verre tocht
V
O
J
M
Nieuwe uitgaven
Jt
'Ji
MAANDAG 24 DECEMBER 1951
4
i/cr
KERSTVERTELLING - bewerkt naar een
oud gegeven - DOOR F. BORDEWIJK
I
door M. MOK
door Gerth van Zanten
I
Hei k&dme
EVROUW VERKUIL vond het puik
sneeuw, die eerst niet wilde blijven liggen,
maar later op die dag van de vijf-en-twin-
tigste December, bij snel dalende tempera
tuur, toch de straten voorzag van een laag
standvastig wit. Het sneeuwdek was nog
heel dun, maar de wolkenlaag *dik en diep-
grauw. Er zou stellig binnenkort een
tweede laag worden gelegd. Dan pas werd
het een echt feest buiten veel sneeuw
en duisternis, binnen veel warmte en het
bijzonder schijnsel van de Kerstboom.
Meneer en mevrouw Verkuil waren lie
den op leeftijd, zonder kinderen, die elk
jaar, behalve in de laatste oorlogswinter,
him vreedzaam genoegen aan het Kerst
feest hadden beleefd en voor wie het nooit
een sleur was geworden. Het schijnsel van
de Kerstboom, zonder geschenken daar
voor vonden zij zich te oud bleef dè
gebeurtenis, al zou de middagtafel iets
rijker gedekt staan, ook wegens de vaste
verschijning van een gast, meneer Ver
poorten, de enig overgebleven vriend van
meneer Verkuils vader.
Die vader en meneer Verpoorten hadden
samen een aannemersbedrijf gesticht, dat
vervolgens, na vaders dood, door meneer
Verpoorten met Verkuil jr. was voortge
zet. Daarop had Verpoorten zich terugge
trokken en ten slotte dreef Verkuil de zaak
nog een aantal jaren alleen, eer hij haar aan
derden overdeed en zich vergenoegde met
de rente van een zuinig opgespaard ver
mogen t je. De vriendschap tussen Ver
poorten en Verkuil jr. had ondanks een
leeftijdsverschil van zowat twintig jaar
stand gehouden en steeds zat Verpoorten
op eerste Kerstdag bij de Verkuils aan ta
fel en bleef er de avond. Hier mag niet ge
heel onvermeld worden gelaten, dat Ver
kuil in zijn hart dacht van Verpoorten te
zullen erven De man bezat immers kind
noch kraai en moest in redelijk goede doen
zijn. Maar Verkuil hoopte het niet al te erg
en hij sprak er niemand van dit zij tot
zijn eer gezegd.
Mevrouw Verkuil, klein als haar echt
genoot, maar wat jonger en veel leven
diger, was op deze Zondagmiddag bezig de
boom te versieren, toen zij, na lang zoeken
in kasten en laden, tegen haar man, nog
steeds verdiept in hert dikke avondblad van
de vorige dag, uitriep:
„Dat is me ook wat moois! Ik dacht nog
twee pakken rooie kaarsjes te hebben, en
ik heb er blijkbaar maar één. Of liever, dat
ene heb ik weggegeven aan Lina".
Lina was de werkster, niet aanwezig en
onbereikbaar ver. Trouwens, men kon een
geschenk toch ook niet terugvragen. Me
neer keek op, maar gaf geen antwoord. Hij
begon reeds een weinig te vrezen. Hij zat
juist zo gezellig.
„Nee", vervolgde mevrouw, „dat gaat
niét. Stel je voor, een boom zonder kaar
sen! En dan meneer Verpoorten die wel
dadelijk zal verschijnen. Toe man, loop
even naar Jansen-Meijer die zal ons wel
willen helpen. We zijin toch al zo lang
trouwe klanten. Dan maak ik in die tijd
de knijpertjes vast".
Meneer vond het opeens volstrekt niet
zulk puik?Kerstweertje als zijn ega de hele
dag had verkondigd, maar hij hield zijn
protest terug en hees zich in zijn jas. Ge
lukkig was de kruidenier niet ver uit de
buurt.
