Het schaduwbeeld
Een veranderde mentaliteit
in traditionele vorm
^gmeeer
i
Wat er overbleef van de
Schuttershof
In 1952 weer f400.-
voor reisdeviezen
„Sonsbeek 1952"
Beeldende kunst
3
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Tien jaren Nederlandse romankunst
Agenda voor Haarlem
Vertaalster vraagt
goedkoop papier
De visvrouw
LET EENS OP
U/ESSELING
Geen lichtreclames
tijdens piekuren
Schoonheid in Haarlem en omgeving
Nederlandse Kunst in
Philadelphia
ZATERDAG 15 DECEMBER 1951
RUIM ZESTIG Nederlandse romanschrijvers en honderdvijftig romans voor het
merendeel ook in de „Litteraire Kanttekeningen" besproken heeft B. Stroman
in een beknopt overzicht"-) de revue laten passeren, terugblikkend op het tienjarig
tijdvak van litteraire activiteit 19401950. Hoewel de auteur als doel van zijn résumé
aangeeft „een cacofonie vol oude klanken te herleiden tot vertrouwde geluiden", heeft
hij al schiftend en karakteriserend minder en meer bereikt dan dat. Minder: omdat
die herleiding hem niet in alle opzichten gelukte en kon gelukken: er zijn stemmen
die vals en hol, luid en hees gingen klinken en zich tot de „vertrouwde geluiden" ver
houden als „het straatrumoer tot een fuga van Bach" (aldus A. Roland Holst, over de
„actualiteit" schrijvende) een söms trieste, soms tragische, een enkele keer hoop
gevende onvermijdelijkheid. Méér: omdat zich in dit litteraire proces-verbaal de
situatie aftekent, waarin onze romankunst is komen te verkeren. Tien jaren, waarvan
de eerste helft te bezeten was van de vloek der bezetting om aan de roman, als kunst
uiting van lange adem, een redelijke kans te geven, vormen allicht een te kort tijds
bestek om stromingen en gestalten te doen onderscheiden in hun minder opvallende
schakeringen van verval en- vernieuwing.
Vandaar dat Stroman, terecht huiverig
voor de naarstige en naargeestige magazijn
meestersroutine waarmee veelal de litte
raire producten in hokjes en laatjes van
de letterkundige historie worden bijgezet,
zich bepaald heeft tot een wel zéér globale
(en dientengevolge ontoereikende) inde
ling in drie groepen. Voorop gaan de oudere
schrijvers „die wij tot de belangrijke figu
ren van onze letteren mogen rekenen" (te
weten: Arthur van Schendel, Jeanne van
Schaik-Willing, F. Bordewijk, S. Vestdijk).
Dan volgen „zij die de vaste bedding vor
men" en „van een menigmaal gedegen
vakmanschap getuigen" (een bonte stoet,
van Willy Corsari tot Clare Lennart, van
Jan de Hartog tot Theun de Vries, van
Johan Fabricius tot Cola Debrot, van A.
den Doolaard tot Han van Grevelingen).
De „jongeren, die voor het eerst hun stem
men hebben laten horen" sluiten de gele
deren, met Anna Blaman en Jo Boer in
de voorhoede en Kossmann en Kouwenaar
als hekkesluiters.
Veelzeggend overzicht
Afgezien van deze onbevredigende en
dan ook herhaaldelijk doorbroken groepe
ring die Stroman tot spitsvondig aange
brachte maar weinig karakteristieke kunst
grepen dwong bij de aaneenschakeling van
zijn „indrukken" en afgezien óók van de
traditionele „onvolledigheid" (waar ble
ven onder anderen Constant van Wessem,
Jan Brouwer, Jef Last onder de „ouderen",
waar van de jongeren Ferd. Langen, Ab
Visser, Bert Schierbeek?) biedt dit over
zicht de belangstellende veel lezenswaar
digs. Aan. het eind van zijn lectuur zal
hij Anna Blaman wellicht in een ander
licht zijn gaan zien, W. F. Hermans en
Simon oftewel Gerard Kornelis van het
Reve zijn gaan begrijpen (wat nog niet
behoeft te zeggen: aanvaarden) en de
schrijver van „Het gezicht van Penafiel",
de nog weinig bekende F. C. Terborgh,
Rebben „ontdekt". Maar bovendien zal hij
S» het beeld van onze jongste romankunst,
Jowel in wat de tijd daarin te niet deed
dis te voorschijn riep, gelaatstrekken on
derscheiden, die hem niet onberoerd kun
nen laten.
