Nog eens naar de Grote Kerk SCHOOLBOEKEN De 9 Muzen ZWITSAL oj Litteraire Kanttekenin en voor alle inrichtingen van onderwijs SCHOOLBOi KHANDEL H. DE VRIES Cruys Voorfoergli repeteert voor „Dorp in opstand OVER MUZIEK Bloembollen naar Duitsland Schoonheid ih Haarlem en omgeving Zuidholland leenf f 5 miilioen RAVELS SPROOKJE Rattenvanger van Limburg weer in actie ZATERDAG 21 JULI 1931 3 MULTATULI: „Woutertje Pieterse" (Uit de „Ideeën", verzameld door dr G. Stuiveling); „Max Havelaar" (Deel I der Verzamelde Werken) (G. A. van Oorschot, Amsterdam). MULTATULI is herleefd. Niet die van de bloemlezingen waarin hij als in een gouden kooi tentoongesteld werd rnet Saïdjah en Adinda ter rechter en de Hoofden van Lebak ter linker zij. Evenmin die van de schoolboekjes, (iie hem als een makke beer voor het forum der jeugd voerden, ter- wille van de algemene ontwikkeling. Zelfs niet de klassieke „vernieuwer" van onze letteren, die met het voorbehoud der deugd werd bijgezet in het pantheon dei- schrijfkunst, met alle eer overigens, omdat klassieken, door het fiat der historie buiten de tijd gesteld, tot niets meer verplichten met andere woorden klassiek-dooa en on gevaarlijk zijn en dus buiten bezwaar van 's mensen geweten „mooi" gevonden kun nen worden. En tenslotte óók niet de Multatuli van de vroegere „geestverwan ten", die hem veelal daar tot profeet, tot held verhieven, waar hij actueel, dus zwak en aanvechtbaar was. Veel is Multatuli geschaad, veel gekleineerd, maar het meest wellicht door de lieden die van een uniek agitator en schrijver een middelmatige demagogische propagandist maakten. Wat herleefde is de onverkorte Multa tuli, de complete Multatuli, evenbeeld in zijn werk van de complete mens Douwes Dekker, met al zijn zogenaamde en crea tieve tegenstrijdigheden, met zijn (breed- ujtgemeten) ondeugden en zijn gering ge schatte, soms ook tot kriegelwordens op gehemelde verdiensten Multatuli als de één en ondeelbare persoonlijkheid (en geen „specialiteit") van mens- en schrij ver-zijn, als een gehéél dat men alleen kan kennen uit het geheel van zijn werk. Zo moet Multatuli gelezen worden: gehéél niet tot „vermaak", niet tot een gezellig- zich-verkneukelen om de ongezouten waarheden die hij „hun", de „anderen" zei, maar als een levend brok geweten, dat zichzelf en zijn lezers genadeloos ter ver antwoording roept, nu nog, 64 jaar na zijn dood. Nu juist! Want laat men een ogen blik eens alle „actuele" problemen aan zijn geest doen voorbijtrekken en denkt men zich dan eens een Multatuli-van-nu in, die met Fancy als Dulcinea en zijn „stokpaard" als Rossinant de ettelijke windmolens van déze tijd te lijf gaat, als een levende Don Quijote, als een herboren Cervantes („wat hij gespleten en gebersten moet zijn geweest, de vertrapte (graankorl Cer vantes")! De man die „Woutertje Pieterse" schreef is dood, maar Stoffels en de Pennewippen, de Lapsen en de Hallemannetjes (die nog altijd even „fatsoenlijk zijn") gingen de wereld niet uit. En de Man van Lebak omtrent wie men de onvervalste waarheid kan weten, dankzij cle met uiterste zorg vuldigheid gedocumenteerde studie van Du Perron is óók dood, dubbel-dood: als schrijver van „Max Havelaar" èn, tij dens zijn leven nog, als uitgebannen be stuursambtenaar. Wat een trouvaille trou wens van de overigens niet vindingrijke realiteit, om aan een weerspannig gezag hebber de vogelvrijheid van de creatieve fantasie te verlenen; want ondanks de Droogstoppels en de Slymeringen staat daar Max Havelaar te midden van onze tijd, springlevend, staat bij het bruggetje Wouter te dromen met Glorioso in zijn hand, maar met zijn blik in de verte van zijn wereld, al werd Fancy weer Femke of Fannie en Fannie een der moderne „duizend-en-één specialiteiten": een pin- up-girl. Wat herleefde is niet een Multatuli als verschijnsel van