KARTENI30RP
Etienne Decroux, pantomimespeler nummer één
Teylers Fundatiehuis
litteraire kanttekeningen
De poëzie der „atonalen"
OVER MUZIEK
Het vragenuurtje
in de Tweede Kamer
Concertbezoek
Drie ton Marshall-hulp
voorlopig gereserveerd
3
Kleine parade der nieuwe dichtkunst
Burgemeesters
benoemingen
Schoonheid in Haarlem en omgeving
hgenda voor Haarlem
Geschenken voor de
gemeente
Bof voor Zandvoort
ZATERDAG 29 DECEMBER 1951
ONDER de KENMERKENDE titel „Atonaal" heeft de 23-jarige Simon Vinkenoog,
die dit jaar debuteerde met de bundel Wondkoorts", een bloemlezing samen
gesteld uit het werk van „enkele dichters die als deelhebbers aan de nieuwe poëzie
kunnen worden beschouwd". Voor het eerst is daarmee een poging gedaan, een
poëtisch verslag" (zoals Vinkenoog deze uitkomsten van dichterlijke bezigheid noemt)
'uit te brengen van wat de „vernieuwers" van zéér uiteenlopende leeftijden (de beide
oudsten, Jan Hanlo en Koos Schuur, zijn resp. 39 en 36, de beide jongsten, Remco
Campert en Hugo Claus, 22 jaar), talenten en antecedenten, ertoe heeft bewogen zo
radicaal" te breken met hetgeen ,,tot dusver in het Nederlandse taalgebied als poëzie
werd beschouwd". Wil men zich met alle objectiviteit en ernst openstellen voor deze
dichterlijke vernieuwing, dan zal men er goed aan doen, het inleidend en biografisch
commentaar van Vinkenoog achteraf te lezen en de vertekeningen van Appel en
CorneiHe als zijnde een goedkope variant op wijlen het dadaïsme buiten beschouwing
te laten.
Wat Vinkenoog's toelichting betreft: is
enjg waarachtig poëzielezer ermee gebaat
en ervan gediend, als journalistiek-„tragi-
;che" bijzonderheid bij een dodelijk onge
val, te lezen dat Hans Andreus „kijkt", dat
Remco Campert „naar de be-bop luistert"
en „gedichten schrijft", dat Hugo Claus
ijét uiterlijk heeft van een Romeins kei
zer" en in Parijs al dan niet „te zien is in
«zelschap van een ontvoerde prinses", dat
jan Hanlo zich begrepen zou voelen indien
bij als Anacreon geprezen werd om zijn
defensieve humor", en dat Simon Vinken
oog „bloemleest" maar nooit „Bloem leest"?
Men"schrijve deze opzienbare onthullingen
op rekening van een jeugdig-uitdagende
overmoed en luistere naar de „nieuwe
poëzie", „het poëtisch réveil", dat naar Vin
kenoog's zeggen (en met verwijzing naar de
omstreden Amerikaanse dichter Ezza
pound) internationaal zou zijn (in tegen
stelling tot de „provincialiteit" van onze
zie vóór 1940: van Leopold dus en Ro
land Holst, van Nijhoff en Van Eyck, van
Marsman en Hoornik, van Bloem en Aaf-
jes). Men luistere, omdat er letterlijk in
deze getuigenissen en men wil voors
hands aannemen en zelfs gelóven, dat het
getuigenissen zijn zo dringend om luis
teren gevraagd wordt.
„Luister toch.
„Luister toch wat ik zeggen wou" (Jan
G.'Elburg), „Luister goed" (Hugo Claus)
dat is de nadrukkelijke vraag van een
mens die angst voelt niet meer te worden
verstaan. En daar is inderdaad reden toe.
