleden in de wateren in en rond Bergen op Zoom werd geconstateerd heeft geen grotere om vang aangenomen. De ziekte, een vretende schimmel die de vinnen aantast, is beperkt gebleven tot die vissen welke het" laatst in de viswateren waren uitgezet. De mogelijkheid werd geopperd dat de vis al besmet was toen ze werd uitgezet, an deren wijten de ziekte aan giftige bodem zoden die het water besmet zouden hebben of aan bacillen die in het water zouden zijn gekomen. Opvallend was echter dat de in heemse vis er ongevoelig voor bleek. Meer aannemelijk lijkt de verklaring dat de ziekte te wijten is aan het feit dat de in gezette vis afkomstig is uit wateren die wat temperatuur en samenstelling" betreft van de West-Brabantse nogal verschilt en dat de plotselinge overgang tot de ziekte heeft geleid. Gelukkig heeft men de laatste dagen een sterke daling van de ziekte curve kunnen constateren. Tengevolge van de vele voorstellingen, die ik de laatste dagen heb moeten bijwo nen, vond ik nog niet eerder gelegenheid een bespreking te wijden aan de opvoering die „Puck" onlangs in de Stadsschouwburg te Amsterdam van het vastenavondspel „De gecroonde leersse" door Michiel de Swaen onder regie van Egbert van Paridon heeft gegeven. Die schade moet worden inge haald, want deze onder auspiciën van Comedia werkende toneelgroep voor de jeugd verdient alle eer van deze buitenge woon aantrekkelijke en frisse vertoning, die ik van harte in ieders aandacht aan beveel. Deze klucht van de „verheerlyckte schoenlappers" werd voor het eerst ge speeld te Duinkerken, waar de in 1707 overleden schrijver chirurgijn (en baarde- maker) was, in het jaar 1688 door de rede rijkerskamer St. Michaël met de zinspreuk „Verblijdt u in den tijdt". Het is een be werking van een historie uit het Volksboek „De heerelycke ende vrolycke Daeden van keyser Karei den V" in de oubollige trant, die men kent van de schilders uit die tijd en ook van dichters als onze Bredero komisch en realistisch, kleurig en bewogen, smakelijk en gekruid. De Swaen loont zich bovenal een raak portrettist van kleine luyden. Het is alsof zijn eenvoudige dorpe lingen zo van een boerentafereel door Adriaan van Ostade op het toneel zijn over gestapt. De royale, goedgezinde meid Jacquelijn zou een tot leven gewekt gees teskind van Jan Steen kunnen zijn. Prach tig geslaagd is hiertegenover de in simpele genoegens tussen hartelijke onderdanen zijn tijdverdrijf zoekende keizer, die bij al zijn brede jovialiteit geen moment zijn waardigheid verliest. Het is een spel vol levendige afwisseling, een zotternij van menselijke deugden en gebreken, een aaneenschakeling van ruzie en vrijage, van loze opgewondenheid en aanstekelijk plezier. Het in één woord voor treffelijke décor van Wim Vesseur maakte het mogelijk dat de bonte handeling zich met ononderbroken vaart kon ontwikkelen, zowel binnenshuis als zonder overgang op straat. De jonge regïsr/ 'r voegde daar een paar originele vondsten aan toe. Zo is het een aardig idéé om de zegger van proloog en epiloog te laten uitbeelden door een nar met zotskap en bellen (Dick Scheffer) en deze tevens een stomme en een sprekende rol te geven als hoveling in respectievelijk het vierde en het laatste bedrijf. Niet min der gelukkig moet de opvatting worden ge noemd van Ambrosius, de lichtelijk mora liserende dienaar des keizers, waar men een komisch type van heeft gemaakt, als het ware de spot drijvend met zijn gewich tigheid, echter zonder hem belachelijk te maken. De bekortingen van zijn tekst doen deze door Paul van der Lek gespeelde figuur te gereder aanvaarden. Er wordt gespeeld met fantasie en een overrompelend enthousiasme dat in dit ge val ruimschoots opweegt tegen een soms wel merkbaar, doch nimmer storend ge brek aan