VAL DA
tnê&NUGGtT de**-
Nogmaals op bezoek in het
St. Elisabeths Gasthuis
Europese Ogenblikken
PIET MONDRIAAN
Nieuwe uitgaven
Ferdl. Langen nam een overstapje
naar de Nieuwe Wereld
3
Neem een doos echte 4
VOORKOM INGVAN GRIEP
Fresco's in Straatsburg
Agenda voor Haarlem
Over beeldende kunst
Prijzen van flessenmelk
met een cent verlaagd
Schoonheid, in Haarlem en omgeving
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Amerikaanse lof voor
de Nederlandse comedie
Per spoor naar het land
van de middernachtzon
r rdoch heeft de aansluiting gemist
SATERDAG 3 NOVEMBER 1951
PA STILLES
ADVERTENTIE
Acht kleuren, één prijs: 28 cent
ZATERDAG 3 NOVEMBER
Stadsschouwburg: „Een engeltje van niets"
(ten bate van „Liefdadigheid naar Vermo
gen"), 8 uur. Hotel „Vreeburg", Blocmen-
daal: dansen, 8 uur. Westerhoutpark 1 A:
fancy-fair ten bate van de Open Religieuse
Gemeenschap, 's middags en 's avonds.
Rembrandt: „De wolf van Sila", 18 jaar,
7 en 9.15 uur. Palace: ,,'n Slechte
jongen", 14 j., 7 en 9.15 uur. Luxor: .„Gun-
crazy", 18 j., 7 en 9.15 uur. City: „Alles wel
aan boord", alle leeft., 7 en 9.15 uur. Spaarne:
„De zwarte panter", 18 j., 7 en 9.15 uur.
Frans I-Ials: „Verkeerd aangesloten", 18 j.,
7 en 9.15 uur. Vishal: tentoonstelling van ge
kleurde kanaries 1022.30 uur.
ZONDAG 4 NOVEMBER
Stadsschouwburg: „Eens in de honderd
jaar" (Nederlandse Comedie), 8 uur. Frans
Hals: Zondagmorgenvoorstelling „Tosca", 11
uur, „Verkeerd aangesloten", 18 j., 2, 4.30, 7
en 9.15 uur. Luxor, Palace en Rembrandt:
2, 4.15, 7 en 9.15 uur (zie programma, agenda
van Zaterdag). Spaarne: Speciale jeugdmid-
dag 2 en 4.15 uur. „De zwarte panter" en
„Ontmoeting in de nacht", 18 j., 7 en 9.15
uur. City: 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur. Vishal:
Tentoonstelling van gekleurde kanaries
10—22.30 uur.
MAANDAG 5 NOVEMBER
Remonstrantse Kerk, Wilhelminastraat:
Remonstrants Gereformeerde Gemeente cy
clus „De boodschap van Christus in de we
reldvragen", ds. K. Strijd spreekt over Rus
land, 8 uur. Rembrandt, Palace en Luxor:
2. 4.15, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: 2.30, 7 en
9.15 uur. City: 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur.
Spaarne: 2.30, 7 en 9.15 uur. (Zie programma
van Zaterdag). Vishal: Tentoonstelling van
gekleurde kanaries 10 tot 22.30 uur.
De afgevaardigden in de Raad van
Europa zullen voortaan zelfs wanneer zij
na inspannende debatten zich even in hun
gebouw te Straatsburg verpozen voortdu
rend herinnerd worden aan de geschiede
nis van ons werelddeel door een serie
fresco's vervaardigd door de Franse beeld
houwster mevrouw d'Estiennes. Deze fres
co's zijn gemaakt volgens een nieuw pro
cédé, waarbij gevernist aardewerk ge
fixeerd is in cement. Deze uitleg wordt
verschaft door een Frans communiqué,
dat met grote opgewektheid uiterste ver
bazing bij de bezoekers voorspelt, van
wege de gelijkenis met primitieve kunst,
speciaal die der Egyptenaren.
