- Mctrs Financiële zorgen beperken het aantal premières Roman, getuigenis en vermaan uit na-oorlogs Duitsland De Plankeniersmet Mercadet De NedHervormde Kerk te Bloemendaal LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Nogmaals: „De mens is goed Agenda vooir Haarlem fH0C0L u wViukMii VERWACHTINGEN VÓÓR HET PARIJSE TONEELSEIZOEN OVER MUZIEK DE STEM Heringa Wuth rich Schoonheid in Haarlem en omgeving Landhuishoudkundig congres in Deventer ZATERDAG 15 SEPTEMBER 1951 3 99 ZWIJGEN OF GETUIGEN dat is het psychisch dilemma, waarvoor de twaalf jarige nachtmerrie der Nazi-verschrikking en de daarop volgende bevrijdings- chaos van puin en as, geestelijke ontreddering en lichamelijke nood, de Duitse schrijver en dichter heeft geplaatst. Zwijgen, omdat een leed te groot kan zijn om uitgesproken te worden. Getuigen., opdat het niet, naar Nietzsche's woord, zal zijn dat het geheugen zegt „dit heb ik gedaan", de trots antwoordt „dit kan ik niet gedaan hebben" en het geheugen tenslotte.toegeeft. Er is, er wórdt getuigd. Het „andere" Duitsland, dat der catacomben van de vrije geest zwaarder geteisterd door de demonische terreur dan door het geallieerde oorlogsgeweld het door het Hitler regiem „geliquideerde Duitsland" waaraan Leonhard Frank blijkens zijn onlangs verschenen roman „De Discipelen van Jezus"*) trouw is gebleven, heeft gespróken. Het heeft in een weer opflikkerende litteratuur, waarvan de vlam zowel „onder vreemde hemelen" als in binnenlandse ballingschap brandende werd gehouden, aangrijpender en vertrouwen wekkender gesproken dan de hoopvolste uitingen der politiek. Er zijn voor bittere waarheden, gruwelijke ervaringen, hartstochtelijke aanklachten, woorden gevonden van een zo smartelijke oprechtheid, dat de verschillen van litteraire vorm, van realisme en surrealisme, van reportage en lyriek, nauwelijks nog tellen. Is deze litteratuur, on vermijdelijk zwaar met tendenz beladen, nog wel klinkklare kunst? Is het voor treffelijke werk van Elisabeth Langgasser, Wolfgang Borcbert, Günther Weisenborn, Hans Werner Richter, is ook dit jongste boek van Leonhard Frank méér kunst naar mate het dat minder tracht te zijn?Gaat, waar een volk in het moeras der ontaarding naar een vaste grond zal moeten wróéten waarop het zedelijk en redelijk kan staan, de oprechte menselijkheid niet vóór, niet bóven de aesthetica? „Thuiskomstin den vreemde" De titel van Walter Kolbenhoffs indruk wekkende roman „Thuiskomst in den vreemde" is symbolisch voor de situatie van alle ballingen onder de Duitse schrij vers: daar waar zij terugkeerden was de dood rondgegaan, had het leed zich voort gesleept en stond het mene tekel aan de brokkelige muren van alle puinhopen ge schreven, zwart en dreigend. Zo heeft de bijna zeventig-jarige Leon hard Frank zijn geboortestad Würzburg 1 weergezien, zó heeft hij haar beschreven in „Die Jiinger Jesu" (De Discipelen van Jezus), zijn jongste roman, een verdichte realiteit van menselijke en stenen ruïnes, van hongerende daklozen en zwarte han del, van sluipende Jodenhaat en slopende wanhoop, van voortwoekerend Nazisme en levende doden. En temidden van dit spook achtig tafereel een sprankje van liefde, een vleug van idealisme, een zweem van schuldbesef. De liefde, van het zuivere en hoge ge halte dat alle verschrikking, alle vernede ring, alle leed te boven doet komen, is die van Johanna voor de Amerikaanse soldaat Steve, door het noodlot van Johanna's dood achterhaald, omdat er blijkbaar in een ver minkte mensenwereld