Zó dan ziet de letterkundige oogst ex
uit, ontdaan van de vruchten van dicht
kunst en essay. Rijk is hij niet en rijp
slechts ten dele. Het klimaat was ongun
stig, de grond te schriel, het weer te
schraal, de hemel te duister. Veel kwam
niet tot wasdom, veel woekerde meer dan
het groeide. Het oudere gewas, wortelend
in het verleden, kon nog gedijen op de
voedingsbodem der traditie. Zwaarder had
den de jongeren het. Beklemd geraakt tus
sen verleden en toekomst worstelde elk
voor zich op de hachelijk-smalle basis van
„het heden" met de verwarring óm en in
hem. De „problemen" lokten een te hef
tige strijd uit dan dat er nog kracht kon
overblijven voor de vernieuwing van de
litteraire vorm. Zo kon Stroman vaststel
len dat de betekenis van de jongste roman
litteratuur eer moet worden gezocht in het
„wat" dan in het „hoe", in de „mentaliteit"
dan in de aesthetiek.
En zelfs deze mentaliteit, deze geestelijke
ADVERTENTIE
Acht kleuren, één prijs: 28 cent
ZATERDAG 15 DECEMBER
Stadsschouwburg: Wim Sonneveld's caba
ret „Artisten-pension", 8 uur. Rembrandt:
„De held van de straat", alle leeft., 7 en 9.15
uur. Palace: „Nachtclub de Gouden kooi",
18 j., 7 en 9.15 uur. Luxor: „Ja dat is Parijs",
18 j. 7 en 9.15 uur. City: „Code nummer 3",
18 j.,'7 en 9.15 uur. Spaarne: „Ik doodde Jesse
James", 18 j„ 7 en 9.15 uur. Frans Hals:
„Liefde kent geen muren", alle leeft., 7 en
9,15 uur.
ZONDAG 16 DECEMBER
Stadsschouwburg: Aerdenhouts Kinderto-
neel „Klein duimpje en de reus", 2 uur.
Wim Sonneveld's cabaret „Artisten-pen
sion". 8 uur. Gemeentelijk Concertgebouw:
Optreden van Burlisto, 8 uur. Rembrandt:
Zondagmorgenvoorstelling „Rigoletto", 11 u.
Luxor: Zondagmorgenvoorstelling „De_ gra
vin van Monte C'hristo", 11.30 uur. Biosco
pen: Middag- en avondvoorstellingen.
MAANDAG 17 DECEMBER
Haarlemse Kegelbond: Filmvoorstelling
voor aspirant-émigranten, 8 uur. Stads
schouwburg: Volksvoorstelling „Anna Lu-
casta" (Comedia), 8 uur. Gem. Concertge
bouw: Chr. Oratorium Vereniging „Door
Zang Vriendschap", Weihnachts-oratorium,
8 uur. Rembrandt, Luxor en Palace: 2, 4.15,
7 en 9.15 uur. Frans Hals: 2.30, 7 en 9.15 uur.
City: 2.15 4.30, 7 en 9.15 uur. Spaarne: 2.30,
7 en 9.15 uur. (Zie agenda van Zaterdag).
gesteldheid, gewekt door het overstelpend
vele dat kwetste en kwelde, bleef in verre
weg de meeste romans beneden de bewo
genheid der gevoelens. Hoe arm blijkt ons
proza der verzetsliteratuur! Stroman ver
meldt en bespreekt welgeteld 19 proza
werken die bezetting en oorlog tot onder
werp hebben, waarbij hij dan nog dié
schrifturen meetelt, welke als dagboek of
kroniek eigenlijk enkel documentaire waar
de hebben. Anders is het gesteld met de
romans waarin de innerlijke conflicten, al
dan niet met de oorlogsgebeurtenissen
verhuld of onverhuld op de achtergrond,
de inhoud vormen en soms overwoekeren.
