KARTENI30RP Etienne Decroux, pantomimespeler nummer één Teylers Fundatiehuis litteraire kanttekeningen De poëzie der „atonalen" OVER MUZIEK Het vragenuurtje in de Tweede Kamer Concertbezoek Drie ton Marshall-hulp voorlopig gereserveerd 3 Kleine parade der nieuwe dichtkunst Burgemeesters benoemingen Schoonheid in Haarlem en omgeving hgenda voor Haarlem Geschenken voor de gemeente Bof voor Zandvoort ZATERDAG 29 DECEMBER 1951 ONDER de KENMERKENDE titel „Atonaal" heeft de 23-jarige Simon Vinkenoog, die dit jaar debuteerde met de bundel Wondkoorts", een bloemlezing samen gesteld uit het werk van „enkele dichters die als deelhebbers aan de nieuwe poëzie kunnen worden beschouwd". Voor het eerst is daarmee een poging gedaan, een poëtisch verslag" (zoals Vinkenoog deze uitkomsten van dichterlijke bezigheid noemt) 'uit te brengen van wat de „vernieuwers" van zéér uiteenlopende leeftijden (de beide oudsten, Jan Hanlo en Koos Schuur, zijn resp. 39 en 36, de beide jongsten, Remco Campert en Hugo Claus, 22 jaar), talenten en antecedenten, ertoe heeft bewogen zo radicaal" te breken met hetgeen ,,tot dusver in het Nederlandse taalgebied als poëzie werd beschouwd". Wil men zich met alle objectiviteit en ernst openstellen voor deze dichterlijke vernieuwing, dan zal men er goed aan doen, het inleidend en biografisch commentaar van Vinkenoog achteraf te lezen en de vertekeningen van Appel en CorneiHe als zijnde een goedkope variant op wijlen het dadaïsme buiten beschouwing te laten. Wat Vinkenoog's toelichting betreft: is enjg waarachtig poëzielezer ermee gebaat en ervan gediend, als journalistiek-„tragi- ;che" bijzonderheid bij een dodelijk onge val, te lezen dat Hans Andreus „kijkt", dat Remco Campert „naar de be-bop luistert" en „gedichten schrijft", dat Hugo Claus ijét uiterlijk heeft van een Romeins kei zer" en in Parijs al dan niet „te zien is in «zelschap van een ontvoerde prinses", dat jan Hanlo zich begrepen zou voelen indien bij als Anacreon geprezen werd om zijn defensieve humor", en dat Simon Vinken oog „bloemleest" maar nooit „Bloem leest"? Men"schrijve deze opzienbare onthullingen op rekening van een jeugdig-uitdagende overmoed en luistere naar de „nieuwe poëzie", „het poëtisch réveil", dat naar Vin kenoog's zeggen (en met verwijzing naar de omstreden Amerikaanse dichter Ezza pound) internationaal zou zijn (in tegen stelling tot de „provincialiteit" van onze zie vóór 1940: van Leopold dus en Ro land Holst, van Nijhoff en Van Eyck, van Marsman en Hoornik, van Bloem en Aaf- jes). Men luistere, omdat er letterlijk in deze getuigenissen en men wil voors hands aannemen en zelfs gelóven, dat het getuigenissen zijn zo dringend om luis teren gevraagd wordt. „Luister toch. „Luister toch wat ik zeggen wou" (Jan G.'Elburg), „Luister goed" (Hugo Claus) dat is de nadrukkelijke vraag van een mens die angst voelt niet meer te worden verstaan. En daar is inderdaad reden toe. Nieuw zijn de gevoels- en gedachtenasso- ciaties, die vaak even bizar als onvolgbaar zijn; nieuw is de weerzin tegen èlk beeld, élke wending, élk woord dat zou kunnen duiden op een zweem van „traditie" (rijm, metrum, interpunctie, kortom de gehele vers-prosodie is natuurlijk allang in de ban gedaan); nieuw is óók dit wanhopige pogen in „het woord" het contact te herstellen met de wereld al is het dan een verloren ffereld met het leven al is het een .zinloos" leven. Maar zó weer niet als de vernieuwers menen of willen doen geloven: expressionisme en dadaïsme (en in zekere zin ook het surrealisme) hebben zich van dezelfde „irrationele" middelen bediend als deze nieuwe dichtkunst, die van al deze ■ismen iets meekreeg. Maar wat nieuw is - uit menselijk en artistiek oogpunt tra gisch nieuw is de chaotische uitdrukking van de chaos, de machteloze beschrijving van de machteloosheid, het doodvonnis dat het gedicht hier overzichzelf uitspreekt. Het expressionisme, anti-aesthetisch als deze nieuwe dichtkunst, vocht nog op de barri cades van de taal mét de kunst en óm de kunst, terwille van de mens, het leven, de toekomst. Plet merendeel van deze jonge ren verbergt achter verbetenheid, hoon en vernietigingsdrang de angst voor de be ruchte „leegte", verbergt achter de „atona liteit" (wat zoveel zeggen wil als het ont breken van een vaste grondtoon) de atonie (wat medisch „verzwakking" of „slapte" betekent). Dat dus en dan nog maar betrekkelijk -is internationaal „nieuw": de „belijdenis van overmacht en onvermogen" (aldus Vin kenoog in „Wondkoorts"), waaruit geen poëzie, over welke dan ook, kan voort komen, óók niet als men van de nood van het onvermogen een deugd maakt met de fraze „dat de dichter dichter is en geen slaaf meer van de vorm." „Luister toch naar wat ik zeggen wou Zeggen wóu, maar niet kan! Deze dichters jagen ademloos achter woorden, de woorden achter klanken, de klanken achter een stem aan, een menselijke, een dichterlijke stem, door alle zonderlinge gevoels- en gedach- tenverbindingen heen die geen verbond kunnen aangaan, geen kristal kunnen vor men dat poëzie heet, omdat ze zwervende, tastende, stromende blijven. Fragmentarische poëzie Natuurlijk is er poëzie in deze bundel te vinden, niet alleen bij een oudere dichter als Koos Schuur oud-redacteur van „Het Woord", die de aesthetiek met de wil uit bant, maar in zijn hart niet ontrouw kan worden maar ook fragmentarisch bij de jongeren en wel juist daar, waar zij er zich ADVERTENTIE DE STOFZUIGER SPECIAALZAAK Gen. Cronjéstraat 43 - Kruidbergerweg 51 Telefoon 16990 - 17696 Spaarne 3 Haarlem. Vanaf 2.50 per week. Ook voor reparatie en onderdelen van alle merken niet op kunnen beroemen „bewoners in wilde-beestenhuiden van het natuurreser vaat, genaamd: „De Moderne Nederlandse Dichtkunst" te zijn. Maar is dat genoeg om met Vinkenoog te kunnen spreken van „de hermetiek van deze poëzie", van d e „nieu we dichtkunst"? Redt men het poëtisch ge halte van deze getuigenissen met een be roep op de chaotische en „zinloze" tijd die ze ingeeft? Men denkt aan Marsman: „de dichter mag zijn wat hij wil, zonder boven natuurlijke, boven- of buiten-menselijke, sirenische aandoening, zoals het genoemd is, is hij niet s." De getuigenissen men hoort ze ten dele getroffen aan. Wie zou er de dichter er een verwijt van maken als hij, tragisch genoeg, belijdt: „het leven gaat buiten mij om" (Hans Andreus), „wandel met mij de par ken verbanning en twijfel" of „o generalen, proef de lyriek van mijn rotting" (Gerrit Kouwenaar), „o, red mij uit dit koud huis (Hans Lodeizen t). Wie zou niet naar hem luisteren met het volle begrip van hart en hoofd, met alle menselijke deelneming, wanneer hij zijn verlangen uitspreekt naar „wat schuchter en vrijgevig, gaaf maar broos is" (Jan Hanlo) of zich tot in het' merg gekwetst afvraagt: „waarom, waarom zijn alle dingen anders?" (Paul Rodenko)? Maar een getuigenis, hoe diep opgeweld uit de nood van de tijd, een belijdende, hoe overkropt van chaotische gevoelens, hoe ver beten zich te weer stellen met de wapens van schamperheid, verbittering en hoon of vervuld van een diep bekommerd-zijn om het lot der menselijke samenleving, zal geen waarachtige