HARTENDORP
In „Kraantjelek" te Overveen
GE3R. BEEKMAN Automobielbedrijven
Litteraire Kanttekening
en
Heringa Wuthrich
SCHOOLBOEKEN
voor alle inrichtingen van onderwijs
SCHOOLBOEKHANDEL
H. DE VRIES
Nieuwe uitgaven
Over Beeldende kunst
Problemen betreffende
Rembrandts tekeningen
Het antwoord
L
Schoonheid in Haarlem en omgeving
'Hl
ZATERDAG 11 AUGUSTUS 1951
3
NEDERLANDSE LETTERKUNDE IN DE WEST (CURASAO): „Het
Nederlandse periodiek De Stoep" (Voor Nederland: J M.
Meulenhoff, Amsterdam).
WANNEER NA jaren de historische
W periode van 1940 tot 1950 voldoende
verleden zal zijn om er onbevooroordeeld
de geschiedenis van te schrijven, zal er on
der de bladzijden, die gewijd zullen worden
aan onze litteratuur gedurende de oorlogs
jaren, ten minste één bestemd zijn voor de
bijdrage die Curagao heeft geleverd tot het
ongerept instandhouden van wat ons dier
baar is: van onze taal en van wat daarin
aan menselijke bewogenheid werd uitge
drukt. De aesthetiek zal dan minder tellen
dan de symptomatische uiting van een
chaotische mens in een chaotische wereld.
Wat in de Oost dapper werd opgezet door
de redactie van ,,De Fakkel", maar door
de Japanse invasie niet kon worden vol-
(ooid, is in Curagao tot het einde toe vol
gehouden: een asyl te bieden aan onze lit-
teratuur-in-ballingschap, een forum te vor
men vanwaar vrij de stern kon klinken
van het onbedwingbare dichterschap, voor
toen en later.
..Toen wij begonnen te beseffen", schreef
destijds de redactie van het „Nederlandse
Periodiek De Stoep" (F. J. van der Molen
en Luc. Tournier) „dat wij in de nagel
van de leeuw zaten, boden wij onze krach
ten georganiseerd aan de vrouw met groe
ne ogen en zachte haren, die ons uit de
slaap houdt, de Muze". De Stoep zou het
orgaan worden voor „rondzwervende Ne
derlandse schrijvers", gering in getal, fel
in verzet tegen de „ongeest" die bezit van
de wereld ging nemen. Wat. daaruit aan
poëzie is voortgekomen mag minder on
middellijk de tekenen dragen van verdruk
king en geweld en daardoor van algeme
ner strekking zijn in zijn verweer tegen
het apocalyptische onheil dan onze bezet-
tings-litteratuur, toch is er daar, in het
insulaire toevluchtsoord van de West,
niet minder verbitterd; wanhopig en op
standig beleden hóé diep de bekommernis
kerfde in geest en in hart. Ook daar ver
lamde de verschrikking de. kracht tot
vormgeving: veel van wat er gedicht en
geschreven werd moest een stameling blij
ven, een kreet. „Van een wereld die stuip
trekt tracht de Muze vergeefs te vluchten,
als een vlo van een kadaver", schreef Hen
drik de Wit. Vergeefs inderdaad: want
ze dichtte, de Muze, hoewel weinig dat
anders dan als menselijke getuigenis duur
zaam zal blijken.
Daar als hiér: „Ik zoek een hand die mij
houdt" (Luc. Tournier), „Elke vastheid
wordt wankel" (Marcel de Bruin), „Ik
ben niets, ik denk aan niets, ik leef voort"
(Henri Sandberg) willekeurig gekozen
citaten, zonder moeite aan te vullen met
gelijkgestemde uit de na-oorlogse jaren.
Nadat „het geroffel van het sterven" (Tip
Marugg) was verstomd, hield men „de na
klank van de vernietiging" in' de oren: „Ik
heb een angst die sneller vliegt, dan heel
het grotebeergeraamte" (Henk van den
Berg), „Ik heb een schimmelende ziel, vol
kleine parasieten, gekregen toen ik viel"
(Charles Corsen). En als Ola Blinder in
allerlei vers-toonaarden haar „dolgewor
den eenzaamheid" uitstamelt als steden
namen, of ze nu eindigen op -ville of
-vliet, op -zorg of -wied, die in de vulka
nische (en chaotische) Luc Tournier
wiens „orewoed" (Middel-Nederlands
woord voor „extase") hem vaak belet voor
anderen verstaanbaar te zijn de gedach
te wakkerroepen: „Waar zich de geesten
verzamelen, groeit het steen", dan blijkt
er tragisch en tekenend genoeg in de Cu-
ragaose poëzie zo goed als in de onze méér
te zijn dat van puin dan van erts is ge
maakt.