Zonder volledig te wilen zijn in de op
somming van de uiteraard ook al weer on
volledige serie afbeeldingen der rijkelijk
bewogen Europese geschiedenis, noemen
wij hier een paar tafrelen, die door Ma
dame d'Estiennes in het cement zijn ge
bakken. Het eerste stelt een épisode voor
uit de regering van Constantijn tijdens
Rome's grootste glorie-periode. Vervol
gens komt de invasie van de Hunnen on
der Attila, die op zijn manier droomde van
een Verenigd Europa.
Dan zijn er de kroning van Karei de
Grote en de Middeleeuwen waarin de
kathedralen verrezen als getuigen der
Christelijke beschaving, het verlenen van
de Magna Charta in Engeland en de uit
vinding van de boekdrukkunst (door Gu
tenberg).
De tweede serie fresco's beslaat het hu
manisme van Erasmus, de Europese ont
dekkingsreiziger, de eerste poging van
Hendrik IV met zijn minister Sully om tot
een verenigd Europa te komen, de Franse
revolutie, de vereniging van Italië door
Garibaldi. En tenslotte de twintigste eeuw,
die is uitgebeeld als Het Europese Ogen
blik. Op dat laatste fresco staan de poli
tici van deze eeuw, die daartoe hebben bij
gedragen, nog steeds bijdragen en hopelijk
zullen blijven bijdragen, voorzover zij nog
in leven zijn. Zij zijn Aristide Briand,
Winston Churchill, Ernest Bevin, Robert
Schuman en Paul Henri Spaak.
C. J. E. DINAUX.
Ferdinand Langen: „Morgen kom ik te
rug" (N.V. de Arbeiderspers, Amsterdam).
William Saroyan: „Mijn naam is Aram"
(A.B.C.-serie, N.V. de Arbeiderspers, Amster
dam).
K. ten BruggencateA. Broers,
Engels woordenboek, 2e deel:
Nederland-Engels; herzien door
P. H. J. O. Schut en dr. R. W.
Zandvoort. 14e druk, J. B. Wol-
ters, Groningen.
Ten Bruggencate's Engelse woordenboek
is zelfs na jaren gebruik veel onderhouden
der dan het merendeel van de boeken, die
zich uitsloven om de lezer vermaak te ver
schaffen. De Engels-Nederlandse helft is
prettiger lezen dan het deel dat hier be
sproken wordt, omdat daarin het Nederland
se woord alleen dient om het Engelse even
aan een betekenis te helpen, en beide ten
slotte onaangetast blijven. Terwijl in het
Nederlands-Engelse deel het Engelse woord
de pretentie heeft het Nederlandse woord
te vervangen, wat de lezer het gevoel be
zorgt dat hij voor de gek gehouden wordt.
Daar is niet eens een uiterst geval voor no
dig, zoals dat van „meer van de heb zijn dan
van de geef", een uitdrukking waar het hal
ve Nederlandse volkseigen in vertegenwoor
digd is en „like getting better than gi
ving" is maar een fletse, neutrale hatelijk
heid; het geldt evengoed voor talloze enkele
woorden, „gelukkig" en „happy", om er maar
een te noemen, of eigenlijk twee. Daarom,
zij het niet alléén daarom, is een uit het
Engels vertaald boek meestal al aan een
enkele zin te herkennen.
Niettemin is er ook aan dit deel veel
vreugde te beleven. Zo blij verrast als wan
neer men een fragment menselijk leven ge
spiegeld ziet in het gedrag van zijn hond of
in een aanvraagformulier, is men ook hier.
