VAL DA tnê&NUGGtT de**- Nogmaals op bezoek in het St. Elisabeths Gasthuis Europese Ogenblikken PIET MONDRIAAN Nieuwe uitgaven Ferdl. Langen nam een overstapje naar de Nieuwe Wereld 3 Neem een doos echte 4 VOORKOM INGVAN GRIEP Fresco's in Straatsburg Agenda voor Haarlem Over beeldende kunst Prijzen van flessenmelk met een cent verlaagd Schoonheid, in Haarlem en omgeving LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Amerikaanse lof voor de Nederlandse comedie Per spoor naar het land van de middernachtzon r rdoch heeft de aansluiting gemist SATERDAG 3 NOVEMBER 1951 PA STILLES ADVERTENTIE Acht kleuren, één prijs: 28 cent ZATERDAG 3 NOVEMBER Stadsschouwburg: „Een engeltje van niets" (ten bate van „Liefdadigheid naar Vermo gen"), 8 uur. Hotel „Vreeburg", Blocmen- daal: dansen, 8 uur. Westerhoutpark 1 A: fancy-fair ten bate van de Open Religieuse Gemeenschap, 's middags en 's avonds. Rembrandt: „De wolf van Sila", 18 jaar, 7 en 9.15 uur. Palace: ,,'n Slechte jongen", 14 j., 7 en 9.15 uur. Luxor: .„Gun- crazy", 18 j., 7 en 9.15 uur. City: „Alles wel aan boord", alle leeft., 7 en 9.15 uur. Spaarne: „De zwarte panter", 18 j., 7 en 9.15 uur. Frans I-Ials: „Verkeerd aangesloten", 18 j., 7 en 9.15 uur. Vishal: tentoonstelling van ge kleurde kanaries 1022.30 uur. ZONDAG 4 NOVEMBER Stadsschouwburg: „Eens in de honderd jaar" (Nederlandse Comedie), 8 uur. Frans Hals: Zondagmorgenvoorstelling „Tosca", 11 uur, „Verkeerd aangesloten", 18 j., 2, 4.30, 7 en 9.15 uur. Luxor, Palace en Rembrandt: 2, 4.15, 7 en 9.15 uur (zie programma, agenda van Zaterdag). Spaarne: Speciale jeugdmid- dag 2 en 4.15 uur. „De zwarte panter" en „Ontmoeting in de nacht", 18 j., 7 en 9.15 uur. City: 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur. Vishal: Tentoonstelling van gekleurde kanaries 10—22.30 uur. MAANDAG 5 NOVEMBER Remonstrantse Kerk, Wilhelminastraat: Remonstrants Gereformeerde Gemeente cy clus „De boodschap van Christus in de we reldvragen", ds. K. Strijd spreekt over Rus land, 8 uur. Rembrandt, Palace en Luxor: 2. 4.15, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: 2.30, 7 en 9.15 uur. City: 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur. Spaarne: 2.30, 7 en 9.15 uur. (Zie programma van Zaterdag). Vishal: Tentoonstelling van gekleurde kanaries 10 tot 22.30 uur. De afgevaardigden in de Raad van Europa zullen voortaan zelfs wanneer zij na inspannende debatten zich even in hun gebouw te Straatsburg verpozen voortdu rend herinnerd worden aan de geschiede nis van ons werelddeel door een serie fresco's vervaardigd door de Franse beeld houwster mevrouw d'Estiennes. Deze fres co's zijn gemaakt volgens een nieuw pro cédé, waarbij gevernist aardewerk ge fixeerd is in cement. Deze uitleg wordt verschaft door een Frans communiqué, dat met grote opgewektheid uiterste ver bazing bij de bezoekers voorspelt, van wege de gelijkenis met primitieve kunst, speciaal die der Egyptenaren. Zonder volledig te wilen zijn in de op somming van de uiteraard ook al weer on volledige serie afbeeldingen der rijkelijk bewogen Europese geschiedenis, noemen wij hier een paar tafrelen, die door Ma dame d'Estiennes in het cement zijn ge bakken. Het eerste stelt een épisode voor uit de regering van Constantijn tijdens Rome's grootste glorie-periode. Vervol gens komt de invasie van de Hunnen on der Attila, die op zijn manier droomde van een Verenigd Europa. Dan zijn er de kroning van Karei de Grote en de Middeleeuwen waarin de kathedralen verrezen als getuigen der Christelijke beschaving, het verlenen van de Magna Charta in Engeland en de uit vinding van de boekdrukkunst (door Gu tenberg). De tweede serie fresco's beslaat het hu manisme van Erasmus, de Europese ont dekkingsreiziger, de eerste poging van Hendrik IV met zijn minister Sully om tot een verenigd Europa te komen, de Franse revolutie, de vereniging van Italië door Garibaldi. En tenslotte de twintigste eeuw, die is uitgebeeld als Het Europese Ogen blik. Op dat laatste fresco staan de poli tici van deze eeuw, die daartoe hebben bij gedragen, nog steeds bijdragen en hopelijk zullen blijven bijdragen, voorzover zij nog in leven zijn. Zij zijn Aristide Briand, Winston Churchill, Ernest Bevin, Robert Schuman en Paul Henri Spaak. C. J. E. DINAUX. Ferdinand Langen: „Morgen kom ik te rug" (N.V. de Arbeiderspers, Amsterdam). William Saroyan: „Mijn naam is Aram" (A.B.C.