Henri de Toulouse Lamtree
DAUDEY'S_ Bloemenmagazijn j
De Waag
Geniale zoon van een zonderlinge vader
Middeleeuws kunstenaar bande
strijd en hartstocht uit
Herman Gorters dichterlijke
nalatenschap gebundeld
Bourgondische
Pracht
CoMwave
Heringa Wuthrich
HAARLEM
CENTRALE VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
BOURGONDISCHE PRACHT
t
De „Jutlandia" komt op
16 September in Rotterdam
Twee eiementeni
Agenda voor Haarlem
Jn DE VROEGE MORGEN van de negenr
de September 1901 stierf in het kasteel
Malromé Graaf Henri Raymond de
Toulouse Lautrec. Slechts 37 jaar oud
geworden liet hij een omvangrijke oeuvre
na dat, behalve om zijn hoge kunstwaarde,
als kroniek van het „fin de siècle" enig
mag heten. Noch Degas, noch Constantin
Guys, noch de Belg Feliciën Rops hebben
zo diep de vreugde en het verderf van het
einde der negentiende eeuw gepeild. Welk
een wonderlijke spe
ling van het lot, dat
deze late telg van het
geslacht der Graven
van Toulouse, deze
kleine, mismaakte,
kreupele man, moest
doordringen in het
Pa-
zijn
wat
de
te
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Een belijdenis der zuiverheid
Schoonheid in Haarlem en omgeving
HOOFDPUNT
Meisje uit Delft aan
kinderverlamming overleden
Bewonderaar,
van Degas
Gevoel voor
menselijke waarden
-hes t ehv
ZATERDAG 8 SEPTEMBER 1951
3
ADVERTENTIE
ADVERTENTIE
Bronsteeweg 6 - Heemstede
Nieuw telefoonnummer
35759 - na 6 uur 10859
Het Deense Rode Kruis heeft medege
deeld, dat het Deense hospitaalschip „Jut
landia" op 16 September met zieken en
gewonden uit Korea te Rotterdam zal arri
veren. Het schip zal in Rotterdam voorra
den aan boord nemen en zonder Denemar
ken te hebben aangedaan naar het Verre
Oosten terugkeren.
„Eindelijk kan ik zuiver leven"
Opperste schoonheid, schaduwloos licht
waarop hij afvloog als de aanstormende
meeuw, bleek onvervulbaar verlangen te
zijn in het eind. Maar het beeld ervan
droeg hij in zich om, ongerept en van grote
helderheid doorstraald. En waarschijnlijk
is het dat beeld geweest, dat hem ingaf op
één blank blad deze vier simpele regeltjes,
die in het zesde deel der „Verzamelde Wer
ken" de nagelaten verzen besluiten, neer
te schrijven: „Eindelijk kan ik zuiver le
ven: een doel won ik, mij te geven". „Zui
ver. leven" zuiver is de geest van deze
nalatenschap, zoals de zuiverheid de zin
van zijn leven was. Kan men dat, alle
aesthetische waarde terzijde, wel hoog ge
noeg schatten, nü, in déze tijd, die geneigd
is Sartre boven Chartres te kiezen?
C. J. E. DINAUX
Herman Gorter: „Verzamelde Werken,
Deel VI: Liedjes en Verzen" (C. A. J. van Dis-
hoeck/Bussum Em. Querido, A'dam).
Het gezellige intérieur der grote bovenzaal door „Kunst zij ons doel" als sociëteit
ingericht.
Het Waaggebouw, hoek Damstraat en
Spaarne te Haarlem, is een schepping van
de bekende bouwmeester Lieven de Key,
de steenhouwer uit Gent, die in 1593 naai
de Spaarnestad verhuisde. Hij werd aange
steld „voor steenhouwen ofte metselen" bij
de stadSfabriek (men zou nu zeggen de
dienst van Openbare Werken) op een jaar
loon van 72. De gulden was toen welis
waar veel meer waard dan nu, maar erg
hoog lijkt dit inkomen toch niet. Hoewel
De Key hier vele belangrijke bouwwerken
lot stand bracht (behalve de Vleeshal is
ook het mooie hoekhuis met trapgevel Gr.