geen plaats meer is voor het ongeschondene. Het idealisme figureert als jeugdavontuur: zoals in Franks eersteling „De Roverbende" (1914) laat een troepje jongens van twaalf tot veertien jaar de vrije teugel „aan de onsterfelijke drift van het jongenshart, gevaar te zoeken om het te overwinnen". Spelende kinderen, die hun spel voor ernst houden, vormen het geheime genootschap van „Jezus' dis cipelen" elf in getal, omdat géén bereid is de plaats van Judas Iskariot in te nemen. Als „voltrekkers der gerechtigheid" nemen zij van de rijken die alles hebben en ge ven zij aan „de armen die niets hebben", houden zij in de kelder van de Kloosterkerk hun ondergrondse bijeenkomsten, bereiden ze hun strooptochten voor in strijd met de wet en in dienst der barmhartigheid een sympathiek Indianenspel, beschreven met getemperde humor, toegeeflijke ironie en een heimelijke instemming van het hart, dat ook in ballingschap zijn geloof aan de mensenliefde als hoogste gebod niet prijs gaf. „De metaphysische schuld" En het schuldbesef? Men voelt het van de eerste bladzijde af, men weet het ook uit het vroegere werk van Leonhard Frank: dat op de achtergrond van dit ten dele lu gubere, ten dele verlossende tafereel van een mensengemeenschap in puin en as, niet de wanhoop, niet de aanklacht, niet de haat staat, maar de erkenning van wat de medi cus en filosoof Karl Jaspers de metaphysi sche schuld noemt, de hoge verantwoording van de mens als schepsel Gods aan datgene wat boven het aardse uitgaat. „De mens is goed" deze titel van de bundel aan de komende generaties opge dragen oorlogsverhalen (1919), waarmee Frank uit het duister van de eerste wereld- catastrofe in het licht der getuigenis te voorschijn trad, wilde allerminst uitdruk king geven aan een zwevend idealisme, een zoetelijk humanisme of een kinderlijk- idyllisch utopisme. Hij beriep zich ermee, als een aanklacht tegen de schanddaden van dié tijd, op het metaphysische schuld gevoel: „Heel Europa is waanzinnig, omdat het niet liefhebben kan" en dat is de grootste schuld, is aller schuld. En als in zijn latere roman „De Oorzaak" een jongeman zich vergrijpt aan de tyrannieke onderwijzer die zijn ziel verminkt, zijn leven vernield heeft, mag hij zich crimineel met schuld beladen hebben, „de oorzaken liggen dieper. Men wil ze niet zien. Men wil niet! Omdat men anders zou moeten erkennen dat men medeschuldig is", medeschuldig, daar men niet heeft gehoord dat er gesproken is: de mens is goed, ten tijde dat er op Petra een gemeente werd ADVERTENTIE Kap# r» Vv VI bUjft opgewekt en onvermoeibaar roet de heerlijk NerWsse"^ dee* ZATERDAG 15 SEPTEMBER Stadsschouwburg: „Krakeel om het kasteel" (Het Vrije toneel), 8 uur. Gemeentelijk Con certgebouw: Wereldfederalisten Beweging Nederland, toneelvoorstelling van „Van an der ras", 8 uur. Gebouw Cultura: Vereniging Nederland—USSR, vertoning der Russische film „De derde slag", 7.30 uur. Spaarae: „De man in de meteoor", „De levende dode", 14 j., 7 en 9.15 uur. Frans Hals: „Letter to three wives", 18 j., 7 en 9.15 uur. Rembrandt: „Guadalcanal", 18 j., 7 en 9.15 uur. Palace: „Een nacht van roem", 14 j., 7 en 9.15 uur. Luxor: „Clochemerle", 18 j., 7 en 9.15 uur. City: „Havenratten van San Diego", 18 j., 7 en 9.15 uur. ZONDAG 16 SEPTEMBER Stadsschouwburg: „Meeuwen boven Sor rento" (Het Vrije toneel), 8 uur. Bioscopen: Middag- en avondvoorstellingen. MAANDAG 17 SEPTEMBER Spaarne: 2.30, 7 en 9.15 uur. City: 2.30, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: 2.30, 7 en 9.15 uur. Rembrandt en Palace: 2. 