Want hiéraan is wellicht de middelmatig
heid van de jongste prozakunst toe te
schrijven, dat de traditionele romanvorm,
waaraan de jongeren zich (nog?) niet wis
ten te ontworstelen, de „actuele inhoud"
niet kan bevatten. Het getuigenis eist an
dere middelen!
Romankunst-in-verval?
Mogelijk doet men geen al te gewaagde
voorspelling, als men de roman als gang
bare litteraire vorm aan het eind van zijn
dagen acht. Opgekomen met de burger
klasse, is hij ook mét dit maatschappelijk
fundament in een overgangstoestand ko
men te verkeren die hem als zodanig nau
welijks nog ontwikkelingsmogelijkheden
biedt. De voortekenen daarvan zijn niet te
miskennen: de verschuiving van de negen-
tiende-eeuwse realistische, en historische
romannaar de analyserende-psychologische,
van déze weer naar de zogenaamde beken
tenis-roman, de kentering ook van beschrij
ven tot getuigen, van hyper-individuele
schoonheidsbeleving tot „belijdenis" van
wat woelt, leeft en sterft, dat alles wijst
op een té diepgaande crisis in het aesthe-
tische dan dat men zou kunnen geloven
aan een renaissance van de „roman". Men
leze en vergelijke wat Stroman dienaan
gaande schrijft over de „kunst-om-de-
kunst" in haar tegenstelling tot de „ten-
denz-kunst" en de zogenaamde „littéra-
ture engagée".
Komt ook Stroman niet in de belang
wekkende maar helaas tè programma
tisch gebleven en allerminst verhelderend
geschreven nabeschouwing van zijn
overzicht tot de slotsom, dat deze penibele
situatie van de roman ten nauwste ver
band houdt met een andere, een fataler
crisis: die van het ijzige isolement waarin
de kunstenaar geraakte toen hij de „ivo
ren toren", die hij uit verweer optrok,
verliet? In de vereenzaming en niet ge
dragen door een gemeenschap, hetzij één
van de geest, de ziel of het maatschappe
lijk bestel, dreigt de kunst te verkomme
ren. De in wezen sociale romankunst zéker.
Zelfs een dichter verklaarde onlangs:
Vergeefs zal men op het ogenblik zoeken
naar die ééne binding, welke van blijvende
inspiratieve waarde is". Die dichter is
Hoornik. En daarmee samenhangend ci
teert hij Marsmans profetische strofen:
„Ik sta alleen, geen God of maatschappij
die mijn bestaan betrekt in een
bezield verband.
C. J. E. DINAUX.
B Stroman: „Overzicht en Indrukken.
De Nederlandse roman in de periode 1040—
1950". (Nij'gh en Van Ditmar N.V. Rotter
dam/ s - G ravenih age)
Greta Baars-Jelgersma, vertaalster van
vele Scandinavische boeken, heeft tijdens
een verblijf in Oslo een onderhoud gehad
met een redacteur van het Noorse blad
„Verdens Gang". Zij vertelde naar Oslo te
zijn gekomen met het voorstel dat de Noor
se regering zou bevorderen dat aan buiten
landse uitgevers, die Noorse litteratuur
willen uitgeven, papier wordt geleverd
tegen gereduceerd tarief. Door de hoge
papierprijzen gaat de omzet van uit het
Noors vertaalde boeken in Nederland sterk
achteruit. De uitgevers durven het risico
niet meer te nemen, zo vertelde zij. Er is
bijvoorbeeld geen mogelijkheid tot het pu
bliceren van een nieuwe editie van Ibsen's
werken.
Met de Zweedse litteratuur is het het
zelfde. Van het door mevrouw Baars ver
taalde boek „En Barabbas" van Per Lager-
kvist zijn in de loop van een jaar maar 2400
exemplaren verkocht en zelfs in de week
nadat deze auteur de Nobelprijs had gekre
gen kwamen daar maar 270 exemplaren bij.
Het boek was te duur.
De bestaande regeling voor de aankoop
van toeristen-reisdeviezen tot een bedrag
van f 400 per jaar (voor personen, die op
1 Januari jongèr zijn dan 14 jaar is dit
bedrag f 20p) is voor 1952 uitgebreid tot
Algerië, Frans Marokko, Tunis, de Azoren,
Madeira, de Canarische eilanden en Spaans
Marokko.