„Woorden hard als stenen" staat er ge
schreven in een van Tourniers gedichten
de stenen waarmee hij moedwillig de
schoonschijnende spiegels van de aestheti-
ca verbrijzelt, terwijl hij anders zou wil
len, want: „Er is een twinkeling in het
licht, waarop wij eeuwig zijn gericht". Dit
ondergronds verlangen daarnaar, deze te
derheid in catacomben, doet veel vergeven,
veel anders lezen dan het staat geschreven
en menig dichterlijk experiment aanvaar
den, al is het dan ook niet nieuw. Zo gaat
Corsen zich te buiten in de bladzijden
lange „notities van de wrat op de wang
van de duivel", vyaarbij het onzeker blijft,
wié er „poëtisch" noteert: de wrat, de dui
vel of Corsen, maar wel zoveel duidelijk is,
dat de satanische wrat de „stad" is, de
broedplaats der moderne mensheid en dat
er sinds de tijd waarin de dadaïst Arp de
Kunst een magische stoelgang en de mens
de maat aller kleermakers noemde, niet
zo héél veel veranderd is.
„Teruggetrokken op de smalste basis,
het simpele Zelf" (Johan van Delden),
door het historisch noodlot zelfs aangewe
zen op een eenzamer „zelf" dan ooit te
voren, staan deze Curagaose dichters voor
eenzelfde psychisch vacuum als de Euro
pese. Zij hunner, die de in De Stoep van
September 1948 afgedrukte voortreffelijke
ADVERTENTIE
HAARLEM
CENTRALE VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
voordracht van Cola Debrot over „De we
reld in zak en as" (bijwijze van inleiding
tot het Existentialisme) lazen, moeten
daarin wel de bevestiging hebben gevon
den van hun situatie, van hun dichterlijke
existentie: het existentialisme als rudi
mentair Christendom, als levensbelijdenis
van de op zijn smalste basis teruggewor
pen mens dat spreekt tot deze jongeren
meer dan tot de oudere generaties, wier
wortels in het verleden reiken. Dat wekt
wanhoop allicht, angst, onlust; maar
kweekt ook, als reactie, weerbaarheid, ver
zet tegen het dreigend verval. Vandaar het
experiment met „nieuwe" uitdrukkings
vormen voor nieuwe gevoelens, surrealis-
tisch-expressionistisch; vandaar de kreet,
de aanklacht, de verbetenheid.
Bezonnener, weemoediger, vaster en vol
ler klinkt de toon van de oudere medewer
kers: van de Zuid-Afrikanen Opperman
en Elisabeth Eybcrs, van Hessels en Lei-
poldt; van de Hollanders Van Schagen, De
brot en Helman. Voor de kruidige toegift
van het „bitterzoet" der ironie zorgde Jan
Greshoff met zijn evenals zijn in stijl
en karakteristiek uitmuntende rede over
ADVERTENTIE
Jacobijnestraat j Ged. Oude Gracht 2j-2ja
Arthur Van Schendel als afzonderlijk
„cahier" bijgedragen 365 aphorismen, één
blijkbaar voor elke dag van het jaar, ter
opfrissing van dommelende geesten.
„Wanner", zo luidt een van Greshoffs
maximes, „wij bij het naderen van den
avond de balans opmaken, blijkt dat alléén
het verdriet ons verrijkt heeft". Nu, als
dan na jaren de litterair-historische balans
van dit mensenleed wordt afgesloten, mag
en zal de Curagaose „Stoep" niet worden
vergeten, al was het enkel uit waardering
voor het aan de Nederlandse poëzie uit alle
oorden van ons verspreide taalgebied ge
wijde nummer van Maart 1943. toen de
kunst in catacomben moest vluchten. Niet
alleen het bloed kruipt waar het niet gaan
kan. Ook de kunst, als ze fier genoeg is
niet te kruipen.
C. J. E. DINAUX
Luc. Tournier: „Doffe Orewoed" (Gedich
ten) (Reeks: „De Ceder", J. M. Meulenhoff,
A'dam).