4.15, 7 en 9.15 uur. Luxor: 2, 7 en 9.15 uur (Zie agenda van Za terdag). ADVERTENTIE yy gebouwd, die de poorten der hel niet zou den overweldigen. „De mens is goed" hij zij goed; en goed zal hij zijn, aldus Franks onverzwakte getuigenis, als hij leeft volgens het gebod der geboden: liefde voor de mens. En dóér tekent zich in deze roman van Jezus' jeug dige discipelen de figuur af van Ruth Freu- denheim, die haar ouders bij een Joden- razzia zag vertrappen en nu teruggekeerd is in het puin van Würzburg uit een solda- tenbordeel, waar ze heengesleept werd een levend mene tekel, gegrift in het metaphysisch schuldgevoel. De „discipelen", toetredend tenslotte tot de socialistische jeugdbond, gooien de kel dersleutel in de Main, met de belofte tien jaar later terug te keren op deze plaats. „En", zegt Petrus, hun voorzitter, „wat zal er in die tien jaren gebeuren?" Wat? Op de thuisweg passeren de discipelen het open veld waar, door fakkels verlicht, de turn- club SAmson oefent en exerceert met stok ken, onder leiding van een vroegere S.S.- korporaal: „De discipelen waren voor de palen blijven staan. Er bewoog zich niets en het was stil." Met deze zin eindigt „De Discipelen van Jezus". Franks getuigenis en vermaan zijn duidelijk. Wie weet staat zijn boek naast de litteraire producten van de Nazi-auteur Hans Grimm, wiens werk, naar ik lees, weer ijverig geëtaleerd wordt. Men her kent de noten, men kent de maat, maar hoort men óók het lied? C. J. E. DINAUX. Leonhard Frank: ..De discipelen van Jezus". Vertaling: N. Brunt (Wereldbibliotheek, Am sterdam-Antwerpen ADVERTENTIE Dam po keert en weert elke verkoudheid en pijn in spier en gewricht (Van onze correspondent te Parijs) De rouw, waarin kort geleden het Franse toneel gedompeld werd door het verlies van Louis Jouvet, drukt nog op het begin van het nieuwe Parijse theaterseizoen. De grote vraag, die ieder zich stelt, is namelijk: wie zal Jouvet opvolgen aan het hoofd van zijn troep en bij de directie van zijn „Théatre de l'Athenée"? Slechts één man leek direct al hiervoor in aanmerking te komen: Jean- Louis Barrault. Toen zijn naam door vrien den en naaste medewerkers van Jouvet kort na diens dood werd genoemd, aan vaardde de begaafde acteur Barrault in be ginsel het eervolle aanbod spontaan. Bij nadere overweging bleken er echter nog al wat haken en ogen te zijn en op dit moment hangt de zaak nog in de lucht. En daarmee ook het voortbestaan van Jouvet's voormalige troep en de toekomst van zijn theater. Barrault staat namelijk al aan het hoofd van een groot gezelschap dat een eigen schouwburg het Théatre Marigny be speelt. Zowel zijn troep als het gebouw bieden bovendien aanmerkelijke voordelen boven de mogelijkheden van Jouvet's erfe nis. Bovendien had Barrault zijn seizoen plannen bij het Marigny sedert lange tijd al geprepareerd én waren er eveneens reeds verscheidene buitenlandse tournées gepro jecteerd. Alle aspecten van het probleem worden nog met zorg bestudeerd. Theater- minnend Parijs wacht met spanning op de beslissing. Maar als de keuze moet worden gemaakt tussen het voortgaan op de oude voet van Barrault's bestaande gezelschap in het Théatre Marigny en het behoud van Jou vet's troep en theater dan is men geneigd aan de eerste mogelijkheid de voorkeur te geven. Want hoe groot de verdiensten van Barrault ook mogen zijn, de artistieke per soonlijkheid van Jouvet blijft niettemin onvervangbaar. Te vrezen valt daarom dat geen offer zijn