zijn tijd; niet de fraaye stylist die Koetsveld en de Génestet, Vos- maer en Oltmans, heel die stoet van ach tenswaardige lettervaardigen, aan de kant schoof met de drift van zijn „ideeën"; zelfs niet de „virtuoos van het sarcasme", die Busken Huet in Douwes Dekker roem de; maar één die in en mét en tégen ons is, als levende onder de levenden. Stelt men alles wat door de geschiedenis achterhaald heet terzijde; laat men het door de tijdgeest bepaalde: materialisme, atheïsme, sociale tendenzen, buiten be schouwing; trekt men al het incidentele, toenmaals actuele, af van de som der nega tieve en positieve waarden, op grond waar van destijds Multatuli werd verfoeid en verheerlijkt, dan b 1 ij f t daar, wat meer is dan enige optelsom: dan blijft daar het surplus van dat alles: de mens Multatuli, de persoonlijkheid, de „vent", de schrijver tegen wil en dank, die uitdagend de „Ha velaar" een kalf met zeven staarten en zonder kop noemde en tot vervelens toe verzekerde, dat hij niet schrijven kon, niet schrijven wilde, wars van alle rhetoriek! Juist dank zij dit verzet tegen het kunste naarschap had hij de moed te schrijven, waarachtig te s c h r ij v e n, en zich „te verspreken"; de moed aan te klagen, de moed zichzelf te zijn, zichzelf te verheffen ADVERTENTIE Acht kleuren, één prijs: 28 cent. èn te kleineren, zich te kwellen mèt en terwille van de waarheid, oprecht te gese len, oprecht lief te hebben. Inderdaad: hij heeft vurig gehaat. Maar óók: hij heeft vurig liefgehad: hij hield van „de mens" die hij verachtte. Daarom ver achtte hij: omdat tot fraze misbruikte uitspraak het de menselijke roeping is een mens te zijn. „Ook ik heb geademd, gelopen, gespeeld. Ik heb, als gij, begeerd, gevreesd, genoten. Ik had lief naar gaven en vermogen: zie wat ze gemaakt hebben van mij n liefde, naast mij. Zie in mij, en beschouw üw liefde van binnen" dat staat in Woutertje Pieterse. Multatuli deed, wat Wouter wilde doen: de plaats betalen die het lot hem bood. Kan men meer doen dan leven met de inzet van zijn persoon? Meer dan het onvervulbare, het volmaakte nastreven, het „onmogelijke" willen, als „een der verhevenste kenmerken van het ware"? Hij stond met zijn leven voor zijn den ken. Met zijn „denken" voor wat, ten dele ongewild, zijn kunst werd, zijn werk, het volledige werk, waarin de volledige Multa tuli gaat herleven als één der onzen. Wat Du Perron zich voornam te doen, is door Garmt Stuiveling ten uitvoer gebracht met alle denkbare toewijding en ijver. Als eer ste vrucht daarvan is, in 1949 al, de eerste authentieke „Max Havelaar" uit de stilte van het Multatuli-Museum in het rumoer van deze wereld geplaatst als bloedwarm- levende kunst. Dankzij hèm ook verscheen de monumentale uitgave van „Woutertje Pieterse", tot een eenheid verzameld uit de „Ideeën". En nu, als eerste van de twaalf delen der Verzamelde Werken, is ook de door Garmt Stuiveling rijk en nauwgezet gedocumenteerde „Max Havelaar" gereed gekomen, naar de door Multatuli verzorgde druk van 1875. Zodra het eens wanneer? mogelijk zal zijn „de plaats te wijzen waar Multatuli gezaaid heeft", zal men er zich van bewust worden, hoe groot wel de dank moet zijn, die men verschuldigd is aan de Multatuliaanse moed van de uit gever, die op eigen kracht tot stand bracht wat een staatsbegroting niet kan dragen: de uitgever G A. van Oorschot, dezelfde die het Verzameld Werk van de dichter Dèr Mouw en van Menno Ter Braak heeft aangedurfd. C. J. E. DINAUX E. du Perron: ,.De Man van Lebak", Deel III der Verzamelde Werken van du Perron (Uit geverij „Contact", A'dam). ADVERTENTIE Jacobijnestraat 3 Ged. Oude Gracht 27-273 Exposities in Delft en Bergen. In het Rijksmuseum „Huis Lambert van Meerten" te Delft zal een tweetal tentoonstellingen worden gehouden van het werk van leden van het „Kunstenaarscentrum