Nauwelijks stond hij in de donkere
straat, toen de zware wolken, in de nacht
onzichtbaar, zich uitermate voelbaar maak
ten en hun belofte rijkelijk inlosten. Het
werd voortdurend erger en om de hoek
kwamen hem jachtsneeuw en gierende
wind tegemoet. Hij kon haast geen hand
voor ogen zien, maar het was Kerstdag en
dus begroef hij alle grieven en volstond
met zich moedig tegen de elementen op te
werken.
Zowat halverwege hield hij even stil en
knoopte zijn jas los gelukkig zag me
vrouw niet die roekeloosheid om zijn
zakdoek te krijgen, aangezien zijn brilie-
glazen vol sneeuw "zaten. Op d'it ogenblik
dook een tegenkomer uit de zwartachtige
grauwe baaierd op, botste met kracht tegen
hem aan en verdween zwijgend. Hoewel
Verkuil bijna gevallen was, zweeg ook hij,
steeds het Kerstfeest indachtig, en stapte,
na zijn bril te hebben gereinigd, door.
Maar plotseling kwam er een vreselijk
vermoeden bij hem op. Zijn hand gleed
naar zijn vest enmiste zijn horloge,
dat dierbare gouden horloge, erfstuk van
zijn vader en onverslijtbaar
Dat zou intussen niet van een leien dakje
gaan. Verkuil, nietig manneke, doch door
toorn bezield met kracht boven zijn nor
male vermogens, haalde, geholpen door de
storm, die hij nu in de rug had, de voort
ijlende straatrover in, greep toe, ontrukte
hem het dierbare horloge op zijn beurt, en
maakte zich toen zo gauw mogelijk uit de
voeten, vrezend voor de uitslag van een
verdere krachtmeting. De sneeuw verzwolg
beiden.
Nadat Jansen-Meiier inderdaad thuis
was gebleken, kon Verkuil allereerst aan
de kruidenier en diens vrouw een opge
wonden verslag van het avontuur geven
een ijselijke geschiedenis, maar wonder
lijk goed afgelopen. Verkuil miste welis
waar een klein stukje van zijn ketting, met
het ringetje, dat door het knoopsgat werd
gestoken, maar daarom gaf hij minder,
want die gouden ketting was toch hol. Het
horloge was terecht. En ongeschonden,
en daarop kwam het aan. Hij bekeek het
nog eens goed van alle kanten in het licht.
Ja hoor, er mankeerde gelukkig niets aan.
Toen herinnerde hij zich wat hem hier
heen had gevoerd en kreeg een pak rode
kaarsjes.
Nog steeds opgewonden, en weer door
de storm geholpen, kwam hij snel thuis,
vast van plan te poseren als held en geluks
vogel. Dat zou nog eens een heel bijzonder
Kerstfeest worden. Hij
had geen telefoon en
vergeten bij de kruide
nier te bellen. Maar
kom, de politie kon best
morgen worden gewaar
schuwd. Gun die lui ook
een Kerstfeest
Nauwelijks had hij
zijn overjas thuis
uitgeschud, en nog stond
hij op de gangmat de
sneeuw van zijn schoe
nen te stampen, of reeds
kwam zijn vrouw hem
uit de huiskamer met
alarmkreten tegemoet.
Binnen vond hij die
goede oude meneer Ver
poorten, ook een nietig
manneke met alle kle
dingstukken aan en rij
kelijk lekkend, als een verslagene gezakt
in een fauteuil, en het volgende relaas,
zeker niet voor de eerste maal, uithakke
lend*:
„Ik wil mijn neus snuiten, ik knoop mijn
jas los en net op dat ogenblik pakt een
man, een dief, me van achteren beet en
trekt me ijskoud mijn horloge uit mijn vest,
mèt de ketting. Je begrijpt, ik was stijf van
de schrik. Ik wou nog roepen, maar ik kon
niet. Ik stond maar. Eerst dacht ik nog er
gens aan te bellen, maar jullie waren toch
vlakbij en dus ben it maar doorgelopen.
En kijk nou eens, Verkuil, wat ik nog over
heb".