verlies zal kunnen uitwis sen. En een verminderde activiteit in het Marigny zou men een zwaar offer moeten noemen. Jouvet en Barrault waren ontegenzeg gelijk de laatste jaren de twee grote kracht bronnen van het Parijse toneel. Misschien is het daarom maar het verstandigste zich nu al met de idéé te verzoenen dat men een van beiden definitief ontberen moet. „Le Patron" zoals Jouvet door zijn medewerkers algemeen genoemd werd is niet meer. Doch wat zijn nu de voornemens in de andere theaters, die ten getale van vijfen veertig langs de boulevards en de straten van Parijs verspreid liggen? Als men de diverse plannen eens over ziet, dan kan men zich moeilijk aan een indruk van teleurstelling onttrekken, want premières en nieuwe namen vindt men er maar heel weinig in vermeld. Met een half dozijn nieuwe titels, zoals „De dertiende apostel" van Obey (bij Barrault), een nieuwe comedie van Sacha Guitry (opus 124!) dooi* de meester natuurlijk zelf ten, tonele gevoerd, een nieuwe Deval, een dito Roussin en een dito Achard, zijn de novi teiten vrijwel opgesomd. Erkend moet wor den dat voor een heel seizoen de beloofde oogst wat schamel mag heten. Of er in Parijs dan geen belangstelling voor de proeven van jonge acteurs en auteurs meer bestaat, of dat de directeuren zulke ver stokte conservatieven zouden zijn? Beide veronderstellingen zijn er, in hun alge meenheid, zeker naast. Want de werkelijke oorzaak schuilt alweer in economische om standigheden. Elke directeur rekent het u in vijf minuten voor. De kosten van een montering zijn tegenwoordig zo hoog en de staat stelt zulke extravagante eisen bijna dertig procent van de recettes dat het risico van een première alleen onder zeer bijzondere garanties aanvaard kan worden. Die garanties worden alleen ge boden door een tiental schrijvers en/of een twintigtal actrices en acteurs, die beschik ken over een eigen publiek dat de kosten van een nieuwe mise-en-scène eventueel kan dekken. Van hogerhand wordt de artistieke de centralisatie bevorderd. In de provincie worden vaak verheugende initiatieven ge nomen. Verscheidene provinciale gezel schappen werden daadwerkelijk met over heidssubsidies aangemoedigd. Eén van de promotors, Jean Vilar, de leider van de internationale festivals van Avignon is thans tot directeur benoemd van de groot ste schouwburg van Parijs: het Palais Chaillot, waar hij nu speciale populaire voorstellingen van goede stukken gaat ge ven. Bovendien zal hij met zijn groep naar de fabriekssteden rond Parijs trekken om daar, tijdens de schafturen, opvoeringen te geven van de meesterwerken van het klassieke en moderne répertoire. Terwijl Vilar zo zijn domicilie van Avignon naar de hoofstad verplaatste, vertrok een der voornaamste Parijse toneelleiders, Gaston Baty, naar Aix-en-Provence waar hij de directie op zich neemt van een theatercen trum dat daar met regeringssteun werd gesticht. Zo wordt dan de critiek, die de Parijse theater-directeuren gezamenlijk richten op de staat, die met de hoge belastingen nieu we initiatieven al bij voorbaat smoort, toch enigszins geneutraliseerd Het amateurgezelschap „De Plankeniers" uit Naarden geeft onder regie van Jan Lemaire Jr. op Donderdagavond 27 Sep tember in de Haarlemse Schouwburg een voorstelling van „Mercadet" van Honoré de Balzac, waarvan precies een eeuw geleden in Parijs de première ging. De beroemde schrijver was toen reeds gestorven. Het stuk is door d'Ennery voltooid en werd in 1869 in het répertoire van de Comédie Francaise