In de loop van 1951 werd Spanje reeds
aan deze lijst toegevoegd. Voor reizen, die
in de periode van 15 December 1951 tol 15
Januari 1952 beginnen is een soepele re
geling getroffen.
Deviezenboekjes 1950/51 moeten voor 15
Februari 1952 onder overlegging van het
paspoort bij de deviezenbanken worden
ingeleverd.
ADVERTENTIE
Net als 't vorig jaar met dat schilderij
„Vader en Zoon" het geval was, heeft ook
dit jaar de bekroonde Visvrouw de ver
ontwaardiging opgewekt van vele door mij
bij voorbaat en bij nabaat zeer hooggeachte
lieden of, wanneer dezulken prettiger
gestemd waren: de lust tot lachen en tot
belachelijk maken.
Het argument van deze dikwerf geest
driftig naar-de-pen-grij pende goeierds was
steevast, dat zij in dat eerste schilderij
vader noch zoon konden ontwaren en dat
voor hun zienswijze zulk een visvrouw
geen visvrouw heten mocht.
Nu moet u niet denken dat ik nu ga ver
klaren dat ik pro-Vader en Zoon ben en
dat voor mij deze visvrouw de visvrouw
mijner dromen is. Want hoe ik daarover
denk doet er evenmin iets toe als hoe de
kwaaierds en de lacheriken erover denken.
Maar misschien mag ik wèl even zeggen
dat „ik zie het niet" en „ik begrijp er niks
van" in de verste verte niet op een afdoend
argument gelijken.
Azzikdatnoueriseffetjes met een fijn
voorbeeldje mag toelichten, een voorbeeld
je dat mij zelf bij ontelbaren uwer in een
somber daglicht zal stellen, maar daar kan
ik ook niets aan doen: schrijver dezes, de
ondergetekende, is zo onmuzikaal als een
betonnen paal. Ik kan geen noot zo groot
als een olifant onderscheiden.
Ik ben tweemaal in mijn leven naar een
waardig klassiek concert geweest; ik ben
tweemaal ingesoezeld en gedoezeld en door
het applaus wakker geschrikt. Echt waar.
Handopmeharterewoord. Maria Zamorra is
de enige musicienne die aan mij welbesteed
is. Van Bach en Beethoven, van Verdi en
Voormolen, van Mahler en Saint-Saëns
hoor ik niets. Ik begrijp er geen toon en
geen noot van. Het gaat volkomen langs
mij heen.
En wat zoudt u nu van mij zeggen, als
ik zei: „Bach, Beethoven, Verdi, Voor
molen, Mahler, Saint-SaënsVullis!
Niks! Waardeloos! Rommel! Ha-ha mens-
lamenielache, da's immers allemaal flau
wigheid, want ik begrijp het niet en ik
hoor het niet."
Als ik dat zou zeggen wat zoudt u, heren
antivisvrouwen, dan van mij zeggen?
Nu, en het zelfde denk ik van u. ELIAS
ADVERTENTIE
hoe blank en glanzend Uw tanden wor
den en hoe gaaf Uw gebit blijft, wanneer
U poetst met IVOROL. Tube 93-67-41 ct.
ADVERTENTIE
Uitgebreide
Kerstdiners
Vroegtijdig bespreken.
Oliebollen
Vroegtijdig bestellen.
RESTAURANT-LUNCHROOM
GROTE MARKT - HAARLEM
Van 1 Juni tot 15 September 1952 is
Arnhem (in de reeks Londen-Arnhem-
Antwerpen) weer aan de beurt met de
beeldhouwtentoonstelling in de openlucht.
In 1949 werd een dergelijke expositie in
Sonsbeek gehouden, die toen ruim 104.000
bezoekers trok.
Men heeft thans een grotere tijd van
voorbereiding. Deze winter gaan vijf jonge
beeldhouwers verscheidene plaatsen in ons
land af om op middelbare en andere scholen
een toepasselijke inleiding te houden. Door
middel van lantaarnplaatjes en causerieën
van deze deskundige afgezanten zal de
schooljeugd een goede indruk kunnen krij
gen van wat er al zo geboden wordt.