Bergen". Bij wijze van uitwisseling zullen in de tentoonstellingszaal van „De rustende jager", in Bergen schilderijen en beeldhouwwerken van Dêlfténaren geëxposeerd worden. „Elckerlyc" op de Lorelei. De „Ghesellen van de spelewei" onder leiding van Anton Sweers zijn door het Franse ministerie voor opvoeding uitgenodigd tijdens het „Europa- kamp" op de Lorelei een Nederlands toneel werk op ie voeren. De keus is gevallen op het middeleeuws mysteriespel „Elckerlyc" in de bewerking van Jan Engelman. De voor stellingen zullen worden gegeven in het openluchttheater op de Lorelei tussen 30 Augustus en 6 September. Uitvinding. De 34-jarige oorlogsweduwe Lilye Pavey uit Londen heeft de eerste schrijfmachine uitgevonden waarmee muziek in de omvang van zes octaven (de omvang van een normale piano) kan worden getypt. Artistieke activiteit. Van 4 tot. 18 Augus tus zullen in de Zeeuws-Vlaamse badplaats Groede twee exposities worden gehouden. De ene omvat een collectie poppen en bij zondere foto's uit het bezit der Koninklijke familie, de andere zeventig stukken van de schilder-glazenier Raymond Kimpe en van de Belgische schilders Constant Permeke en Albert Servaes. Gedurende de exposities zal de badplaats geïllumineerd zijn. Schoonheid bij de Post. Tegen Januari 1952 wordt de benoeming verwacht van Christiaan de Moor als aesthetisch adviseur van de P.T.T. In deze functie zal Christiaan de Moor zijn oog moeten laten gaan over drukwerken, publicaties, postzegels tele gramformulieren, enzovoort. Bovendien zal hij moeten waken over het aesthetisch aspect van de postkantoren in het gehele land en onder meer ter decoratie van de bureaux der P.T.T. kunstwerken van heden daagse artisten moeten aankopen. ..Dorp in opstand" onder regie van Cruys Voorbergh. Spaanse dansen onder leiding van Maria Ruiz Petrelli. HET ONDERZOEK NAAR DE WILLIBRORDUSFONTEIN De opgravingswerkzaamheden, die de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bo dem-onderzoek te Wolsum heeft gedaan, teneinde een onderzoek in te stellen naar de juiste plaats waar de Willibrordusfon- tein zich zou hebben bevonden, zijn ge ëindigd. Men heeft niet gevonden, waarop men had gehoopt. Wel werd een waar schijnlijk langs natuurlijke .weg ontstane vijver ontdekt. Aangenomen wordt, dat dit de, reeds in 15.11 genoemde „fonteijn" is geweest. De ministeriële invoercommissie van West-Duitsland heeft Vrijdag invoer uit Nederland toegestaan van bloembollen tot een bedrag van 2,5 miilioen dollar en van verduurzaamde melkproducten en groen- tenconserven tot een bedrag van 100.000 dollar. De minister van Oorlog heeft de staats secretaris van Oorlog H. C. W. Moorman belast met de behandeling van zaken van personeel en de staatssecretaris van Oorlog mr. F. J. Kranenburg met de behandeling van zaken van materieel. mijn Bondgods woning een dorpelwachter, dan gewend aan d'ijdete vreugd in 's bozen tent." Wat heeft Haarlem in zijn Bavo toch een rijk bezit! Dat is veelal voor de mensen die de grootheid zoeken. Maar deze kerk leert ons ook dat in het kleine veel schoon heid verborgen kan zitten. Ik neem u mee naar het koor. Daar zou ik u kunnen wijzen op het mooie koorhek, maar dat doet elke gids. Hij laat u na tuurlijk ook de koorbanken zien. Dat zijn de banken die in vroeger eeuwen bestemd waren als zitplaatsen van de kanunniken die de plechtige Mis bijwoonden. Buigt u nu eens voorover en ziet de kleine fi guurtjes die op de eiken leuningen gesto ken zijn. Er zijn er tientallen, maar stuk DINSDAG H.O.V.