Henri de Toulouse Lamtree DAUDEY'S_ Bloemenmagazijn j De Waag Geniale zoon van een zonderlinge vader Middeleeuws kunstenaar bande strijd en hartstocht uit Herman Gorters dichterlijke nalatenschap gebundeld Bourgondische Pracht CoMwave Heringa Wuthrich HAARLEM CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS BOURGONDISCHE PRACHT t De „Jutlandia" komt op 16 September in Rotterdam Twee eiementeni Agenda voor Haarlem Jn DE VROEGE MORGEN van de negenr de September 1901 stierf in het kasteel Malromé Graaf Henri Raymond de Toulouse Lautrec. Slechts 37 jaar oud geworden liet hij een omvangrijke oeuvre na dat, behalve om zijn hoge kunstwaarde, als kroniek van het „fin de siècle" enig mag heten. Noch Degas, noch Constantin Guys, noch de Belg Feliciën Rops hebben zo diep de vreugde en het verderf van het einde der negentiende eeuw gepeild. Welk een wonderlijke spe ling van het lot, dat deze late telg van het geslacht der Graven van Toulouse, deze kleine, mismaakte, kreupele man, moest doordringen in het Pa- zijn wat de te LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Een belijdenis der zuiverheid Schoonheid in Haarlem en omgeving HOOFDPUNT Meisje uit Delft aan kinderverlamming overleden Bewonderaar, van Degas Gevoel voor menselijke waarden -hes t ehv ZATERDAG 8 SEPTEMBER 1951 3 ADVERTENTIE ADVERTENTIE Bronsteeweg 6 - Heemstede Nieuw telefoonnummer 35759 - na 6 uur 10859 Het Deense Rode Kruis heeft medege deeld, dat het Deense hospitaalschip „Jut landia" op 16 September met zieken en gewonden uit Korea te Rotterdam zal arri veren. Het schip zal in Rotterdam voorra den aan boord nemen en zonder Denemar ken te hebben aangedaan naar het Verre Oosten terugkeren. „Eindelijk kan ik zuiver leven" Opperste schoonheid, schaduwloos licht waarop hij afvloog als de aanstormende meeuw, bleek onvervulbaar verlangen te zijn in het eind. Maar het beeld ervan droeg hij in zich om, ongerept en van grote helderheid doorstraald. En waarschijnlijk is het dat beeld geweest, dat hem ingaf op één blank blad deze vier simpele regeltjes, die in het zesde deel der „Verzamelde Wer ken" de nagelaten verzen besluiten, neer te schrijven: „Eindelijk kan ik zuiver le ven: een doel won ik, mij te geven". „Zui ver. leven" zuiver is de geest van deze nalatenschap, zoals de zuiverheid de zin van zijn leven was. Kan men dat, alle aesthetische waarde terzijde, wel hoog ge noeg schatten, nü, in déze tijd, die geneigd is Sartre boven Chartres te kiezen? C. J. E. DINAUX Herman Gorter: „Verzamelde Werken, Deel VI: Liedjes en Verzen" (C. A. J. van Dis- hoeck/Bussum Em. Querido, A'dam). Het gezellige intérieur der grote bovenzaal door „Kunst zij ons doel" als sociëteit ingericht. Het Waaggebouw, hoek Damstraat en Spaarne te Haarlem, is een schepping van de bekende bouwmeester Lieven de Key, de steenhouwer uit Gent, die in 1593 naai de Spaarnestad verhuisde. Hij werd aange steld „voor steenhouwen ofte metselen" bij de stadSfabriek (men zou nu zeggen de dienst van Openbare Werken) op een jaar loon van 72. De gulden was toen welis waar veel meer waard dan nu, maar erg hoog lijkt dit inkomen toch niet. Hoewel De Key hier vele belangrijke bouwwerken lot stand bracht (behalve de Vleeshal is ook het mooie hoekhuis met trapgevel Gr. HoutstraatDoelstraat, dat deel uitmaakt van het Proveniershuis, door hem ontwor pen) duurde het tot 1603 voor het stads bestuur zijn salax-is verdubbelde. De Waag draagt het jaartal 1598. Het eigenaardige is dat de beide gevels hetzelf de zijn, uitgezonderd alleen dat de gevel aan het Spaarne een trapje heeft dat toe gang geeft tot een portaaltje met een trap voor de verdieping. Maar wij willen het nu niet over het .uitwendige