opgenomen. Balz'ac (door velen beschouwd als de grootste romanschrijver uit de wereldlitte ratuur), richtte zijn talent op het theater, aldus zijn biograaf Stefan Zweig in het hoofdstuk over zijn fantastische plannen als toneelschrijver, noodgedwongen en met de grootst mogelijke tegenzin. Hij ver wachtte echter gouden bergen 'van deze activiteit. Aan zijn vriendin mevrouw Car- raud schreef hij dat „dit laatste redmiddel om uit de zorgen te geraken" hem waar schijnlijk meer winst zou beloven dan zijn boeken. Hij berekende zelfs in een vlaag van lichtzinnig optimisme dat hij twintig of dertig dramatische werken per jaar kon vervaardigen, die hem per stuk honderd duizend francs zouden opleveren. Zijn eer- tse drie proefnemingen werden evenzovele mislukkingen. Alleen „Mercadet" (oor spronkelijk „Le Faiseur" of „De Oplichter" geheten) is zijn genie niet onwaardig. Dit stuk over de met schulden overladen zakenman, die met de moed der wanhoop tegen de voortdurend dreigende ondergang vecht door van iedereen geld te lenen en slechts door het wonder van zijn onver saagd opportunisme gered wordt, is in ons land bekend geraakt door de vertoningen van de N.V. Het Toneel in het seizoen 1908- 1909 met Willem Royaard in de titelrol. In Januari 1927, dus betrekkelijk kort voor zijn dood, vierde deze acteur er in de Am sterdamse Stadsschouwburg zijn zestigste verjaardag mee. Het was van de altijd door zorgen en wanbegrip gekwelde Royaards, die nooit anders dan in zakelijke moeilijk heden verkeerde, in zekere zin de rol van zijn leven, heeft Top Naeff eens opgemerkt. In het vorige seizoen had Cor Ruys de bedoeling met „Mercadet" zijn jubileum te vieren. Men kan het eigenlijk niet genoeg betreuren dat dit plan geen doorgang heeft gevonden. De thans aangekondigde voor- tselling dient een liefdadig doel, want de oobrengst komt ten goede aan de afdeling Haarlem van de Nederlandse vereniging ter behartiging van de belangen der jonge Een scène uit De Balzacs „Mercadet" door „de Plankeniers". meisjes. Deze „Union" wil tegemoet komen aan de maatschappelijke en geestelijke be hoeften van het buiten het gezin wonende meisje. Zij doet dit door het verschaffen van een vertrouwd milieu voor kortere of langere tijd, van goede en goedkope maal tijden, van verantwoorde ontspanning en van arbeidsbemiddeling voor huishoude lijke beroepen. Dit werk heeft plaats in de zogenaamde Sterhuizen. Het Haarlemse „Uit en Thuis" is gevestigd aan de Nieuwe Gracht. Over rassendiscriminatie Ook hedenavond heeft er een voorstelling door dilettanten plaats waarop de aandacht gevestigd dient te worden. In de gemeente lijke Concertzaal vertonen „De Shawspe- lers" uit Amsterdam onder auspiciën van de afdeling Haarlem der Wereldfederalis ten-beweging Nederland het boeiende me lodrama „Van ander ras" door Arnoud d'Usseau en James Gow. handelend over het negerprobleem in de Zuidelijke staten. Het stuk heeft enkele seizoenen geleden met veel en langdurig succes op het réper toire van het Amsterdams Toneelgezelschap gestaan. Johan Schmitz en Paul Huf ver vulden er onder regie van Louis Saalborn de hoofdrollen in. Dat het probleem der rassendiscriminatie in de V. S. nog altijd actueel is, heeft men onder meer kunnen afleiden uit een bericht dat wij enkele dagen geleden plaatsten over de Ameri kaanse studenten, die tengevolge van de „numerus clausus" hun studie in Nederland moeten voltooien. Wie door middel van de belletrie nader over het negervraagst.uk wenst te worden ingelicht, raadplege