-serie, N.V. de Arbeiderspers, Amster dam). K. ten BruggencateA. Broers, Engels woordenboek, 2e deel: Nederland-Engels; herzien door P. H. J. O. Schut en dr. R. W. Zandvoort. 14e druk, J. B. Wol- ters, Groningen. Ten Bruggencate's Engelse woordenboek is zelfs na jaren gebruik veel onderhouden der dan het merendeel van de boeken, die zich uitsloven om de lezer vermaak te ver schaffen. De Engels-Nederlandse helft is prettiger lezen dan het deel dat hier be sproken wordt, omdat daarin het Nederland se woord alleen dient om het Engelse even aan een betekenis te helpen, en beide ten slotte onaangetast blijven. Terwijl in het Nederlands-Engelse deel het Engelse woord de pretentie heeft het Nederlandse woord te vervangen, wat de lezer het gevoel be zorgt dat hij voor de gek gehouden wordt. Daar is niet eens een uiterst geval voor no dig, zoals dat van „meer van de heb zijn dan van de geef", een uitdrukking waar het hal ve Nederlandse volkseigen in vertegenwoor digd is en „like getting better than gi ving" is maar een fletse, neutrale hatelijk heid; het geldt evengoed voor talloze enkele woorden, „gelukkig" en „happy", om er maar een te noemen, of eigenlijk twee. Daarom, zij het niet alléén daarom, is een uit het Engels vertaald boek meestal al aan een enkele zin te herkennen. Niettemin is er ook aan dit deel veel vreugde te beleven. Zo blij verrast als wan neer men een fragment menselijk leven ge spiegeld ziet in het gedrag van zijn hond of in een aanvraagformulier, is men ook hier. Of men één of meer woorden neemt, of voorbeelden van zinnetjes en uitdrukkingen, onder één hoofd of kriskras door het boek opgeraapt, men kan het zo scheef niet aan pakken, dat de verbeelding onbewogen blijft. Eenmaal op gang, heeft zij vrij spel; nergens krijgen eigenwijze vermaaks-des- kundigen de kans haar tot routine-plezier te dwingen. Het gaat ongeveer zoals bij een vervelend boek, waarin men ook soms een zin vindt die de verbeelding aanzet; niets Met ingang van 4 November 1951 zullen de maximumprijzen voor de consument van flessenmelk en melkproducten in fles sen, zoals yoghurt en pap met één cent per literfles worden verlaagd. Deze prijsver laging is mogelijk door een vermindering van de bereidingsmarge der fabrikanten van deze producten, aldus meldt de pers dienst van het ministerie van Landbouw. bijzonders, gewoon „hot leven is niet lang" en men verwondert zich dat het niet meer vorige week is, of „Clare's haar schokte ter wijl zij holde" en men denkt aan iemand die wel geen Clare heette, maar die holde met net zulk haar. Het vervelende boek heeft natuurlijk voor, dat het aanmoedigt tot het vrijlaten van de eigen verbeelding, en een woordenboek is alleen maar neutraal; het is dan echter ook niet vervelend, dat staat daar weer tegenover. Tenminste, dat staat er in het geval van Ten Bruggencate's woordenboek tegenover. Wie meent dat het met dergelijke onnozele spelletjes niet op zijn waarde getoetst kan worden, heeft ongelijk; in een heel aantal woordenboeken in allerlei talen stuit de ge bruiker op zoveel houterigheid en saaiheid, dat hij de lust aan het spel niet meer op brengt, en dan is het ook geen goed woor denboek, bij gebrek aan goede woorden. In Ten Bruggencate kan men bovendien voortdurend weer de woorden vinden die men voor zijn beschaafd spraakgebruik no dig heeft; dat er nogal wat lelijke