poëzie worden, zolang de woorden verre blijven van (zoals Hoornik het noemde) „de gemeenschap der beziel den, van waaruit de dichter zijn inspiratie ontvangt." Daartoe blijkbaar (nog) on machtig, richt deze „nieuwe dichtkunst zich tegen poëzie en derhalve tegen zichzelf. C. J. E. DINAUX „Atonaal", Bloemlezing uit de gedichten van Hans Andreus, Remco Campert, Hugo Claus. Jan G. Elburg, Jan Hanlo, Gerrit Kou wenaar, Hans Lodeizen, Lucebert, Paul Roden ko, Koos Schuur, Simon Vinkenoog, samen gesteld en ingeleid door Simon Vinkenoog (A. A. M. Stols, 's-Gravenhage). Op Nieuwjaarsdag begint in Den Haag de eerste tournée door ons land van Etiën- ne Decroux en zijn pantomimespelers, welk gezelschap op 14 Januari in het gebouw St. Bavo voor de Haarlemse Kunstgemeen schap optreedt. De twee hoofdnummers van het programma zijn de suite „Kleine soldaten" over het leven in oorlog en vrede van een aantal dienstplichtigen en „Antiek duel". Dit laatste nummer werd door De croux speciaal in scène gezet ten behoeve van de opvoering van „Antonius en Cleo patra" van Shakespeare door de Comédie Frangaise onder regie van Jean-Louis Bar- rault. Met wat Decroux over de kunst van de mime met de hem eigen geestdrift weet te vertellen, zou men gemakkelijk deze gehele courant kunnen vullen op een manier die iedereen tot belangstelling prikkelt. Want hij is er letterlijk van bezeten. Na als zie kendrager aan het front te zijn werkzaam geweest, kwam Decroux in 1920 al? aan komend acteur bij het Théatre du Vieux Colombier terecht, waar Jacques Copeau zijn leerlingen pantomimische oefeningen liet verrichten als onderdeel van hun trai ning. Tegelijkertijd onderging Decroux echter nog een andere invloed, namelijk van de vermaarde bokser Georges Carpen- tier, van wie hij leerde een uiterst econo misch gebruik te maken van zijn krachten om een maximaal effect te bei-eiken. Deze „sportieve trek" kenmerkt zijn stijl nog altijd. Eenmaal vervuld van de gedachte dat de pantomime als vroeger in de tijd van Deburau niet alleen, maar ook in die van de commedia dell'arte weer recht op een zelfstandige bestaansvorm had, richtte hij al zijn vermogens op de vervul ling van dit ideaal. Zijn eerste voorstelling gaf hij tezamen met Barrault, die een pantomimisch spel van een roman van Faulkner had gemaakt en die met enkele volhardende medewer kers in een klein theater tot vertoning bracht. Het experiment trok de aandacht van enkele critici, maar Barrault ging al spoedig andere wegen, hoewel men hem met zijn leermeester samen (Decroux speel de de rol van vader Deburau) nog in de film „Les enfants du paradis" als mimeur heeft kunnen zien. In 1941 opende Etiënne Decroux eindelijk zijn al zo lang begeerde school. Zijn begaafde leerling Marcel Mar- ceau trok na de tweede wereldoorlog met zijn éénmans-pantomimes de wereld in. Men zal zich stellig zijn optreden in Haar lem nog herinneren, als men zo bevoor recht is geweest daarvan getuige te zijn. En nu komt Decroux zelf, met zijn in 1943 in het leven geroepen ensemble, waar van zijn zoon Maximilien en zijn Ameri kaanse medewerker Alvin Epstein de voor naamste krachten zijn. Dit bezoek moet stellig gerekend worden tot de hoogtepun ten van het theaterseizoen. Als scheppend artist in dit genre is nïisschien alleen Chap lin zijn meerdere. Een scène uit de revue van het soldatenleven in vijj aaneengeschakelde bedrijven. Met ingang van 16 Januari zijn benoemd: tot burgemeester van Valkenburg (Z.H.) W. M. van Harst, eerste commies ter gemeente secretarie van Abcoude: van Oud Pekela