Of men één of meer woorden neemt, of
voorbeelden van zinnetjes en uitdrukkingen,
onder één hoofd of kriskras door het boek
opgeraapt, men kan het zo scheef niet aan
pakken, dat de verbeelding onbewogen
blijft. Eenmaal op gang, heeft zij vrij spel;
nergens krijgen eigenwijze vermaaks-des-
kundigen de kans haar tot routine-plezier
te dwingen. Het gaat ongeveer zoals bij een
vervelend boek, waarin men ook soms een
zin vindt die de verbeelding aanzet; niets
Met ingang van 4 November 1951 zullen
de maximumprijzen voor de consument
van flessenmelk en melkproducten in fles
sen, zoals yoghurt en pap met één cent per
literfles worden verlaagd. Deze prijsver
laging is mogelijk door een vermindering
van de bereidingsmarge der fabrikanten
van deze producten, aldus meldt de pers
dienst van het ministerie van Landbouw.
bijzonders, gewoon „hot leven is niet lang"
en men verwondert zich dat het niet meer
vorige week is, of „Clare's haar schokte ter
wijl zij holde" en men denkt aan iemand
die wel geen Clare heette, maar die holde
met net zulk haar. Het vervelende boek
heeft natuurlijk voor, dat het aanmoedigt
tot het vrijlaten van de eigen verbeelding,
en een woordenboek is alleen maar neutraal;
het is dan echter ook niet vervelend, dat
staat daar weer tegenover.
Tenminste, dat staat er in het geval van
Ten Bruggencate's woordenboek tegenover.
Wie meent dat het met dergelijke onnozele
spelletjes niet op zijn waarde getoetst kan
worden, heeft ongelijk; in een heel aantal
woordenboeken in allerlei talen stuit de ge
bruiker op zoveel houterigheid en saaiheid,
dat hij de lust aan het spel niet meer op
brengt, en dan is het ook geen goed woor
denboek, bij gebrek aan goede woorden.
In Ten Bruggencate kan men bovendien
voortdurend weer de woorden vinden die
men voor zijn beschaafd spraakgebruik no
dig heeft; dat er nogal wat lelijke woorden
ontbreken zullen de meeste gebruikers niet
eens merken. Onvermijdelijkerwijs staat de
phonetische Engelse woordvorm er in dit
deel niet bij. Dat zou onbegonnen werk blij
ven. Maar men is eigenlijk wel gedwongen
om het andere deel erbij te gébruiken, als
men niet alleen op papier het Engels wil
kennen, dat als regel anders uitgesproken
moet worden dan men denken zou. S. M.
ADVERTENTIE
Het verhaal wil dat een zeker orkest ver
eerd werd met de aanwezigheid van een
voorname autoriteit uit het verre Oosten.
Het behoeft geen betoog dat de musici zich
extra inspanden en het zal geen verwonde
ring wekken dat de dirigent, de hoge gast
nadien in de artistenkamer ontvangend,
aanstonds informeerde door welk der uit
gevoerde werken hij het meest getroffen
was. Spontaan luidde het antwoord dat het
eerst uitgevoerde hem het meest had ge
boeid. „Bewonderaar dus van Beethoven?"
aldus de dirigent. De Oosterling gaf echter
te kennen dat het niét Beethoven was ge
weest, hetgeen de dirigent verwonderde
omdat een van diens werken toch als num
mer één op het px-ogramma had gestaan.
Maar nadat de gast beduidde dat het eerst
uitgevoerde niet op het programma was
aangekondigd, bleek dat de cacophonie van
het stemmen der instrumenten, vooraf
gaande aan de uitvoering, hem het meest
had geboeid
In zeker opzicht zou ik een parallel wil
len trekken tussen dit verhaal en de non-
figuratieve of abstracte kunst. Het is ons
nog niet gegeven de aesthetische waarde en
de historische betekenis der abstracte kunst
volledig en objectief te beoordelen, omdat
wij er nog te dicht bij staan en omdat het
ontwikkelingsproces, onvoltooid zijnde, niet
te overzien is. Wel kunnen we reeds
aannemen dat de nieuwe aesthetische for-
mule een natuurlijk stadium vormt in de
evolutie van het beeldend scheppen en dat
men daar later even vertrouwd tegenover
zal staan als wij het thans doen ten op
zichte van de vele artistieke revoluties, die
in de geschiedenis van de kunst zijn aan te
wijzen. Onnodig grote namen te noemen
van baanbrekers, die tegen de heersende
stijl en opvattingen, trots hoon en smaad
hun eigen weg gingen. Maar, zal men op
werpen: is een dergelijke krasse omzwaai
verantwoord en verdwalen we met dat al
niet op wegen die buiten het eigenlijke ter
rein der beeldende kunsten liggen? Men zou
hiertegenover de wedervraag kunnen stel
len of de krasse en abrupte wijziging in de
wereldconstellatie niet op natuurlijke wijze
haar weerslag vindt in de experimentele
kunst en of niet ook het terrein der beel
dende kunst daardoor van aanschijn is ver
anderd en uitgebreid met onontdekte ge
bieden, waax'over de zoekende kunstenaar
van heden nog slechts oriëntatievluchten
onderneemt?