HoutstraatDoelstraat, dat deel uitmaakt
van het Proveniershuis, door hem ontwor
pen) duurde het tot 1603 voor het stads
bestuur zijn salax-is verdubbelde.
De Waag draagt het jaartal 1598. Het
eigenaardige is dat de beide gevels hetzelf
de zijn, uitgezonderd alleen dat de gevel
aan het Spaarne een trapje heeft dat toe
gang geeft tot een portaaltje met een trap
voor de verdieping. Maar wij willen het nu
niet over het .uitwendige van het gebouw
hebben, maar u, geachte lezer, via dat por
taaltje en smalle wenteltrap, naar de ver
dieping brengen. Hier zijn wij op het do
mein van het Haarlemse schilderscollege
„Kunst Zij Ons Doel". De grote zaal, hier
boven afgebeeld, doet dienst als sociëteits
lokaal. Hier zijn in de loop der jaren (en
het gaat nog steeds zo door!) heel wat bo
men opgezet over kunst. Heel veel bekende
kunstenaars hebben om de oude kolom
kachel gezeten, want de fraaie schouw
vormt het hart in dit vertrek. Het is jam
mer dat de kas van „K.Z.O.D." niet dik ge-
Onder hen, die bij het aanschouwen van de „Bourgondische Pracht" in het Rijks
museum van de ene verrukking in de andere vallen, zullen zich slechts weinigen
realiseren hoe merkwaardig het eigenlijk is dat al dit schoons tot stand kwam in een
tijdvak, dat zich naast de decadente praal van hof en ridderschap onderscheidde
door hevige hartstochten en in menig opzicht rauwe zeden. Hartstochten en zeden die
nauwgezette kroniekschrijvers en somber gestemde dichters blijkbaar méér tot onver
bloemd getuigen noopten dan de beeldende kunstenaars, die alles uithieven in de
seren sfeer van de ongerepte vrede, welke ons in het werk der primitieven zo dierbaar
is geworden. Hoe deze tegenstelling te verklaren? Huizinga meende de sleutel tot de
merkwaardige controverse te moeten zoeken in het feit dat de beeldende kunst, waaruit
wij bovenal de aanschouwing van het verleden putten, niet weeklaagt. „Uit haar",
aldus Huizinga, „vervluchtigt zich terstond de bittere smaak van de smart der tijden,
die haar hebben voortgebracht. Maar de klacht over al het leed der wereld, in het
woord geuit, behoudt altijd haar toon van onmiddellijke smartelijkheid en onbe
vredigdheid, doordringt ons altijd weer van droefheid en medelijden, terwijl het leed,
zoals de beeldende kunst het uitdrukt, terstond overgaat in de sfeer van het elegische
en de stille vrede".
De toch innerlijk zo hevig bewogen ver
beelding door Hugo van der Goes van het
Sterfbed van Maria op de tentoonstelling
aanwezig bevestigt Huizinga's stelling,
waarin echter slechts één der kardinale
oorzaken der bewuste controverse werd be
naderd. Want laat ons niet vergeten dat
het tijdperk, waarin de Bourgondische vor
sten over de Franse gebieden en de beide
Nederlanden heersten (13631506) óók
het ontstaan of de voltooiing zag van de
architectonische en sculpturale wonderen,
die wij kathedralen noemen! De Kerk, die
op zo majestueuze wijze de geesten inspi
reerde en wier opdrachten aan kunstenaars
en artisans de draagwijdte hadden van een
levenswerk, beheerste het sociale leven
dérmate, dat zij haar bindende kracht liet
gelden over het ganse terrein der beel
dende kunsten, zowel dus in de gewijde als
in de wereldlijke kunst. Een individueel
portret uit de vijftiende eeuw (men zie o.m.