mr. dr. A. A. H. Stolk. laatstelijk secretaris van het parlement van Oost-Indonesië; van Bladel en Netersel (N.B.) P. C. Ballings, commies bij de afdeling ambtenarenzaken van het ministerie van Binnenlandse Zaken en van Hoogeloon (N.B.) J. Th. van Woen- sel. hoofdcommies ter secretarie van Loon op Zand. ADVERTENTIE Luxor: „Morgen is te laat", 14 j„ 7 en 9.15 uur. City: „Francis weet 't beter", alle leeft., en 9.15 uur. Spaarne: „De doodskoppen vallei", 14 j., 7 en 9.15 uur. Frans Hals: „De P'ratenhoofdman", 14 j., 7 en 9.15 uur. Rem brandt: „Vader plukt de vruchten", 14 j., 'en 9.15 uur. Palace: „Alice in Wonderland", a'le leeft., 7 en 9.15 uur. Minerva (Heem stede): „Holiday in Mexico", alle leeft. 7 en 9.30 uur ZONDAG 30 DECEMBER Stadsschouwburg: „De passiebloem" (Rot terdams toneel), 8 uur. Concertgebouw: Op treden van Jonglisto, Willy Vervoort e. a„ 8 uur. Luxor: „Bagdad", 14 j., 11.30 uur. „Mor sen is te laat", 14 j„ 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. City: Jeugdvoorstelling, alle leeft., 10.30 uur. Jrancis weet 't beter", alle leeft., 2.15, 4.30, en 9.15 uur. Spaarne: „De doodskoppen- vallei", 14 j., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: „De piratenihoofdman", 14 j„ 2. 4.30, 7 en S.15 uur. Rembrandt: „Rigoletto", 14 j„ 11 uur. „Vader plukt de vruchten", 14 j„ 2, 4.15, en 9.15 uur. Palace: „Alice in wonderland", alle leeft., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Minerva (Heemstede) „Holiday in Mexico", alle leeft., 2. 4.30, 7 en 9.30 uur. MAANDAG 31 DECEMBER Rembrandt, Luxor, Palace: 2, 4.15 uur. Frans Hals: 2.30 en 7 uur. City: Jeugdpro gramma 10.30 uur. Spaarne: 2.30 uur. Minerva (Heemstede): 2.30 en 7 uur. In dc Damstraat bij het Spaarne staat Teylers Fundatiehuis, dat de voorbijganger opvalt door twee mooie trapgevels. Eigenlijk zijn het, wat de voorgevels aangaat, twee huizen, maar van binnen is er een geheel van ge maakt. De samenvoe ging dateert trouwens al van 1781. Het huis aan de kant van het Klokhuis- plein werd in 1740 gekocht door Pieter Teyler van der Hulst. Het was toen 25 jaar oud; dit bouwjaar is trouwens in de gevel in steen vastgelegd. 38 jaar heeft Van der Hulst daar gewoond. Toen- in 1778 zijn testament werd ge opend, bleek dat (en kele bezittingen uit gezonderd) de rijke nalatenschap „ten eeuwige dagen moest blijven onder opzicht, bewind, aanleg en beheer van vijf daar toe door hem be noemde personen en cenen, door hem aan gewezen boekhouder, en hunne opvolgers in der tijd". Het ka pitaal moest voorna melijk dienen tot op richting en onder houd van twee Ge- Een der gangen in nootschappen, ieder onder het bestuur van zes personen staande, en die op bepaalde tijden in zijn woonhuis zou den moeten vergaderen. De werkzaamhe den van het „Teylers Godgeleerd Genoot schap" moesten zich bepalen om onder werpen, tot de „Waarheid en Vrijheid in den Christelijken Godsdienst en den Bur gerstaat behoorende", te behandelen. Het „Teylers Natuurkundig Genootschap" moest dienen ter behandeling van onder werpen, betrekking hebbende op de „Na tuurkunde, Dichtkunde, Historiekunde, Teekenkunde en Penningkunde". Beide genootschappen moesten elk jaar een prijs vraag uitschrijven. Als prijs moest uitge loofd worden een gouden legpenning. Zijn woonhuis in de Damstraat zou nooit mogen worden verkocht, maar moest al tijd beschikbaar blijven voor vergaderin- Iri 1580 kwam in Haarlem een 18-jarige jongeman van adellijke huize, Thomas Teyler. Een Bijbel en een klein bedrag aan geld was al het stoffelijke wat hij had meegenomen. Maar belangrijker