Uitgenodigd om beeldhouwwerk in te
zenden zijn België, Denemarken, Zweden,
Noorwegen, West-Duitsland, Frankrijk,
Zwitserland, Spanje, Italië, Joegoslavië,
Oostenrijk,Tsjechpslowakije, Polen, Sovjet-
Unie, de Verenigde Staten, Mexico, Zuid-
Afrika, Israel en Indonesië. De stad Ant
werpen heeft toegezegd dat men uit de
vaste collectie van beeldhouwwerken in het
park Middelheim een keuze kan doen. Ze
ker zal het werk van Rodin „De burgers
van Calais" op de tentoonstelling te zien
zijn.
Met het Vaticaan worden besprekingen
gevoerd over de inzending van klassieke
Italiaanse beelden.
Er komt een afzonderlijk gebouwtje voor
kleiplastiek, waar men werk zal kunnen
zien van de beeldhouwers Moore, Art, Lieb-
schied, Wetkin, Jaspers, Pompom en An-
driessen.
De jury, die moet beslissen welke inzen
dingen voor plaatsing in aanmerking ko
men, bestaat uit Mari Andriessen, pr.of. Es-
ser, B. Couzijn, Niels Steenbergen, Titus
Leeser, John Grosman en K. Schuurman.
Het ministerie van economische Zaken
dringt nogmaals aan op de noodzakelijkheid
van een goede naleving van de bepalingen
van de electriciteitsbeschikking 1951, in
het bijzonder die ten aanzien van de eta
lage- en reclameverlichting. De Economi
sche Controledienst heeft reeds een aan
tal processen-verbaal opgemaakt wegens
het laten branden van reclameverlichting
in de piekuren. Alle lichtreclames zijn ge
durende deze uren verboden.
Het komt herhaaldelijk voor, dat winke
liers bij het ingaan van de piekuren niet
tijdig de reclameverlichting doven en de
winkel- en etalageverlichting tot het toe
laatbare terugbrengen. Van de zijde van
het ministerie wordt verklaard, dat zowel
de rijks- als gemeentepolitie en de Econo
mische Controledienst bij het constateren
van overtredingen thans streng zullen op
treden.
De maraboe, die uit het Noorder Die
renpark te Emmen ontsnapte, is terug. Enige
jongens hebben de vogel in een bos bij
Emmen gevangen en teruggebracht.
De zeldzaam geworden tent, waarin u
tussen een bezoek aan de poffertjeskraam
en een ronde in de draaimolen uw silhouet
liet knippen, is een der laatste „ateliers",
waar deze kleinkunst nog wordt beoefend.
Dat wil zeggen: uitsluitend in dienst van
het portret. Want tot op deze dagen is de
silhouetvorm in ere gebleven in het kinder
boek, waarvan aantrekkelijke illustraties
als die van Nelly Bodenheim en Piet Wieg
man getuigen. Het is een goede gedachte
geweest om de silhouet ook toe te passen
op het verkeersbord, omdat deze markante
vorm tegen het witte vlak scherp in het oog
springt.
Om na het verkeerswezen weer op artis
tiek terrein terug te komen, memoreer ik
nog de geestige parade van Chiel de Boers
silhouetten, als originele versie in cabaret
sfeer op het vroeger zo populaire schim
menspel.
Het bovenstaande worde beschouwd als
een greep in de silhouetvorm voor zover
deze momenteel in onze samenleving, spo
radisch dus, wordt waargenomen alles
bij elkaar een pover restant van een merk
waardig artistiek handwerk, dat eens, ook
ADVERTENTIE
Verschenen:
BACH'S WEIHNACHTS-
ORATORIUM
door JAC. KORT.
Een zeer aantrekkelijke en verhelde
rende toelichting tot Bach's vierde
grote meesterwerk.
3.90.
Alom in de Muziek- en Boekhandel
De Schuttershof van de Kloveniers-Doelen in de Gasthuisstraat.