het op de tentoonstelling aanwezige karak
teristieke ridder-portret van Anthonie de
Grote Bastaard, omstreeks 1470 door Rogier
van der Weyden geschilderd; Cat. No. 13),
schijnt meestal te zijn „uitgelicht" uit een
triptiek: zó werkte de gewijde sfeer dei-
sacrale kunst door, wanneer de kunstenaar
zijn opdrachtgever moest vereeuwigen. En
ook zó is het te verklaren dat in de donkere
middeleeuwen, die véél bonter waren dan
we ons gewoonlijk voorstellen en méér
menselijk bewogen dan we veelal vermoe
den, een kunst ontstond, die de vrijmaking
zocht uit de strijd, de hartstochten en span
ningen in het woelige leven aan de voet der
kathedralen en die als deze bouwwerken
zélf, hemelwaarts voer, in een nostalgie
naar het bovennatuurlijke.
Zo resulteren in de beeldende kunsten,
als Bourgondische Pracht bewonderd, de
twee bindende elementen der toenmalige
samenleving, Kerk en Hof (of patriciaat)
in de sublieme alliantie tussen geest en
stof, gelijk wij die kunnen waarnemen in
de portretten van Arnolfini en zijn vrouw
door Jan van Eyck, op deze plaats bespro
ken en afgebeeld.
bewonderen. Het is een der in albast ge
houwen figuren van treurende Kartuizer
monniken van het klooster Champmol te
Dij on, deel uitmakende van de begrafe
nisstoet, die voortschrijdt door de arcade
rondom de graftombe van Philips de Stoute,
eertijds opgesteld in de kloosterkerk en
thans ondergebracht in het museum te
Dijon.
PLEURANT
Claus Sluter (Haarlems—Dijon, f 1405/06)
en zijn leerling en neef Claus de Werve
(Hattum? 1390 Dijon 1439). Museum
Dijon (Tent. Rijksmuseum Cat. No. 179).
ZATERDAG 8 SEPTEMBER
Stadsschouwburg: „Kapitein Carvallo",
(Nederlandse comedie), 8 uur. Openlucht
theater, Bloemendaal: Concert HOV, 8 uur.
City: „Het laatste duel", 14 j., 7 en 9.15 uur.
Spaarne: „De strijd in het rotsgebergte", „Wie
I doodde Roe Robin", 14 j., 7 en 9.15 uur. Frans
j Hals: „Je moet er maar invliegen", 18 j., 7
en 9,15 uur. Rembrandt: „Vier in een jeep",
14 j., 7 en 9.15 uur. Palace: „Minderjarig
meisje vermist", 14 j., 7 en 9.15 uur. Luxor:
„Lilli Mariene", alle leeft., 7 en 9.15 uur.
Op de tweede verdieping is een mooi
uitzicht op het Spaaryie te genieten.
Af en toe worden tentoonstellingen in de
Waag gehouden. Dan uiten vele bezoekers
hun bewondering over het mooie oude ge
bouw, hoewel zij het dan nog niet op z'n
gunstigt zien, want een tentoonstelling doet
altijd schade aan het intieme karakter van
zo'n gebouw. C. J. VAN T.
ZONDAG 9 SEPTEMBER
Stadsschouwburg: „Kapitein Carvallo"
(Nederlandse Comedie), 8 uur. Bioscopen:
Middag- en avondvoorstellingen.
MAANDAG 10 SEPTEMBER
City: 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur. Spaarne: 2.30,
7 en 9.15 uur. Frans Hals: 2.30, 7 en 9.15 uur.
Rembrandt en Palace: 2, 4.15, 7 en 9.15 uur.