was zijn vrijheidszin. In zijn vaderland had hij zich aangesloten bij de Doopsgezinden, maar om des geloofs wil was hij zijn ouderlijk huis ontvlucht. Als fabrikant toonde Tho mas Teyler veel ondernemingslust en hij vergaarde zich een groot vermogen. Pieter Teyler van der Hulst is zijn klein zoon. Hij drukte waardig de voetstappen van zijn grootvader. Bij zijn leven drukte hij reeds een stempel op de Haarlemse sa menleving en door zijn erflatingen is hij dit ook na zijn dood blijven doen. Tot op de huidige dag. In 1878, dus een eeuw na de dood van Pieter Teyler van der Hulst, besloten de directeuren tot de bouw van een nieuw museum om aan de (in de loop der jaren sterk uitgebreide) verzameling een waar diger huisvesting te geven. Daartoe werd een prijsvraag uitgeschreven die leidde tot de bouw van het museum aan het Spaarne zoals wij dat kennen. In Teylers Fundatiehuis'wekken vooral de gangen met mooi stuc-werk en fraaie eikenhouten trappen de bewondering. Al les in de stijl Lodewijk XIV. De vergaderzaal heeft een mooie betim mering in Lodewijk XIV-stijl. Ook de marmeren schoorsteenmantel die daar staat is een juweel. Teylers Fundatiehuis werd lange tijd bewoond door de heer H. van Borssum Buisman (conservator van het schilderijen en tekeningenbezit van Teylers Museum) die onlangs is overleden. C. J. van T. De Tweede Kamerleden Romme, Don ker, Schouten, Tilanus en Oud, respectieve lijk voorzitters van de fracties van K.V.P., P. v. d. A., A.-R., C.-H. en V.V.D., hebben een voorstel tot wijziging van artikel 16 van het Reglement van Orde van de Twee de Kamer ingediend, dat beoogt de huidige regeling voor het mondeling stellen van vragen aan de ministers te verbeteren. Het is in de praktijk regel geworden, dat vragen schriftelijk beantwoord worden. De voorstellers zijn van oordeel, dat monde linge beantwoording behoort te worden bevorderd, niet alleen omdat dit er toe kan bijdragen, dat de vergaderingen een levendig karakter verkrijgen, maar vooral omdat op die wijze het doel van het stellen van vragen beter tot zijn recht komt. De gevraagde inlichtingen worden bij mon delinge behandeling gewoonlijk spoediger verstrekt en het is dan bovendien moge lijk door het stellen van een nadere vraag onmiddellijk een opheldering te verkrijgen, welke bij schriftelijke beantwoording het zij in het geheel niet, hetzij pas bij de schriftelijke beantwoording van een nieuwe schriftelijke vraag, dus geruime tijd later, verkregen kan worden. De voorstellers hebben daarom een regeling ontworpen, welke enerzijds duidelijk doet uitkomen, dat beantwoording hetzij mondeling, hetzij schriftelijk kan geschieden, maar ander zijds er de nadruk op legt, dat in de regel de beantwoording mondeling plaats vindt en in dat geval tevens het verkrijgen van nadere opheldering bevordert. Dit laatste kan geschieden door toe te laten, dat niet alleen de steller der oorspronkelijke vraag, doch ook andere leden der Kamer een na dere vraag stellen. B. en W. stellen de gemeenteraad voor. met betuiging van dank aan de schenkers, voor de gemeente in eigendom te aanvaarden ter plaatsing in het Frans Halsmuseum een portret van J. Hezemans (anno 1917) door de schilder H. J. Wesseling en een copie door H. J. Wesseling naar het portret van Herman Langelius door Frans Hals in het Musée de Picardie te Amiëns, beide geschonken dooi de heer D. F. Wesseling te Heemstede en twee tinnen kandelaars en een tinnen kom foor uit de werkplaats van de Haarlemmer Overbeek, geschonken door mevrouw A. A. MetzBacker Overbeek te Vorden. Voorts ter