verre tocht V O J M Nieuwe uitgaven Jt 'Ji MAANDAG 24 DECEMBER 1951 4 i/cr KERSTVERTELLING - bewerkt naar een oud gegeven - DOOR F. BORDEWIJK I door M. MOK door Gerth van Zanten I Hei k&dme EVROUW VERKUIL vond het puik sneeuw, die eerst niet wilde blijven liggen, maar later op die dag van de vijf-en-twin- tigste December, bij snel dalende tempera tuur, toch de straten voorzag van een laag standvastig wit. Het sneeuwdek was nog heel dun, maar de wolkenlaag *dik en diep- grauw. Er zou stellig binnenkort een tweede laag worden gelegd. Dan pas werd het een echt feest buiten veel sneeuw en duisternis, binnen veel warmte en het bijzonder schijnsel van de Kerstboom. Meneer en mevrouw Verkuil waren lie den op leeftijd, zonder kinderen, die elk jaar, behalve in de laatste oorlogswinter, him vreedzaam genoegen aan het Kerst feest hadden beleefd en voor wie het nooit een sleur was geworden. Het schijnsel van de Kerstboom, zonder geschenken daar voor vonden zij zich te oud bleef dè gebeurtenis, al zou de middagtafel iets rijker gedekt staan, ook wegens de vaste verschijning van een gast, meneer Ver poorten, de enig overgebleven vriend van meneer Verkuils vader. Die vader en meneer Verpoorten hadden samen een aannemersbedrijf gesticht, dat vervolgens, na vaders dood, door meneer Verpoorten met Verkuil jr. was voortge zet. Daarop had Verpoorten zich terugge trokken en ten slotte dreef Verkuil de zaak nog een aantal jaren alleen, eer hij haar aan derden overdeed en zich vergenoegde met de rente van een zuinig opgespaard ver mogen t je. De vriendschap tussen Ver poorten en Verkuil jr. had ondanks een leeftijdsverschil van zowat twintig jaar stand gehouden en steeds zat Verpoorten op eerste Kerstdag bij de Verkuils aan ta fel en bleef er de avond. Hier mag niet ge heel onvermeld worden gelaten, dat Ver kuil in zijn hart dacht van Verpoorten te zullen erven De man bezat immers kind noch kraai en moest in redelijk goede doen zijn. Maar Verkuil hoopte het niet al te erg en hij sprak er niemand van dit zij tot zijn eer gezegd. Mevrouw Verkuil, klein als haar echt genoot, maar wat jonger en veel leven diger, was op deze Zondagmiddag bezig de boom te versieren, toen zij, na lang zoeken in kasten en laden, tegen haar man, nog steeds verdiept in hert dikke avondblad van de vorige dag, uitriep: „Dat is me ook wat moois! Ik dacht nog twee pakken rooie kaarsjes te hebben, en ik heb er blijkbaar maar één. Of liever, dat ene heb ik weggegeven aan Lina". Lina was de werkster, niet aanwezig en onbereikbaar ver. Trouwens, men kon een geschenk toch ook niet terugvragen. Me neer keek op, maar gaf geen antwoord. Hij begon reeds een weinig te vrezen. Hij zat juist zo gezellig. „Nee", vervolgde mevrouw, „dat gaat niét. Stel je voor, een boom zonder kaar sen! En dan meneer Verpoorten die wel dadelijk zal verschijnen. Toe man, loop even naar Jansen-Meijer die zal ons wel willen helpen. We zijin toch al zo lang trouwe klanten. Dan maak ik in die tijd de knijpertjes vast". Meneer vond het opeens volstrekt niet zulk puik?Kerstweertje als zijn ega de hele dag had verkondigd, maar hij hield zijn protest terug en hees zich in zijn jas. Ge lukkig was de kruidenier niet ver uit de buurt. Nauwelijks stond hij in de donkere straat, toen de zware wolken, in de nacht onzichtbaar, zich uitermate voelbaar maak ten en hun belofte rijkelijk inlosten. Het werd voortdurend erger en om de hoek kwamen hem jachtsneeuw en gierende wind tegemoet. Hij kon haast geen hand voor ogen zien, maar het was Kerstdag en dus begroef hij alle grieven en volstond met zich moedig tegen de elementen op te werken. Zowat halverwege hield hij even stil en knoopte zijn jas los gelukkig zag me vrouw niet die roekeloosheid om zijn zakdoek te krijgen, aangezien zijn brilie- glazen vol sneeuw "zaten. Op d'it ogenblik dook een tegenkomer uit de zwartachtige grauwe baaierd op, botste