Nieuw zijn de gevoels- en gedachtenasso-
ciaties, die vaak even bizar als onvolgbaar
zijn; nieuw is de weerzin tegen èlk beeld,
élke wending, élk woord dat zou kunnen
duiden op een zweem van „traditie" (rijm,
metrum, interpunctie, kortom de gehele
vers-prosodie is natuurlijk allang in de ban
gedaan); nieuw is óók dit wanhopige pogen
in „het woord" het contact te herstellen
met de wereld al is het dan een verloren
ffereld met het leven al is het een
.zinloos" leven. Maar zó weer niet als de
vernieuwers menen of willen doen geloven:
expressionisme en dadaïsme (en in zekere
zin ook het surrealisme) hebben zich van
dezelfde „irrationele" middelen bediend als
deze nieuwe dichtkunst, die van al deze
■ismen iets meekreeg. Maar wat nieuw is
- uit menselijk en artistiek oogpunt tra
gisch nieuw is de chaotische uitdrukking
van de chaos, de machteloze beschrijving
van de machteloosheid, het doodvonnis dat
het gedicht hier overzichzelf uitspreekt. Het
expressionisme, anti-aesthetisch als deze
nieuwe dichtkunst, vocht nog op de barri
cades van de taal mét de kunst en óm de
kunst, terwille van de mens, het leven, de
toekomst. Plet merendeel van deze jonge
ren verbergt achter verbetenheid, hoon en
vernietigingsdrang de angst voor de be
ruchte „leegte", verbergt achter de „atona
liteit" (wat zoveel zeggen wil als het ont
breken van een vaste grondtoon) de atonie
(wat medisch „verzwakking" of „slapte"
betekent).
Dat dus en dan nog maar betrekkelijk
-is internationaal „nieuw": de „belijdenis
van overmacht en onvermogen" (aldus Vin
kenoog in „Wondkoorts"), waaruit geen
poëzie, over welke dan ook, kan voort
komen, óók niet als men van de nood van
het onvermogen een deugd maakt met de
fraze „dat de dichter dichter is en geen
slaaf meer van de vorm."
„Luister toch naar wat ik zeggen wou
Zeggen wóu, maar niet kan! Deze dichters
jagen ademloos achter woorden, de woorden
achter klanken, de klanken achter een stem
aan, een menselijke, een dichterlijke stem,
door alle zonderlinge gevoels- en gedach-
tenverbindingen heen die geen verbond
kunnen aangaan, geen kristal kunnen vor
men dat poëzie heet, omdat ze zwervende,
tastende, stromende blijven.
Fragmentarische poëzie
Natuurlijk is er poëzie in deze bundel te
vinden, niet alleen bij een oudere dichter
als Koos Schuur oud-redacteur van „Het
Woord", die de aesthetiek met de wil uit
bant, maar in zijn hart niet ontrouw kan
worden maar ook fragmentarisch bij de
jongeren en wel juist daar, waar zij er zich
ADVERTENTIE
DE STOFZUIGER SPECIAALZAAK
Gen. Cronjéstraat 43 - Kruidbergerweg 51
Telefoon 16990 - 17696 Spaarne 3
Haarlem.
Vanaf 2.50 per week.
Ook voor reparatie en onderdelen van
alle merken
niet op kunnen beroemen „bewoners in
wilde-beestenhuiden van het natuurreser
vaat, genaamd: „De Moderne Nederlandse
Dichtkunst" te zijn. Maar is dat genoeg om
met Vinkenoog te kunnen spreken van „de
hermetiek van deze poëzie", van d e „nieu
we dichtkunst"? Redt men het poëtisch ge
halte van deze getuigenissen met een be
roep op de chaotische en „zinloze" tijd die
ze ingeeft? Men denkt aan Marsman: „de
dichter mag zijn wat hij wil, zonder boven
natuurlijke, boven- of buiten-menselijke,
sirenische aandoening, zoals het genoemd is,
is hij niet s."
De getuigenissen men hoort ze ten dele
getroffen aan. Wie zou er de dichter er een
verwijt van maken als hij, tragisch genoeg,
belijdt: „het leven gaat buiten mij om"
(Hans Andreus), „wandel met mij de par
ken verbanning en twijfel" of „o generalen,
proef de lyriek van mijn rotting" (Gerrit
Kouwenaar), „o, red mij uit dit koud huis
(Hans Lodeizen t). Wie zou niet naar hem
luisteren met het volle begrip van hart en
hoofd, met alle menselijke deelneming,
wanneer hij zijn verlangen uitspreekt naar
„wat schuchter en vrijgevig, gaaf maar
broos is" (Jan Hanlo) of zich tot in het'
merg gekwetst afvraagt: „waarom, waarom
zijn alle dingen anders?" (Paul Rodenko)?