Ieder die op het binnenplein van de
Doelen in de Gasthuisstraat bij de Boter
markt komt, wordt getroffen door de stijl
volle oude gebouwen. Maar zijn enthousias
me wordt toch bekoeld, als hij een voorstel
ling onder ogen krijgt hoe dit gebouwen
complex en voorplein in de 17e eeuw
waren. Dan valt de vergelijking wel heel
sterk in het nadeel van het tegenwoordige
uit!
Wat bood de oude Schuttershof, waar de
Schutters zich oefenden in het gebruik van
wapens, een stuk opgewekt leven. En alles
was een eenheid, gebouwen en mensen
hoorden bij elkaar. En nu is onze gravure
nog slechts in zwart-wit. Wat moet het in
werkelijkheid een kleurig en fleurig
schouwspel zijn geweest, een lust der ogen,
want de schutterskleding was mooi. Daar
van getuigen de Schuttersstukken van
Frans Hals!
Maar laten wij eerst even iets uit de ge
schiedenis der schutterij vertellen, want
velen van het thans levend geslacht heb
ben daaraan zelfs geen herinnering meer,
daar de afschaffing al dateert van
Als wij willen beginnen bij het begin
moeten wij duizend jaar terug. De behoefte
om zijn onderdanen in het gebruik van wa
penen te oefenen, ten einde weerbaar te
zijn tegen de Noordse roofhorden, brachten
de landheren, vooral Graaf Dirk II, er toe
in de steden schutterijen op te richten.
Duizend jaar geleden was Haarlem nog
geen stad, zodat de Haarlemse schutterij
van later dateert. Maar toen Haarlem een
stad geworden was, liepen er ook schutters
door de straten.
Aanvankelijk waren de schutters in twee
ploegen verdeeld, de kruisboog- en de
handboog-schutters. Maar na de uitvinding
van het buskruit werden de bogen verwis
seld voor schietgeweer en vuurroer. Als
erekleed, om ze te onderscheiden van „het
gemeyne volck", droegen de schutters
tweekleurige rokken, versierd met zilveren
wapenschilden van de steden. Toen de bo
gen werden afgedankt werden ook de
twee-kleurige wapenrokken opgeborgen.
Toch is op de gravure te zien dat de schut
ters in het begin der 17e eeuw nog heel
wat mooier gekleed werden dan de schut
ters die de Haarlemmers van middelbare
leeftijd zich nog herinneren. Toen waren
het donkerblauwe uniformen geworden.
Alleen bij bijzondere gelegenheden, bij
voorbeeld als er op de verjaardag van de
Koningin een parade werd gehouden, wer
den de pluimen op de sjako gestoken. Toch
was het in het begin dezer eeuw nog een
gebeurtenis als de schutterij door Haarlems
straten marcheerde. Vooral indien dan de
muziek er bij was. De schutterij had eigen
muzikanten, het „Haarlemsch Muziek
korps", waaruit later de Haarlemse Or
kestvereniging is voortgekomen.
De Kloveniers-Doelen is gebouwd in
1562. In die tijd was er ook nog een Doe
len in de Ramen (waar nu de Raamsingel
is), maar die is in 157.6, bij de. grote brand
die Haarlem in 1576 teisterde, in vlammen
opgegaan. Toen werd een nieuw schutters-
huis gevestigd in het St. Michielsklooster
in de Grote Houtstraat (het tegenwoor
dige Proveniershuis). Die kreeg toen de
naam van St. Joris-Doelen.
In de Kloveniers-Doelen was een grote
schuttérszaal. Bovendien zetelde er de
krijgsraad voor schutters.
Het was in deze schuttérszaal (die nu
voor gymnastiek gebruikt wordt) dat
Ripper da tijdens het beleg in 1572 de ge
wapende burgerwacht en de burgerij bij
eenriep om daar zijn bekende rede te hou
den om op te wekken tot het uiterste stand
te houden tegen de Spanjaarden.
Aan dit feit herinnert een gedenkplaat.
Vroeger hingen in de Schuttérszaal de
grote schuttersstukken van Frans Hals, die
nu een sieraad van het Frans Halsmuseum
zijn.
Wie de oude gravure vergelijkt met de
foto van de tegenwoordige toestand, ziet
grote afwijkingen. Aan de gebouwen is in
de loop der eeuwen veel veranderd. Helaas
niet verbeterd. De twee grote en vier klei
ne dakkapellen zijn geheel verdwenen. Ook
aan de ramen is geknoeid. De kleine glas-
in-lood ruitjes zijn vervangen door gewone
ruiten, terwijl de mooie blinden niet meer
te vinden zijn. Ook de stoep is veranderd.