-CONCERT IN HET BLOEMENDAALSE BOS Op Dinsdagavond 24 Juli geeft de H.O.V. haar- eerste zomerconcert in het Bloemen- riaalse Bos. Onder leiding van Marinus Adam zal het volgende programma worden uitgevoerd: de Holberg-suite voor strijkorkest van Grieg; de legende „Zorahayda" voor orkest van Joh. Svendsen (vioolsolo Jan Hesmerg); Fin- landia van Jean Sibelius; de Symphonische Suite van de Belgische componist Jef van Hoof; de ouverture Oberon van C. M. von Webér; de eerste Aiiésienne-suite van Bizet en tenslotte de Hongaarse mars uit „La damnation de Faust" van Berlioz. Bij onguns-tig weer zal het concert worden uitgesteld tot Woensdag 25 Juli. een handpalm. Vroeger schonk men aan deze eigen aardige versiering van de koorbanken wei- De vorige week dwaalden wij met onze fotograaf door de bijgebouwen van de Grote Kerk. Nu richten wij onze schreden naar de kerk zelf. Die is weliswaar voor elkeen toegankelijk (Lij kerkdiensten en concerten), maar toch zijn daar nog vele halfverborgen schoonheden te vinden. Daaronder rekenen wij de aanblik der kerk die op bovenstaande afbeelding is vastgelegd. Men ziet veel foto's en ook etsen van de grootse kerkgewelven, maar het plekje dat wij nu vonden geeft nog meer te genieten. Men moet staan in de open kapel aan de Noordkant, waar te ge nieten is van een schitterend overzicht van een groot deel van de kerk. Het geheel wordt als het ware in een lijst gevat van de begrenzing der kapel, die afgesloten wordt door een paar mooie graflantaarns. Wat men dan in het gezichtsveld, heeft is als een volmaakte symphonie in lijn en kleur. Prijst u dan gelukkig als de zon haar stralen werpt door de glas-in-lood ramen van de Zuidgevel, waardoor alles met kleuren overgoten wordt. Het volko- nig" aandacht. Allan, de Haarlemse histo- nien geluk wordt gesmaakt als die al bijna rieschrijver, die een dik boek schreef met volmaakte omstandigheden nogworden aan- allerlei wetenswaardigheden over de kerk, gevuld door een streling van het gehoor, maakt zich met een enkele opmerking van Als de organist achter ons onvolprezen deze beeldjes af. Hij zegt dat de banken orgel zit om zich zelf (en de toevallige versierd zijn met „allerlei gedrochtelijke Bierens de Haan, die een studie over voor stuk zijn" het juweeltjes'van beeld- koorbanken schreef, rekent de Haarlemse, houwkunst, al zijn zij niet veel groter dan die gemaakt zijn door Jasper Pieterszoon, onder de beste uit ons land. Zij moeten ingedeeld worden als laat-Gothiek. Hij schrijft o.a.: „Toch is voor wie wèl ziet, een grootse gedachte weergegeven. De menselijke ge dragingen vinden wij toch hier zeer dui delijk weer: de wijze en de vrome, edele als lelijke, zotte, magere en kwade mensen van alle standen met al hun goede of slechte eigenschappen. Ze zijn vergezeld door hun huisdieren, welke de Middel eeuwer niet vergeten zal, en zij allen wor den omringd door het Altaar om aan de Godheid te offeren, opdat de Godheid na de betaalde beloften zich hunner zal er barmen door hen van die plaaggeesten te verlossen". Wie voor een uur geen bestemming heeft moet dit besteden om deze koppen stuk voor st.uk te bekijken. Hij zal genie ten en zich verwonderen dat zulk beeld bouwwerk, met moderne geest bezield, bijna 4K- eeuw geleden gemaakt is. C. J. van T. kerkbezoeker met hem) te verlustigen in de weelde van klanken die de gedachten ver boven het aardse doen stijgen. Een kerk wordt soms aangeduid als een Huis Gods. Hier verstaan wij dat. Rondom ons is alles steen, hout en metaal, maar God heeft in de kunstenaars deze materie figuren". Verder vertelt hij dat de koor banken dateren van 1512. De versieringen aan de leuningen der koorbanken, misericordes, stelden veelal allegorische en profane figuren voor, ook wel dieren uit fabels. Er is verwondering over uitgesproken dat op deze heilige aangeraakt en bezield, zodat die méér dan plaats in de kerk, vlak voor het hoofd stof geworden zijn, het geworden is tot een altaar, aan de kunstenaar vrijheid gelaten plaats der bezinning en aanbidding. Even werd om even het: echt-menselijke aan te verstaan wij wat de zanger van Oud-Israël raken. Het doet zelfs denken aan