de voortreffelijke documentaire roman „Zon der magnolia's" van Bucklin Moon,bekroond met de Washington Carverprijs en door Han G. Hoekstra uitstekend vertaald. Een opzienbarende roman over het anti-semie tisme is „Focus" van Arthur Miller (de schrijver van „De dood van een handels reiziger") waarvan een Nederlandse be werking in voorbereiding is. ADVERTENTIE HAARLEM CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS Het jraaie en stemmige kerk-interieur. Slechts weinige niet-Bloemendalers zul len de Ned. Hervormde Kerk in Bloemen daal die zo schilderachtig op het oude dorpsplein staat, half schuilgaand onder het geboomte van binnen kennen. Dat is jammer want het is .niet alleen een oud, maar ook een mooi gebouw. Het interieur is de moeite waard er kermis van te nemen. Bovenstaande afbeelding geeft daarvan het bewijs. Laten wij beginnen met enkele data uit de geschiedenis. Het was in 1632 dat 80 mannen en vrouwen in Bloemendaal die een hagepreek bijwoonden besloten stappen te doen om een kerk te stichten. Nog in datzelfde jaar stond de classis Haarlem dat toe. Een vers op een cartouche in het kerkje vermeldt hoe in 1635 het plan volvoerd werd: Als in een oude schuur van Jacob Camp Gods Woord Bij 't Huys te Bloemendael op Pascha wierd gehoord:, Soo soght met heil'ge zorg van Loo en van de Camer Tot Godeseer een plaats te maken veel bequamer, En hebben met veel moeyt de saeck so wel bereydt Dat aen dees kerek alhier is d'eerste steen geleyt. 25 Maart 1636 (met Pasen) werd de kerk in gebruik genomen, Bij de bouw was van vele kanten medewerking verleend. De burgemeesters van Haarlem gaven, om een voorbeeld te noemen, de grond. Het gebouw is, in de meer dan 3 eeuwen die verliepen sinds de bouw, weinig veran derd. Alleen werd in 1759 de consistorie kamer gebouwd. In de hal van het Haarlemse Stadhuis vindt men een viertal ramen die afkomstig zijn van de kerk in Bloemendaal. Zij „doen" het in deze hal uitstekend, maar Bloemen dalers zouden ze toch graag weer in de kerk terug zien. Intussen worden ze daar niet meer zo sterk gemist als jaren geleden, want toen ontbraken er nog meer. Die wist de vroegere president-kerkvoogd, dr. Bie- rens de Haan, die zich daarvoor veel moeite getroostte, naar Bloemendaal terug te voe ren. De ramen werden indertijd gemaakt door de Haarlemse glasschrijver Peter Holsteyn. In de 19e eeuw, toen men uit artistieke non chalance in ons land veel uit de Pro testantse kerkgebouwen verwijderde, ook al had het historische waarde, zijn verschei dene ramen, „voor een appel en een ei" verkocht. Onder de predikanten die op de kansel van dit Bloemendaalse kerkje gestaan heb ben noemen wij de predikant-dichter J. A. de Genestet. Een aardige historische bijzonderheid is dat men eertijds in Bloemendaal een voor lezer in de kerk hacf die tegelijk koster, klokluider en grafmaker was. Zijn inkomen bestond uit 100 gulden per jaar plus drie wagens turf, vrij wonen en het schoolgeld dat de kinderen voor hem meenamen. Het eigenaardige is dat de kansel in de kerk op een ongewone plaats staat. Logisch zou men die namelijk tegenover het orgel zoeken. Het wordt anders wanneer het in de naaste toekomst komt tot uitvoering van hangende plannen om de kerk (die te klein geworden is voor de sterk-vermeerderde bevolking van Bloemendaal, zodat het nu nodig is op Zondagmorgen twee diensten te houden) te vergroten. Dan wordt er een soort kruiskerk van gemaakt en komt de preekstoel dus juist op de goede plek te staan. Wij schreven reeds