Maar een getuigenis, hoe diep opgeweld
uit de nood van de tijd, een belijdende, hoe
overkropt van chaotische gevoelens, hoe ver
beten zich te weer stellen met de wapens
van schamperheid, verbittering en hoon of
vervuld van een diep bekommerd-zijn om
het lot der menselijke samenleving, zal
geen waarachtige poëzie worden, zolang de
woorden verre blijven van (zoals Hoornik
het noemde) „de gemeenschap der beziel
den, van waaruit de dichter zijn inspiratie
ontvangt." Daartoe blijkbaar (nog) on
machtig, richt deze „nieuwe dichtkunst
zich tegen poëzie en derhalve tegen zichzelf.
C. J. E. DINAUX
„Atonaal", Bloemlezing uit de gedichten
van Hans Andreus, Remco Campert, Hugo
Claus. Jan G. Elburg, Jan Hanlo, Gerrit Kou
wenaar, Hans Lodeizen, Lucebert, Paul Roden
ko, Koos Schuur, Simon Vinkenoog, samen
gesteld en ingeleid door Simon Vinkenoog (A.
A. M. Stols, 's-Gravenhage).
Op Nieuwjaarsdag begint in Den Haag
de eerste tournée door ons land van Etiën-
ne Decroux en zijn pantomimespelers, welk
gezelschap op 14 Januari in het gebouw St.
Bavo voor de Haarlemse Kunstgemeen
schap optreedt. De twee hoofdnummers
van het programma zijn de suite „Kleine
soldaten" over het leven in oorlog en vrede
van een aantal dienstplichtigen en „Antiek
duel". Dit laatste nummer werd door De
croux speciaal in scène gezet ten behoeve
van de opvoering van „Antonius en Cleo
patra" van Shakespeare door de Comédie
Frangaise onder regie van Jean-Louis Bar-
rault.
Met wat Decroux over de kunst van de
mime met de hem eigen geestdrift weet te
vertellen, zou men gemakkelijk deze gehele
courant kunnen vullen op een manier die
iedereen tot belangstelling prikkelt. Want
hij is er letterlijk van bezeten. Na als zie
kendrager aan het front te zijn werkzaam
geweest, kwam Decroux in 1920 al? aan
komend acteur bij het Théatre du Vieux
Colombier terecht, waar Jacques Copeau
zijn leerlingen pantomimische oefeningen
liet verrichten als onderdeel van hun trai
ning. Tegelijkertijd onderging Decroux
echter nog een andere invloed, namelijk
van de vermaarde bokser Georges Carpen-
tier, van wie hij leerde een uiterst econo
misch gebruik te maken van zijn krachten
om een maximaal effect te bei-eiken. Deze
„sportieve trek" kenmerkt zijn stijl nog
altijd. Eenmaal vervuld van de gedachte
dat de pantomime als vroeger in de tijd
van Deburau niet alleen, maar ook in die
van de commedia dell'arte weer recht
op een zelfstandige bestaansvorm had,
richtte hij al zijn vermogens op de vervul
ling van dit ideaal.
Zijn eerste voorstelling gaf hij tezamen
met Barrault, die een pantomimisch spel
van een roman van Faulkner had gemaakt
en die met enkele volhardende medewer
kers in een klein theater tot vertoning
bracht. Het experiment trok de aandacht
van enkele critici, maar Barrault ging al
spoedig andere wegen, hoewel men hem
met zijn leermeester samen (Decroux speel
de de rol van vader Deburau) nog in de
film „Les enfants du paradis" als mimeur
heeft kunnen zien. In 1941 opende Etiënne
Decroux eindelijk zijn al zo lang begeerde
school. Zijn begaafde leerling Marcel Mar-
ceau trok na de tweede wereldoorlog met
zijn éénmans-pantomimes de wereld in.
Men zal zich stellig zijn optreden in Haar
lem nog herinneren, als men zo bevoor
recht is geweest daarvan getuige te zijn.
En nu komt Decroux zelf, met zijn in
1943 in het leven geroepen ensemble, waar
van zijn zoon Maximilien en zijn Ameri
kaanse medewerker Alvin Epstein de voor
naamste krachten zijn. Dit bezoek moet
stellig gerekend worden tot de hoogtepun
ten van het theaterseizoen. Als scheppend
artist in dit genre is nïisschien alleen Chap
lin zijn meerdere.
Een scène uit de revue van het soldatenleven in vijj aaneengeschakelde bedrijven.
Met ingang van 16 Januari zijn benoemd:
tot burgemeester van Valkenburg (Z.H.) W.