ADVERTENTIE
500 c DE ZUINIGSTE AUTO
1 L. op 20 KM. Prijs 4820
BLOEMENDAAL - TEL. 22156
HAARLEM - TEL. 14160
Muzikaal Zaklexicon. Samengesteld
door Will G. Gilbert. J. Ph. Kvuse-
man's Uitgevers Mij. N.V., Den
Haag.
„Een vraagbaak voor de muziekbeoefenaar
en concertbezoeker" aldus noemt de
schrijver zijn Muzikaal Zaklexicon, een in
handig formaat uitgegeven boekje van 114
pagina's. Een muzieklexicon is een onont
beerlijk iels voor de muzikale vakman en
een aanlokkelijk bezit voor de amateur;
maar niet iedereen kan zich een dure Rie-
mann, Grove of Kruseman aanschaffen. Het
beknopte lexicon van Will G. Gilbert kan
daarom in vele gevallen uil komst brengen;
het bevat een goede selectie trefwoorden,
die zakelijk beknopt verklaard worden. On
vermijdelijk zal men er lacunes in vinden,
zo wel wat technische dingen als wat namen
van componisten betref!Immers, hoe objec
tief ook bedoeld, de selectie bleef een per
soonlijke. Maar men kan er zich over ver
bazen wat de schrijver in zo'n kort bestek
heeft bijeengebracht Zijn zaklexicon zij van
harie aanbevolen. JOS. DE KLERK
ADVERTENTIE
DE STOFZUIGER SPECIAALZAAK
Gen. Cronjéstraat 43 - Kruidbergerwcg 51
Telefoon 16990 - 17696 - Spaarne 3
Vanaf ƒ2.50 per week.
Ook voor reparatie en onderdelen van
alle merken.
Zondags- en nachtdienst der
Haarlemse apotheken
De Zondags- en nachtdienst der Haarlemse
apotheken wordt van 11 tot 19 Augustus
waargenomen door: Apotheek Van Rijn,
Kleine Houtweg 15, telefoon 10539; firma C.
G. Loomeyer en Zoon, Zijlweg 34. telefoon
12495; Nolf's Apotheek, Kruisstraat 26. tele
foon 11174 en Sehoterbos-apotheek, Rijks
straatweg 19, telefoon 25711.
CTEEN terrein in de uitgebreide gebie-
T den der beeldende kunsten vereist
bij het betreden zoveel voorzichtigheid als
dat van de Rembrandt-tekeningen. De ge
boden voorzichtigheid betreft in dit geval
niet de falsificaties, die ons zouden kun
nen misleiden, want de structuur van het
tekenpapier en de watermerken (welke de
specialisten bekend zijn), alsmede de ge-
Kort verhaal door E. P.
Hij herinnerde zich nog vrij precies hoe
het allemaal was gebeurd. Ze waren die
winteravond, eind '41, al vrij spoedig in
de avond opgestegen. Hij was er meteen
„bij" geweest, 's Ochtends van verlof te
ruggekomen uit Londen, waar het niet
koud was, maar somber en druilerig; een
angstwekkend vroege trein naar de vlieg
basis ,en om kwart over negen had hij zich
al wèer bij de commandant gemeld. En
hoewel zijn hele gesprek met die chef
maar een minuut of vijf had geduurd met
nog wat beleefd gepraat over hoe hij zijn
verlof had besteed, was dat toch lang ge
noeg geweest om die commandant gele
genheid te geven hem te vertellen, dat hij
er die avond meteen weer vandoor zou
moeten. Naar Duitsland. Die laatste aan
duiding had hem overigens niet verbaasd,
want zij gingen de laatste jaren zo veel
naar Duitsland met hun ladingen bom
men, dat ze er haast aan gewoon waren
geraakt.
Verder herinnerde hij zich niet nauw
keurig hoe hij die dag had doorgebracht:
het was ook al weer zoveel jaar geleden.
Maar het zou wel op de gewone manier
zijn geweest. Wat rondhangen in de mess,
even wat belangstelling tonen voor de me
caniciens, die met zijn toestel bezig waren,
weer terug naar de mess, wat bladeren
in tijdschriften en wat praten met de col
lega's, of kameraden of medestrijders of
hoe je de andere vliegers ook noemen
moest.