woorden ontbreken zullen de meeste gebruikers niet eens merken. Onvermijdelijkerwijs staat de phonetische Engelse woordvorm er in dit deel niet bij. Dat zou onbegonnen werk blij ven. Maar men is eigenlijk wel gedwongen om het andere deel erbij te gébruiken, als men niet alleen op papier het Engels wil kennen, dat als regel anders uitgesproken moet worden dan men denken zou. S. M. ADVERTENTIE Het verhaal wil dat een zeker orkest ver eerd werd met de aanwezigheid van een voorname autoriteit uit het verre Oosten. Het behoeft geen betoog dat de musici zich extra inspanden en het zal geen verwonde ring wekken dat de dirigent, de hoge gast nadien in de artistenkamer ontvangend, aanstonds informeerde door welk der uit gevoerde werken hij het meest getroffen was. Spontaan luidde het antwoord dat het eerst uitgevoerde hem het meest had ge boeid. „Bewonderaar dus van Beethoven?" aldus de dirigent. De Oosterling gaf echter te kennen dat het niét Beethoven was ge weest, hetgeen de dirigent verwonderde omdat een van diens werken toch als num mer één op het px-ogramma had gestaan. Maar nadat de gast beduidde dat het eerst uitgevoerde niet op het programma was aangekondigd, bleek dat de cacophonie van het stemmen der instrumenten, vooraf gaande aan de uitvoering, hem het meest had geboeid In zeker opzicht zou ik een parallel wil len trekken tussen dit verhaal en de non- figuratieve of abstracte kunst. Het is ons nog niet gegeven de aesthetische waarde en de historische betekenis der abstracte kunst volledig en objectief te beoordelen, omdat wij er nog te dicht bij staan en omdat het ontwikkelingsproces, onvoltooid zijnde, niet te overzien is. Wel kunnen we reeds aannemen dat de nieuwe aesthetische for- mule een natuurlijk stadium vormt in de evolutie van het beeldend scheppen en dat men daar later even vertrouwd tegenover zal staan als wij het thans doen ten op zichte van de vele artistieke revoluties, die in de geschiedenis van de kunst zijn aan te wijzen. Onnodig grote namen te noemen van baanbrekers, die tegen de heersende stijl en opvattingen, trots hoon en smaad hun eigen weg gingen. Maar, zal men op werpen: is een dergelijke krasse omzwaai verantwoord en verdwalen we met dat al niet op wegen die buiten het eigenlijke ter rein der beeldende kunsten liggen? Men zou hiertegenover de wedervraag kunnen stel len of de krasse en abrupte wijziging in de wereldconstellatie niet op natuurlijke wijze haar weerslag vindt in de experimentele kunst en of niet ook het terrein der beel dende kunst daardoor van aanschijn is ver anderd en uitgebreid met onontdekte ge bieden, waax'over de zoekende kunstenaar van heden nog slechts oriëntatievluchten onderneemt? Met deze vragen kan men zich ernstig bezig houden. Beslist onverantwoord is het echter zich er met een verstoord schouder ophalen van af te maken als het gaat over het probleem van het bestaansrecht der experimentele kunst. Zeer zéker niet alvo rens men kennis heeft genomen van de stel lingen door Mondriaan, Kandinsky en anderen op schrift gesteld (onder meer in het destijds door Theo van Doesburg gere digeerde tijdschrift „Stijl"). Men bagatel- lisere ook nimmer de enorme zelfoverwin ning die kunstenaars als Picasso, Mon driaan of Van der Leek, aanvankelijk op vertrouwd naturalistische wijze de schoon ste werken scheppend opleverden door de oude vorm af te zweren en zich in het experiment te begeven. De ervaring heeft geleerd dat men zulks waarlijk niet behoeft te doen om toegejuicht te wordenMen vereenzelvige tenslotte ook niet alle kunst uitingen die op het eerste gezicht „vreemd" aandoen met het artistieke streven van een Picasso: ontelbaar zijn de draden die de ex perimentele kunstenaars binden aan de centrale gedachte, die gericht is op de noodzakelijke vernieuwing. De belangstellende beschouwers zullen echter nog meer vragen op de lippen bran