Met deze vragen kan men zich ernstig
bezig houden. Beslist onverantwoord is het
echter zich er met een verstoord schouder
ophalen van af te maken als het gaat over
het probleem van het bestaansrecht der
experimentele kunst. Zeer zéker niet alvo
rens men kennis heeft genomen van de stel
lingen door Mondriaan, Kandinsky en
anderen op schrift gesteld (onder meer in
het destijds door Theo van Doesburg gere
digeerde tijdschrift „Stijl"). Men bagatel-
lisere ook nimmer de enorme zelfoverwin
ning die kunstenaars als Picasso, Mon
driaan of Van der Leek, aanvankelijk op
vertrouwd naturalistische wijze de schoon
ste werken scheppend opleverden door
de oude vorm af te zweren en zich in het
experiment te begeven. De ervaring heeft
geleerd dat men zulks waarlijk niet behoeft
te doen om toegejuicht te wordenMen
vereenzelvige tenslotte ook niet alle kunst
uitingen die op het eerste gezicht „vreemd"
aandoen met het artistieke streven van een
Picasso: ontelbaar zijn de draden die de ex
perimentele kunstenaars binden aan de
centrale gedachte, die gericht is op de
noodzakelijke vernieuwing.
De belangstellende beschouwers zullen
echter nog meer vragen op de lippen bran
den, want de materie die onze aandacht
heeft, brengt de gemoederen steeds weer in
beweging: wel geeft de experimentele
kunst ons de verademing van het volslagen
„nieuwe", doch is zij langzamei-hand niet
een concessie geworden aan een moegewoi'-
den cultuur, is zij thans niet veeleer een
„injectie" dan een bron van ontroering?
Het stelt ons gerust wanneer een modern
kunstenaar als de beeldhouwer Zadkine,
die toch óók nieuwe mogelijkheden zoekt
en verrassende vormen schept, bekent: „Bij
de nieuwe generatie hebben de abstracten
de draad der ontroering verloren, die leeft
in de abstractheid van Brancusi, Moore
enzovoorts. Het ontbreekt hen aan de mid
delen, hun voi-m mist ontroering". En el
ders: „Een voorwerp is slecht gesmeed als
het geen enkele ontroering uitdrukt". Ge
lukkig wordt dus door deze „verlichte"
kunstenaar het bestaansrecht van de kunst
erkend als medium om de ontroering over
te dragen, die door de zogenaamde „Stijl
groep" in haar streven naar super-objecti-
viteit, doelbewust werd uitgebannen.
En nu we het toch gewaagd hebben de
grote problemen der moderne aesthetiek
aan te roeren nog deze dringende vraag: is
over de jongei-en nog steeds de overtuiging
vaardig die eens een Picasso (nu al ruim
veertig jaar geleden) tot daden drong en
vex-zandt de revolutie der nieuwe vorm
geving niet in vi-eugdeloos snobisme, in
braaf-revolutionnair schilderen, waarbij
het verstand en niet het hart de kunste
naars drijft? Is het abstracte schilderen
niet ten dele ontaard in een decoratieve
kleui-enmeting, bij voorkeur extravagant
in de voordracht, omdat men toch vooral
niet de verdenking op zich zou willen laden
onbegrijpend te staan tegen de vooruit
strevende en „univex-seeldenkende" kunste
naars?