Toen ze eenmaal weg waren, was er
eigenlijk nog niets bijzonders gebeurd.
Boven de Hollandse kust waren wat
slecht-bediende zoeklichten, maar er stond
blijkbaar geen afweergeschut bij. Duitse
vliegtuigen waren helemaal niet te beken
nen. Ze vlogen nog erg hoog. Een goed
uur later, toen ze zo langzamerhand het
doel begonnen te naderen waren ze lager
gegaan, veel lager. Eindelijk vlogen ze niet
hoger dan een goede honderdvijftig me
ter. En zou hij zich verder eigenlijk nog
wel iets van die hele tocht herinneren,
als hij niet vlak voor het commando
„Bommen-los" ver af, maar door het vuur
messcherp omlijnd, dat tafereeltje had ge
zien, dat hem altijd bij zou blijven? Ten
slotte zat hij er vrij ver boven, maar de
branden, die zijn voorgangers al op en
vlak bij het doel hadden doen ontstaan,
verlichtten de omgeving van die fabriek
daghelder. En daar had hij ze zien lopen.
Vier kleine figuurtjes; hij wist niet eens
zeker of het mannen, vrouwen of kinde
ren waren, maar duidelijk zag hij hen
beneden zich hollen. Wegrennen van het
vuur en de verwoesting. En van hem.
Voor het eerst had hij zich gerealiseerd,
dat mensen bang waren voor hem. Doods
benauwd, zodra ze het geronk hoorden, dat
zijn komst aankondigde. Dat hij de oor
zaak moet zijn, dat al die mensen daar be
neden van de ene dag op de andere leef
den, dat zij het liefst niet al te ver uit de
buurt van een schuilkelder kwamen en dat
hun leven eigenlijk helemaal beheerst
werd door vrees voor hem en al die an
dere jonge mannen, die de bommenwer
pers bemanden. Automatisch had hij dat
commando gegeven en er op hetzelfde ogen
blik diep berouw van gehad. Zou hij die
mensen geraakt hebben? Die vier, die daar
in zo'n panische angst waren wegge
vlucht?
De nakomelingen der oude Indiaanse bevolking van Nieuw Mexico, Verenigde Staten,
houden, de eeuwenoude tradities van hun ras in ere. Hier is een Indiaanse vrouw
bezig met de vervaardiging van het typische roodstenen aardewerk, hetgeen nog even
■primitief gebeurt als in de dagen voor de komst der Spaanse .Conquistadores".
De vlucht terug had niets bijzonders
meer gebracht.
En daar liep hij nu 'door diezelfde stad.
Hij was al jaren weer burger en werkte
als Londens vertegenwoordiger voor een
fabriek in Manchester. Het was een goede
baan, waar hij zich met hart en ziel aan
gaf. Hij verdiende niet zo erg veel. Maar
van de eerste dag van zijn demobilisatie
af had hij zich voorgenomen te sparen, tot
hij in de gelegenheid zou zijn naar die ene
plaats in Duitsland te gaan. Er was na
tuurlijk een heleboel tussen gekomen. Zijn
huwelijksreis,, in het eerste jaar na de oor
log, had niet de geschikte gelegenheid ge
leken om een dergelijk bezoek aan die
Duitse stad te brengen en die allereerste
huwelijksjaren was het er ook nog niet
van gekomen. Maar nu eindelijk, in 1951,
was hij er. Eén week vacantie had hij al
leen genomen om naar Duitsland te gaan.
Later in het seizoen zou hij de andere
twee weken nog samen met zijn vrouw en
de inmiddels al driejarige zoon naar
Schotland trekken.
Hij was zich in die jaren na de oorlog
zó'n nauwkeurige voorstelling gaan maken
van alles, wat hij in die enkele seconden
van zijn cockpit uit had gezien, dat hij
eigenlijk teleurgesteld was, dat het alle
maal anders bleek. Er waren natuurlijk
veel ruïnes en hij besefte, dat er na zijn
ene vlucht hierboven nog wel meer aan
vallen zouden zijn geweest, die nog meer
ruïnes hadden veroorzaakt, maar toch had
hij gedacht, dat er meer van zijn voorstel
ling van dat stadje zou kloppen. Het in
dustriële deel, waar zij op hadden gemikt,
lag een heel eind van die enorme kathe
draal, die hem r.og zo duidelijk voor de
geest stond en waarvan hij had gedacht,
dat zij vlak bij de fabrieken stond. En hij
kon zich ook niet precies meer voorstel
len, welke straat het nu was geweest,
waar hij die vier figuurtjes had zien weg
hollen. Maar er waren toch andere din
gen, die hem nog wel bekend voorkwa
men. Die kathedraal natuurlijk en een
enorm plein midden in de stad en boven
op een heuvel de overblijfselen van wat
hij toen al had gedacht, dat een kasteel
moest zijn geweest. Nu kon hij het beter
zien en het was duidelijk dat de tijd, meer
dan de R.A.F., deze ruïne voor zijn reke
ning had genomen.