Dit zeggende wees Verpoorten met een
trillende vinger tussen zijn openstaande
jassen naar een knoop van zijn vest. Daar
bengelde een stukje van een gouden hor
logeketting (hol). En hij vervolgde:
„Haal er alsjeblieft dadelijk de politie
bij".
Verkuil keek naar het vest, begreep de
zaak niet helemaal en werd toch reeds
spierwit.
Na iets onverstoorbaars te hebben ge
mompeld, liep hij, zo. snel als zijn benen
naar konden, naar boven, onderwijl on
zinnig hopend, dat „het" niet waar mocht
zijn.
Het was waar, natuurlijk. Hoe kon het
anders? Op de slaapkamer lag zijn hor
loge, en de ketting was heel. Hij had het
eenvoudig bij het verkleden laten liggen.
Wat een toestand! Wat een figuur! Hoe
kreeg hij dat ooit in orde?
Een merkwaardige samenloop had de
ontdekking van zijn vergissing vertraagd.
Hij herkende immers bij Jansen-Meijer
zijn eigen horloge? Maar het ongeluk wilde
dat dit horloge precies gelijk was, tot en
met de ketting, aan dat van Verpoorten.
Tientallen jaren geleden, bij een zeker
bedrijfsjubileum, hadden zij elkaar de hor
loges cadeau gedaan. Wie zou zeggen dat zij
elk er zichzelf op hadden getracteerd, ver
gist zich. In dat van Verkuil stond op de
binnenkast gegraveerd: aan mijn vriend
Verkuil en in dat van Verpcorten: aan mijn
vriend Verpoorten.
Verkuil legde met onzekere hand het on
rechtmatig verworven horloge naast het
andere, maar dat maakte de zaak niet beter.
Och, och, wat een uilskuiken was hij ge
weest. Een zogenaamd geroofd horloge te
zoeken (en te vinden!) daar waar een fat
soenlijk man (van de oude stempel) het
bewaart: in de vestzak! En dan nog aan
een ketting! Nee, het was onvergeeflijk. Hij
zocht uitkomst bij zijn vrouw.
Hij kwam beneden, maar niet binnen,
en riep alleen haar naam door de deurkier.
Mevrouw had haar echtvriend naar boven
horen gaan in plaats van naar de politie,
en dat reeds vreemd gevonden. Zijn be
nauwde stem wees op moeilijkheden. Maar
toch was ze niet voorbereid op de uitleg
ging die in de slaapkamer volgde. Even
moest ze nadenken. Ze was echter een le
vendige, snel handelende vrouw. Ze pakte
beide horloges en kettingen en verdween,
enkel zeggende: „Blijf".
Verkuil bleef in de koude slaapkamer,
maar hij vond dat hij het had verdiend.
Mevrouw legde daarop langzaam, voor
zichtig, omstandig de zaak aan Verpoorten
uit, die onderwijl, van jas en hoed ontdaan,
door de kachel warmte en een glas port
werd gekoesterd. Eindelijk begreep hij het
wel zowat, en, ofschoon men niet kan zeg
gen dat hij, na onthulling van de motieven,
meer met de toedracht sympathiseerde dan
daarvoor, wist ze hem ten laatste zover te
krijgen, dat haar man zijn excuus mocht
maken. Het was een zware gang voor Ver
kuil en ze leek vergeefs, want, hoewel Ver
poorten de verontschuldiging aanvaardde
en later van het Kerstmaal niet zonder
smaak at, wilde de rechte stemming niet
komen.
Toen viel mevrouw Verkuil een geluk
kige en eenvoudige gedachte in. Ze stak de
Kerstboom, die eigenlijk bestemd was voor
de avond, reeds onder het eten aan, in de
andere kamer. Verpoorten had er het volle
gezicht op. En waarlijk, de rode kaarsjes
onschuldige aanleiding tot een pijnlijke
flater deden hun plicht. Het licht scheen
vroeger, maar ook beter. Verpoorten be
greep het.
„Dat was goed werk", zei hij, toen ze
weer aan tafel zat.
„Nietwaar", antwoordde ze, een aardig
handje leggend op zijn mouw.