van het gebouw hebben, maar u, geachte lezer, via dat por taaltje en smalle wenteltrap, naar de ver dieping brengen. Hier zijn wij op het do mein van het Haarlemse schilderscollege „Kunst Zij Ons Doel". De grote zaal, hier boven afgebeeld, doet dienst als sociëteits lokaal. Hier zijn in de loop der jaren (en het gaat nog steeds zo door!) heel wat bo men opgezet over kunst. Heel veel bekende kunstenaars hebben om de oude kolom kachel gezeten, want de fraaie schouw vormt het hart in dit vertrek. Het is jam mer dat de kas van „K.Z.O.D." niet dik ge- Onder hen, die bij het aanschouwen van de „Bourgondische Pracht" in het Rijks museum van de ene verrukking in de andere vallen, zullen zich slechts weinigen realiseren hoe merkwaardig het eigenlijk is dat al dit schoons tot stand kwam in een tijdvak, dat zich naast de decadente praal van hof en ridderschap onderscheidde door hevige hartstochten en in menig opzicht rauwe zeden. Hartstochten en zeden die nauwgezette kroniekschrijvers en somber gestemde dichters blijkbaar méér tot onver bloemd getuigen noopten dan de beeldende kunstenaars, die alles uithieven in de seren sfeer van de ongerepte vrede, welke ons in het werk der primitieven zo dierbaar is geworden. Hoe deze tegenstelling te verklaren? Huizinga meende de sleutel tot de merkwaardige controverse te moeten zoeken in het feit dat de beeldende kunst, waaruit wij bovenal de aanschouwing van het verleden putten, niet weeklaagt. „Uit haar", aldus Huizinga, „vervluchtigt zich terstond de bittere smaak van de smart der tijden, die haar hebben voortgebracht. Maar de klacht over al het leed der wereld, in het woord geuit, behoudt altijd haar toon van onmiddellijke smartelijkheid en onbe vredigdheid, doordringt ons altijd weer van droefheid en medelijden, terwijl het leed, zoals de beeldende kunst het uitdrukt, terstond overgaat in de sfeer van het elegische en de stille vrede". De toch innerlijk zo hevig bewogen ver beelding door Hugo van der Goes van het Sterfbed van Maria op de tentoonstelling aanwezig bevestigt Huizinga's stelling, waarin echter slechts één der kardinale oorzaken der bewuste controverse werd be naderd. Want laat ons niet vergeten dat het tijdperk, waarin de Bourgondische vor sten over de Franse gebieden en de beide Nederlanden heersten (13631506) óók het ontstaan of de voltooiing zag van de architectonische en sculpturale wonderen, die wij kathedralen noemen! De Kerk, die op zo majestueuze wijze de geesten inspi reerde en wier opdrachten aan kunstenaars en artisans de draagwijdte hadden van een levenswerk, beheerste het sociale leven dérmate, dat zij haar bindende kracht liet gelden over het ganse terrein der beel dende kunsten, zowel dus in de gewijde als in de wereldlijke kunst. Een individueel portret uit de vijftiende eeuw (men zie o.m. het op de tentoonstelling aanwezige karak teristieke ridder-portret van Anthonie de Grote Bastaard, omstreeks 1470 door Rogier van der Weyden geschilderd; Cat. No. 13), schijnt meestal te zijn „uitgelicht" uit een triptiek: zó werkte de gewijde sfeer dei- sacrale kunst door, wanneer de kunstenaar zijn opdrachtgever moest vereeuwigen. En ook zó is het te verklaren dat in de donkere middeleeuwen, die véél bonter waren dan we ons gewoonlijk voorstellen en méér menselijk bewogen dan we veelal vermoe den, een kunst ontstond, die de vrijmaking zocht uit de strijd, de hartstochten en span ningen in het woelige leven aan de voet der kathedralen en die als deze bouwwerken zélf, hemelwaarts voer, in een nostalgie naar het bovennatuurlijke. Zo resulteren in de beeldende kunsten, als Bourgondische Pracht bewonderd, de twee bindende elementen der toenmalige samenleving, Kerk