met kracht tegen hem aan en verdween zwijgend. Hoewel Verkuil bijna gevallen was, zweeg ook hij, steeds het Kerstfeest indachtig, en stapte, na zijn bril te hebben gereinigd, door. Maar plotseling kwam er een vreselijk vermoeden bij hem op. Zijn hand gleed naar zijn vest enmiste zijn horloge, dat dierbare gouden horloge, erfstuk van zijn vader en onverslijtbaar Dat zou intussen niet van een leien dakje gaan. Verkuil, nietig manneke, doch door toorn bezield met kracht boven zijn nor male vermogens, haalde, geholpen door de storm, die hij nu in de rug had, de voort ijlende straatrover in, greep toe, ontrukte hem het dierbare horloge op zijn beurt, en maakte zich toen zo gauw mogelijk uit de voeten, vrezend voor de uitslag van een verdere krachtmeting. De sneeuw verzwolg beiden. Nadat Jansen-Meiier inderdaad thuis was gebleken, kon Verkuil allereerst aan de kruidenier en diens vrouw een opge wonden verslag van het avontuur geven een ijselijke geschiedenis, maar wonder lijk goed afgelopen. Verkuil miste welis waar een klein stukje van zijn ketting, met het ringetje, dat door het knoopsgat werd gestoken, maar daarom gaf hij minder, want die gouden ketting was toch hol. Het horloge was terecht. En ongeschonden, en daarop kwam het aan. Hij bekeek het nog eens goed van alle kanten in het licht. Ja hoor, er mankeerde gelukkig niets aan. Toen herinnerde hij zich wat hem hier heen had gevoerd en kreeg een pak rode kaarsjes. Nog steeds opgewonden, en weer door de storm geholpen, kwam hij snel thuis, vast van plan te poseren als held en geluks vogel. Dat zou nog eens een heel bijzonder Kerstfeest worden. Hij had geen telefoon en vergeten bij de kruide nier te bellen. Maar kom, de politie kon best morgen worden gewaar schuwd. Gun die lui ook een Kerstfeest Nauwelijks had hij zijn overjas thuis uitgeschud, en nog stond hij op de gangmat de sneeuw van zijn schoe nen te stampen, of reeds kwam zijn vrouw hem uit de huiskamer met alarmkreten tegemoet. Binnen vond hij die goede oude meneer Ver poorten, ook een nietig manneke met alle kle dingstukken aan en rij kelijk lekkend, als een verslagene gezakt in een fauteuil, en het volgende relaas, zeker niet voor de eerste maal, uithakke lend*: „Ik wil mijn neus snuiten, ik knoop mijn jas los en net op dat ogenblik pakt een man, een dief, me van achteren beet en trekt me ijskoud mijn horloge uit mijn vest, mèt de ketting. Je begrijpt, ik was stijf van de schrik. Ik wou nog roepen, maar ik kon niet. Ik stond maar. Eerst dacht ik nog er gens aan te bellen, maar jullie waren toch vlakbij en dus ben it maar doorgelopen. En kijk nou eens, Verkuil, wat ik nog over heb". Dit zeggende wees Verpoorten met een trillende vinger tussen zijn openstaande jassen naar een knoop van zijn vest. Daar bengelde een stukje van een gouden hor logeketting (hol). En hij vervolgde: „Haal er alsjeblieft dadelijk de politie bij". Verkuil keek naar het vest, begreep de zaak niet helemaal en werd toch reeds spierwit. Na iets onverstoorbaars te hebben ge mompeld, liep hij, zo. snel als zijn benen naar konden, naar boven, onderwijl on zinnig hopend, dat „het" niet waar mocht zijn. Het was waar, natuurlijk. Hoe kon het anders? Op de slaapkamer lag zijn hor loge, en de ketting was heel. Hij had het eenvoudig bij het verkleden laten liggen. Wat een toestand! Wat een figuur! Hoe kreeg hij dat ooit in orde? Een merkwaardige samenloop had de ontdekking van zijn vergissing vertraagd. Hij herkende immers bij Jansen-Meijer zijn eigen horloge? Maar het ongeluk wilde dat dit horloge precies gelijk was, tot en met de ketting, aan dat van Verpoorten. Tientallen jaren geleden, bij een zeker bedrijfsjubileum, hadden zij elkaar de hor loges cadeau gedaan. Wie zou zeggen dat zij elk er zichzelf op hadden getracteerd, ver gist zich. In dat van Verkuil stond op de binnenkast gegraveerd: aan mijn vriend Verkuil en