„En lieve meneer Verpoorten, wilt u
alstublieft bedenken, dat mijn man óók een
erge schrik te pakken heeft gehad?"
Hij knikte. Later in de voorkamer, zei
hij nog:
„Ik had nooit gedacht, dat zo'n boompje
nog zo te pas kon komen".
Verder zinspeelde hij er niet op, en het
Stille Nacht. Vijftig Advents-
en Kerstliederen met piano
begeleiding voor jong en oud.
(Uitgeverij Ploegsma, Am
sterdam-C.).
Een Kerstboek dat er prachtig uitziet: mooi
papier, zuivere muziekdruk en bijzonder
fraaie illustraties. Bovendien vindt men er
tal van heerlijke Kerstliederen in, waaronder
vele die al te lang verwaarloosd werden.
Maar de samenstellers hebben ook enkele
liederen opgenomen, die waarschijnlijk de
verkoop van het boek wel zullen bevorderen,
doch die niet van een fijne selectieve geest
getuigen. Wie in deze materie volkomen
thuis is, zou zich bijvoorbeeld wel wachten
een lied ofer te nemen van Catharina van
Rennes, zonder het eerst van de fouten te
zuiveren die deze er in een onbewaakt ogen
blik in gesmokkeld heeft, terwijl er tal van
correcte uitgaven van het lied bestonden,
waaraan zij haar geheugen had kunnen op
frissen. De Hollandse componiste noteerde
namelijk het lied zoals zij meende het ge
hoord te hebben te Brussel. Maar zij gaf er
een scheve voorstelling van. En nu wordt
deze weer bestendigd.
Er zijn in de bundel enkele goede bewer
kingen vafï oude Kerstzangen van M. E. van
Ebbenhorst Tengbergen; alleen ten opzichte
van een oude toonsoort blijkt deze wat
vreemd te hebben gestaan. Ook Frits Mehrens
deed als bewerker verdienstelijke dingen;
zijn harmonisatie van een Catalaans Kerst
lied (in een goede vertaling van H. L. Prenen)
mag er wezen. De bewerkingen zijn uiterst
eenvoudig; steeds wordt de melodie meege
speeld en in de meeste gevallen is kennelijk
gedacht aan harmoniumbegeleiding. De lie
deren zijn ontleend aan de bundel „Kinderen
van één Vader", die bij dezelfde uitgeverij
verschen is.
Musica-Serie: Kleine boeken
over grote mannen. (Uitg.
J. Philip Kruseman, Den
Haag).
In deze reeks handige boekjes verscheen
van de hand van A. C. Vos een beknopte
biografie van Grieg, die zich laat lezen als
een onderhoudend romantisch verhaal.
Een ander nummer van de serie is gewijd
ar.n het leven van Béla Bartök en werd ge
schreven door Ary Verhaar. Deze auteur
heeft zijn stof knap verwerkt. Hij zag kans
om in beknopte vorm een synthese van het
werk en de levensstrijd van deze grote mo
derne componist tot stand te brengen. Een
boekje van positieve waarde. J. de KI.
werd toch nog een genoeglijke avond. Ver
kuil bracht hem door de diepe sneeuw te
rug Verpoorten met Verkuils ketting j
aan zijn eigen horloge en zij gaven el
kaar daarbij een vriendenarm. Want taxi's
waren er nergens, en Verpoorten kon het
niet alleen af. Bij het afscheid voor zijn
huisdeur zei hij: „Dank je wél, hoor. En
denk er verder maar niet over. Het is al
lang weer vrede".
N de volgende lente stierf Verpoorten.
Verkuil was geen erfgenaam; het ver
mogen werd een stichting voor verwaar
loosde jeugd. Maar hij was bedacht met
een legaat. Het meeste plezier deed het hem
van de notaris te horen, dat dit al bespro
ken was in een oud testament. Hij had het
dus na de bewuste Kerstdag niet veranderd
en daarmee de waarheid bewezen van zijn
woorden, dat het weer vrede was. Maar
Verkuil kon toch niet helemaal de gedachte
van zich afzetten, dat hij iets aan de dood
van meneer Verpoorten een oud en
broos vat had bijgedragen. Dus besteed
de hij het legaat voor liefdadige doeleinden.