Luxor: 2, 7 en 9.15 uur. (Zie programma
agenda van Zaterdag).
pleizierleven van
rijs, om daar in
afkeer van alles
geborneerd was
vriend des huizes
worden in de „raai-
sons-publiques"; de
stamgast van het café
Nouvelle-Athène, de
vriend van de chan
sonnier populaire Aris-
tide Bruant, en dat
niet als een verlopen
losbol, maar als een
bewust waarnemer en
jegrijpend kunstenaar,
•als een soort verwant
van deze aan de zelf
kant levende liedjes
zangers en pretmakers.
Reeds zeer jong maak
te hij tekeningen, voor
namelijk van ruiters
en paarden, welke van
een ongewone begaafd
heid getuigden. Zijn
vader, die wat men
noemde een „original"
was, is niettemin te
leurgesteld in deze
oudste zoon en stam
houder. Nadat hij door een ongelukkige val
in zijn kinderjaren voor het leven verminkt
is, trekt de vader zich geheel van zijn
zoon terug.
Maar wie zal zeggen of niet juist deze
lichamelijke gebrekkigheid heeft bijge
dragen tot de ontwikkeling als kunstenaar
van de begaafde jongen?
De vader was overigens een zonderling
heer. Als hij op zekere dag gasten mee
neemt in zijn rijtuig, verwonderen deze
zich over de lachende gezichten van de
Monsieur Delaporte"
BLINDELINGS, ONSTUIMIG, zoals een meeuw op het vuurtorenlicht is Gorter
regelrecht afgevlogen op wat hem onweerstaanbaar tot zich trok: schoonheid als
openbaring van één-en-ondeelbaar leven. In telkens nieuwe vluchten, met telkens
andere wiekslag, waagde hij het verhevenste en hachelijkste dat het menselijk streven
en het dichterlijk genie kan ondernemen: te dingen naar het hoogste. Even onvoor
waardelijk als zijn liefde voor het leven was zijn worsteling met de taal, waarin hij
alle menselijk-mogelijke gewaarwordingen tot één ontzaggelijke lichtkracht wilde
bundelen. Te ervaren dat er een gloed is die verzengt en een licht dat verblindt, dat
het volmaakte onverbeeldbaar en het hoogste onuitsprekelijk blijft, en dat hij die er
naar tracht verschroeid, verblind, verstomd terugvalt van zijn opvlucht. Dat te ervaren
was het lot van Hölderlin en die als hij met verbijstering geslagen werden. Wel over-
moeöig-ver overschreed Gorter in zijn „sensitivistische" verzen de grenzen van de
dichterlijke mogelijkheden maar voor het uiterste bleef hij behoed. Hij tuimelde in een
duizeling omlaag, gekwetst allicht, maar ongebroken.
„Dorst naar schoonheid, onbevredigd, is
een diepe pijn", heeft Gorter geschreven.
Die pijn, smartelijk èn zoet, spoorde hem
aan zich op te richten en andei-e wegen te
gaan die hem konden voeren tot wat hij
zo ontembaar en onbuigzaam lief had: het
aards geluk, het onvertroebelde levensge
voel van een volstrekte harmonie die alles
omvatte: poëzie, muziek, mannelijke liefde,
natuur, mensheid, aarde, hemel, lichaam
en ziel. Aards geluk voor allen: aan de
komst van een gelukzalige mensenstaat is
hij gaan geloven en wie heeft er zó groot
en 'zo groots in geloofd als hij? Hij zag haar
als nog-verre bruid in visioenen van poë
tische helderheid; hij achtte haar bewezen
in het historisch materialisme, in het socia
lisme als leer van 's mensen heil; hij werd
er, in een huivering van geluk, de tekenen
van gewaar in al het verhevene, heldere,
tedere: in kapel en bloem, wolk en vogel,
kristal en water. De zee werd tot golfslag
der vrijheid, de wind tot bevrijder, de
poëzie tot 's mensen toekomstige, eigen
lijke taal, waarvoor hij als eersteling de
woorden wilde beelden en bezielen. Door
die wil gedreven dichtte hij zijn „Klein
Heldendicht" en „Pan".