een grap, over zijn tempel zei: ./k Waar liever in aan de lach van een nar. „Jongens, als jullie zo slap met de tekst omgaan dan verwatert de boel, dan wordt het soep. Het moet een gebonden soepje worden, dat bij de mensen lekker naar binnen glijdt!" Zo bij voorbeeld kon de met ontzagwekkende energie geladen re gisseur Cruys Voorbergh in de afgelopen weken uitvaren en tegelijk vermanend op treden tijdens de zo ongeveer iedere avond in het gebouw Domi te Overveen gehouden repetities voor de romantische comedie „Fuente Ovejuna" (herdoopt in „Dorp in opstand") van Lope de Vega, waarvan de in de stichting Kennemer Toneelfestival samenwerkende amateurs uit Haarlem en omgeving te beginnen op Woensdag 25 Juli een reeks van zeven voorstellingen in Bloemendaals Openluchttheater zullen geven. Over deze Lope de Vega, de oorspron kelijke auteur van het stuk dat als pre mière voor Nederland wordt opgevoerd in een geheel nieuwe bewerking, speciaal aan gepast aan de uitzonderlijk voor het doel geschikte omstandigheden en de natuurlijke achtergrond voor de handeling in dit thea ter, schrijft Cruys Voorbergh in het pro gramma: „Verraadt veel van zijn werk de veelschrijver (hij gooide soms in 24 uur een stuk, in zijn korte stroeve verzen, op papier), toch heeft hij zijn figuren, zij het in de meeste gevallen schetsmatig, zó raak aangeduid dat het voor de ware speler een verrukkelijke opgave is ze waar te maken". Dit „waar maken" geschiedt onder zijn leiding op een verrassende, men zou kun nen zeggen wonderbaarlijke manier, waar bij deze regisseur zich baseert op een uit spraak van de oude Bart Kreeft: „Het is geen comedie spreken, maar comedie spe len." Hij houdt zijn mensen dan ook steeds, trouw aan de richtlijnen van de grote leer meester Stanislawski, om een natuurlijke reactie uit te lokken, de vraag voor ogen: „Waarom?" In allerlei variaties: waarom zegt u dat, wat gaat er in u om, vindt u dat nu een prettige tijding, bent u bedroefd dat u zo sip staat te kijken, heeft die man gelijk als hij dat beweert....? Als het „waarom" van een zin of situatie eenmaal is begrepen men denkt aan Scharoff dan komt het „hoe" vanzelf, ook bij deze kleine dertig dilettanten die het voorrecht smaken van zijn deskundig inzicht en zijn voortreffelijk vakmanschap te profiteren Zijn altijd werkzame fantasie is gezegend met een voortdurende stroom van ingevin gen, die menigmaal tot brillante resultaten leiden en bijna altijd bruikbaar blijken te zijn, ergens een kleurtje bijzetten of de handeling zinrijk verlevendigen. Daarbij geeft hij op uitstekende wijze blijk van begrip voor de methode van Lope de Vega die er evenals Shakespeare heil in zag het heroïsche af te wisselen met het burleske het ernstige met het lachwekkende. Zo groeit het stuk langzaam maar zeker, waar bij getracht wordt alle problemen op te lossen en alle personen formaat te ver lenen door gebruik te maken van de overal verspreide aanwijzingen in de dialogen en het gevondene aan te vullen en uit te;wer ken met behulp van het onmisbare inle vingsvermogen. Gisteravond had de eerste repetitie van dit bewegelijke stuk in het Openluchtthea ter plaats, niet alleen met de spelers, ook met de talrijke figuranten, waaronder een afdeling militairen onder leiding van een soldaat eerste klas. Daarbij demonstreerde Cruys Voorbergh een nieuwe kant van zijn veelzijdig talent: zijn geweldig organisatie vermogen. Want vooral als kijkspel stelt „Dorp in opstand" hoge eisen, niet alleen wat de enscenering betreft, maar ook qua stijl. En dan komen Maandag de costuums, de décoi-s van Levinus Tollenaar en de bij komende beplanting, de paarden, de scha pen en de ezel, het vuurwerk, om maar te zwijgen van al de schilderachtige attribu ten. Een belangrijk onder-deel van de voor stelling wordt gevormd door de Spaanse dansen, ontworpen