Het mooie bijgebouwtje geeft op de gra
vure een tafreeltje dat aan Ostade doet
denken.
Al die veranderingen betreuren wij, maar
toch prijzen wij ons nog gelukkig dat de
gebouwen gespaard zijn gebleven.
Van binnen vindt men nu niet veel be
langwekkends meer. Daar is blijkbaar ook
enige keren „gemoderniseerd".
C. J. VAN T.
In een vorig artikel over Schoonheid in
Haarlem en omgeving deelden wij mede
dat een oud-Hollandse kamer, die in het
begin onzer eeuw nog aanwezig was in de
vroegere bierbrouwerij „Het Scheepje"
aan de Houtmarkt te Haarlem, aan' Ame
rika verkocht was.
Nu schrijft een lezer ons dat hij die
kamer gezien heeft in een museum in Phi
ladelphia, waar een Nederlandse afdeling
is ingericht. Daar hangen ook enige schil
derijen van Ruysdael, de meeste land
schappen uit de omgeving van Haarlem.
Silhouet, anno 1786, geknipt naar een
familiegroep door Joseph Adolf Schmetter-
ling (geboren te Wenen omstreeks 1751 en
gestorven te Amsterdam in 1828).
Hoe de Doelen nu is.
door leken, druk werd beoefend en daarom
wel als gezelschapskunst werd gequalifi-
ceerd. Zo bekent Willem Willis in „Sara
Burgerhart" dat hij de silhouet van zijn ge
liefde Saartje had nagetekend, welk conter-
feitsel hij op reis meenam, geborgen bij de
wissels.„in de geheimste afdeling" van
zijn brieventas! En Jacob van Lennep wist
van zijn grootvader Cornelis van Lennep
te vertellen, dat hij achter Jacobs rug wèl-
gelijkende silhouetten knipte! Het is, om
precies te zijn, in de tweede helft der acht
tiende eeuw dat de silhouet in zwang
kwam, als een uitermate goedkope manier
ook om portretten onder familie en kennis
sen of onder gelieven, naar wij reeds
zagen uit te wisselen. Ik laat hierbij de
zwarte figuren op het klassieke vaatwerk
buiten beschouwing, omdat deze in een ge
heel andere cultuursfeer ontstonden en in
stijl-grootheid de knusse genoegelijkheid
van het achttiende eeuwse schaduwbeeld
ver achter zich lieten. Wel moet hieraan
worden toegevoegd dat deze oervorm onge
twijfeld tot de hergeboorte van het scha
duwbeeld heeft bijgedragen in een tijd,
waarin ook de antiquarische belangstelling
voor gemmen en cameeën groeide. De bena
ming „silhouet" stamt uit het Frankrijk
van Lodewijk XV, waar de toenmalige
minister van Financiën, Etienne de Silhou
ette, de wanden van zijn landhuis met zelf
gemaakte schaduwbeelden placht te ver
sieren, in alle opzichten een goedkope deco
ratie dus, die typerend is voor de spreek
woordelijk geworden zuinigheid van ge
noemde bewindsman.
Nu diene men wel onderscheid te maken
tussen de verschillende vormen die in het
begrip silhouet worden gevangen, doch
onderling zózeer uiteenlopen dat zij varia
ties vertegenwoordigen die liggen tussen
gezelschapsspel en kleinkunst. Aan de
eerstgenoemde vorm namelijk dankt de
silhouet haar ontstaan: het levensgrote, op
een blad papier tegen de wand, in schaduw
geprojecteerde profiel werd eenvoudig na
getrokken. De Duitsers, die aanvankelijk
spraken van „Schattenriss", vonden een
machientje uit, de Storchschnabel of Panto-
graaf, dat de mogelijkheid schiep het
levensgrote, nagetrokken profiel tot de ge
wenste afmeting te verkleinen. Het is ty
perend voor de Duitse mentaliteit dat de
silhouet ook dienstbaar werd gemaakt voor
physiognomische (de gelaatskunde betref
fende) doeleinden: Johann Lavater, auteur
van de „Physiognomische Fragmente zur
Beförderung der Menschenkenntnis und
Menschenliebe" (1775/'78) we próéven
uit die titel zijn dweepzieke natuur! be
diende zich namelijk van de silhouet om
daaruit zijn diagnose omtrent karakter
eigenschappen vast te stellen. Zoals wij
thans het handschrift naar een grafoloog
ter beoordeling zenden, zo vertrouwde men
in die tijd zijn silhouet aan Lavater toe!