M. van Harst, eerste commies ter gemeente
secretarie van Abcoude: van Oud Pekela mr.
dr. A. A. H. Stolk. laatstelijk secretaris van
het parlement van Oost-Indonesië; van
Bladel en Netersel (N.B.) P. C. Ballings,
commies bij de afdeling ambtenarenzaken
van het ministerie van Binnenlandse Zaken
en van Hoogeloon (N.B.) J. Th. van Woen-
sel. hoofdcommies ter secretarie van Loon
op Zand.
ADVERTENTIE
Luxor: „Morgen is te laat", 14 j„ 7 en 9.15
uur. City: „Francis weet 't beter", alle leeft.,
en 9.15 uur. Spaarne: „De doodskoppen
vallei", 14 j., 7 en 9.15 uur. Frans Hals: „De
P'ratenhoofdman", 14 j., 7 en 9.15 uur. Rem
brandt: „Vader plukt de vruchten", 14 j.,
'en 9.15 uur. Palace: „Alice in Wonderland",
a'le leeft., 7 en 9.15 uur. Minerva (Heem
stede): „Holiday in Mexico", alle leeft. 7 en
9.30 uur
ZONDAG 30 DECEMBER
Stadsschouwburg: „De passiebloem" (Rot
terdams toneel), 8 uur. Concertgebouw: Op
treden van Jonglisto, Willy Vervoort e. a„ 8
uur. Luxor: „Bagdad", 14 j., 11.30 uur. „Mor
sen is te laat", 14 j„ 2, 4.15, 7 en 9.15 uur.
City: Jeugdvoorstelling, alle leeft., 10.30 uur.
Jrancis weet 't beter", alle leeft., 2.15, 4.30,
en 9.15 uur. Spaarne: „De doodskoppen-
vallei", 14 j., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Frans
Hals: „De piratenihoofdman", 14 j„ 2. 4.30, 7
en S.15 uur. Rembrandt: „Rigoletto", 14 j„ 11
uur. „Vader plukt de vruchten", 14 j„ 2, 4.15,
en 9.15 uur. Palace: „Alice in wonderland",
alle leeft., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Minerva
(Heemstede) „Holiday in Mexico", alle leeft.,
2. 4.30, 7 en 9.30 uur.
MAANDAG 31 DECEMBER
Rembrandt, Luxor, Palace: 2, 4.15 uur.
Frans Hals: 2.30 en 7 uur. City: Jeugdpro
gramma 10.30 uur. Spaarne: 2.30 uur. Minerva
(Heemstede): 2.30 en 7 uur.
In dc Damstraat bij
het Spaarne staat
Teylers Fundatiehuis,
dat de voorbijganger
opvalt door twee
mooie trapgevels.
Eigenlijk zijn het,
wat de voorgevels
aangaat, twee huizen,
maar van binnen is
er een geheel van ge
maakt. De samenvoe
ging dateert trouwens
al van 1781.
Het huis aan de kant
van het Klokhuis-
plein werd in 1740
gekocht door Pieter
Teyler van der Hulst.
Het was toen 25 jaar
oud; dit bouwjaar is
trouwens in de gevel
in steen vastgelegd.
38 jaar heeft Van der
Hulst daar gewoond.
Toen- in 1778 zijn
testament werd ge
opend, bleek dat (en
kele bezittingen uit
gezonderd) de rijke
nalatenschap „ten
eeuwige dagen moest
blijven onder opzicht,
bewind, aanleg en
beheer van vijf daar
toe door hem be
noemde personen en
cenen, door hem aan
gewezen boekhouder,
en hunne opvolgers
in der tijd". Het ka
pitaal moest voorna
melijk dienen tot op
richting en onder
houd van twee Ge- Een der gangen in
nootschappen, ieder
onder het bestuur
van zes personen staande, en die op
bepaalde tijden in zijn woonhuis zou
den moeten vergaderen. De werkzaamhe
den van het „Teylers Godgeleerd Genoot
schap" moesten zich bepalen om onder
werpen, tot de „Waarheid en Vrijheid in
den Christelijken Godsdienst en den Bur
gerstaat behoorende", te behandelen. Het
„Teylers Natuurkundig Genootschap"
moest dienen ter behandeling van onder
werpen, betrekking hebbende op de „Na
tuurkunde, Dichtkunde, Historiekunde,
Teekenkunde en Penningkunde". Beide
genootschappen moesten elk jaar een prijs
vraag uitschrijven. Als prijs moest uitge
loofd worden een gouden legpenning.