in dat van Verpcorten: aan mijn vriend Verpoorten. Verkuil legde met onzekere hand het on rechtmatig verworven horloge naast het andere, maar dat maakte de zaak niet beter. Och, och, wat een uilskuiken was hij ge weest. Een zogenaamd geroofd horloge te zoeken (en te vinden!) daar waar een fat soenlijk man (van de oude stempel) het bewaart: in de vestzak! En dan nog aan een ketting! Nee, het was onvergeeflijk. Hij zocht uitkomst bij zijn vrouw. Hij kwam beneden, maar niet binnen, en riep alleen haar naam door de deurkier. Mevrouw had haar echtvriend naar boven horen gaan in plaats van naar de politie, en dat reeds vreemd gevonden. Zijn be nauwde stem wees op moeilijkheden. Maar toch was ze niet voorbereid op de uitleg ging die in de slaapkamer volgde. Even moest ze nadenken. Ze was echter een le vendige, snel handelende vrouw. Ze pakte beide horloges en kettingen en verdween, enkel zeggende: „Blijf". Verkuil bleef in de koude slaapkamer, maar hij vond dat hij het had verdiend. Mevrouw legde daarop langzaam, voor zichtig, omstandig de zaak aan Verpoorten uit, die onderwijl, van jas en hoed ontdaan, door de kachel warmte en een glas port werd gekoesterd. Eindelijk begreep hij het wel zowat, en, ofschoon men niet kan zeg gen dat hij, na onthulling van de motieven, meer met de toedracht sympathiseerde dan daarvoor, wist ze hem ten laatste zover te krijgen, dat haar man zijn excuus mocht maken. Het was een zware gang voor Ver kuil en ze leek vergeefs, want, hoewel Ver poorten de verontschuldiging aanvaardde en later van het Kerstmaal niet zonder smaak at, wilde de rechte stemming niet komen. Toen viel mevrouw Verkuil een geluk kige en eenvoudige gedachte in. Ze stak de Kerstboom, die eigenlijk bestemd was voor de avond, reeds onder het eten aan, in de andere kamer. Verpoorten had er het volle gezicht op. En waarlijk, de rode kaarsjes onschuldige aanleiding tot een pijnlijke flater deden hun plicht. Het licht scheen vroeger, maar ook beter. Verpoorten be greep het. „Dat was goed werk", zei hij, toen ze weer aan tafel zat. „Nietwaar", antwoordde ze, een aardig handje leggend op zijn mouw. „En lieve meneer Verpoorten, wilt u alstublieft bedenken, dat mijn man óók een erge schrik te pakken heeft gehad?" Hij knikte. Later in de voorkamer, zei hij nog: „Ik had nooit gedacht, dat zo'n boompje nog zo te pas kon komen". Verder zinspeelde hij er niet op, en het Stille Nacht. Vijftig Advents- en Kerstliederen met piano begeleiding voor jong en oud. (Uitgeverij Ploegsma, Am sterdam-C.). Een Kerstboek dat er prachtig uitziet: mooi papier, zuivere muziekdruk en bijzonder fraaie illustraties. Bovendien vindt men er tal van heerlijke Kerstliederen in, waaronder vele die al te lang verwaarloosd werden. Maar de samenstellers hebben ook enkele liederen opgenomen, die waarschijnlijk de verkoop van het boek wel zullen bevorderen, doch die niet van een fijne selectieve geest getuigen. Wie in deze materie volkomen thuis is, zou zich bijvoorbeeld wel wachten een lied ofer te nemen van Catharina van Rennes, zonder het eerst van de fouten te zuiveren die deze er in een onbewaakt ogen blik in gesmokkeld heeft, terwijl er tal van correcte uitgaven van het lied bestonden, waaraan zij haar geheugen had kunnen op frissen. De Hollandse componiste noteerde namelijk het lied zoals zij meende het ge hoord te hebben te Brussel. Maar zij gaf er een scheve voorstelling van. En nu wordt deze weer bestendigd. Er zijn in de bundel enkele goede bewer kingen vafï oude Kerstzangen van M. E. van Ebbenhorst Tengbergen; alleen ten opzichte van een oude toonsoort blijkt deze wat vreemd te hebben gestaan. Ook Frits Mehrens deed als bewerker verdienstelijke dingen; zijn harmonisatie van een Catalaans Kerst lied (in een goede vertaling van H. L. Prenen) mag er wezen. De bewerkingen zijn uiterst eenvoudig; steeds wordt de melodie meege speeld en in