Mevrouw vond dat opperbest en het echt
paar had het tenslotte ook volstrekt niet
nodig.
aria en Jozef, zij waren zo moe,
zij liepen al honderden jaren,
hun hartendie wilden naar Bethlehem toe,
een stal met een ezel, een os en een koe,
wier ogen als dromende waren.
^t)e wereld was diep, onherbergzaam en koud,
hun voeten, die raakten bevroren;
zij tastten vooruit door het donkere woud
van eenzaamheid, dat om de mens wordt gebouwd,
die niet tiaar de wereld wil horen.
et menselijk hart was een ijzige steen,
een rots van meedogenloos zwijgen;
steeds gingen Maria en Jozef weer heen,
geduldig, omdat er een ster voor hen scheen,
die eeuwen lang hoger bleef stijgen.
erschrikking van oorlog brak los en verging,
geslachten, zij liepen verloren,
en niets dan een wind, een verborgen gezing
was nog als een verre herinnering
aan al wat voorbij dreef te horen.
aria en Jozef, zij bogen zich neer,
wanneer er een mens lag te bloeden,
soms waren zijn ogen een grondeloos meer,
dan vonden zij daar ook de sterrenschijn weer,
die eeuwig hun hart bleef behoeden.
>n verder en verder ging aldoor hun tocht.
Wanneer was het einde gekomen P
Een ivereld die blindelings tierde en vocht,
werd deze wel ooit door de vrede bezocht,
waar eenzame harten van dromen P
($J aarom werd het kind en de grijsaard vermoord,
de arme gekweld en geschonden,
indien er een God naar hun stem had gehoord P
Maria en Jozef, zij trokken steeds voort,
omdat zij het antwoord verstonden.
mdat heel de schepping zich met hen bewoog
naar de nacht van het eeuwige zingen,
van een heil dat de horizon lichtend bevloog,
van een Kind dat de hemelen droeg in zijn oog,
van een vreê die de dood zou bedwingen.
De bankiee ais
(Met een tekening van
FIEP WESTENDORP)
K durf er een lief ding onder te verwed
den dat mijn vrouw mij dit jaar niet zal
vragen een kerstboom te gaan rooien.
Verleden jaar deel zij dat nog wel.
„Het is zo leuk voor de kinderen", zei
zij. „Ga naar de Treekhouter bossen en
zaag een boompje af. Een sparretje meer of
minder zal mevrouw Donnewip ook niet
hinderen!"
Ik ben echter een secuur man in die din
gen. Het leek mij beter eerst bij mevrouw
Donnewip aan te bellen en te vragen of
zij er bezwaar tegen had dat ik een kerst
boompje uit haar Treekhouter bossen ruk
te. Oh nee! Allerminst! Misschien wilde ik
er dan tegelijk een boompje voor haar uit
halen? Natuurlijk, natuurlijk. En misschien
wilde ik haar meenemen naar de bossen?
Dan kon zij mij aanwijzen welke boom zij
precies wilde hebben. Ook dat kon. En of
ik het heel erg zou vinden voor haar twee
bomen te kappen in plaats van één? Dat
laatste vroeg zij, toen zij al in de auto zat
en wij met een slakkengang over de dorps
weg hobbelden. Ik dacht: nou moet ik toch
oppassen, want zij begint steeds meer te
verlangen. Het leek wel of elke inwilliging
van een verzoek automatisch een nieuw
verzoek te voorschijn riep. Maar bijtijds
bedacht ik dat het Kerstmis was, dat men
zijn medemensen dan extra behulpzaam
moet zijn.
En mevrouw Donnewip wekte ergens
mijn medelijden op. Na de dood van haar
man, een jaar of vijf geleden had zij zich
teruggetrokken uit het grondgebied der
Treekhouter bossen. Sindsdien leefde zij
het geresigneerde bestaan van een weduwe,
die goed is achtergelaten. Waarom zou ik
niet een beetje licht brengen in dat een
zame leventje? En wat was het tenslotte
voor moeite een paar van die bomen te
kappen?