Was dat nog de dichter van „Mei"? Er
kwam onder zijn bewonderaars een aarze
ling hem te volgen op deze weg der ab
stractie, der beschouwing, der socialistische
poëzie die, veralgemeend tot het ruimst-
menselijke, haar bekroning moest vinden
in „Pan", als poëtische verbeelding van
het kosmisch liefdesverbond zijner visioe
nen, van een „hoog wereldgevoel" waartoe
hij allen wilde opvoeren, „een grote we
reldgedachte", alles-omsluitend, allen om
vattend. Dat was „de geest der muziek der
nieuwe menschheid", de nieuwe muziek
waarvan hij dichtte, maar die zelve aan
zijn gedicht ontsnapte. Weinigen was het
gegeven uit het werk van die jaren tussen
betoog, vertoog en lofzang de regels van
klinkklare poëzie bijeen te lezen.
„Het land zien wij niet
Zo goed als een vernietigend licht is er
een duister dat tot blindheid slaat: de rea
liteit der bezongen revolutie was niet
verre van dien de verlossing, ter wille
waarvan Gorter als dichter zoveel had
prijsgegeven. Hij wist het nu: „het land
zien wij niet, horen alleen het liefdeslied".
Naast het epische werk van aanhoudend
geestelijke spanning, geschreven in de tijd
van de beide bewerkingen van „Pan" en
in de daarop volgende jaren van ontgooche
ling en steeds inniger, eenzamer inkeer tot
de natuur, was het dat „liefdeslied", dat
een uitweg zocht in een stamelend dich
ten, in „verzen" van niet meer dan enkele
strophen: een vier-, een tweetal soms, één
enkele keer zelfs niet meer dan een een
regelige notitie: „Een moschje. Soms tilt
de wind zijn borstveertje", een indruk
vervuld van tederheid, van eerbied voor
het onaanzienlijk wonder, een heimwee ook
om het onvervulde: het verlangen naar het
aardse paradijs.
Dat was, kan men zeggen, in zijn een
voud geen poëzie meer, ten hoogste een
korreltje erts ervan, uitgestrooid in de stilte
van zijn al meer vereenzamend bestaan,
zoals een herfstige boom zijn blad laat val
len. Of anders: als een enkele roep van
een meeuw „in den grijs ritselenden eeuwi
gen dag". Of nóg anders: als een rimpe
ling van de wind op het watervlak en
dan de stilte, dié stilte waarmee Gorter
zich steeds meer vereenzelvigde. „Muziek",
dichtte hij, „muziek is dood brood des
levens" èn „Zoo stil moet het zijn om den
dichter dathet duizendvoudig gelich-
ter der fantasie die in de stilte bloeit, hij
het hoort in het fijn ruischen der stilte".
Indrukwekkender dan het cyclisch be
zingen van de heilsverwachting, van de
komst der nieuwe muziek („Liedjes"), in
drukwekkender óók dan de vaak monotone
herhalingen (in „Verzen") van zijn levens-
en verzenmotieven, teruggebracht nu tot
het kleinst mogelijke aantal symbolen van
zijn geluksverbeelding (Licht, Liefde,
Bruid, Muziek), is dié stilte, die myste
rieuze stilte, leed en wanhoop bezwerend;
die liefdevolle stilte, woordeloos als de
witte bladzijden waarop niet meer dan
enkele strophen gedrukt staan: een sta
meling, gevolgd door een bezield zwijgen.
Dit erts, deze mysterieus-geaderde mine
ralen van poëzie, heeft hij nagelaten:
Orphische, in zichzelf besloten oerwoorden,
die een enkele maal opvlammen in een
erotische gloed („Verzen II") en verkoe
len, stollen tot kortregelige strophen, alsof
de dichter, vervuld Van een onuitspreke
lijke liefde, van het ontoereikende woord
afstand had gedaan. Was dat zijn „sneeu-
wig sterven"? Was het een aanvaarden van
zijn lot, dat de plaats van „zijn woon" be
paalde „bij eenzame stormkapen, bij een
zame stormwegen, waar het gras nat ligt
van den regen"?