Misschien is de uitspraak van de Ame
rikaanse beeldhouwer Davidson (in „Art
et Style" van October 1946) op dit alles het
juiste antwoord: „L'art moderne est intel-
lectuel mais pétri de cynisme et de pessi
misme (il est le marque de notre époque);
il est aussi fait de goüt passé(De
moderne kunst is intellectueel maar vol van
cynisme en pessimisme dat is het teken
van de tijd; zij is ook smaakvol, maar goede
smaak gaat voorbij
De compositie van Mondriaan, hier
nevens afgebeeld, kan geen recht worden
gedaan omdat de onontbeei'lijke kleuren
van het origineel in de zwart-wit reproduc
tie geen gelegenheid krijgen mee in te
stemmen met het rhythme der compositie.
Doch zou men ook zónder het kleuren
beeld deze compositie niet kunnen be
schouwen als het stemmen der instrumen
ten, waarin welwillenden de voor hun oor
ietwat chaotische prélude menen te beluis
teren op een toekomstige harmonie? Be
wonderaars zullen opmei-ken dat die har
monie door de kunstenaar zélf i-eeds werd
bereikt in de onverbiddelijke consequentie
die hij uit eigen overtuiging trok en visueel
maakte in de volstrekt geometrische kunst
van het vlak. De opperste daad die deze
artistieke hervormer zou hebben kunnen
stellen ware wellicht de verovering geweest
van het maagdelijke vlak op de tenslotte
toch uiterst subjectieve „belijdenis" van
lijn- en vlakverhoudingen. Aldus zou zijn
zuiveringstheorie de weg hebben geëffend
voor de toekomstige kunstenaar om, her
boren, tot de natuur weer te keren
H. P. BAARD
De Regentenkamer.
In ons eerste artikel over het St. Elisa
beths Gasthuis wijdden wij veel aandacht
aan de geschiedenis van deze voor Haai'lem
zo belangrijke instelling.
Nu vragen wij de belangstelling voor de
regentenkamer. Die werd vermoedelijk in
1681 gemaakt; dus ook lang na de dag
waarop het Gasthuis daar ter plaatse ge
vestigd werd in de gebouwen van het vroe
gere Minnebroedei-sklooster.
In de kamer is een mooie eiken betim
mering. Ook de gebeeldhouwde zandstenen
schouw met gesneden mantel is een ju
weeltje. In_ de schouw ziin opgenomen de
wapens van Haarlem ep van het Gasthuis.
De zware balie van eikenhout verdeelt de
kamer in tweeën, het ene deel bestemd voor
de regenten, het andere voor het profanum
vulgus. Die balie had in vroeger eeuwen
de echte regententijd! heel wat meer
betekenis dan in onze democi'atische tijd.
Toen was precies vastgesteld wie door het
hekje van de balie mocht gaan om het deel
der kamer te betreden waar de regenten
zetelden. Dat waren er slechts weinig. En
nog kleiner was het aantal der uitverkore
nen die waardig gekeurd werden in dat
„heilige der heiligen" een stoel aangeboden
te krijgen!
Het meubilair dezer kamer is ook oud en
dus goed van stijl en verhouding. De oor
spronkelijke stoelen moesten evenwel in
het laatst der 18e eeuw door andere ver
vangen worden. Interessant is een serie
grauwtjes (in de trant van de „witjes" van
Jac. de Wit), voorstellende de werken van
barmhartigheid.
Indertijd hing in deze kamer een Regen
tenstuk van Frans Hals. Dit kostbare stuk
is in 1862 aan het gemeentemuseum in
bruikleen afgestaan. Evenals het Regentes-
senstuk van Verspronck. Het is opvallend
dat de regenten waardig gekeurd werden
door Frans Hals geschilderd te worden,
maar dat Verspronck goed genoeg werd ge
acht om de regentessen op het doek te ver
eeuwigen. Verspronck heeft in dit stuk
bijna zich zelf overtroffen. Eigenaardig is
dat toen Langendijk indertijd een beschrij
ving van het Gasthuis gaf, hij aannam dat
het regentessenstuk niet van Verspronck,
maar van Frans Hals was.