Met mijn eigen boompje was ik spoedig
klaar. Ik wees op zijn buurman en vroeg
mevrouw Donnewip of die voldeed aan
haar verlangens. Nee, die niet. En die daar
naast ook niet. Geen van de bomen op de
plek waar wij stonden. Meer dan een uur
liepen wij in het steenkoude bos te zoeken
naar een exemplaar dat overeenkwam met
haar idee van een Kerstboom. Tenslotte
vonden wij een gigantische spar, zo'n ding
van een meter of drie. Het zagen viel ech
ter mee, weldra lag de reus geveld op de
hardbevroren grond. Ik had het zelfs eert
beetje warm gekregen. Meit een voldaan
gezicht keek ik naar mevrouw Donnewip,
die zenuwachtig aan haar neus krabbelde.
„Ehmeneerbegon zij hakke
lend.
Ik knikte haar bemoedigend toe.
„Zou u het erg vinden de tweede boom
niet af te zagen, maar.
r.-i'iv - r r.
„Maar wat?" vroeg ik verschrikt, een
beetje ruwer dan gepast was.
„Ik zou graag willen dat u de tweede
boom er met wortel en al uithaalt! Dan
kan ik die in mijn voortuin planten. Denk
u eens in wat leuk dat zal staan, als er
electrische kaarsjes in branden. Ieder jaar
branden de kaarsen in de voortuin van
mevrouw Donnewip, totdat...."
Met de dromerige blik van een filmdiva
staarde zij over haar linkerschouder de on
eindigheid in. Ik was wel even geschrok
ken, maar ik. probeerde haar aspiraties
goedlachs op ce vangen.
„Kijk eens, mevrouw," antwoordde ik,
„het idee is natuurlijk prachtig. Maar hoe
wilt u met deze vorst een boom met wortel
en al uit de grond halen? De aarde is kei
hard!"
Zij glimlachte geheimzinnig en nam mij
als een klein kind bij de hand.' Opnieuw
liepen we enige tijd door het bos, tot wij
op een plek kwamen, die zozeer was be
dekt met zwammen en mos, dat de vorst
er practisch geen invloed op de grond had
gehad. Zonder een woord te zeggen wees
mevrouw Donnewip op de boom, die zich
uit deze zwammenzee verhief. Ik capitu
leerde.
Wij reden terug naar huis om een schop
en een bijl te halen. De grond bleek op die
plek inderdaad niet hard bevroren. Het
kostte slechts een uur hard werken om de
boom met wortel en al op mijn rug te kun
nen nemen en de auto binnen te dragen.
Ik vond het natuurlijk niet zo plezierig dat
een gedeelte van mijn auto onder zand en
modder kwam te zitten, maar het tevreden
gezicht van mevrouw Donnewip vergoedde
veel niet alles.
Nauwelijks had ik het gevaarte met een
zucht van verlichting op het grasveld voor
haar huis gedeponeerd of ik hoorde haar
zeggen: „U gaat die toch wel even voor
mij planten?!"
„Daar had ik nog niet aan gedacht,"
zei ik.
„Niet?" vroeg zij, ongelovig.
Ik schudde beslist mijn hoofd.
„Maar dat is toch vreselijk," jammerde
zij. „Wat heb ik nu aan die boom, als nie
mand hem wil planten?"
„Ik weet zeker dat de tuinman...."
„Ach wat!" zei zij snibbig. „Dacht u
heus dat ik er nog een tuinman op na
hield? Mijn inkomen is heus niet zo groot
meer!"
Zij vond het een schandaal dat een
sterke jongeman de zorg voor het planten
van een Kerstboom wilde overlaten aan
een zwakke dame op leeftijd, een weduwe
bovendien. En omdat Kerstmis nu eenmaal
naderde besloot ik tenslotte dan maar toe
te geven.
Het is vreselijk! Het was nog veel erger
dan ik had gedacht. De aarde was zo hard
bevroren, dat ik toch weer even de neiging
kreeg om op te geven, maar steeds ver
toefde mevrouw Donnewip in mijn nabij
heid om mij aan mijn belofte te herinneren.