en Hof (of patriciaat) in de sublieme alliantie tussen geest en stof, gelijk wij die kunnen waarnemen in de portretten van Arnolfini en zijn vrouw door Jan van Eyck, op deze plaats bespro ken en afgebeeld. bewonderen. Het is een der in albast ge houwen figuren van treurende Kartuizer monniken van het klooster Champmol te Dij on, deel uitmakende van de begrafe nisstoet, die voortschrijdt door de arcade rondom de graftombe van Philips de Stoute, eertijds opgesteld in de kloosterkerk en thans ondergebracht in het museum te Dijon. PLEURANT Claus Sluter (Haarlems—Dijon, f 1405/06) en zijn leerling en neef Claus de Werve (Hattum? 1390 Dijon 1439). Museum Dijon (Tent. Rijksmuseum Cat. No. 179). ZATERDAG 8 SEPTEMBER Stadsschouwburg: „Kapitein Carvallo", (Nederlandse comedie), 8 uur. Openlucht theater, Bloemendaal: Concert HOV, 8 uur. City: „Het laatste duel", 14 j., 7 en 9.15 uur. Spaarne: „De strijd in het rotsgebergte", „Wie I doodde Roe Robin", 14 j., 7 en 9.15 uur. Frans j Hals: „Je moet er maar invliegen", 18 j., 7 en 9,15 uur. Rembrandt: „Vier in een jeep", 14 j., 7 en 9.15 uur. Palace: „Minderjarig meisje vermist", 14 j., 7 en 9.15 uur. Luxor: „Lilli Mariene", alle leeft., 7 en 9.15 uur. Op de tweede verdieping is een mooi uitzicht op het Spaaryie te genieten. Af en toe worden tentoonstellingen in de Waag gehouden. Dan uiten vele bezoekers hun bewondering over het mooie oude ge bouw, hoewel zij het dan nog niet op z'n gunstigt zien, want een tentoonstelling doet altijd schade aan het intieme karakter van zo'n gebouw. C. J. VAN T. ZONDAG 9 SEPTEMBER Stadsschouwburg: „Kapitein Carvallo" (Nederlandse Comedie), 8 uur. Bioscopen: Middag- en avondvoorstellingen. MAANDAG 10 SEPTEMBER City: 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur. Spaarne: 2.30, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: 2.30, 7 en 9.15 uur. Rembrandt en Palace: 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Luxor: 2, 7 en 9.15 uur. (Zie programma agenda van Zaterdag). pleizierleven van rijs, om daar in afkeer van alles geborneerd was vriend des huizes worden in de „raai- sons-publiques"; de stamgast van het café Nouvelle-Athène, de vriend van de chan sonnier populaire Aris- tide Bruant, en dat niet als een verlopen losbol, maar als een bewust waarnemer en jegrijpend kunstenaar, •als een soort verwant van deze aan de zelf kant levende liedjes zangers en pretmakers. Reeds zeer jong maak te hij tekeningen, voor namelijk van ruiters en paarden, welke van een ongewone begaafd heid getuigden. Zijn vader, die wat men noemde een „original" was, is niettemin te leurgesteld in deze oudste zoon en stam houder. Nadat hij door een ongelukkige val in zijn kinderjaren voor het leven verminkt is, trekt de vader zich geheel van zijn zoon terug. Maar wie zal zeggen of niet juist deze lichamelijke gebrekkigheid heeft bijge dragen tot de ontwikkeling als kunstenaar van de begaafde jongen? De vader was overigens een zonderling heer. Als hij op zekere dag gasten mee neemt in zijn rijtuig, verwonderen deze zich over de lachende gezichten van de Monsieur Delaporte" BLINDELINGS, ONSTUIMIG, zoals een meeuw op het vuurtorenlicht is Gorter regelrecht afgevlogen op wat hem onweerstaanbaar tot zich trok: schoonheid als openbaring van één-en-ondeelbaar leven. In telkens nieuwe vluchten, met telkens andere wiekslag, waagde hij het verhevenste en hachelijkste dat het menselijk streven en het dichterlijk genie kan ondernemen: te dingen naar het hoogste. Even onvoor waardelijk als zijn liefde voor het leven was zijn worsteling met de taal, waarin hij alle menselijk-mogelijke gewaarwordingen tot één ontzaggelijke lichtkracht wilde bundelen. Te ervaren