a „Onze functie stad krijgt een centrale in economisch opzicht" Ten derden males Siizanna RIJWIELEN S LOAN'S De verdere geschiedenis van het Paviljoen „Welgelegen" ioresstr.15 HaarlemRi6548 Utrechtse wethouder: Nieuwe uitgaven OVER MUZIEK Schumann in Holland ZATERDAG 26 JANUARI 1952 3 LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Babylonische spraakverzvarring De Koningin ontving de burgemeester van Sydney Heringa Wuthrich PIJNLIJKE GEWRICHTEN? Schoonheid in Haarlem en omgeving Reeds meer dan 33000 werkloze bouwarbeiders Leesportefeuilles en de Auteurswet „De Spaarnestad' ongelijk gesteld in het rjRIE KEREN IS SUZANNA, huisvrouw van Jojakim of Joachim van Babyion, JJ aan de vergetelheid van haar apocrief bestaan ontrukt. Drie maal is er verhaald van haar deugdzaamheid het eerst en het soberst door Daniël, de dichter en profeet wiens relaas men kan vinden in het veertiende hoofdstuk van het naar hem vernoemde boe*, dat tot de apocnefen van het Oude Testament wordt gerekend: hoe zij, valselijk van ontrouw beschuldigd ooor twee rechters die zij niet terwille zijn wilde, ter dood werd vei ooi deeld en ternauwernood gered door Daniël; hoe zij voorts, van elke smet gezuiverd tot toonbeeld werd van Godsvertrouwen en eerbaarheid; en hoe hij. wiens naam „rechter Gods kan beduiden Daniël dus sindsdien groot werd voor zijn vo.k. Nog twee keer bloeide haar lelie (zogezegd, omdat Suzanna „lelie" betekent) na vele eeuwen: in „Het Boek van Joachim van Babyion" dat Marnix Gijsen ge schreven heeft -) en als proeve van stijl, compositie en taal zijn weerga niet heeft in de na-oorlogse litteratuur èn in het antwoord van Esther de Raad**), waarin Suzanna zich te weer stelt, nadat Joachim haar in de bekentenis van Gijsen menig hard, bitter en waar woord had gezegd. Nu er zich bij de personen van de han deling dezer menselijke tragedie een vierde voegt die eigenlijk weer de eerste is (want het is Daniël, die bij monde van L. S. Palder uit de verte der vervlogen eeuwen zijn „onthullingen" toevoegt aan wat in het posthuum gesprek tussen de echtelieden aan woorden des harten was gewisseld), behoorde het Suzanne te zijn, die in deze Babylonische spraakverwarring van men selijke oordeelvellingen, van goed en kwaad, van oorzaak en schuld, het laatste woord had, Daniël heeft immers gesproken, en Daniël was Suzanna bovenmate gene gen, méér dan haar echtvriend Joachim. Hij. deze profetische dichter of dichter lijke profeet, was haar „dichterziel" wiens verzen, balsem waren op haar wonden", hij was haar geestelijke deelgenoot. Met hèm was zij, in spreken en zwijgen één van hart, opgenomen in de Eros: in „het vreugdevol herkennen van de ziel". Had zij men kan het nalezen in haar beken tenis, zoals deze is neergeschreven door Esther de Raad Daniël twintig jaar eer der ontmoet, „misschien hadden de harten zich verbonden en hadden wij beleefd het schoonste denkbaar op aarde: een volko men samengaan". Als Suzanna sprak Waarom dan hier niet aangetekend wat zij, Suzanna van Babyion, uit haar apo criefe eeuwigheid aan de onverwacht herrezen Daniël zou kunnen influisteren? Daniël, zou ze zeggen, al ligt er een vloed van jaren tussen óns „toen" en üw „heden", ik heb uw stem gehoc/rd en niet her kend! Daniël, waar zijt ge gebleven, wat is er geworden van de dichter en profeet, die zozeer vereerde? Waar bleef uw apo calyptische taal? Joachim, mijn echtge noot, die zomin mijn minnaar als echt vriend kon zijn, is mij eerlijk gezegd lie ver. Wel heeft hij mij biltere verwijten gedban: ik, Suzanna, de lelie, zou de vol maakte schoonheid en deugd in één zijn geweest en daarmee onvruchtbaar. Ik zou ijverig in goede werken en vroom, ik zou wijs als Rebecca, trouw als Ruth, schoon als Sarah zijn geweest piaar liefdeloos. Ik zou een Grieks beeld geleken hebben, harmonisch en rustig, statig en plechtig, en liefdadig en vroom zijn geweest maar geen minnares. Dat klonk hard, Daniël, uit de mond van Joachim, en in een eerste opwelling heb ik Esther de Raad een ant woord ingegeven op hoovaardige en scham pere toon: opstandig uit ontgoocheling, maar toch óók vergoelijkend uit deernis en begrijpend uit liefde. Ik heb het is waar mij boven de man gesteld en bitter ge sproken. Maar bitterheid bederft de smaak in de mond en de wijsheid in het hart. Ik was niet de Deugd, niet d e Schoonheid (al was ik misschien wel deugdzaam en schoon): ik was Suzanna, en niet het „ide aal", niet een „symbool" waarvoor Joachim me wilde houden. Ik was Suzanna van Babyion, vervuld van verlangens, bezield door idealen, als ieder sterfelijk mens, als Joachim zelf. Maar in de Babylonische spraakverwarring was de taal van Joachim achteraf heb ik dat begrepen niet de