Zijn woonhuis in de Damstraat zou nooit
mogen worden verkocht, maar moest al
tijd beschikbaar blijven voor vergaderin-
Iri 1580 kwam in Haarlem een 18-jarige
jongeman van adellijke huize, Thomas
Teyler. Een Bijbel en een klein bedrag aan
geld was al het stoffelijke wat hij had
meegenomen. Maar belangrijker was zijn
vrijheidszin. In zijn vaderland had hij zich
aangesloten bij de Doopsgezinden, maar
om des geloofs wil was hij zijn ouderlijk
huis ontvlucht. Als fabrikant toonde Tho
mas Teyler veel ondernemingslust en hij
vergaarde zich een groot vermogen.
Pieter Teyler van der Hulst is zijn klein
zoon. Hij drukte waardig de voetstappen
van zijn grootvader. Bij zijn leven drukte
hij reeds een stempel op de Haarlemse sa
menleving en door zijn erflatingen is hij
dit ook na zijn dood blijven doen.
Tot op de huidige dag.
In 1878, dus een eeuw na de dood van
Pieter Teyler van der Hulst, besloten de
directeuren tot de bouw van een nieuw
museum om aan de (in de loop der jaren
sterk uitgebreide) verzameling een waar
diger huisvesting te geven. Daartoe werd
een prijsvraag uitgeschreven die leidde tot
de bouw van het museum aan het Spaarne
zoals wij dat kennen.
In Teylers Fundatiehuis'wekken vooral
de gangen met mooi stuc-werk en fraaie
eikenhouten trappen de bewondering. Al
les in de stijl Lodewijk XIV.
De vergaderzaal heeft een mooie betim
mering in Lodewijk XIV-stijl. Ook de
marmeren schoorsteenmantel die daar
staat is een juweel.
Teylers Fundatiehuis werd lange tijd
bewoond door de heer H. van Borssum
Buisman (conservator van het schilderijen
en tekeningenbezit van Teylers Museum)
die onlangs is overleden. C. J. van T.
De Tweede Kamerleden Romme, Don
ker, Schouten, Tilanus en Oud, respectieve
lijk voorzitters van de fracties van K.V.P.,
P. v. d. A., A.-R., C.-H. en V.V.D., hebben
een voorstel tot wijziging van artikel 16
van het Reglement van Orde van de Twee
de Kamer ingediend, dat beoogt de huidige
regeling voor het mondeling stellen van
vragen aan de ministers te verbeteren.
Het is in de praktijk regel geworden, dat
vragen schriftelijk beantwoord worden. De
voorstellers zijn van oordeel, dat monde
linge beantwoording behoort te worden
bevorderd, niet alleen omdat dit er toe
kan bijdragen, dat de vergaderingen een
levendig karakter verkrijgen, maar vooral
omdat op die wijze het doel van het stellen
van vragen beter tot zijn recht komt. De
gevraagde inlichtingen worden bij mon
delinge behandeling gewoonlijk spoediger
verstrekt en het is dan bovendien moge
lijk door het stellen van een nadere vraag
onmiddellijk een opheldering te verkrijgen,
welke bij schriftelijke beantwoording het
zij in het geheel niet, hetzij pas bij de
schriftelijke beantwoording van een nieuwe
schriftelijke vraag, dus geruime tijd later,
verkregen kan worden. De voorstellers
hebben daarom een regeling ontworpen,
welke enerzijds duidelijk doet uitkomen,
dat beantwoording hetzij mondeling, hetzij
schriftelijk kan geschieden, maar ander
zijds er de nadruk op legt, dat in de regel
de beantwoording mondeling plaats vindt
en in dat geval tevens het verkrijgen van
nadere opheldering bevordert. Dit laatste
kan geschieden door toe te laten, dat niet
alleen de steller der oorspronkelijke vraag,
doch ook andere leden der Kamer een na
dere vraag stellen.
B. en W. stellen de gemeenteraad voor. met
betuiging van dank aan de schenkers, voor
de gemeente in eigendom te aanvaarden ter
plaatsing in het Frans Halsmuseum een
portret van J. Hezemans (anno 1917) door de
schilder H. J. Wesseling en een copie door H.