dat er een gloed is die verzengt en een licht dat verblindt, dat het volmaakte onverbeeldbaar en het hoogste onuitsprekelijk blijft, en dat hij die er naar tracht verschroeid, verblind, verstomd terugvalt van zijn opvlucht. Dat te ervaren was het lot van Hölderlin en die als hij met verbijstering geslagen werden. Wel over- moeöig-ver overschreed Gorter in zijn „sensitivistische" verzen de grenzen van de dichterlijke mogelijkheden maar voor het uiterste bleef hij behoed. Hij tuimelde in een duizeling omlaag, gekwetst allicht, maar ongebroken. „Dorst naar schoonheid, onbevredigd, is een diepe pijn", heeft Gorter geschreven. Die pijn, smartelijk èn zoet, spoorde hem aan zich op te richten en andei-e wegen te gaan die hem konden voeren tot wat hij zo ontembaar en onbuigzaam lief had: het aards geluk, het onvertroebelde levensge voel van een volstrekte harmonie die alles omvatte: poëzie, muziek, mannelijke liefde, natuur, mensheid, aarde, hemel, lichaam en ziel. Aards geluk voor allen: aan de komst van een gelukzalige mensenstaat is hij gaan geloven en wie heeft er zó groot en 'zo groots in geloofd als hij? Hij zag haar als nog-verre bruid in visioenen van poë tische helderheid; hij achtte haar bewezen in het historisch materialisme, in het socia lisme als leer van 's mensen heil; hij werd er, in een huivering van geluk, de tekenen van gewaar in al het verhevene, heldere, tedere: in kapel en bloem, wolk en vogel, kristal en water. De zee werd tot golfslag der vrijheid, de wind tot bevrijder, de poëzie tot 's mensen toekomstige, eigen lijke taal, waarvoor hij als eersteling de woorden wilde beelden en bezielen. Door die wil gedreven dichtte hij zijn „Klein Heldendicht" en „Pan". Was dat nog de dichter van „Mei"? Er kwam onder zijn bewonderaars een aarze ling hem te volgen op deze weg der ab stractie, der beschouwing, der socialistische poëzie die, veralgemeend tot het ruimst- menselijke, haar bekroning moest vinden in „Pan", als poëtische verbeelding van het kosmisch liefdesverbond zijner visioe nen, van een „hoog wereldgevoel" waartoe hij allen wilde opvoeren, „een grote we reldgedachte", alles-omsluitend, allen om vattend. Dat was „de geest der muziek der nieuwe menschheid", de nieuwe muziek waarvan hij dichtte, maar die zelve aan zijn gedicht ontsnapte. Weinigen was het gegeven uit het werk van die jaren tussen betoog, vertoog en lofzang de regels van klinkklare poëzie bijeen te lezen. „Het land zien wij niet Zo goed als een vernietigend licht is er een duister dat tot blindheid slaat: de rea liteit der bezongen revolutie was niet verre van dien de verlossing, ter wille waarvan Gorter als dichter zoveel had prijsgegeven. Hij wist het nu: „het land zien wij niet, horen alleen het liefdeslied". Naast het epische werk van aanhoudend geestelijke spanning, geschreven in de tijd van de beide bewerkingen van „Pan" en in de daarop volgende jaren van ontgooche ling en steeds inniger, eenzamer inkeer tot de natuur, was het dat „liefdeslied", dat een uitweg zocht in een stamelend dich ten, in „verzen" van niet meer dan enkele strophen: een vier-, een tweetal soms, één enkele keer zelfs niet meer dan een een regelige notitie: „Een moschje. Soms tilt de wind zijn borstveertje", een indruk vervuld van tederheid, van eerbied voor het onaanzienlijk wonder, een heimwee ook om het onvervulde: het verlangen naar het aardse paradijs. Dat was, kan men zeggen, in zijn een voud geen poëzie meer, ten hoogste een korreltje erts ervan, uitgestrooid in de stilte van zijn al meer vereenzamend bestaan, zoals een herfstige boom zijn blad laat val len. Of anders: als een enkele roep van een meeuw „in den grijs ritselenden eeuwi gen dag". Of