Hij liep rustig door de straten van het
stadje en af en toe verbaasde hij zich er
over dat geen enkele Duitser op hem af
kwam, hem bij de keel greep en schreeuw
de: „Jij, jij bent de schurk, die mijn vrouw
en mijn kinderen heeft vermoord. Jij hebt
mijn huis vernield en een scherf van een
van jouw vervloekte bommen heeft drie
vingers van deze hand afgeslagen" en hij
zou hem een verminkte hand voor ogen
hebben gezwaaid. Maar er gebeurde niets
van dat alles. Hij was ook niet zo'n Engels
man, aan wie het op een kilometer afstand
al te zien is, dat hij uit dat land komt en
de Duitsers liepen hem onverschillig en met
hun gedachten bij andere dingen voorbij.
Behalve een meisje, dat hem toelachte op
een manier, alsof zij van een verdere ken
nismaking niet bepaald afkerig zou zijn.
Maar hij liep door.
Op een hoek stond een blinde bedelaar.
Hij had een houten been en voor hem op
straat lagen wat doosjes lucifers en een pet,
waarin men het geld kon gooien. Het leek
nog geen oude man, hij schatte hem op
nauwelijks veertig en hij vroeg zich af, of
dit een van zijn slachtoffers was geweest.
Of deze man, toen hij nog gezond was en
flink, op een slechte avond in de winter
van '44 was weggehold van de plaats des
verderfs, waar Engelse bommenwerpers
hun lading lieten vollen, bij tonnen tegelijk.
Hij gooide twee marken in de pet en pakte
geen doosje lucifers, zijn aansteker zat toch
in zijn zak.
Dé kellner in het kleine restaurant, waar
hij tegen zes uur als enige gast zat te eten,
kwam bij hem zitten en vertelde over
Duitsland. Krampachtig probeerde de En
gelsman het gesprek van het onderwerp
„oorlog" af te houden, maar het lukte niet.
De Duitser liet foto's zien van zijn ouders,
die bij een bombardement waren omge
komen. In '44, zei hij. Maar de Engelsman
had de moed niet om te vragen, wannéér
in dat jaar. Hij was gekomen om van het
beeld, dat hem nu al jaren achtervolgde,
af te komen, maar hij kon er niet toe
komen om met deze mensen te praten over
wat hij toen had gedaan en gezien. Tegen
de kelineir zei hij, dat hij de hele oorlog in
Burma had gevochten. In de infanterie. En
daar ging de man gelukkig onmiddellijk op
door. Eerst op de infanterie en later op het
Verre Oosten en Korea en de kansen op
een nieuwe oorlog en zij waren van het ge
vaarlijke terrein af.
Later dwaalde hij weer door het stadje.
Hij zag, dat hele stadsgedeelten nog onbe
schadigd waren gebleven. Hij bleef staan
bij een grote bioscoop, waar een Ameri
kaanse showfilm draaide met de titel ..Die
Meister Schwimmerin", in het journaal
waren blijkbaar opnamen van Korea en er
was een documentaire in het voorprogram
ma over experimenten met de atoombom.
Het lokte hem heel weinig aan, maar hij
Deze foto heb ik aan vele Haarlemmers
laten zien, maar slechts weinigen wisten te
zeggen wat daarop was afgebeeld. Het is
trouwens wel te begrijpen, want de meeste
mensen komen alleen op „Kraantjelek" in
Overveen als het mooi weer is en dan zit
ten zij buiten. Waarom zou men binnen
gaan? Maar als zij geweten hadden dat
daar een bijzonder mooi en schilderachtig
ADVERTENTIE
DAMESPANTALONS
had geen zin om de hele avond te wandelen
en hij wilde ook nog niet naar bed. Voor
drie mark kocht hij een kaartje. Hij had
een goede plaats in de vrijwel uitverkochte
bioscoop. Maar hij hield het geen kwartier
vol. Hij wilde terug de stad in; en toen het
journaal was afgelopen, baande hij zich
weer stil een weg naar de uitgang. De Duit
sers stonden voorkomend op toen hij langs
hen wilde, ,,'ke schön, 'ke schön", mompel
de hij en liep haastig de bioscoop uit.