den, want de materie die onze aandacht heeft, brengt de gemoederen steeds weer in beweging: wel geeft de experimentele kunst ons de verademing van het volslagen „nieuwe", doch is zij langzamei-hand niet een concessie geworden aan een moegewoi'- den cultuur, is zij thans niet veeleer een „injectie" dan een bron van ontroering? Het stelt ons gerust wanneer een modern kunstenaar als de beeldhouwer Zadkine, die toch óók nieuwe mogelijkheden zoekt en verrassende vormen schept, bekent: „Bij de nieuwe generatie hebben de abstracten de draad der ontroering verloren, die leeft in de abstractheid van Brancusi, Moore enzovoorts. Het ontbreekt hen aan de mid delen, hun voi-m mist ontroering". En el ders: „Een voorwerp is slecht gesmeed als het geen enkele ontroering uitdrukt". Ge lukkig wordt dus door deze „verlichte" kunstenaar het bestaansrecht van de kunst erkend als medium om de ontroering over te dragen, die door de zogenaamde „Stijl groep" in haar streven naar super-objecti- viteit, doelbewust werd uitgebannen. En nu we het toch gewaagd hebben de grote problemen der moderne aesthetiek aan te roeren nog deze dringende vraag: is over de jongei-en nog steeds de overtuiging vaardig die eens een Picasso (nu al ruim veertig jaar geleden) tot daden drong en vex-zandt de revolutie der nieuwe vorm geving niet in vi-eugdeloos snobisme, in braaf-revolutionnair schilderen, waarbij het verstand en niet het hart de kunste naars drijft? Is het abstracte schilderen niet ten dele ontaard in een decoratieve kleui-enmeting, bij voorkeur extravagant in de voordracht, omdat men toch vooral niet de verdenking op zich zou willen laden onbegrijpend te staan tegen de vooruit strevende en „univex-seeldenkende" kunste naars? Misschien is de uitspraak van de Ame rikaanse beeldhouwer Davidson (in „Art et Style" van October 1946) op dit alles het juiste antwoord: „L'art moderne est intel- lectuel mais pétri de cynisme et de pessi misme (il est le marque de notre époque); il est aussi fait de goüt passé(De moderne kunst is intellectueel maar vol van cynisme en pessimisme dat is het teken van de tijd; zij is ook smaakvol, maar goede smaak gaat voorbij De compositie van Mondriaan, hier nevens afgebeeld, kan geen recht worden gedaan omdat de onontbeei'lijke kleuren van het origineel in de zwart-wit reproduc tie geen gelegenheid krijgen mee in te stemmen met het rhythme der compositie. Doch zou men ook zónder het kleuren beeld deze compositie niet kunnen be schouwen als het stemmen der instrumen ten, waarin welwillenden de voor hun oor ietwat chaotische prélude menen te beluis teren op een toekomstige harmonie? Be wonderaars zullen opmei-ken dat die har monie door de kunstenaar zélf i-eeds werd bereikt in de onverbiddelijke consequentie die hij uit eigen overtuiging trok en visueel maakte in de volstrekt geometrische kunst van het vlak. De opperste daad die deze artistieke hervormer zou hebben kunnen stellen ware wellicht de verovering geweest van het maagdelijke vlak op de tenslotte toch uiterst subjectieve „belijdenis" van lijn- en vlakverhoudingen. Aldus zou zijn zuiveringstheorie de weg hebben geëffend voor de toekomstige kunstenaar om, her boren, tot de natuur weer te keren H. P. BAARD De Regentenkamer. In ons eerste artikel over het St. Elisa beths Gasthuis wijdden wij veel aandacht aan de geschiedenis van deze voor Haai'lem zo belangrijke instelling. Nu vragen wij de belangstelling voor de regentenkamer. Die werd vermoedelijk in 1681 gemaakt; dus ook lang na de dag waarop het Gasthuis daar ter plaatse ge vestigd werd in de gebouwen van het vroe gere Minnebroedei-sklooster. In de kamer is een mooie eiken betim mering. Ook de gebeeldhouwde zandstenen schouw met gesneden mantel is een ju weeltje. In_ de schouw ziin opgenomen de wapens van Haarlem ep van het Gasthuis. De zware balie van eikenhout verdeelt de kamer in tweeën, het