Compositie door Piet Mondriaan (Amers
foort 1872New York 1944), een der
grondleggers der „abstracte" kunst, door
zijn theorie in de banen geleid van het
neo-plasticisme. Het origineel bevindt zich
in het Rijksmuseum te Amsterdam.
In het laatstverschenen nummer va.n het
uitstekende Amerikaanse tijdschrift Thea
tre Arts, dat in geen jaren zelfs maar een
regel aan het toneel in ons land heeft ge
wijd, zijn drie grote foto's opgenomen van
de voorstelling die de Nederlandse Comedie
deze zomer als onderdeel van het Holland
Festival gaf van „Iphigeneia" van Euripi
des, met muziek van Henk Badïngs en mas
kers van Nico Wijnberg, onder regie van
Johan de Meester, in de arena van Carré
te Amsterdam.
De „ongebruikelijk opvoering" wordt in
de begeleidende tekst „een der hoogtepun
ten van het seizoen in Europa" genoemd.
De Nederlandse Comedie is voornemens
binnenkort een aantal reprises te geven van
dit door mr. N. Nijhoff subliem vertaalde
stuk, waarin Ank van der Moer de titelrol
vervult.
Toeristen van zestien nationaliteiten
hebben de afgelopen zomer gebruik ge
maakt van de gelegenheid die de Zweedse
Spoorwegen sinds de zomer van 1949 bie
den, om per extra trein het land van de
middernachtzon benoorden de poolcirkel te
bezoeken. Deze tochten naar het hoge
Noorden zijn ook voor de zomer van 1952
op het programma gezet. De speciale trei
nen, waarmee de negen dagen lange trips
worden gemaakt, bestaan onder meer uit
een aantal slaaprijtuigen, een bioscooprij
tuig, een salonrijtuig met bar en een
restauratierijtuig.
De Zweedse Spoorwegen organiseren
voorts in de komende zomer toeristische
reizen per autobus in het gebied ten Noor
den van de poolcirkel. Deze reizen voeren
door de Noordelijkste gebieden van Zwe
den, Finland en Noorwegen tot aan de
IJszee.
Het Gasthuis had in het midden der 19e
eeuw zeer veel schilderijen. Er werden
daarvan 20, op verzoek van het gemeente
bestuur, dat werken wilde hebben om het
gemeentemuseum (destijds in het Stadhuis
gevestigd) te vullen, afgestaan, maar het
heeft heel wat moeite gekost om ook het
regentenstuk van Frans Hals daaraan toe
te voegen.
Dr. L. C. Kersbergen stelt in zijn gedenk
boek van het Gasthuis vast, dat de schilder
stukken aan de gemeente „in bruikleen"
zijn gegeven. Practisch maakt dat natuur
lijk niet veel verschil, want het is niet in
te denken dat de tegenwoordige regenten
de Frans Hals weer eens van het museum
zouden opeisen om daarmee de regenten
kamer te versieren.
In de fraai geschilderde kist die voor de
balie staat werden vroeger qorkonden be
waard. De overige papieren werden be-
waard in de kasten naast de schouw. Nu
liggen deze stukken veiliger in een brand
vrije archief kelder.
Op de foto zien wij een rek met lange
pijpen. Tot voor kort was het zo dat elke
regent zijn lange pijp met naam er op in
het rekje had staan. Dit gebruik is wat op
de achtergrond geraakt, maar het behoort
ook nog niet tot de zeldzaamhedeir dat een
regent een lange pijp rookt.
De fraai omlijste deur.
Tenslotte geven wij een foto van de deur
(en haar omlijsting) die toegang geeft tot
de regentenkamer. Zelden hebben wij zo'n
mooi stuk werk gezien.