dat het interieur der kerk mooi is. Dit dankt men natuurlijk aan de goede vormen, maar toch ook aan het mooie oude eikenhout, door de gloed der eeuwen getoetst. Het hierbij afgebeelde tochtportaal bij de ingang is zo mooi dat menig liefhebber van. oude dingen dat por taal in zijn kamer zou zetten als een juweel van een kast. De kerk van Bloemendaal is een der eer ste kerken in Nederland die gebouwd zijn na de Hervorming. Het is een eenbeukig gebouw, daterend uit ongeveer dezelfde periode als de kerken in Spaarndam (1623), Heemstede (1625) en Bermebroek (1660). C. J. van T. Het voornaamste muziekinstrument is het goedkoopste; het is de menselijke stem. Het is ook het duurste, want het stelt de hoogste eisen en verplichtingen. Dit instru ment is zo oud als de mens en het is bruik baar voor alle muziekstijlen in alle tijden. Het is het kostbare bezit van de dilettant, die geen tijd of geen geld heeft om les te nemen en het is het kostbare bezit van de zangvirtuoos, die er allerlei soorten van goud in ziet. Het is mild en lijdzaam bij de dilettant die er zo veel en zo weinig van mag profiteren als hij wil; het is een eigen zinnige macht voor de virtuoos die, ondanks alle technische voorzorgen, met angst en beven de tijd verwacht waarin de stem meent voldoende diensten te hebben be wezen. Inderdaad is de stem als muziekinstru ment een geschenk aan ieder mens; het is merkwaardig hoezeer de stem een middel is de mensen te verenigen en hoezeer het eveneens een middel is de mensen niet te doen onderscheiden. In het laatste geval spreekt men vooral van zangkunst. De kunst van het zingen als persoonlijke pres tatie is veel jonger dan de muziek. Van het begin der tijden waarin de mens ging zin gen, tot aan de renaissance der muziek aan het einde der zestiende eeuw, dacht men niet aan uitzonderlijke, persoonlijke presta ties. Het woord zangkunst, in de zin die men er thans aan hecht, was in die oude tijden onbekend, maar de beoefening van het zingen stond in diezelfde dagen zéér hoog, hoger dan in alle latere tijden. Men zong in koor en de opgaven, welke reeds vóór het jaar 1000 aan een koor gesteld werden, zouden thans aan geperfection eerde solo-stemmen grote moeilijkheden bieden. Waren dan de stemmen anders dan thans? Dit is niet waarschijnlijk, al is het wel zeker dat de Italianen en de Fransen in de middeleeuwen „het gemakkelijkste materiaal" leverden. Wij weten uit de oude boeken der zangmeesters dat zowel kinderen als volwassenen zich te oefenen hadden voor het goede gebruik van hun stem; er was dus practisch wel sprake van techniek, maar de algemene levensleer er kende geen prestatie die boven de koor zang gesteld zou worden. Men oefende trouwens, volgens dezelfde geestelijke plicht, de theorie der muziek als onaf scheidbaar deel der stern-ontwikkeling en het geheel dezer school- en koor-studie was de klinkende beoefening der muzikale schoonheid als uiting der geestelijke be schaving. Niemand behoefde dus een instrument te kopen en toch kon iedereen de muziek be oefenen.