techniek. Wim en Marjan Vesseur als de schoenlapper en zijn vrouw, Jaap Maarleveld en Cas Baas als de contraste rende miniars, Cecilia Lichtveld als de huwbare dochter en Frans 't Hoen als de keizer zij allen, wat hun persoonlijke tekortkomingen ook mogen zijn, vervullen overtuigend hun rol in het ensemble dat het pleit voor dit oude meesterwerkje ver blijdend wint. Dat men na de pauze „De Corsicaan" (The man of destiny) van Shaw ten tonele brengt, berust op overschatting van eigen kracht. De schrijver verklaarde zelf deze subtiele één-acter te hebben bedoeld als een bravourstukje om de virtuositeit van twee hoofdrolspelers hij dacht daarbij aan Ellen Terry en Henry Irving te doen uitkomen. Daarvan kan bij de huidige ver toning van deze „denkbeeldige paragraaf uit het geschiedenisboek" natuurlijk geen sprake zijn. Hans Tobi regisseerde met in zicht, maar het geheel lijkt nergens op. De personen missen zelfs de schijn van for maat. DAVID KONING. Zo af en toe ziet men hier of daar een aardig plaatje, waarop een soirée bij Ko ning Frederik de Grote van Pruisen is af gebeeld. De voorstelling getuigt van het muziekleven dat de vorst in dagen van vrede onderhield. Men ziet in een ruime, pompeus-ingerichte salon een elegant ge zelschap bijeen; de koning staat in het midden voor een lessenaar, hij heeft een driekante steek op, ziet er overigens een voudiger uit dan zijn gasten. Hij is blijk baar bezig met fluitspelen; het is bekend dat hij een bekwaam bespeler van de flauto traverso was. Ik heb meermalen ge probeerd met een vergrootglas de gezich ten der zwierige luisteraars nader te leren kennen, maar door het vergrootglas wordt wel het papier grover, maar worden de ge zichten niet duidelijker. Mijn vriend Ter- mate, die in stijl met zijn naam gaarne even stilstaat om zich te bezinnen, vindt dit terecht een feit van psychologische be tekenis. Deze mening mag geen misken ning van het vergrootglas zijn; ik heb enige straten in Den Haag op de kaart alleen met dit glas kunnen ontdekken. Hoe het zij, de spottende facie van Voltawe die zo dikwijls de salon van de merkwaardige koning frequenteerde, zou ik er graag bij gezien hebben. Zeker was daar Joachim Quantz, de beroemde fluitist die aan Fre derik les gaf en die naar men zegt de' enige was die inzake muziek de koning de waarheid mocht zeggen. En waren daar ook niet de componisten Gottlieb en Hein- rich Graun en de andere roemrijke man nen: Agricola, Kimbergcr en Marpurg Maar het voornaamste muzikale personage in het kleurrijke gezelschap was zeer zeker Carl Philipp Emanuel Bach, 's konings kapelmeester, cembalist en componist. Hij was de tweede zoon van de grote Johann Sebastian, in 1714 geboren en sinds 1738 in dienst bij Frederik, die in dit jaar nog Kroonprins was. De vorst had helder gezien, toen hij de geniale Philipp Emanuel opdroeg het mu ziekleven aan het hof te leiden. De jonge, moderne musicus versierde de artistieke levenswijze van Frederik precies volgens de idealen van de koning, die zijn hoofd en hart verpand had aan de nieuwe intellec- tuële verschijnselen in Frankrijk en aan de bloeiende operacultuur van Italië. Philipp Emanuel had van jongsaf behoefte aan geestelijke ontplooiing in een wereld lijke sfeer. Hij was het type van de intel ligente, begaafde man in het tijdperk van de zogenaamde galante stijl. Hij had in zijn wezen niets van een hoveling, maar hij was handig genoeg om met de hebbe lijkheden van de koning om te springen. Frederik de Grote erkende trouwens naar waarde de artistieke superioriteit van de jonge Bach en verzadigde zich week-in- week-uit aan de florisante muziek van zijn componist, amuseerde zich met zijn geestige gesprekken en bewonderde zijn muzikale invallen bij zijn cembalo-spel. En zo leidde