nóg anders: als een rimpe ling van de wind op het watervlak en dan de stilte, dié stilte waarmee Gorter zich steeds meer vereenzelvigde. „Muziek", dichtte hij, „muziek is dood brood des levens" èn „Zoo stil moet het zijn om den dichter dathet duizendvoudig gelich- ter der fantasie die in de stilte bloeit, hij het hoort in het fijn ruischen der stilte". Indrukwekkender dan het cyclisch be zingen van de heilsverwachting, van de komst der nieuwe muziek („Liedjes"), in drukwekkender óók dan de vaak monotone herhalingen (in „Verzen") van zijn levens- en verzenmotieven, teruggebracht nu tot het kleinst mogelijke aantal symbolen van zijn geluksverbeelding (Licht, Liefde, Bruid, Muziek), is dié stilte, die myste rieuze stilte, leed en wanhoop bezwerend; die liefdevolle stilte, woordeloos als de witte bladzijden waarop niet meer dan enkele strophen gedrukt staan: een sta meling, gevolgd door een bezield zwijgen. Dit erts, deze mysterieus-geaderde mine ralen van poëzie, heeft hij nagelaten: Orphische, in zichzelf besloten oerwoorden, die een enkele maal opvlammen in een erotische gloed („Verzen II") en verkoe len, stollen tot kortregelige strophen, alsof de dichter, vervuld Van een onuitspreke lijke liefde, van het ontoereikende woord afstand had gedaan. Was dat zijn „sneeu- wig sterven"? Was het een aanvaarden van zijn lot, dat de plaats van „zijn woon" be paalde „bij eenzame stormkapen, bij een zame stormwegen, waar het gras nat ligt van den regen"? Men zie hoe tastbaar de twee elementen, die we in het begrip „Bourgondische Pracht" onderscheiden, zich in dit meester werk laten gelden? De opdracht als zo danig ontsproot aan de prachtlievendheid van een hof, dat, evenals de dynastie der Medici in Florence, zich in de scheppingen ener kunstenaars-elite vereeuwigde. Doch tegen de achtergrond van dit vorstelijk maecenaat tekent zich de ideologie af, die de rouw over de gestorven vorst tot uit drukking bracht in een monnik, de linker hand in vertwijfelde smart geklemd om de zware kralen van de rozenkrans, ostentatief naar de aarde gericht, waarop de rechter hand belijdend en berustend reageert, dit alles culminerend in het gelaat, extatisch en smekend hemelwaarts schouwend. De expressiviteit van gelaat en handen wordt doorstroomd door de magistraal gehouwen plooi-val van kap en pij, die als een golf van rouw de figuur verhullen. De zwel lende lijnende en volumineuze partijen, die men paradoxaal zou kunnen qualificeren als „ingetogen barok", zijn kunsthistorisch welhaast ondenkbaar in een tijd, die hoe kige plooi-val en ascese in de vorm huldig de. Doch ook de expressie van de monnik is van een individualiteit en een bewogen heid, die, met negqtie van alle „wetten" der kunsthistorie, dit albast de glans ver lenen van het tijdeloze. H. P. BAARD ADVERTENTIE Miinhardt's Hoofdpijnpoeders. Doos 45 cent In Delft zijn in de afgelopen dagen drie gevallen van kinderverlamming geconsta teerd. Vrijdag is er nog een geval bij ge komen. Van de vier zijn twee gevallen van ernstige aard. Vorige week is bovendien een Delfts meisje, dat zich in een sport kamp te Ommen bevond, door de ziekte getroffen. Zij is in een ziekenhuis te Zwolle overleden. Uit de opgave van het aantal aangegeven gevallen van besmettelijke ziekten, opge nomen in de Staatscourant, blijkt dat in de week van 26 Augustus tot en met 1 Sep tember 19 gevallen van kinderverlamming zijn opgegeven. Hiervan waren er 4 in Den Haag, 2 in Rotterdam en 1 in Amsterdam, 1 in Arnhem, 1 in Doetinchem, 1 in Ren- kum, 1 in Zuilen, 1 in Monnikendam, 1 in Delft, 1 in Lisse, 1 in Ouddorp, 1 in Schie dam, 1 in Goes en 2 in Bergen op Zoom. Voorts werden 128 gevallen van roodvonk gemeld, waarvan 