de meeste gevallen is kennelijk gedacht aan harmoniumbegeleiding. De lie deren zijn ontleend aan de bundel „Kinderen van één Vader", die bij dezelfde uitgeverij verschen is. Musica-Serie: Kleine boeken over grote mannen. (Uitg. J. Philip Kruseman, Den Haag). In deze reeks handige boekjes verscheen van de hand van A. C. Vos een beknopte biografie van Grieg, die zich laat lezen als een onderhoudend romantisch verhaal. Een ander nummer van de serie is gewijd ar.n het leven van Béla Bartök en werd ge schreven door Ary Verhaar. Deze auteur heeft zijn stof knap verwerkt. Hij zag kans om in beknopte vorm een synthese van het werk en de levensstrijd van deze grote mo derne componist tot stand te brengen. Een boekje van positieve waarde. J. de KI. werd toch nog een genoeglijke avond. Ver kuil bracht hem door de diepe sneeuw te rug Verpoorten met Verkuils ketting j aan zijn eigen horloge en zij gaven el kaar daarbij een vriendenarm. Want taxi's waren er nergens, en Verpoorten kon het niet alleen af. Bij het afscheid voor zijn huisdeur zei hij: „Dank je wél, hoor. En denk er verder maar niet over. Het is al lang weer vrede". N de volgende lente stierf Verpoorten. Verkuil was geen erfgenaam; het ver mogen werd een stichting voor verwaar loosde jeugd. Maar hij was bedacht met een legaat. Het meeste plezier deed het hem van de notaris te horen, dat dit al bespro ken was in een oud testament. Hij had het dus na de bewuste Kerstdag niet veranderd en daarmee de waarheid bewezen van zijn woorden, dat het weer vrede was. Maar Verkuil kon toch niet helemaal de gedachte van zich afzetten, dat hij iets aan de dood van meneer Verpoorten een oud en broos vat had bijgedragen. Dus besteed de hij het legaat voor liefdadige doeleinden. Mevrouw vond dat opperbest en het echt paar had het tenslotte ook volstrekt niet nodig. aria en Jozef, zij waren zo moe, zij liepen al honderden jaren, hun hartendie wilden naar Bethlehem toe, een stal met een ezel, een os en een koe, wier ogen als dromende waren. ^t)e wereld was diep, onherbergzaam en koud, hun voeten, die raakten bevroren; zij tastten vooruit door het donkere woud van eenzaamheid, dat om de mens wordt gebouwd, die niet tiaar de wereld wil horen. et menselijk hart was een ijzige steen, een rots van meedogenloos zwijgen; steeds gingen Maria en Jozef weer heen, geduldig, omdat er een ster voor hen scheen, die eeuwen lang hoger bleef stijgen. erschrikking van oorlog brak los en verging, geslachten, zij liepen verloren, en niets dan een wind, een verborgen gezing was nog als een verre herinnering aan al wat voorbij dreef te horen. aria en Jozef, zij bogen zich neer, wanneer er een mens lag te bloeden, soms waren zijn ogen een grondeloos meer, dan vonden zij daar ook de sterrenschijn weer, die eeuwig hun hart bleef behoeden. >n verder en verder ging aldoor hun tocht. Wanneer was het einde gekomen P Een ivereld die blindelings tierde en vocht, werd deze wel ooit door de vrede bezocht, waar eenzame harten van dromen P ($J aarom werd het kind en de grijsaard vermoord, de arme gekweld en geschonden, indien er een God naar hun stem had gehoord P Maria en Jozef, zij trokken steeds voort, omdat zij het antwoord verstonden. mdat heel de schepping zich met hen bewoog naar de nacht van het eeuwige zingen, van een heil dat de horizon lichtend bevloog, van een Kind dat de hemelen droeg in zijn oog, van een vreê die de dood zou bedwingen. De bankiee ais (Met een tekening van FIEP WESTENDORP) K durf er een lief ding onder te verwed den dat mijn vrouw mij dit jaar niet zal vragen een kerstboom te gaan rooien. Verleden jaar deel zij dat nog wel. „Het is zo leuk voor de kinderen", zei zij. „Ga naar de Treekhouter bossen en zaag een boompje af. Een sparretje meer of minder zal mevrouw Donnewip ook niet hinderen!" Ik ben echter een secuur man in die din gen. Het leek mij beter eerst bij mevrouw