plaatsing in het gebouw voor Sociale Zaken een door het personeel van deze dienst aangeboden schilderij van het Pro veniershuis van de hand van de schilder Poppe Damave. ADVERTENTIE Mijn vriend Fermate, die zeer ernstig is, en ik, die het niet ben als een ander het wel is, zijn het over één ding zeker eens, en dat is dat er onder de muziekluisteraars nog altijd velen zijn die in plaats van lief de voor de muziek rare begrippen daar van hebben. Wij zaten samen maar om dat Fermate en ik onder hetzelfde schedel dak wonen, moet ik maar zeggen: ik zat vóór een paar dames op een concert en hoorde haar praten of deftig fluisteren. Het was gedurende het eerste nummer van het programma: de ouverture „Coriolanus" van Beethoven. De eerste twee maten be reiden een formidabel forte-accoord voor. Daar hadden de dames niet op gerekend, en dus praatten zij in de derde maat plotseling te sterk. Ik hoorde: „heerlijke solist.Dit sloeg natuurlijk op de 'we reldberoemde man die straks het Vijfde Pianoconcert van Beethoven zou spelen. Nu vind ik omdraaien en „stil zijn" zeg gen niet hoffelijk als het dames geldt en dus deed ik het niet en bleef zo goed mo gelijk luisteren naar de prachtige ouver ture. Toen het stuk uit was, kwam er uit de zaal een soort applaus dat matig was in verhouding tot de enthousiaste muziek welke de toehoorders geschonken was. Het publiek schijnt zijn „warme dank" met op staan en opgeheven klaphanden, altijd al leen te willen spenderen aan de solist; men vindt de voordracht door het orkest van minder belang. Die beide fluisterende dames waren van deze geesteshouding na tuurlijk ook vervuld. „Daar komt hijHij lijkt een eenvou dige man, maar ja, het uiterlijk zegt niet alles". Het Vijfde Concert brandde los en de dames waren stil. De pianist speelde natuurlijk goed; ze spelen allemaal goed de een nog vlugger en sterker en zach ter dan de ander, maar allemaal goed. Zij hebben allen het Vijfde Concert sinds hun vijftiende jaar tot bloedens toe gestudeerd, met hoge polsen en lage polsen, met pianistische principes, met juist wel ro mantiek of juist geen romantiek, of zonder principes, maar met ieder jaar gewijzigde vingerzettingen of andere doodernstige be langrijkheden. De mannetjes spelen het stuk als leeuwen en er zijn ook vrouwen die het zware werk wel aan kunnen, dat zijn dan leeuwinnen. Ook de pianist op dit concert speelde voortreffelijk, beter ge zegd: reuze-mooi, om te huilen-zó-dende- rend, eenvoudig ongelooflijk, daverend virtuoos, enzovoorts, enzovoorts. U kent die uitdrukkingen, waarde lezer, u ge bruikt ze natuurlijk nooit, maar u hoort ze om u heen. Enfin, de pianist vergiste zich nergens en droogde keurig zijn voor hoofd af als het orkest zijn symphonische partij zonder de piano te spelen likd. Deze discrete manoeuvre aan het enigszins war me hoofd leidt de hoorders wel wat van de muziek af, maar dat hindert niet want het is dan toch maar „het orkest alleen". Toen het pianoconcert geëindigd was, kwam het publiek al applaudisserende overeind en had enige heerlijke ogenblik ken. Fermate wou mij iets zeggen over het tweede deel van het juist gespeelde stuk, maar ik fluisterde hem in dat hij eens voorzichtig moest omkijken. De ene dame lachte uit de zevende hemel, de andere pinkte van een bleke wang een traan weg. Toen de kruitdamp in de zaal was opge trokken bleef ik in mijn stoel zitten rusten. Dit deden de dames blijkbaar ook; zij had den geen heren bij zich die haar koffie zouden presenteren. En nu luisterde ik on schuldig naar het vrouwelijk praatconcert achter