C. J. VAN T.
fjlOEN IN HET eerste jaar na de oorlog de litteraire fronten weer werden bezet na
de wapenstilstand der verzetsliteratuur heeft Ferdinand Langen zich ondubbel-
jjnnig aan de zijde van de aestheten geschaard. In een dertiental commentaren, gebun
deld verschenen onder de titel „De betoverde wereld", legde hij rekenschap af van
de verwachting die hem „voortdreef over gruis en scherven", van het heimwee (zoals
j^j het noemde) dat sterk genoeg was gebleken om zich niet prijs te geven aan een
tijd „die zichzelf steed's meer ruïneert", aan een wereld wier „uiterlijk meer en meer
verhardt achter een huid van staal en beton" en „roept om krachtige en klinkende
daden". Die verwachting, dat heimwee, gold „het rijk der betovering" dat van de ziel
i5 waarin een herinnering nableef „aan het verloren gegane paradijs" en het ver
langen leeft „naar het toekomstige Jeruzalem". Al waren deze woorden allicht heel
wat positiever dan de vorm die dit levensgevoel in hem had aangenomen, de uitspraken
betekenden in een tijd vod weifeling en reserve tenminste een credo, een keuze, be
vestigd en bezegeld door Langens eerste (bekroonde) roman „Hélène in het Heelal".
Langen had de litteraire daad bij het
programmatische woord gevoegd: conse
quent gaf hij uitdrukking aan wat hij „de
droom" noemde. Hij riep een wereld der
verbeelding op waarin men wel beurtelings
de verre echo kon horen van heel wat be-
aielder en bezielender stemmen dan de
iljne van A. Roland Holst en Van Schen-
del met name maar ondanks alle twijfel
achtigheden van een nog onrijpe woord
kunst toch een eigen geluid doorklonk, dat
zich enkel van een litteraire affectatie had
je ontdoen om tot een natuurlijke stem te
worden.
Schoonheid als levensbeginsel
Overtuigd dat de dichter „hoezeer hij
zich ook met deze (reële) wereld verbon
den voelt, in hart en ziel een andere wereld
toebehoort", ging Ferdinand Langen met
Gerard Diels, Jan Elburg, Hans Redeker,
Koos Schuur, Bert Schierbeek, Nic. Ver
hoeven en Bert Voeten deel uitmaken van
de redactie van „Het Woord", het orgaan
dat, afzijdig van ethiek en politiek, de
schoonheid wilde dienen, niet als fraaie
franje van het dagelijks bestaan, maar als
een levensbeginsel, een bezinning en in
keer, een verwoorde belijdenis van de on
vergankelijke eenheid des levens.
„Het Woord" heeft zich inmiddels in „Ad
Interim" en „Ad Interim" in „de Gids" op
gelost en Langen nam met „Jacques en
Jacqueline" (1948) een ietwat wrang af
scheid van zijn betoverde wereld: de reali
teit van vijf oorlogsjaren liet te diepe spo
ren na dan dat de „droom" „harder en
weerbaarder dan ooit te voren" had
Langen verklaard zich kon handhaven.
Verlaten door Hélène, ontnuchterd door
Jacqueline, heeft Langen nadien toenade
ring gezocht tot zijn „Oom Peter", een olijk
man die zijn anecdotisch leven kruidde
met grappige kwalletjes, zonderlinge bin
nenpretjes en een humor die juist iets té
opzettelijk was om hetzelfde lachwekkende
(en zinvolle) effect te hebben als die van
rijn Amerikaanse geestesoom Saroyan (over
wie zo dadelijk meer).