Donnewip aan te bellen en te vragen of zij er bezwaar tegen had dat ik een kerst boompje uit haar Treekhouter bossen ruk te. Oh nee! Allerminst! Misschien wilde ik er dan tegelijk een boompje voor haar uit halen? Natuurlijk, natuurlijk. En misschien wilde ik haar meenemen naar de bossen? Dan kon zij mij aanwijzen welke boom zij precies wilde hebben. Ook dat kon. En of ik het heel erg zou vinden voor haar twee bomen te kappen in plaats van één? Dat laatste vroeg zij, toen zij al in de auto zat en wij met een slakkengang over de dorps weg hobbelden. Ik dacht: nou moet ik toch oppassen, want zij begint steeds meer te verlangen. Het leek wel of elke inwilliging van een verzoek automatisch een nieuw verzoek te voorschijn riep. Maar bijtijds bedacht ik dat het Kerstmis was, dat men zijn medemensen dan extra behulpzaam moet zijn. En mevrouw Donnewip wekte ergens mijn medelijden op. Na de dood van haar man, een jaar of vijf geleden had zij zich teruggetrokken uit het grondgebied der Treekhouter bossen. Sindsdien leefde zij het geresigneerde bestaan van een weduwe, die goed is achtergelaten. Waarom zou ik niet een beetje licht brengen in dat een zame leventje? En wat was het tenslotte voor moeite een paar van die bomen te kappen? Met mijn eigen boompje was ik spoedig klaar. Ik wees op zijn buurman en vroeg mevrouw Donnewip of die voldeed aan haar verlangens. Nee, die niet. En die daar naast ook niet. Geen van de bomen op de plek waar wij stonden. Meer dan een uur liepen wij in het steenkoude bos te zoeken naar een exemplaar dat overeenkwam met haar idee van een Kerstboom. Tenslotte vonden wij een gigantische spar, zo'n ding van een meter of drie. Het zagen viel ech ter mee, weldra lag de reus geveld op de hardbevroren grond. Ik had het zelfs eert beetje warm gekregen. Meit een voldaan gezicht keek ik naar mevrouw Donnewip, die zenuwachtig aan haar neus krabbelde. „Ehmeneerbegon zij hakke lend. Ik knikte haar bemoedigend toe. „Zou u het erg vinden de tweede boom niet af te zagen, maar. r.-i'iv - r r. „Maar wat?" vroeg ik verschrikt, een beetje ruwer dan gepast was. „Ik zou graag willen dat u de tweede boom er met wortel en al uithaalt! Dan kan ik die in mijn voortuin planten. Denk u eens in wat leuk dat zal staan, als er electrische kaarsjes in branden. Ieder jaar branden de kaarsen in de voortuin van mevrouw Donnewip, totdat...." Met de dromerige blik van een filmdiva staarde zij over haar linkerschouder de on eindigheid in. Ik was wel even geschrok ken, maar ik. probeerde haar aspiraties goedlachs op ce vangen. „Kijk eens, mevrouw," antwoordde ik, „het idee is natuurlijk prachtig. Maar hoe wilt u met deze vorst een boom met wortel en al uit de grond halen? De aarde is kei hard!" Zij glimlachte geheimzinnig en nam mij als een klein kind bij de hand.' Opnieuw liepen we enige tijd door het bos, tot wij op een plek kwamen, die zozeer was be dekt met zwammen en mos, dat de vorst er practisch geen invloed op de grond had gehad. Zonder een woord te zeggen wees mevrouw Donnewip op de boom, die zich uit deze zwammenzee verhief. Ik capitu leerde. Wij reden terug naar huis om een schop en een bijl te halen. De grond bleek op die plek inderdaad niet hard bevroren. Het kostte slechts een uur hard werken om de boom met wortel en al op mijn rug te kun nen nemen en de auto binnen te dragen. Ik vond het natuurlijk niet zo plezierig dat een gedeelte van mijn auto onder zand en modder kwam te zitten, maar het tevreden gezicht van mevrouw Donnewip vergoedde veel niet alles. Nauwelijks had ik het gevaarte met een zucht van verlichting op het grasveld voor haar huis gedeponeerd of ik hoorde haar zeggen: „U gaat die toch wel even voor mij planten?!" „Daar had ik nog niet aan gedacht," zei ik. „Niet?" vroeg zij, ongelovig. Ik schudde beslist mijn hoofd. „Maar dat is toch vreselijk," jammerde zij. „Wat heb ik nu aan die boom, als