en uitgevoerd door Maria Ruiz Petrelli, met muziek van gui taar en hobo. Drie dansen komen er in voor: de Zambra met duidelijke Moorse en Arabische invloeden, de Jota en de Pana- dèros, waarbij zij zelf (een klein beetje anachronistisch) de castagnetten hanteert. Het provinciaal bestuur van Zuidholland stelt op 27 Juli de inschrijving open op 5.000.000 4 pet. obligaties, in stukken van 1000.tot de koers van 100 pet. De lening is a pari aflosbaar in 25 jaarlijkse termij nen. Vervroegde gehele of versterkte ge deeltelijke aflossing is toegestaan, echter niet voor 1 September 1956. Extra aflossin gen vóór 1 September 1961 zullen slechts kunnen geschieden tot de koers van 101 pet. De opbrengst dezer lening zal strekken tot dekking van de uitgaven voor uitvoe ring van provinciale werken, in het bijzon der van het provinciale wegenplan, als mede tot kapitaalverstrekking ten behoeve van de eleetriciteitsvoorziening, de drink watervoorziening en de uitbreiding van gestichten voor geesteszieken. De gouden eremedaille, verbonden aan de Orde van Oranje Nassau, is bij bevorde ring verleend aan de 78-jarige voorzitter van de vereniging „Het Vaderland Getrouw", de heer B. Lahnstein, te Amsterdam, ter gele genheid van zijn gouden jubileum als voor zitter van deze vereniging. MIJN GOEDE VRIEND FERMATE die bij mij in mijn binnenste inwoont, aarzelde nog toen ik hem vroeg waartoe hij besluiten zou als hij te kiezen had: te kun nen luisteren naar een uitvoering van een symphonie van Mahler of naar een concert voordracht van „L'enfant et les sortilèges" van Maurice Ravel. Ik koos onvoorwaar delijk het sprookje van het kind en de betoveringen, beter gezegd de hekserijen. Fermate fluisterde mij nog iets in over de diepe ernst van Mahler, maar het baatte niet meer; het was te laat. Hij moest van mij aanhoren dat de ernst van Ravels sprookje mij thans liever is dan alle muziek van Mahler. „Thans alleen?" vroeg Fer mate hoopvol. Ik vrees, moest ik hem ant woorden, dat het zo blijven zal. En toen wij het stuk van Ravel in een stralende uitvoe ring hadden gehoord, vroeg ik Fermate: „Welnu?" „Het is prachtig", antwoordde hij, „en zeer ernstig". „Prachtig is vol doende", antwoordde ik en wij waren het gelukkig eens. Het was een uitvoering door het Residen tie-orkest in Scheveningen onder leiding van Willem van Otterloo met goede solis ten en het Nederlands Kamerkoor van Felix de Nobel. Het concert was een mees terlijke prestatie, een bijzonder juweel tus sen de vele schone zaken van het Holland Festival; een avond welke men niet vergeet. De aardige gevoelige tekst van Colette is door Ravel die zijn compositie een fantaisie lyrique noemt, verheven tot een fantasti sche schoonheid. Alle woorden werden aan duidingen van een wereld die slechts in de muziek tot werkelijkheid kan worden. Het verhaaltje vertelt van een levendig jongetje dat aan zijn moeder moet beloven braaf zijn huiswerk te maken. Hij heeft er geen zin in en zijn moeder betrapt hem dat hij niets uitvoert. Nu zal hij voor straf een paar uur alleen in de kamer moeten blij ven. De straf valt anders uit dan zijn moeder hoopt: als hij alleen is roept hij uit dat alles hem onverschillig is. „Nu ben ik vrij en stout; geen lessen, geen huiswerk". En in overmoedigheid gooit hij het thee gerei in gruzelementen, opent het vogel kooitje en plaagt het beestje met zijn pen, trekt de kat aan zijn staart en na veel der gelijke stoutigheden laat hij zich in de grote fauteuil vallen. Maar dan begint het wereldje te leven; het jongetje bemerkt dat de fauteuil niet meer stilstaat en zelfs spreekt. Neen, ons jongetje slaapt niet; het kan niet zijn dat hij droomt. Die zware fauteuil wil gaan dansen met een porce- leinen beeldje, de andere stoelen gaan ook dansen en het kind schikt zich naar de wand en blijft er met de handjes