ene deel bestemd voor de regenten, het andere voor het profanum vulgus. Die balie had in vroeger eeuwen de echte regententijd! heel wat meer betekenis dan in onze democi'atische tijd. Toen was precies vastgesteld wie door het hekje van de balie mocht gaan om het deel der kamer te betreden waar de regenten zetelden. Dat waren er slechts weinig. En nog kleiner was het aantal der uitverkore nen die waardig gekeurd werden in dat „heilige der heiligen" een stoel aangeboden te krijgen! Het meubilair dezer kamer is ook oud en dus goed van stijl en verhouding. De oor spronkelijke stoelen moesten evenwel in het laatst der 18e eeuw door andere ver vangen worden. Interessant is een serie grauwtjes (in de trant van de „witjes" van Jac. de Wit), voorstellende de werken van barmhartigheid. Indertijd hing in deze kamer een Regen tenstuk van Frans Hals. Dit kostbare stuk is in 1862 aan het gemeentemuseum in bruikleen afgestaan. Evenals het Regentes- senstuk van Verspronck. Het is opvallend dat de regenten waardig gekeurd werden door Frans Hals geschilderd te worden, maar dat Verspronck goed genoeg werd ge acht om de regentessen op het doek te ver eeuwigen. Verspronck heeft in dit stuk bijna zich zelf overtroffen. Eigenaardig is dat toen Langendijk indertijd een beschrij ving van het Gasthuis gaf, hij aannam dat het regentessenstuk niet van Verspronck, maar van Frans Hals was. Compositie door Piet Mondriaan (Amers foort 1872New York 1944), een der grondleggers der „abstracte" kunst, door zijn theorie in de banen geleid van het neo-plasticisme. Het origineel bevindt zich in het Rijksmuseum te Amsterdam. In het laatstverschenen nummer va.n het uitstekende Amerikaanse tijdschrift Thea tre Arts, dat in geen jaren zelfs maar een regel aan het toneel in ons land heeft ge wijd, zijn drie grote foto's opgenomen van de voorstelling die de Nederlandse Comedie deze zomer als onderdeel van het Holland Festival gaf van „Iphigeneia" van Euripi des, met muziek van Henk Badïngs en mas kers van Nico Wijnberg, onder regie van Johan de Meester, in de arena van Carré te Amsterdam. De „ongebruikelijk opvoering" wordt in de begeleidende tekst „een der hoogtepun ten van het seizoen in Europa" genoemd. De Nederlandse Comedie is voornemens binnenkort een aantal reprises te geven van dit door mr. N. Nijhoff subliem vertaalde stuk, waarin Ank van der Moer de titelrol vervult. Toeristen van zestien nationaliteiten hebben de afgelopen zomer gebruik ge maakt van de gelegenheid die de Zweedse Spoorwegen sinds de zomer van 1949 bie den, om per extra trein het land van de middernachtzon benoorden de poolcirkel te bezoeken. Deze tochten naar het hoge Noorden zijn ook voor de zomer van 1952 op het programma gezet. De speciale trei nen, waarmee de negen dagen lange trips worden gemaakt, bestaan onder meer uit een aantal slaaprijtuigen, een bioscooprij tuig, een salonrijtuig met bar en een restauratierijtuig. De Zweedse Spoorwegen organiseren voorts in de komende zomer toeristische reizen per autobus in het gebied ten Noor den van de poolcirkel. Deze reizen voeren door de Noordelijkste gebieden van Zwe den, Finland en Noorwegen tot aan de IJszee. Het Gasthuis had in het midden der 19e eeuw zeer veel schilderijen. Er werden daarvan 20, op verzoek van het gemeente bestuur, dat werken wilde hebben om het gemeentemuseum (destijds in het Stadhuis gevestigd) te vullen, afgestaan, maar het heeft heel wat moeite gekost om ook het regentenstuk van Frans Hals daaraan toe te voegen. Dr. L. C. Kersbergen stelt in zijn gedenk boek van het Gasthuis vast, dat de schilder stukken aan de gemeente „in bruikleen" zijn gegeven. Practisch maakt dat natuur lijk niet veel verschil, want het is niet in te denken dat de tegenwoordige regenten de Frans Hals weer eens van het museum zouden opeisen om daarmee de regenten kamer te versieren. In de fraai