Ik legde een vuurtje aan, waardoor het
bovenste deel van de aardkorst ontdooid
raakte. Zo kon ik tenminste een paar cen
timeter de grond in komen. Ik moest nog
eens een vuurtje aanleggen, enkele centi
meters aarde uitgraven, nog eens een
vuurtje en zovoorts. Tenslotte stond het
ding. Ik kreeg ten eerste mijn jasje, ten
tweede een koel knikje van mevrouw
Donnewip en stapte in de richting van mijn
auto. Die had practisch de gehele dag in de
koude vrieswind gestaan. Er ging plotse
ling een schok door mij heen, ,en inderdaad
bleek de radiator kapot te zijn gevroren.
In de auto van de garage reed ik mee tot
de kom van het dorp, wilde mij nog even
laten scheren, maar kwam juist te laat. De
barbier was al naar huis. Ziezo, dacht ik,
het is zes uur geweest. Ik heb een fijne dag
gehad.
Op dat ogenblik kwam ik meneer Holle
man tegen. Holleman is de directeur van
onze dorpsbank.
„Goedenmiddag!" riep hij opgewekt. Ik
bromde iets terug.
„Niet erg in een Kerststemming, wel?"
„Nee!" riep ik. „Maar dan ook helemaal
niet. Ik heb trouwens lak aan al die praat
jes over Kerststemmingen. Als ik met
Kerstmis een slecht humeur wil hebben,
zal ik dat zelf weten."
„Ik loop zover met je mee," zei Holle
man.
Ik ontdooide een beetje. Langzaam maar
zeker kreeg Holleman mijn belevenissen
van die dag voorgezet.
„En daar loop ik nou met een stelletje
blaren op mijn handen," schreeuwde ik.
„Mijn radiator is stuk, mijn wagen is van
binnen een kleine modderpoel, mijn rug
doet pijn van het grondwerken waar
om?"
Holleman bleef suffig doorlopen.
„Waarom", scheeuwde ik nog eens.
Maar hij gaf geen enkel teken, zodat ik
mijn vraag zelf maar beantwoordde: „Om
niet naar een winkel te hoeven gaan en een
paar gulden uit te geven voor zo'n snert-
boom".
„Tja....," zei Holleman peinzend. „Ik
kan niet ontkennen dat mevrouw Donne
wip je eigenaardig heeft behandeld. Maar
zij is een oud mens. Zij heeft niet veel in
haar leven. Straks met Kerstmis moet het
je toch wel voldoening geven, dat jij juist
in deze dagen zo opofferend hebt gehan
deld."
„Poeh!" zei ik (ik zei eigenlijk iets an
ders). „Daar heb je hem weer met zijn
Kerststemming."
„Goed, goed, misschien heb jij geen vol
doening van je goede daden, maar dan
moet je toch dankbaar zijn dat de Kerst
stemming mij zozeer te pakken heeft, dat
ik je niet zal laten opsluiten."
„Jij bedoeltzei ik onthutst.
„Dat mevi-ouw Donnewip al een jaar of
vijf niets meer te zeggen heeft over die
Treekhouter bossen.
„Weet zij dat zelf
„Natuurlijk," zei Holleman bedaard.
„Direct na de dood van haar man he^ft de
bank haar eigendommen overgenomen. Jij
hebt dus drie bomen gestolen uit óns bezit.
En daarvoor kan ik je aangeven. Gelukkig
voor jou worden de harde gevoelens van
een bankier verzacht door de stemming om
Kerstmis. Men gelooft weer een beetje aan
vrede op aarde, aan de mensen van goede
wilMag ik, namens de bank, jou en
mevrouw Donnewip de bomen aanbieden
als een welgemeend Kerstgeschenk?"
U kunt zich voorstellen hoe ik mij voel
de. En alsof dat nog niet genoeg was, nam
Holleman bij het hek van zijn tuin glim
lachend zijn hoed af.
„Gelukkig Kerstfeest", riep hij mij aa,