31 in Amsterdam. Wanneer u éven kunt moet u in het Rijksmuseum in Amsterdam de tentoon stelling Bourgondische Pracht gaan zien. Wel weet ik dat het in de tijd van die Pracht helemaal zo prachtig niet was. Wanneer ge, verbijsterd van alle glanzen de schoonheid, door die zalen van het Rijksmuseum loopt, loopt ge over de hoog ste toppen van die tijd en ge ziet de laag ten niet waarin, wat wij met een naar woord „de mindere man" noemen', ver keerde. Wij zijn, geconfronteerd met het goud en het émail, het brokaat en het flu weel, de miniaturen en de beeldhouwwer ken dier dagen, altijd geneigd te denken dat het gehele volk toen in schoonheid be stond en zeker zijn wij niet ertoe te bren gen te geloven, dat zelfs de koningen en de hertogen in vele opzichten ongenoeg lijker leefden dan een redelijke banket bakker onzer dagen. Een eenvoudige hotel kamer in onze stad nu biedt oneindig maal meer comfort dan het hele paleis van Phi lips de Goede, Karei de Stoute of Jan Zon der Vrees. In die dagen waren ongeveer 25.000 din gen, die nu tot onze eerste behoeften be horen, totaal onbekend: van eierdopjes tot luidsprekers, van sigarettenkokers tot elec- trische lampjes, van scheermesjes tot auto mobielen. En dus kon men, gezien boven dien het feit, dat slechts een minimale minderheid van burgers ook maar een cent kon besteden aan meer dan het hoognodige, meer aandacht wijden aan de vervaardi ging van het zeer weinige dat door enkele rijkaards betaald kon worden. Dat de Bourgondische Pracht zo prach tig en kostbaar was, vindt zijn oorzaak in de armpede van de tijd. Eén paradox van de honderdduizend, die samen de wonder lijke waarheid van het leven en van de historie der mensen vormen. Doch niettemin is het wel een wonder baarlijke belevenis te gaan door de pracht dezer museumzalen en te verzinken met uw ogen en uw ziel in de schoonheid van deze wandtapijten, deze beeldhouwwerken, deze gouden voorwerpen, schilderijen en boekverluchtingen uit een tijd, waarin de rijke heren opdracht gaven tot het maken van rijke zaken. Er hangen daar een paar kleine portret ten door Memling, van der Weyden en Van Eyck, die alleen reeds in staat zijn u te doen volstromen met het geluk, dat het zien van het volstrekt-schone in de mens veroorzaakt. Hierop kunt gé lang verder leven zon der bekommernis om de eisen des tijds. Wanneer u die glanzend-gouden Reliek houder van Karei de Stoute van 1467 ge zien hebt, wilt u dat kunstvoorwerp van 1951, dat u aanlokte, misschien niet eens meer hebben, al kreeg u een tientje toe. ELIAS ADVERTENTIE Ja, maar van MOLENDIJK's KAPSALONS SANTPOORTERPLEIN 1 TELEFOON 19706 HAARLEM. Aanleiding tot deze beschouwing gaf mij het weerzien van een kunstwerk op deze tentoonstelling (die nog tot en met 1 Oc tober duurt), dat ik persoonlijk niet slechts tot het schoonste reken van het geëxpo seerde, doch dat ik acht vóóraan te moeten worden geplaatst onder het schoonste, ooit uit kunstenaarshanden aan ons overgedra gen: de hierbij afgebeelde Pleurant, d'ie wij reeds het voorrecht hadden een jaar ge leden in het museum Boymans te kunnen spekt is, want dan zouden er vele mooie oude dingen gekocht kunnen worden om dit interieur nog te verfraaien. Wie nog een trap hoger klimt komt op de tekenzaal. Hier wordt op Zaterdagavond getekend en geschilderd naar levend model. De Waag is eigendom der gemeente. K.Z.O.D. huurt het gebouw, maar de huur is zo laag, dat er feitelijk een subsidie in zit. Het is dus te verklaren dat de gemeente geen kosten maakt voor de meubilering van het gebouw: Toch geloven wij dat de direc teur van het Frans Halsmuseum nog wel verschillende voorwerpen „ter griffie gede poneerd" heeft, die uitstekende diensten