geschilderde kist die voor de balie staat werden vroeger qorkonden be waard. De overige papieren werden be- waard in de kasten naast de schouw. Nu liggen deze stukken veiliger in een brand vrije archief kelder. Op de foto zien wij een rek met lange pijpen. Tot voor kort was het zo dat elke regent zijn lange pijp met naam er op in het rekje had staan. Dit gebruik is wat op de achtergrond geraakt, maar het behoort ook nog niet tot de zeldzaamhedeir dat een regent een lange pijp rookt. De fraai omlijste deur. Tenslotte geven wij een foto van de deur (en haar omlijsting) die toegang geeft tot de regentenkamer. Zelden hebben wij zo'n mooi stuk werk gezien. C. J. VAN T. fjlOEN IN HET eerste jaar na de oorlog de litteraire fronten weer werden bezet na de wapenstilstand der verzetsliteratuur heeft Ferdinand Langen zich ondubbel- jjnnig aan de zijde van de aestheten geschaard. In een dertiental commentaren, gebun deld verschenen onder de titel „De betoverde wereld", legde hij rekenschap af van de verwachting die hem „voortdreef over gruis en scherven", van het heimwee (zoals j^j het noemde) dat sterk genoeg was gebleken om zich niet prijs te geven aan een tijd „die zichzelf steed's meer ruïneert", aan een wereld wier „uiterlijk meer en meer verhardt achter een huid van staal en beton" en „roept om krachtige en klinkende daden". Die verwachting, dat heimwee, gold „het rijk der betovering" dat van de ziel i5 waarin een herinnering nableef „aan het verloren gegane paradijs" en het ver langen leeft „naar het toekomstige Jeruzalem". Al waren deze woorden allicht heel wat positiever dan de vorm die dit levensgevoel in hem had aangenomen, de uitspraken betekenden in een tijd vod weifeling en reserve tenminste een credo, een keuze, be vestigd en bezegeld door Langens eerste (bekroonde) roman „Hélène in het Heelal". Langen had de litteraire daad bij het programmatische woord gevoegd: conse quent gaf hij uitdrukking aan wat hij „de droom" noemde. Hij riep een wereld der verbeelding op waarin men wel beurtelings de verre echo kon horen van heel wat be- aielder en bezielender stemmen dan de iljne van A. Roland Holst en Van Schen- del met name maar ondanks alle twijfel achtigheden van een nog onrijpe woord kunst toch een eigen geluid doorklonk, dat zich enkel van een litteraire affectatie had je ontdoen om tot een natuurlijke stem te worden. Schoonheid als levensbeginsel Overtuigd dat de dichter „hoezeer hij zich ook met deze (reële) wereld verbon den voelt, in hart en ziel een andere wereld toebehoort", ging Ferdinand Langen met Gerard Diels, Jan Elburg, Hans Redeker, Koos Schuur, Bert Schierbeek, Nic. Ver hoeven en Bert Voeten deel uitmaken van de redactie van „Het Woord", het orgaan dat, afzijdig van ethiek en politiek, de schoonheid wilde dienen, niet als fraaie franje van het dagelijks bestaan, maar als een levensbeginsel, een bezinning en in keer, een verwoorde belijdenis van de on vergankelijke eenheid des levens. „Het Woord" heeft zich inmiddels in „Ad Interim" en „Ad Interim" in „de Gids" op gelost en Langen nam met „Jacques en Jacqueline" (1948) een ietwat wrang af scheid van zijn betoverde wereld: de reali teit van vijf oorlogsjaren liet te diepe spo ren na dan dat de „droom" „harder en weerbaarder dan ooit te voren" had Langen verklaard zich kon handhaven. Verlaten door Hélène, ontnuchterd door Jacqueline, heeft Langen nadien toenade ring gezocht tot zijn „Oom Peter", een olijk man die zijn anecdotisch leven kruidde met grappige kwalletjes, zonderlinge bin nenpretjes en een humor die juist iets té opzettelijk was om hetzelfde lachwekkende (en zinvolle) effect te hebben als die van rijn Amerikaanse geestesoom Saroyan (over wie zo dadelijk meer). Inmiddels onderging ook oom Peter een gedaanteverwisseling: hij heeft zich uit het rijk der fictie geconcretiseerd tot de „ik figuur uit Langen's jongste