Men zie hoe tastbaar de twee elementen,
die we in het begrip „Bourgondische
Pracht" onderscheiden, zich in dit meester
werk laten gelden? De opdracht als zo
danig ontsproot aan de prachtlievendheid
van een hof, dat, evenals de dynastie der
Medici in Florence, zich in de scheppingen
ener kunstenaars-elite vereeuwigde. Doch
tegen de achtergrond van dit vorstelijk
maecenaat tekent zich de ideologie af, die
de rouw over de gestorven vorst tot uit
drukking bracht in een monnik, de linker
hand in vertwijfelde smart geklemd om de
zware kralen van de rozenkrans, ostentatief
naar de aarde gericht, waarop de rechter
hand belijdend en berustend reageert, dit
alles culminerend in het gelaat, extatisch
en smekend hemelwaarts schouwend. De
expressiviteit van gelaat en handen wordt
doorstroomd door de magistraal gehouwen
plooi-val van kap en pij, die als een golf
van rouw de figuur verhullen. De zwel
lende lijnende en volumineuze partijen, die
men paradoxaal zou kunnen qualificeren
als „ingetogen barok", zijn kunsthistorisch
welhaast ondenkbaar in een tijd, die hoe
kige plooi-val en ascese in de vorm huldig
de. Doch ook de expressie van de monnik
is van een individualiteit en een bewogen
heid, die, met negqtie van alle „wetten"
der kunsthistorie, dit albast de glans ver
lenen van het tijdeloze.
H. P. BAARD
ADVERTENTIE
Miinhardt's Hoofdpijnpoeders. Doos 45 cent
In Delft zijn in de afgelopen dagen drie
gevallen van kinderverlamming geconsta
teerd. Vrijdag is er nog een geval bij ge
komen. Van de vier zijn twee gevallen van
ernstige aard. Vorige week is bovendien
een Delfts meisje, dat zich in een sport
kamp te Ommen bevond, door de ziekte
getroffen. Zij is in een ziekenhuis te Zwolle
overleden.
Uit de opgave van het aantal aangegeven
gevallen van besmettelijke ziekten, opge
nomen in de Staatscourant, blijkt dat in
de week van 26 Augustus tot en met 1 Sep
tember 19 gevallen van kinderverlamming
zijn opgegeven. Hiervan waren er 4 in Den
Haag, 2 in Rotterdam en 1 in Amsterdam,
1 in Arnhem, 1 in Doetinchem, 1 in Ren-
kum, 1 in Zuilen, 1 in Monnikendam, 1 in
Delft, 1 in Lisse, 1 in Ouddorp, 1 in Schie
dam, 1 in Goes en 2 in Bergen op Zoom.
Voorts werden 128 gevallen van roodvonk
gemeld, waarvan 31 in Amsterdam.
Wanneer u éven kunt moet u in het
Rijksmuseum in Amsterdam de tentoon
stelling Bourgondische Pracht gaan zien.
Wel weet ik dat het in de tijd van die
Pracht helemaal zo prachtig niet was.
Wanneer ge, verbijsterd van alle glanzen
de schoonheid, door die zalen van het
Rijksmuseum loopt, loopt ge over de hoog
ste toppen van die tijd en ge ziet de laag
ten niet waarin, wat wij met een naar
woord „de mindere man" noemen', ver
keerde. Wij zijn, geconfronteerd met het
goud en het émail, het brokaat en het flu
weel, de miniaturen en de beeldhouwwer
ken dier dagen, altijd geneigd te denken
dat het gehele volk toen in schoonheid be
stond en zeker zijn wij niet ertoe te bren
gen te geloven, dat zelfs de koningen en
de hertogen in vele opzichten ongenoeg
lijker leefden dan een redelijke banket
bakker onzer dagen. Een eenvoudige hotel
kamer in onze stad nu biedt oneindig maal
meer comfort dan het hele paleis van Phi
lips de Goede, Karei de Stoute of Jan Zon
der Vrees.