Behalve de mechanische ontstaansvorm
is er de meer artistieke, waartoe een uiterst
scherp oog en een vaste, geoefende hand
vereisten waren. De pur-sang silhouettist,
door onze Oostelijke buren „Silhouetten-
schneider" genaamd, knipte het profiel
aanstonds met de schaar uit een blad zwart
papier of tekende het zonder hulpmiddelen
met het vrije oog onmiddellijk in de ge
wenste verkleining na. Over deze vaardig
heid beschikte ook de beroeps-silhouettist
in meergenoemde tent. Het behoeft echter
geen betoog dat de vakbekwaamheid en
vooral de artisticiteit de belangrijkheid
van het resultaat bepaalden en dat de
werkstukken van de kermistent te vergelij
ken zijn met die van de sneltekenaar.
Naast vele meer of minder bekwame
gelegenheids-silhouettisten onderscheidden
zich enige specialisten in deze materie op
dusdanige wijze, dat we soms de verleiding
voelen ze als kunstenaars te erkennen.
Hoewel de benaming silhouet uit Frankrijk
stamt, heeft dit land weinig op dit gebied
gepresteerd in tegenstelling tot Duitsland,
vanwaar ook vele beoefenaars naar Holland
trokken. Hieronder bevond zich de in
Amsterdam practiserende Schmetterling,
tevens bekwaam in het samenstellen van
romantische souvenirs met verwerking van
mensenhaar op ivoren grond, veelal toe
gepast aan de achterzijde van miniatuur
portretjes. Karakteristiek is Schmetterling
in het vervaardigen van familiegroepen,
waarvan een vroeg staal hier is gereprodu
ceerd: één voorbeeld uit de fraaie collectie
silhouetten die het Frans Halsmuseum bezit
Het is een geestige en puntige uitbeeldings-
vorm, die de weldadige beslotenheid "in
huiselijke sfeer wel zéér dwingend laat
voelen. De ouders en hun zes kinderen heb
ben als in een familiale ideaalstaat ieder
hun eigen boeiende bezigheid en elk figuur
tje straalt tevredenheid, tot de vogeltjes in
hun kooien toe.In het hart der compo
sitie staat als een baken de koffiekan met
kraan waarop het familiekompas is inge
steld!
De lithografie, maar vooral de daguerreo
type en de fotografie deden omtrent de
helft der vorige eeuw door haar praktische
voordelen en exacte weergeving het „scha
duwbeeld" al meer vervagen. Zo wordt de
silhouetkunst heden ten dage nog slechts
sporadisch toegepast en waar dit wordt ge
daan realiseren we ons dat het een uitbeel-
dingsvorm is die „de oude tijd" oproept.
De suggestieve werking van deze zwart-wit
kunst ligt in het feit dat ons volkomen vrij
heid wordt gelaten de habitus der figuren
in en aan te vullen, al naar mate ze onze
fantasie daartoe opwekken. Vandaar dat de
silhouet uiterst geschikt is ter illustratie
van sprookjesboeken en dergelijke, waarin
we immers de realiteit trachten' te ont
vlieden om de fantasie de vrije vlucht te
laten. In zoverre is het ook verklaarbaar
dat deze kunst haar „kans" kreeg in een
tijd, dat idealiseren en romantiseren het
denken en handelen bepaalden. Dit mani
festeert zich ook in de hier afgebeelde
silhouet. Want laten we eerlijk zijn: is dit
familiebeeld in feite geen sprookje? Is het
niet de „snapshot" van het gezin zoals wij
zouden wensen dat het zich van hoog tot
laag op een druilerige Zondagmiddag bezig
hield....? H. P. BAARD