Aan het eind van de fleurig verlichte
winkelstraat, waar maar een paar donkere,
open ruimten in waren te zien, was de in
gang van een park. Hij wandelde naar
binnen; het was aarde-donker en het kostte
hem moeite de paden te blijven houden. Hij
liep een heel eind zonder iemand tegen te
komen Tenslotte streek hij een lucifer af
en zag dat hij recht tegenover een simpel,
houten bankje stond. Hij ging zitten en
stak een sigaret op. Zijn gedachten dwaal
den over de dingen, die hij de hel- dag had
gezien. Hij herinnerde zich de ruïnes, som
migen al opgeruimd en anderen nog net
zo als ze waren geweest na de bominslag.
Hij dacht aan de verminkte en invalide
figuren, die hij in de straten had gezien,
huiverde even en sloeg de kraag van zijn
regenjas op. Plotseling hoorde hij een paar
snelle stappen achter zich Hij keek om.
Toen hij de volgende dag bij kwam, lag
hij in een schone, witte kamer in een zie
kenhuis. De verpleegster vertelde hem. dat
hij waarschijnlijk door de een of andere
misdadiger was overvallen. Hij had een
hersenschudding, zei ze (dat klopte, want
hij voelde een barstende hoofdpijn) en ze
hadden geen papieren in zijn zakken kun
nen vinden. Zijn portefeuille was ver
dwenen.
Zijn vrouw vloog naar Duitsland cn toen
hij vier weken later, samen met haar, het
ziekenhuis uitliep, het stadje in. wist hij
dat die klap had gedaan, waar de gesprèk-
ken en het zien van de ruïnes en de slacht
offers niet toe in staat waren geweest. Het
beeld van die figuurtjes, rennend tegen een
achtergrond van fel vuur, was hem ver
dwenen. Hij kon het zich nog wel voor de
geest halen, maar het beroerde hem niet
meer.
De volgende dag vloog hij terug naar
Engeland. En hij durfde het zichzelf nau
welijks bekennen, zo veemd vond hij het,
maar hij was tevreden met zijn bezoek aan
Duitsland.
Hij was de misdadiger haast dankbaar.
(Nadruk verboden)
intérieur te bewonderen is,zouden zij zeker,
ook al scheen de zon met volle kracht,
eens de deur geopend hebben. De K.L.M.
weet het wel, die komt dan ook als zij
buitenlandse gasten heeft herhaaldelijk
naar „Kraantjelek".
Nu moeten wij eerlijk zijn en bekennen
dat dc fotograaf vóór hij de sluiter knipte
aan het sjouwen is geweest om het inté
rieur op z'n mooist te laten uitkomen. An
ders staat er een piano die het aardige
hoekje afsluit, maar in zo'n zaak kan een
maal een piano niet gemist worden. In het
vertrek gelijkvloers zijn ook wat tafels en
stoelen weggehaald om een vrij gezicht te
hebben op de typische deur die de wijn
kelder, die onder de opkamer is, afsluit.
Over „Kraantjelek" is in de boeken niet
veel bekend. Daarom maken wij dankbaar
gebruik van historische bijzonderheden die
verzameld zijn door de heer C. W. D. Vrij
land. de rentmeester der Erven Van dei-
Vliet.
„Kraantjelek", oudtijds „Rockaers" ge
heten. wordt vóór 1700 niet als herberg
vermeld. Met Rockaers werd In het begin
der 17e eeuw een stuk duin aangegeven
waarop verschillende huisjes stonden. Deze
naam zou ontstaan zijn omdat aan de oever
van een klein meertje (waar nu het Vol-
meer gevonden wordt, een smalle strook
duin liggende ten Oosten en ten Westen
van de Duinlustweg te Overveen) vroeger
het dorpje Rukaas gelegen was, dat ge
sticht moet zijn door de Noorman Rozuk
„Kraantjelek" dankt zijn naam. zo deelt
het Aardrijkskundig Weekblad der Neder
landen van 1845 mee. aan een nabijgelegen
plaats waar gedurig water uit de grond
sij perde.