In die dagen waren ongeveer 25.000 din
gen, die nu tot onze eerste behoeften be
horen, totaal onbekend: van eierdopjes tot
luidsprekers, van sigarettenkokers tot elec-
trische lampjes, van scheermesjes tot auto
mobielen. En dus kon men, gezien boven
dien het feit, dat slechts een minimale
minderheid van burgers ook maar een cent
kon besteden aan meer dan het hoognodige,
meer aandacht wijden aan de vervaardi
ging van het zeer weinige dat door enkele
rijkaards betaald kon worden.
Dat de Bourgondische Pracht zo prach
tig en kostbaar was, vindt zijn oorzaak in
de armpede van de tijd. Eén paradox van
de honderdduizend, die samen de wonder
lijke waarheid van het leven en van de
historie der mensen vormen.
Doch niettemin is het wel een wonder
baarlijke belevenis te gaan door de pracht
dezer museumzalen en te verzinken met
uw ogen en uw ziel in de schoonheid van
deze wandtapijten, deze beeldhouwwerken,
deze gouden voorwerpen, schilderijen en
boekverluchtingen uit een tijd, waarin de
rijke heren opdracht gaven tot het maken
van rijke zaken.
Er hangen daar een paar kleine portret
ten door Memling, van der Weyden en
Van Eyck, die alleen reeds in staat zijn u
te doen volstromen met het geluk, dat het
zien van het volstrekt-schone in de mens
veroorzaakt.
Hierop kunt gé lang verder leven zon
der bekommernis om de eisen des tijds.
Wanneer u die glanzend-gouden Reliek
houder van Karei de Stoute van 1467 ge
zien hebt, wilt u dat kunstvoorwerp van
1951, dat u aanlokte, misschien niet eens
meer hebben, al kreeg u een tientje toe.
ELIAS
ADVERTENTIE
Ja, maar van
MOLENDIJK's KAPSALONS
SANTPOORTERPLEIN 1 TELEFOON 19706
HAARLEM.
Aanleiding tot deze beschouwing gaf mij
het weerzien van een kunstwerk op deze
tentoonstelling (die nog tot en met 1 Oc
tober duurt), dat ik persoonlijk niet slechts
tot het schoonste reken van het geëxpo
seerde, doch dat ik acht vóóraan te moeten
worden geplaatst onder het schoonste, ooit
uit kunstenaarshanden aan ons overgedra
gen: de hierbij afgebeelde Pleurant, d'ie wij
reeds het voorrecht hadden een jaar ge
leden in het museum Boymans te kunnen
spekt is, want dan zouden er vele mooie
oude dingen gekocht kunnen worden om
dit interieur nog te verfraaien.
Wie nog een trap hoger klimt komt op
de tekenzaal. Hier wordt op Zaterdagavond
getekend en geschilderd naar levend model.
De Waag is eigendom der gemeente.
K.Z.O.D. huurt het gebouw, maar de huur
is zo laag, dat er feitelijk een subsidie in
zit. Het is dus te verklaren dat de gemeente
geen kosten maakt voor de meubilering van
het gebouw: Toch geloven wij dat de direc
teur van het Frans Halsmuseum nog wel
verschillende voorwerpen „ter griffie gede
poneerd" heeft, die uitstekende diensten
zouden kunnen doen om deze zaal van
K.Z.O.D. een meer 17e eeuws beeld te
geven. Alles wat gedaan kan worden om
een goede band te verkrijgen tussen de be
oefenaars van de kunst is aan te bevelen.
wandelaars op de Champs-Elysées, totdat
hun bij het uitstijgen blijkt, dat de graaf
onder de koets een grote kooi met kwinke
lerende vogels gehangen heeft.