- Zong in al die eeuwen dan nooit een mens alléén? Gelukkig wel; het is niet denkbaar dat er tijden zouden zijn waarin de mens uitsluitend in gemeenschap tot zingen zou komen. Wij weten dat er trou badours, trouvères, minstrelen en minne- sanger zijn geweest; zij waren enerzijds de vertegenwoordigers van de persoonlijke muzikale illusie welke in ieder mens een zaam dromend leeft en anderzijds de voor lopers van de virtuozen die na de renais sance de aandacht der gemeenschap voor zich zouden opeisen. Ten tijde dier renaissance was de tech niek van het vervaardigen der instrumen ten zo ver gevorderd dat geleidelijk de zui- ver-instrumentale beoefening der muziek het zelfstandige koorzingen ging overheer sen. De illusie van het zingen ging over in het zang-ideaal der strijkers en blazers, maar de eigen aard der instrumenten, die geen woorden kenden, zouden de koren dwingen als instrumenten met hen mee te doen. Vergelijk de instrumentale koren van Handel en Bach met de vocale zelfstandig heden van Lassus en Palestrina. Het zingen bleef onverwoestbaar, al zou de bestemming in de wereld der muziek wisselen met de tijden. De oude dispositie van het koor, samengesteld door de natuur lijke registers van sopraan, alt, tenor en bas, zou voor altijd de basis blijven voor de muziekbeoefening; ook de instrumenten en de groepering in orkesten steunt op de registerindeling welke de natuur ons schenkt en zowel componisten als theore tici, zangers als dirigenten, weten dat de thans zo uitgebreide omvang van het klankgebied, artistiek altijd wordt beheerst door het besef dat de kern van de muzikale zaak de natuurlijke registratuur van net vocale koor is. Voor elkeen die graag zingt en dit zo lang mogelijk wil blijven doen is het van belang zijn stem in waarde te houden. Dit geldt evenzeer voor de liefhebber als voor de zogenaamde kunstenaar. De duurzaam ste stemmen zijn die welke regelmatig tech nisch worden verzorgd en deze technische verzorging is voor iedereen anders, omdat geen twee stemmen dezelfde zijn. De stem is ais „ingebouwd" onderdeel van lichaam en ziel van de mens niet te vergelijken met gefabriceerde instrumenten. Het is mijn taak niet hier over zang techniek uitvoerig te schrijven; het is trouwens mijn vak niet. Ik geef liever uiting aan mijn ideaal dat er eens een tijd moge komen waarin alle kinderen en jonge volwassenen leren zingen. De leraren mo gen dan studie maken van de zangscholen der middeleeuwen, die men overigens, ver geleken bij de moderne methoden om alles zo gemakkelijk mogelijk te maken, wel hogescholen zou mogen noemen. Ik herhaal dat de menselijke _stem_ het goedkoopste instrument is; het is bij de geboorte gekocht en betaald. Het organisme van een koor is al evenmin een dure zaak, want van nature voegen de registers zich gaarne bij elkaar. Het komt er maar op aan dat liefde voor het klinken van muzikale schoonheid dit organisme bezielt. Enfin, er is tussen hemel en aard meer spel en sport dan er thans beoefend wordt. HENDRIK ANDRIESSEN. Een tochtlokaaltje met mooi steekwerk. Donderdagmiddag is in de schouwburg te Deventer het 98ste Nederlands Landhuis houdkundig Congres geopend, dat onder voorzitterschap staat van mr. A. G. A. rid der van Rappard, burgemeester van Heem stede. Prof. dr. E. W. Hofstede, hoogleraar ln de economische en sociale geografie en de sociale statistiek aan de Landbouwhoge school te Wageningen, heeft het onderwerp „huishoudwetenschap" ingeleid. Hij be toogde, dat de wetenschap een belangrijke bijdrage kan leveren tot de oplossing van de problemen aangaande het landbouw- huishoudonderwijs en dat hoger onderwijs in de huishoudwetenschap een dringende noodzaak moet worden geacht. Mevrouw O. Willinge Prins-Vissers, pre sidente van de Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen, gaf adviezen van prac- tische aard bij studie in de huLshoud-we- tensehap aan een hogeschool.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1951 | | pagina 5