boek „Morgen kom ik terug" die het nog ongebruikte part van zijn „oorlogswederwaardigheden" litterair pasklaar maakte.Deze „ik" heeft en behoeft geen naam, maar mocht hij eens ten doop worden gehouden, dan zou old big Saroyan zijn peet en Aram zijn naam kun nen zijn. William Saroyan is dit, voor wie hem niet kennen mocht een popu laire Amerikaans-Armenische auteur die een zeer persoonlijke humor, tenminste een zevental boeken met korte verhalen, een onnavolgbaar nonchalante, verrassende schrijftrant en de roep een genie te zijn op zijn naam heeft staan (met welke laatste kwaliteit de Amerikaanse reclame hem heeft onderscheiden). En Aram is een van zijn creaties, wiens avonturen men geamu seerd kan volgen in een vertaling van Clara Eggink ADVERTENTIE Veertien korte hoofdstukken met „pak kende" opschriften, zonder eigenlijke in trige, elk als het ware balancerend op de spits van een vondst, leren Aram wat levenswijsheid met de kostelijke kunst, niet alleen het doodernstige als lachwekkend te zien maar (en vooral) het lachwekkende kwasi-doodernstig te nemen. Wil men een proeve van deze zo geheten droge humor van Saroyan, dan deze: aan het eind van zijn tochten ontmoet Aram aan een bus halte een missionaris die hem een pamfletje in de hand drukt en vraagt: „Zoon, zijt gij gered?" En dan ontspint zich een kort ge sprek aan het slot waarvan de oude predi ker „het geheimpje van zijn redding" ont hult: dat hij gelooft „aan alles wat je maar bedenken kunt, links, rechts, noord, oost, zuid, west, boven, onder, overal, van bin nen, van buiten, zichtbaar, onzichtbaar, goed en kwaad en geen van beide en alle bei". „Is dat alles wat ik te doen heb?" zei ik. „Dat is alles, zoon", zei de missionaris. „O.K." zei ik. „Ik geloof." „Aram" en „ik" En nu Ferdinand. Langen: in vier maal tien korte hoofdstukken met pakkende op schriften, zonder eigenlijke intrige, elk als het ware een aanloop nemend tot een „pointe" die de „Ik"-schrijver zich. her haaldelijk op het laatste nippertje laat ont gaan, worden vier maal tien avonturen uit de laatste bezettingstijd en eerste bevrij dingsdagen litterair productief gemaakt, droogweg verhalend. Ook hiervan eejr en kel specimen: Op zijn tocht naar het Noor den, enkele dagen voor dolle Dinsdag, reis „ik" een eind samen met een wonderlijk heer, die hem vraagt „waarheen zijn laat ste reis zal zijn, naar de hemel of naar de hel". „Ik weet het niet" zei ik. „Het is gemakkelijk om te weten," zei de man, „wanneer u gelooft zal uw laatste reis naar de hemel wezen, wanneer u echter niet gelooft zal uw laatste reis naar de hel zijn." De trein stopt, er is luchtalarm, en men rolt uit wagons in weiden, sloten en mod der. En zo achter twee doorgelopen schoen zolen liggend, die aan de bekérende reis gezel toebehoren, fluistert „ik" zijn voor man toe: „Ik geloof". „Dan is het met u in orde", zei de man tevreden. Al is er hier geen sprake van enig pla giaat maar veeleer van een verleidelijke, hoewel al te gerede drang „iets dergelijks te maken", zoals Goethe het noemde, dan nog kan, met de erkenning dat Langen wel een enkel boeiend fragment schreef en af en toe een komisch effect bereikte, een op rechte kritiek niet tot een andere slotsom komen dan dat het procédé aardig maar niet oorspronkelijk en de uitwerking oor spronkelijk maar niet aardig is zéker niet aardig als men sommige situaties (de baby met het verkalkte hoofd, de verpleeg ster die zijde en wol in één tobbe waste, de Duitse soldaat die zich zo dringend absen teren moest) al uit vroegere novellen (ge publiceerd in Het Woord en Ad Interim) kent. Waarmee maar gezegd wil zijn, dat het overstapje van de betoverde naar de Nieu we Wereld Langen de aansluiting deed mis sen. Een schrijver met antecedenten als hij is aan zijn talent verplicht zich te herzien.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1951 | | pagina 5