mij. „Hij speelde zalig, hè?" „Ja, goddelijk! Nu zie ik dat er na de pau ze een symphonie van Bruckner komt en niets anders; dat zal dan wel vreselijk lang zijn. Zullen we weggaan? De solist hebben we gehoord". „Ja, het voornaamste hebben we gehad, maar nu heb ik eens gelezen dat die mu ziek van Bruckner een geestelijke beteke nis heeft en bovendien zegt mijn man dat ik van het abonnement volledig moet pro fiteren". „Nou ja, die mannen; maar ik wil wel blijven, het zal in ieder geval wel niet van die moderne muziek zijn waarvan je al leen rare geluiden hoort". „Ja, die moderne muziek; ik begrijp niet hoe die dirigenten ze ons durven voorzet ten. Het bederft onze mooie avond, dat zegt men algemeen. Het is waar, je hebt natuurlijk de solist, maar die treedt meest al maar met een enkel stuk op. Ik hoorde van een vriendin, die lang in Kopenhagen was, dat in het buitenland de solisten soms de gehele avond optreden, het orkest al leen maar begeleidt en niets er om heen doet". „Dat lijkt me enig!" Fermate stond (in mij) op en zei dat het van mij eigenlijk hatelijk is om mij in de belachelijkheid van zo'n gesprek te ver meien. Ik zei dat ik mij eerlijk ergerde en dat zoiets mij doet denken aan de tijd waarin concerten aangelegenheden waren zoals er een in „De familie Kegge" wordt beschreven. Fermate vindt dat men zich niet moet ergeren en dat er op de markt van het muziekleven altijd dwaze situaties zullen zijn. Ook onzin is schilderachtig, zegt hij, en het behoort blijkbaar tot de zelfkant van het concerten-organisme in onze maatschappij. Toen begon de sym phonie van Bruckner. HENDRIK ANDRIESSEN het oude woonhuis v. d. Hulst. van Pieter Teyler gen van directeuren en leden der genoot schappen. Teyler van der Hulst was een beoefenaar van de wetenschap, die hij, als zeer ver mogend man, krachtig bevorderde. Hij be zat een grote verzameling wetenschappe lijke werken, natuurkundige werktuigen, naturaliën, penningen, prenten en munten. Zijn testament legde vast dat die verzame ling bewaard moest blijven en bovendien uitgebreid. Aanvankelijk werd de verzameling in het woonhuis en het aangrenzende pand (dat, zoals we reeds schreven, in 1781 werd aangekocht) bewaard. Reeds meermalen hebben wij in onze courant een overzicht gegeven van de le vensloop van Pieter Teyler van der Hulst. Thans verstaan wij met enkele punten. De vergaderzaal. De burgemeester van Zandvoort, mr. H. M. van Fenema, heeft gisteren een telefo nisch onderhoud gehad met de regerings commissaris voor het vreemdelingenver keer, de heer Groeneveld Meyer, die de verdeling van de Marshall-gelden voor het Nederlandse hotelwezen regelt. De heer Groeneveld Meyer heeft zich daarin bereid verklaard de drie ton aan Marshall-gelden, die voor het plan-Riche waren bestemd, voorlopig te blokkeren, totdat de burge meester in het nieuwe jaar een onderhoud met hem heeft gehad over deze kwestie. Zoals bekend, is het plan tot het bouwen van een hotel bij bad-Riche eergisteren ge torpedeerd door een besluit van de Zand- voortse gemeenteraad, die weigerde een wijziging in het uitbreidingsplan van de gemeente goed te keuren, waardoor in dit geval het tot nu verboden bouwen langs de zeereep mogelijk zou worden. Wanneer de burgemeester de heer Groe neveld Meyer bereid zal vinden, de drie ton Marshall-hulp alsnog enige tijd voor Zand voort vast te houden, zal hij pogen aan de in de raad gerezen bezwaren tegemoet te komen, om zo het plan-Riche toch nog doorgang te kunnen laten vinden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1951 | | pagina 13