nie mand hem wil planten?" „Ik weet zeker dat de tuinman...." „Ach wat!" zei zij snibbig. „Dacht u heus dat ik er nog een tuinman op na hield? Mijn inkomen is heus niet zo groot meer!" Zij vond het een schandaal dat een sterke jongeman de zorg voor het planten van een Kerstboom wilde overlaten aan een zwakke dame op leeftijd, een weduwe bovendien. En omdat Kerstmis nu eenmaal naderde besloot ik tenslotte dan maar toe te geven. Het is vreselijk! Het was nog veel erger dan ik had gedacht. De aarde was zo hard bevroren, dat ik toch weer even de neiging kreeg om op te geven, maar steeds ver toefde mevrouw Donnewip in mijn nabij heid om mij aan mijn belofte te herinneren. Ik legde een vuurtje aan, waardoor het bovenste deel van de aardkorst ontdooid raakte. Zo kon ik tenminste een paar cen timeter de grond in komen. Ik moest nog eens een vuurtje aanleggen, enkele centi meters aarde uitgraven, nog eens een vuurtje en zovoorts. Tenslotte stond het ding. Ik kreeg ten eerste mijn jasje, ten tweede een koel knikje van mevrouw Donnewip en stapte in de richting van mijn auto. Die had practisch de gehele dag in de koude vrieswind gestaan. Er ging plotse ling een schok door mij heen, ,en inderdaad bleek de radiator kapot te zijn gevroren. In de auto van de garage reed ik mee tot de kom van het dorp, wilde mij nog even laten scheren, maar kwam juist te laat. De barbier was al naar huis. Ziezo, dacht ik, het is zes uur geweest. Ik heb een fijne dag gehad. Op dat ogenblik kwam ik meneer Holle man tegen. Holleman is de directeur van onze dorpsbank. „Goedenmiddag!" riep hij opgewekt. Ik bromde iets terug. „Niet erg in een Kerststemming, wel?" „Nee!" riep ik. „Maar dan ook helemaal niet. Ik heb trouwens lak aan al die praat jes over Kerststemmingen. Als ik met Kerstmis een slecht humeur wil hebben, zal ik dat zelf weten." „Ik loop zover met je mee," zei Holle man. Ik ontdooide een beetje. Langzaam maar zeker kreeg Holleman mijn belevenissen van die dag voorgezet. „En daar loop ik nou met een stelletje blaren op mijn handen," schreeuwde ik. „Mijn radiator is stuk, mijn wagen is van binnen een kleine modderpoel, mijn rug doet pijn van het grondwerken waar om?" Holleman bleef suffig doorlopen. „Waarom", scheeuwde ik nog eens. Maar hij gaf geen enkel teken, zodat ik mijn vraag zelf maar beantwoordde: „Om niet naar een winkel te hoeven gaan en een paar gulden uit te geven voor zo'n snert- boom". „Tja....," zei Holleman peinzend. „Ik kan niet ontkennen dat mevrouw Donne wip je eigenaardig heeft behandeld. Maar zij is een oud mens. Zij heeft niet veel in haar leven. Straks met Kerstmis moet het je toch wel voldoening geven, dat jij juist in deze dagen zo opofferend hebt gehan deld." „Poeh!" zei ik (ik zei eigenlijk iets an ders). „Daar heb je hem weer met zijn Kerststemming." „Goed, goed, misschien heb jij geen vol doening van je goede daden, maar dan moet je toch dankbaar zijn dat de Kerst stemming mij zozeer te pakken heeft, dat ik je niet zal laten opsluiten." „Jij bedoeltzei ik onthutst. „Dat mevi-ouw Donnewip al een jaar of vijf niets meer te zeggen heeft over die Treekhouter bossen. „Weet zij dat zelf „Natuurlijk," zei Holleman bedaard. „Direct na de dood van haar man he^ft de bank haar eigendommen overgenomen. Jij hebt dus drie bomen gestolen uit óns bezit. En daarvoor kan ik je aangeven. Gelukkig voor jou worden de harde gevoelens van een bankier verzacht door de stemming om Kerstmis. Men gelooft weer een beetje aan vrede op aarde, aan de mensen van goede wilMag ik, namens de bank, jou en mevrouw Donnewip de bomen aanbieden als een welgemeend Kerstgeschenk?" U kunt zich voorstellen hoe ik mij voel de. En alsof dat nog niet genoeg was, nam Holleman bij het hek van zijn tuin glim lachend zijn hoed af. „Gelukkig Kerstfeest", riep hij mij aa,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1951 | | pagina 6