op de rug angstig kijken. Wat? Zelfs de grote staan- klok waagt een foxtrot.en wat gaat die Wedgwood-theepot doen? Dansen met een Chinees kopje. Ze zingen dreigende woor den tot liet jongetje. Veel griezeliger nog wordt het wanneer het vuur in de haard criant gaat zingen en duidelijk al vlam mende zegt dat het wel brave kinderen wil verwarmen maar aan de ondeugende kwaad zal doen. Het jongetje is nu nog angstiger en durft te zuchten. Maar niets in de kamer laat hem met rust. Had hij dan ook maar het behangsel met rust gelaten; nu komen de verscheurde figuurtjes uit een lieve kinderwereld van de wand en kla gen. Uit het verfrommelde prentenboek stijgt de prinses op en vermaant het trouwe loze jongetje. Hij is nu van angst en ver latenheid op de grond gaan liggen en snikt. Een nieuwe kilte overvalt hem als zijn rekenboek zich grijnzend opent en een nare bende van cijfers onder aanvoering van een lelijk ventje hem honend tegemoet komt. Het kind schijnt er onder te bezwijken. Het is donker geworden. De jongen ont snapt naar de tuin met de kat; maar deze engert gaat met een poes een zeer onkin derlijk duet miauwen. En nu komen aller lei kleine dieren ons jongetje plagen en een boom verwijt hem dat hij hem eens met zijn mes gepijnigd heeft. Een woelig gezelschap van allerlei dieren komt met herinneringen aan stoutigheden, door hem bedreven. Hij weet nu alles weer en schreeuwt om zijn moeder. Daar ziet hij dat een eek hoorntje in het tumult zich een pootje ver wondt; hij bezint zich, pakt een lintje en gaat het eekhoorntje helpen. Dit brengt het wereldje tot rust; de dieren worden stil, schijnen na te denken. Zij worden ver tederd en willen hem na zijn nobele daad in vrede naar zijn moeder brengen. „II est bon, l'Enfant, il est bien sage". Hij is toch eigenlijk wel zoet. De dieren proberen zelfs mee te roepen: „Maman, maman". En als wij een licht zien verschijnen achter het raam, weten wij dat de redding nabij is. Dit is, prozaisch verteld, het verhaaltje. De poëzie der muziek kan ik u waarde lezer niet weergeven. Ik kan slechts ge tuigen dat deze gehele compositie van orkestrale en vocale geluiden, geniaal ge formeerd in melodieën, harmonieën en rhythmen, één heldere schoonheid is, geest rijk als de edelste wijn, elegant en verruk kend als bloeiende bloemen. HENDRIK ANDRIESSEN ADVERTENTIE AAMBEIENZALF EN ZETPILLEN Le Limburgse rattenvanger J. Olischla- ger te Maastricht begint eerstdaags aan een groot offensief. Sedert de succesrijke rat- tenverdelging op de vuilnisbelt te Caberg bij Maastricht in Januari 1950 wordt deze „de rattenvanger van Cabei-g" genoemd. Ook in andere plaatsen van Limburg werd hem de rattenbestrijding opgedragen, met als resultaat dat er vrijwel geen enkele rat meer aangetroffen wordt. In de electrische centrales der staats mijnen worden herhaaldelijk storingen ver oorzaakt door ratten. Een kortsluiting bij de staatsmijn Maurits, welke een schade van ongeveer iy2 miilioen gulden veroor zaakte, was te wijten aan het binnendrin gen van een rat in een hoogspannings afdeling. Men heeft nu aan de „rattenvan ger van Caberg" de bestrijding der ratten opgedragen. In Mei is op de Maurits begon nen, gevolgd door bestrijdingen op het stik- stofbindingsbedrijf en de cokesfabriek, alsmede op de staatsmijnen Hendrik en Emma. De heer Olischlager, wiens grootvader omstreeks 1870 met de rattenbestrijding begon, maakt gebruik van verdelgings middelen die hij zelf fabriceert en waarvan de samenstelling geheim is. Hij heeft 37 verschillende recepten, waarvan meer dan 500 combinaties kunnen worden gemaakt, al naar gelang seizoen, plaats en soort der ratten. De rattènverdelger werkt niet met vergif maar met besmettingsstoffen die voor an dere dieren en mensen ongevaarlijk zijn.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1951 | | pagina 5