J. Wesseling naar het portret van Herman
Langelius door Frans Hals in het Musée de
Picardie te Amiëns, beide geschonken dooi
de heer D. F. Wesseling te Heemstede en
twee tinnen kandelaars en een tinnen kom
foor uit de werkplaats van de Haarlemmer
Overbeek, geschonken door mevrouw A. A.
MetzBacker Overbeek te Vorden. Voorts
ter plaatsing in het gebouw voor Sociale
Zaken een door het personeel van deze
dienst aangeboden schilderij van het Pro
veniershuis van de hand van de schilder
Poppe Damave.
ADVERTENTIE
Mijn vriend Fermate, die zeer ernstig is,
en ik, die het niet ben als een ander het
wel is, zijn het over één ding zeker eens,
en dat is dat er onder de muziekluisteraars
nog altijd velen zijn die in plaats van lief
de voor de muziek rare begrippen daar
van hebben. Wij zaten samen maar om
dat Fermate en ik onder hetzelfde schedel
dak wonen, moet ik maar zeggen: ik zat
vóór een paar dames op een concert en
hoorde haar praten of deftig fluisteren.
Het was gedurende het eerste nummer van
het programma: de ouverture „Coriolanus"
van Beethoven. De eerste twee maten be
reiden een formidabel forte-accoord voor.
Daar hadden de dames niet op gerekend,
en dus praatten zij in de derde maat
plotseling te sterk. Ik hoorde: „heerlijke
solist.Dit sloeg natuurlijk op de 'we
reldberoemde man die straks het Vijfde
Pianoconcert van Beethoven zou spelen.
Nu vind ik omdraaien en „stil zijn" zeg
gen niet hoffelijk als het dames geldt en
dus deed ik het niet en bleef zo goed mo
gelijk luisteren naar de prachtige ouver
ture. Toen het stuk uit was, kwam er uit
de zaal een soort applaus dat matig was
in verhouding tot de enthousiaste muziek
welke de toehoorders geschonken was. Het
publiek schijnt zijn „warme dank" met op
staan en opgeheven klaphanden, altijd al
leen te willen spenderen aan de solist;
men vindt de voordracht door het orkest
van minder belang. Die beide fluisterende
dames waren van deze geesteshouding na
tuurlijk ook vervuld.
„Daar komt hijHij lijkt een eenvou
dige man, maar ja, het uiterlijk zegt niet
alles". Het Vijfde Concert brandde los en
de dames waren stil. De pianist speelde
natuurlijk goed; ze spelen allemaal goed
de een nog vlugger en sterker en zach
ter dan de ander, maar allemaal goed. Zij
hebben allen het Vijfde Concert sinds hun
vijftiende jaar tot bloedens toe gestudeerd,
met hoge polsen en lage polsen, met
pianistische principes, met juist wel ro
mantiek of juist geen romantiek, of zonder
principes, maar met ieder jaar gewijzigde
vingerzettingen of andere doodernstige be
langrijkheden. De mannetjes spelen het
stuk als leeuwen en er zijn ook vrouwen
die het zware werk wel aan kunnen, dat
zijn dan leeuwinnen. Ook de pianist op dit
concert speelde voortreffelijk, beter ge
zegd: reuze-mooi, om te huilen-zó-dende-
rend, eenvoudig ongelooflijk, daverend
virtuoos, enzovoorts, enzovoorts. U kent
die uitdrukkingen, waarde lezer, u ge
bruikt ze natuurlijk nooit, maar u hoort ze
om u heen. Enfin, de pianist vergiste
zich nergens en droogde keurig zijn voor
hoofd af als het orkest zijn symphonische
partij zonder de piano te spelen likd. Deze
discrete manoeuvre aan het enigszins war
me hoofd leidt de hoorders wel wat van de
muziek af, maar dat hindert niet want het
is dan toch maar „het orkest alleen".
Toen het pianoconcert geëindigd was,
kwam het publiek al applaudisserende
overeind en had enige heerlijke ogenblik
ken. Fermate wou mij iets zeggen over het
tweede deel van het juist gespeelde stuk,
maar ik fluisterde hem in dat hij eens
voorzichtig moest omkijken. De ene dame
lachte uit de zevende hemel, de andere
pinkte van een bleke wang een traan weg.
Toen de kruitdamp in de zaal was opge
trokken bleef ik in mijn stoel zitten rusten.