Deze dingen bevestigen de veronderstel
ling dat de duinen in vroeger eeuwen veel
meer water hadden dan thans.
Algemeen bekend is de veronderstelling
dat in 1304 Witte van Haemstede, die bij
Zand voort geland was, over de Blinkert
(het hoge duin bij „Kraantjelek") trok om
Haarlem te helpen in de strijd tegen de
Vlamingen. In de laatste tijd wordt even
wel betwijfeld of hier de „Blinkert" bi.i
..Kraantjelek" bedoeld is. In de oude tijd
werden vele hoge duintoppen „Blinkert"
genoemd.
In het verleden had „Kraantjelek" een
belangriik aandeel in de viering van
Hartjesdag (15 Augustus). Dan kwamen
behalve Haarlemmers ook veel Amster
dammers orn daar „de bloemetjes buiten te
zetten."
In 1713 wordt „Kraantjelek" het eerst
in de archieven een herberg genoemd. Het
werd toen een „neringhryeke herbergh"
genoemd. In 1739 werd het bij de bezitting
„Elswout" gevoegd, waarvan het thans nog
deel uitmaakt. In die tijd was er een vinke-
baan met huisje. Deze baan lag in het
Zuidelijk deel van het tegenwoordige bui
tenverblijf „Duinlust" en was een van de
bekendste vinkebanen uit de omgeving.
Tijdens de Franse bezetting was in de
naaste omgeving van „Kraantjelek" een
militair kamp opgeslagen, onder commando
van de Franse generaal Dumonceau, die
veel in deze herberg kwam.
In 1807 was het aan de pachter van
„Kraantjelek" verboden „te laten spelen
op fiool, hakkebord of diergelijke speel-
instrumenten."
De Holle boom bij „Kraantjelek" heeft
zijn strijd tegen de Westenwinden nog
steeds volgehouden. Hoe lang nog?
C. J. van T.
Benjamins vertrek naar Egypte, tekening
door Rembrandt, vervaardigd omstreeks
1650, thans in bezit van Teylers Museum.
(Catalogus der expositie in de Vleeshal
nr. 176).
bruikte inkt, krijtsoort enzovoorts zijn mèt
de stijl van de tekening en grafologische
kenmerken voldoende maatstaven om uit
te maken of een tekening oud of van la
tere datum is. Het gevaar schuilt dan ook
alleen in het feit, dat er onder de talrijke
tekeningen op Rembrandts naam vele zijn
die moeten worden toegeschreven aan leer
lingen of contemporaine navolgers, wier
„schrift" veelal misleidend gelijkt op dat
van de meester. Begrijpelijk en vergefelijk
is het dat ook het critisch vermogen van
autoriteiten op dit gebied dikwerf te kort
schoot. Het ordenende werk van de nog
jonge kunsthistorische wetenschap werd
ook op dit uiterst moeilijke terrein met-
ijver aangevat en dank zij deze arbeid kon
reeds veel kaf van het koren worden ge
scheiden. De namen van C. Hofstede de
Groot, F. Lippmann en W. Valentiner die
nen hier met ere te worden vermeld. Hóe
zwaar de gestelde opgave was, ligt uitge
drukt in de omstandigheid, dat Hofstede
de Groot er pas in 1906 aan begon, waar
tegenover staat dat reeds in 1751 te Parijs
de eerste lijst werd aangelegd van Rem
brandts etsen door Gersaint, welke in 1797
door een verbeterde van de hand van A.
Bartsch werd gevolgd.