Inmiddels onderging ook oom Peter een
gedaanteverwisseling: hij heeft zich uit het
rijk der fictie geconcretiseerd tot de „ik
figuur uit Langen's jongste boek „Morgen
kom ik terug" die het nog ongebruikte
part van zijn „oorlogswederwaardigheden"
litterair pasklaar maakte.Deze „ik" heeft en
behoeft geen naam, maar mocht hij eens ten
doop worden gehouden, dan zou old big
Saroyan zijn peet en Aram zijn naam kun
nen zijn. William Saroyan is dit, voor
wie hem niet kennen mocht een popu
laire Amerikaans-Armenische auteur die
een zeer persoonlijke humor, tenminste
een zevental boeken met korte verhalen,
een onnavolgbaar nonchalante, verrassende
schrijftrant en de roep een genie te zijn op
zijn naam heeft staan (met welke laatste
kwaliteit de Amerikaanse reclame hem
heeft onderscheiden). En Aram is een van
zijn creaties, wiens avonturen men geamu
seerd kan volgen in een vertaling van Clara
Eggink
ADVERTENTIE
Veertien korte hoofdstukken met „pak
kende" opschriften, zonder eigenlijke in
trige, elk als het ware balancerend op de
spits van een vondst, leren Aram wat
levenswijsheid met de kostelijke kunst, niet
alleen het doodernstige als lachwekkend te
zien maar (en vooral) het lachwekkende
kwasi-doodernstig te nemen. Wil men een
proeve van deze zo geheten droge humor
van Saroyan, dan deze: aan het eind van
zijn tochten ontmoet Aram aan een bus
halte een missionaris die hem een pamfletje
in de hand drukt en vraagt: „Zoon, zijt gij
gered?" En dan ontspint zich een kort ge
sprek aan het slot waarvan de oude predi
ker „het geheimpje van zijn redding" ont
hult: dat hij gelooft „aan alles wat je maar
bedenken kunt, links, rechts, noord, oost,
zuid, west, boven, onder, overal, van bin
nen, van buiten, zichtbaar, onzichtbaar,
goed en kwaad en geen van beide en alle
bei".
„Is dat alles wat ik te doen heb?" zei ik.
„Dat is alles, zoon", zei de missionaris.
„O.K." zei ik. „Ik geloof."
„Aram" en „ik"
En nu Ferdinand. Langen: in vier maal
tien korte hoofdstukken met pakkende op
schriften, zonder eigenlijke intrige, elk als
het ware een aanloop nemend tot een
„pointe" die de „Ik"-schrijver zich. her
haaldelijk op het laatste nippertje laat ont
gaan, worden vier maal tien avonturen uit
de laatste bezettingstijd en eerste bevrij
dingsdagen litterair productief gemaakt,
droogweg verhalend. Ook hiervan eejr en
kel specimen: Op zijn tocht naar het Noor
den, enkele dagen voor dolle Dinsdag, reis
„ik" een eind samen met een wonderlijk
heer, die hem vraagt „waarheen zijn laat
ste reis zal zijn, naar de hemel of naar de
hel".
„Ik weet het niet" zei ik.
„Het is gemakkelijk om te weten," zei de
man, „wanneer u gelooft zal uw laatste reis
naar de hemel wezen, wanneer u echter
niet gelooft zal uw laatste reis naar de hel
zijn."
De trein stopt, er is luchtalarm, en men
rolt uit wagons in weiden, sloten en mod
der. En zo achter twee doorgelopen schoen
zolen liggend, die aan de bekérende reis
gezel toebehoren, fluistert „ik" zijn voor
man toe: „Ik geloof".
„Dan is het met u in orde", zei de man
tevreden.
Al is er hier geen sprake van enig pla
giaat maar veeleer van een verleidelijke,
hoewel al te gerede drang „iets dergelijks
te maken", zoals Goethe het noemde, dan
nog kan, met de erkenning dat Langen wel
een enkel boeiend fragment schreef en af
en toe een komisch effect bereikte, een op
rechte kritiek niet tot een andere slotsom
komen dan dat het procédé aardig maar
niet oorspronkelijk en de uitwerking oor
spronkelijk maar niet aardig is zéker
niet aardig als men sommige situaties (de
baby met het verkalkte hoofd, de verpleeg
ster die zijde en wol in één tobbe waste, de
Duitse soldaat die zich zo dringend absen
teren moest) al uit vroegere novellen (ge
publiceerd in Het Woord en Ad Interim)
kent.
Waarmee maar gezegd wil zijn, dat het
overstapje van de betoverde naar de Nieu
we Wereld Langen de aansluiting deed mis
sen. Een schrijver met antecedenten als hij
is aan zijn talent verplicht zich te herzien.