Dit deden de dames blijkbaar ook; zij had
den geen heren bij zich die haar koffie
zouden presenteren. En nu luisterde ik on
schuldig naar het vrouwelijk praatconcert
achter mij. „Hij speelde zalig, hè?"
„Ja, goddelijk! Nu zie ik dat er na de pau
ze een symphonie van Bruckner komt en
niets anders; dat zal dan wel vreselijk lang
zijn. Zullen we weggaan? De solist hebben
we gehoord".
„Ja, het voornaamste hebben we gehad,
maar nu heb ik eens gelezen dat die mu
ziek van Bruckner een geestelijke beteke
nis heeft en bovendien zegt mijn man dat
ik van het abonnement volledig moet pro
fiteren".
„Nou ja, die mannen; maar ik wil wel
blijven, het zal in ieder geval wel niet van
die moderne muziek zijn waarvan je al
leen rare geluiden hoort".
„Ja, die moderne muziek; ik begrijp niet
hoe die dirigenten ze ons durven voorzet
ten. Het bederft onze mooie avond, dat
zegt men algemeen. Het is waar, je hebt
natuurlijk de solist, maar die treedt meest
al maar met een enkel stuk op. Ik hoorde
van een vriendin, die lang in Kopenhagen
was, dat in het buitenland de solisten soms
de gehele avond optreden, het orkest al
leen maar begeleidt en niets er om heen
doet".
„Dat lijkt me enig!"
Fermate stond (in mij) op en zei dat het
van mij eigenlijk hatelijk is om mij in de
belachelijkheid van zo'n gesprek te ver
meien. Ik zei dat ik mij eerlijk ergerde en
dat zoiets mij doet denken aan de tijd
waarin concerten aangelegenheden waren
zoals er een in „De familie Kegge" wordt
beschreven. Fermate vindt dat men zich
niet moet ergeren en dat er op de markt
van het muziekleven altijd dwaze situaties
zullen zijn. Ook onzin is schilderachtig,
zegt hij, en het behoort blijkbaar tot de
zelfkant van het concerten-organisme in
onze maatschappij. Toen begon de sym
phonie van Bruckner.
HENDRIK ANDRIESSEN
het oude woonhuis
v. d. Hulst.
van Pieter Teyler
gen van directeuren en leden der genoot
schappen.
Teyler van der Hulst was een beoefenaar
van de wetenschap, die hij, als zeer ver
mogend man, krachtig bevorderde. Hij be
zat een grote verzameling wetenschappe
lijke werken, natuurkundige werktuigen,
naturaliën, penningen, prenten en munten.
Zijn testament legde vast dat die verzame
ling bewaard moest blijven en bovendien
uitgebreid.
Aanvankelijk werd de verzameling in
het woonhuis en het aangrenzende pand
(dat, zoals we reeds schreven, in 1781
werd aangekocht) bewaard.
Reeds meermalen hebben wij in onze
courant een overzicht gegeven van de le
vensloop van Pieter Teyler van der Hulst.
Thans verstaan wij met enkele punten.
De vergaderzaal.
De burgemeester van Zandvoort, mr. H.
M. van Fenema, heeft gisteren een telefo
nisch onderhoud gehad met de regerings
commissaris voor het vreemdelingenver
keer, de heer Groeneveld Meyer, die de
verdeling van de Marshall-gelden voor het
Nederlandse hotelwezen regelt. De heer
Groeneveld Meyer heeft zich daarin bereid
verklaard de drie ton aan Marshall-gelden,
die voor het plan-Riche waren bestemd,
voorlopig te blokkeren, totdat de burge
meester in het nieuwe jaar een onderhoud
met hem heeft gehad over deze kwestie.
Zoals bekend, is het plan tot het bouwen
van een hotel bij bad-Riche eergisteren ge
torpedeerd door een besluit van de Zand-
voortse gemeenteraad, die weigerde een
wijziging in het uitbreidingsplan van de
gemeente goed te keuren, waardoor in dit
geval het tot nu verboden bouwen langs de
zeereep mogelijk zou worden.
Wanneer de burgemeester de heer Groe
neveld Meyer bereid zal vinden, de drie ton
Marshall-hulp alsnog enige tijd voor Zand
voort vast te houden, zal hij pogen aan de
in de raad gerezen bezwaren tegemoet te
komen, om zo het plan-Riche toch nog
doorgang te kunnen laten vinden.