De verdeeldheid onder de autoriteiten op
dit terrein is intussen nog steeds groot,
hetgeen begrijpelijk is voor ieder die met
deze subtiele materie in aanraking is ge
komen. Men vergete niet dat Rembrandts
tekeningen in directe omgeving van het
atelier reeds vrij werden nagetekend of
zorgvuldig gecopieerd. Waarschijnlijk heeft
Rembrandt zijn leerlingen deze methode
van werken zelf voorgehouden, evenals hij
ook naar kleine geschilderde etsen in olie
verf liet oefenen. Diverse leerlingen maak
ten zich zózeer de stijl van de meester
eigen, dat alleen een zéér ervaren oog tot
onderscheiden in staat is. Van deze leer
lingen noem ik de namen van Ferdinand
Bol, Philips Koninck, Samuel van Hoog
straten en A. Furnerius. De geschilderde
nalatenschap der Rembrandtschool levert
zulke problemen in veel geringere mate,
omdat de ingewikkelder olieverf-techniek
welbewuste of schoolse imitatie moeilijker
maakt dan de tekentechniek, die de vaar
dige en gevoelige vakman, met niet al te
persoonlijke artistieke aanleg, zich na
enige inspanning makkelijk eigen kan ma
ken. Het „zuiverende" werk onder de aan
Rembrandt toegeschreven schilderijen vol
trok ziefi dan ook systematischer en zon
der de vaak onvruchtbare en verwarring
brengende strijd, die met het schiften van
het getekende oeuvre gepaard gaat. Een der
hardnekkigste gevallen bleef het sublieme
potret van Elisabeth Ba<= in liet Rijksmu
seum. Een hevige polemiek bracht de eer
zame weduwe in opspraak: wisselend werd
voor Rembrandt en Ferdinand Bol ge
pleit, met als resultaat dat thans de laatst
genoemde algemeen als haar. portrettist
wordt erkend.
Naast het leerlingenwerk werden echter
al reeds in Rembrandts tijd bewust verval
singen gemaakt, een lonende arbeid om
dat zoals we reeds in de vorige be
schouwingen zagen de tekeningen van
Rembrandt al vroeg vermaardheid genoten
en een zekere waarde vertegenwoordigden.
Tenslotte is er nog de kleine groep teke
ningen tot. ons gekomen die ons de corri
gerende meesterhand laat zien in leerlin
genwerk: een groep d>e we zonder be
zwaar kunnen onderbrengen bij de origi
nelen, omdat Rembrandts eigen kijk op
het gegeven er juist zo kernachtig in tot
uitdrukking werd gebracht. We zien dit
ook in de hier gereproduceerde tekening
van het vertrek van Benjamin naar Egyp
te. In het ietwat slappe „aftreksel" van
Rembrandts tekenstijl (misschien door Ba
rend Fabritius*) zien we met energieke
hand in een ogenblik tijds de essentiële te
kortkomingen in figuur en architectuur
verbeterd, het overige daardoor terugdrin
gend naar het niveau der uniforme mid
delmaat, die in feite de gehele Rem
brandtschool kenmerkt! Er is inderdaad
geen kennersoog van node om zulks te on
derscheiden; de toegevoegde figuren en
lijnen hebben de waarde var, een signa
tuur. Men zie de staande figuur links met
staf (de laars!) de trap-afdalende figuur,
ruggelings achter Benjamin, de figuren
onder de poort rechts en de sterk aange
zette of toegevoegde lijnen in de architec
tuur. Juist door deze tegenstelling behoort
deze tekening tot een der boeiendste van
de expositie, welke thans in de Vleeshal
wordt gehouden.
Tekeningen als deze golden vroeger ook
wel als originelen, waarin Rembrandt dan
op latere leeftijd accenten en veranderin
gen zou hebben aangebracht, overeenstem
mend met zijn gewijzigd „schrift". Deze
opvatting is zeer zeker in een tekening als
de Onderhavige niet houdbaar, daar het
ongecorrigeerde gedeelte te slap is, óók
voor Rembrandts vroege werkwijze, getui
ge onder meer de potentie in de lijnvoe-
ring die de uitgewerkte tekening van
1634 (catalogus nr. 148) uit Teylers' ver
zamelingen vertoont. Men ziet dus wat al
problemen zich hier voordoen!
Door het verschil in inzicht onder de
deskundigen varieert het aantal erkende
Rembrandt-tekeningen tussen de 1600 en
"2000. De bezoeker late zich echter door
deze onzekerheden niet ontmoedigen, noch
weerhouden van een gang naar de Vlees
hal. Hij late de problemen ter oplossing
aan bevoegden en geniete op de expositie
van de keur van tekeningen die wij zonder
voorbehoud kunnen bewonderen als het
van kaf gezuiverde koren uit Rembrandts
onuitputtelijke voorraadschuren!
H. P. BAARD
Van de linkerhelft van deze tekening heeft
Barend Fabritius gebruik gemaakt voor de
compositie van een schilderij in het Museum
.Bredius te 's-Gravenhage.