Iets van de zonderlinge vader heeft Henri
de Toulouse Lautrec zeker meegekregen.
Ook hij was een „original". De adellijke af
komst en het niet bezorgd hoeven zijn over
geldelijke zaken hebben bij hem zeker
stimulerend gewerkt, al had dat ook het
tegendeel kunnen zijn. De grote vrijmoedig
heid waarmee hij de soms bizarre onder
werpen benaderde, de beheerste luchthar
tigheid waarmee hij zijn sublieme litho's
op de steen tekende, bewijzen dit.
Als Toulouse Lautrec zich in Montmartre
vestigt is deze landelijke buitenbuurt nog
niet het centrum van amusement, dat zij
spoedig zal worden. Hij bewondert Degas
en heeft evenals deze een grote voorliefde
voor de paardensport en de rennen en zo
als Degas zijn modellen vindt onder de
danseresjes van het ballet, vindt Lautrec
ze in de Cabarets en Cafés Concerts.
Yvette Guilbert en Jane Avril en vooral
de beroemde „la Goulue", die zo genoemd
werd, omdat ze de restjes uit de glazen
dronk, waren hem véél meer dan een
vluchtige inspiratie; hij heeft een groot
deel van zijn oeuvre aan haar en aan haar
omgeving gewijd. Hij tekende de affiches
voor de Bals Masqués in de Moulin Rouge
en als „la Goulue" later in het' kermisbe-
drijf komt, maakt Lautrec de decoraties
voor haar établissement. Onder invloed van
I de Japanse houtsneden, die toen door bijna
alle kunstenaars, waaronder vooral ook
Van Gogh, zo hevig bewonderd werden,
onderging zijn kunst een grote vernieuwing.
Lautrec sprong won
derlijk met zijn wer
ken om. De talloze
portretten welke hij
maakte schonk hij
meestentijds weg en
toen hij verhuisde
naar de Avenue Fro-
chot liet hij bij zijn
oude huiseigenaar
liefst 87 schilderijen
en schetsen achter.
Jaren later zullen de
kunsthandelaren in
een boerenhuisje in
Savoye er enkele
terugvinden die het
dienstmeisje van de oroquis
huisbaas had meegenomen om er de gaten
in het behang mee te bedekken.
Als de kunsthandelaren tenslotte verne
men dat Lautrec niet lang meer zal leven
sturen zij obscure habitués van 't Nouvelle
Athéne naar zijn atelier om hem met al
lerlei listen tekeningen afhandig te maken
en nog gemakkelijker weten ze hem te
vangen als hij in de cafés zit te schetsen.
Ze gaan zelfs zó ver dat ze papier en
crayon voor hem meebrengen.
Nu het vandaag vijftig jaar geleden is
dat Lautrec stierf kan men zich afvragen
of hij voor onze tijd nog een andere bete
kenis heeft dan die van een scherpe maar
toch milde chroniqueur van de tijd der
eeuwwisseling. Ik meen met stelligheid
van wel. Meer dan één van zijn impressio
nistische tijdgenoten heeft Lautrec zich
bezonnen op de functie van het vlak. Voor
al in zijn litho's, waarin hij met een onge
ëvenaarde virtuositeit de kleuren en tonen
tegen elkaar wist uit te zetten, was hij een
vernieuwer. Ook meer dan zijn tijdgenoten
is hij doorgedrongen tot de menselijke
waarden van zijn sujetten en al is de we
reld die hij onthult meestal ontdaan van
alle uiterlijke glans, en al heeft hij in zijn
prachtige suite „Elles" het vrouwenleven
uitgebeeld in het trieste licht, dat in de
morgenuren de Ville Lumière besluipt, hij
heeft dit verval gezien en begrepen als
een vriend en daarin ligt, ook Voor deze
tijd, z'n grote betekenis.
OTTO B. DE KAT
ADVERTENTIE
is de uitkomst voor Uw
goederen vervoer. Zuinig,
veilig, snel, economisch