zouden kunnen doen om deze zaal van K.Z.O.D. een meer 17e eeuws beeld te geven. Alles wat gedaan kan worden om een goede band te verkrijgen tussen de be oefenaars van de kunst is aan te bevelen. wandelaars op de Champs-Elysées, totdat hun bij het uitstijgen blijkt, dat de graaf onder de koets een grote kooi met kwinke lerende vogels gehangen heeft. Iets van de zonderlinge vader heeft Henri de Toulouse Lautrec zeker meegekregen. Ook hij was een „original". De adellijke af komst en het niet bezorgd hoeven zijn over geldelijke zaken hebben bij hem zeker stimulerend gewerkt, al had dat ook het tegendeel kunnen zijn. De grote vrijmoedig heid waarmee hij de soms bizarre onder werpen benaderde, de beheerste luchthar tigheid waarmee hij zijn sublieme litho's op de steen tekende, bewijzen dit. Als Toulouse Lautrec zich in Montmartre vestigt is deze landelijke buitenbuurt nog niet het centrum van amusement, dat zij spoedig zal worden. Hij bewondert Degas en heeft evenals deze een grote voorliefde voor de paardensport en de rennen en zo als Degas zijn modellen vindt onder de danseresjes van het ballet, vindt Lautrec ze in de Cabarets en Cafés Concerts. Yvette Guilbert en Jane Avril en vooral de beroemde „la Goulue", die zo genoemd werd, omdat ze de restjes uit de glazen dronk, waren hem véél meer dan een vluchtige inspiratie; hij heeft een groot deel van zijn oeuvre aan haar en aan haar omgeving gewijd. Hij tekende de affiches voor de Bals Masqués in de Moulin Rouge en als „la Goulue" later in het' kermisbe- drijf komt, maakt Lautrec de decoraties voor haar établissement. Onder invloed van I de Japanse houtsneden, die toen door bijna alle kunstenaars, waaronder vooral ook Van Gogh, zo hevig bewonderd werden, onderging zijn kunst een grote vernieuwing. Lautrec sprong won derlijk met zijn wer ken om. De talloze portretten welke hij maakte schonk hij meestentijds weg en toen hij verhuisde naar de Avenue Fro- chot liet hij bij zijn oude huiseigenaar liefst 87 schilderijen en schetsen achter. Jaren later zullen de kunsthandelaren in een boerenhuisje in Savoye er enkele terugvinden die het dienstmeisje van de oroquis huisbaas had meegenomen om er de gaten in het behang mee te bedekken. Als de kunsthandelaren tenslotte verne men dat Lautrec niet lang meer zal leven sturen zij obscure habitués van 't Nouvelle Athéne naar zijn atelier om hem met al lerlei listen tekeningen afhandig te maken en nog gemakkelijker weten ze hem te vangen als hij in de cafés zit te schetsen. Ze gaan zelfs zó ver dat ze papier en crayon voor hem meebrengen. Nu het vandaag vijftig jaar geleden is dat Lautrec stierf kan men zich afvragen of hij voor onze tijd nog een andere bete kenis heeft dan die van een scherpe maar toch milde chroniqueur van de tijd der eeuwwisseling. Ik meen met stelligheid van wel. Meer dan één van zijn impressio nistische tijdgenoten heeft Lautrec zich bezonnen op de functie van het vlak. Voor al in zijn litho's, waarin hij met een onge ëvenaarde virtuositeit de kleuren en tonen tegen elkaar wist uit te zetten, was hij een vernieuwer. Ook meer dan zijn tijdgenoten is hij doorgedrongen tot de menselijke waarden van zijn sujetten en al is de we reld die hij onthult meestal ontdaan van alle uiterlijke glans, en al heeft hij in zijn prachtige suite „Elles" het vrouwenleven uitgebeeld in het trieste licht, dat in de morgenuren de Ville Lumière besluipt, hij heeft dit verval gezien en begrepen als een vriend en daarin ligt, ook Voor deze tijd, z'n grote betekenis. OTTO B. DE KAT ADVERTENTIE is de uitkomst voor Uw goederen vervoer. Zuinig, veilig, snel, economisch

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1951 | | pagina 5