Philipp Emanuel een geheel ander leven dan zijn vader in Leipzig, die bij zijn voortdurende formidabele arbeid allerlei kleinigheden moest verdragen en voor zijn muzikale poëzie weinig beschaaf de verstaanders om zich heen had. Ik weet niet of de oude Johann Sebastian lang ge aarzeld heeft, toen op zekere dag zijn zoon hem verwittigde, dat dc koning met hem wilde kennismaken. Ik wilde wel, dat ik het gezicht van de strenge kunstenaar had gezien bij het vernemen van dit verzoek. Heeft hij nog strengere plooien in zijn voorhoofd getrokken en gemompeld dat hij niet gestoord kon worden, dat hij geen tijd had, dat hij weer een verlof zou moeten afbedelen van de lastige kerkeraad waarmee hij het al meermalen aan de stok had? In ieder geval reisde de grote cantor naar Potsdam, naar het paleis „Saiis souci", welke naam weinig in overeenstem ming was met zijn leven. Het was in 1747. Frederik de Grote ontving de merkwaar dige burgerman en erkende de onverge lijkelijke genialiteit waarover de zoon on getwijfeld gesproken had. De koning com poneerde een melodie cn verzocht vader Bach op dit thema te improviseren. De koning moet dankbaar geweest zijn, maar ook Johann Sebastian is voldaan terugge reisd, want wij weten dat hij zijn improvi satie thuis uitwerkte tot een verzameling zeer bijzondere composities welke hij zond aan Frederik. Hij noemde het werk zeer hoffelijk „Das musikalische Opfer" en voegde huldigende woorden bij het kost bare geschenk. En zo gedroeg de «tr.mge meester zich zeker niet minder gal int en vorstelijk dan zijn muzikale gastheer. Men moet zich overigens niet verbeel den dat het artistieke leven van Frederik de Grote een jarenlang ongestoorde vreug de betekende. Ook toen was er ruzie in de wereld. De koning had als staatsman en veldheer dikwijls andere zaken aan het hoofd dan zich te verheugen op muzikale soiree's. De zevenjarige oorlog deed de vorst niet veel goed, zijn belangstelling voor het muzikale leven aan het hof ver minderde. Philipp Emanuel keek naar andere werkzaamheden uit cn in 1767 ver trok hij naar Hamburg, waar hij veel werk vond als cantor en componist en waar hij talrijke belangrijke mensen in zijn huis ontving. HENDRIK ANDRI.CSSEN Dit jaar is het een eeuw geleden dat de Engels man Isaac Singer de eer ste. door hem uitgevon den naaimachine con strueerde. Ter gelegen heid van dit jubileum- wordt op liet ogenblik in Londen een tentoon stelling gehouden waar op de evolutie van dit nuttige apparaat in de loop der jaren in beeld gebracht wordt. Ook de eerste machine van 1851 met haar massieve tand wielen is op deze exposi tie „in bedrijf" te zien (op de voorgrond). ADVERTENTIE Loodgereedschap Vrijdagmorgen brak brand uit in de boerderij van de heer W. Voets te Brugge onder de gemeente Rosmalen. In een oog wenk stond de boerderij in lichter laaie. De Bossche brandweer was spoedig ter plaatse en wist door het krachtige optreden het woonhuis voor dc vlammen te sparen. De landbouwschuur brandde geheel uit. Het vee kon worden gered. De landbouw inven- taris ging bijna geheel in de vlammen op. Op 21 en 22 April zal in de Internationale School voor Wijsbegeerte te Amersfoort een paedagogische studieconferentie wor den gehouden met als onderwerp „Opvoe ding tot democratie in school en maat schappij". Deze conferentie wordt gehouden in samenwerking met het Werkcomité voor Opvoeding tot Democratie. Het doel is. bij de toenemende eisen die aan hei bedrijfs leven worden gesteld, de arbeidsvreugde en -vrede zo goed mogelijk te verzekeren door democratische verhoudingen in het bedrijf en in de scholen te stimuleren, zo dat het aanpassingsproces van de nieuwe werkkrachten zo vlot mogelijk verloopt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1951 | | pagina 5