mijne, gezegend zij zijn ziel. En waar ik door dit noodlottig menselijk misverstand in hem niet vond wat ik verlangde, zocht ik het elders, bij nuttige werken en maat schappelijk verkeer, en verloor het kost baarste wat ik bezat: Suzanna. Vandaar mijn bitterheid. Maar, Daniël, nu ik u, dichtervriend der Oudheid die de gave der voorspelling en vermaledijding bezat, hóór, en herlees wat Joachim door Marnix Gijsen liet schrijven, moet ik hèm vérre boven u stellen. Wat gij waart, wérd hij: een dichter! Eén die zijn scepticisme betaalde met „druppels van zijn hartebloed". Een strijdend mens, die op zijn ontgoochelingen enkele korrels wijsheid heeft veroverd. Was hij het niet die schreef: „vroeg of laat, als ge aan dachtig met de mensen omgaat, zullen ze hun sleutel laten vallen. Raap hem op. Misschien is er één die past op de deur dei- eeuwigheid"? En besloot met een „leef, maar leer edel" en met de raad het kostbaar ste kruid, dat groeit op deze aarde, te plukken waar ge het vindt: de moed? Verhandeling, geen kunst Wie zo spreekt en zo schrijft, Daniël- Palder, is een kunstenaar in hart en nie ren, en raakt aan gevoelens, peilt in diep ten, die zich in aller eeuwigheid aan ken nis en wetenschap, aan rede en theorie zul len onttrekken En gij, Daniël, raapte ge de sleutel op die ik liet vallen? Ge beroept u op geleerde mannen dat het me duizelt: op Nietzsche, Freud, Reich en Reik, en noemt mij een „mannelijke" vrouw, op grond van deze of gene theorie. Maar geen heer, Daniël, welke ter wereld, opent een hart. Ge schrijft humaan, Daniël, en kun- ADVERTENT1E MAGNEET - BURGERS - SIMPLEX PHOENIX - THE NORMAN ENZ. Betaling in overleg. De Koningin heeft Vrijdagmiddag in paleis Soestdijk de thans in ons land ver toevende burgemeester van Sydney, de heer E. D. O'Dea, ontvangen. Gedurende drie kwartier heeft Koningin Juliana in haar werkkamer met haar Australische gast gesproken. dig. Ge zijt zeer weldenkend, zeer verlicht, zeer oprecht, zegt behartenswaardige waar heden, waarmee de ouden wellicht beter vertrouwd waren dan de uwen want alle wijsheid is oud en even vaak herhaald als ze veronachtzaamd werd. Zelfs spreekt ge misnoegde gedachten uit over uw „moder ne" politieke zeden en economie, over oor log en knechtschap, de liefdeloosheid der maatschappij en de ondragelijke last van zondegevoelens, zelfkwelling en angst, gedachten die mij ter harte gaan. Maar waar blijf bij dit alles tenslotte ik, waar bleef Joachim en waar bleeft gijzelf, Da niël? Ge schrijft een verhandeling over het huwelijk, vaardig en lezenswaard, maar een dichter als Joachim-Gijsen, neen, dat zijt geniet.. „Denkt nooit dat ge de waarheid vast hebt", schreef Joachim Ook gij niet! Ge raapte mijn sleutel niet op. Geen kennis kan dat. Eerder het dichterschap. Eerder Joachim. En dus, Daniël, vaarwel! En levet scone. C. J. E. DINAUX Marnix Gijsen: „Het boek van Joachim van Babyion en zijn kuise huisvrouw Suzanna". Esther de Raad: „Het antwoord van Su zanna aan Joachim van Babyion". L. S. Palder: „Brief van Daniël over Joachim van Babyion en zijn kuise Suzanna" (alle bij A. A. M. Stols, 's-Gravenhage). In Covent Garden werd deze week de eerste voorstelling in Engeland gegeven van de opera „Wozzeck" van de in 1935 gestorven Oostenrijkse componist Alban Berg, onder muzikale leiding van Erich Kleiber, die in 1925 de wereldpremière van dit werk in Berlijn dirigeerde. Het libretto is een bewerking van het door zijn ontladingen van primitief gevoel aangrij pende drama „Wozzeck" van de revolu- tionnaire dichter Georg Biichner (1813 1837). Op de foto ziet men hoe de tamboer majoor (Thorstein Hanneson) toenadering zoekt tot Marie (Christel Goltz), de uit verkorene van de in alle eenvoud van zijn ziel oprechte titelheld van deze tragische geschiedenis. ADVERTENTIE HAARLEM CENTRALE VERWARMING JCHNSON OLIEBRANDERS ADVERTENTIE De pijnlijke plaatsen direct behandelen met Sloan's. Niet wrijven, alleen maar betten. Dan mindert de pijn snel Pas de snelwerkende Sloan's ook toe by rheumatiek, spit en spierpijnen! „GENEZENDE WARMTE" Doodt pijn In een vraaggesprek met het A.N.P. over de toekomstmogelijkheden van Utrecht heeft de wethouder van Financiën van deze gemeente, dr. J. de Nooy, zijn mening gegeven over de functie, die de stad door haar centrale ligging in de Nederlandse economie zal gaan innemen. Utrechts func tie harmonieert naar hij zeide volkomen met de politiek, die de regering voor staat en de daarmee samenhangende landsbe langen. „Het behoort tot de algemene tendenzen in het landsbestuur de industrie te ver spreiden", aldus dr. De Nooy. „De uitvoe ring van de denkbeelden op dit gebied zal echter veel meer dan uitsluitend economi sche gevolgen hebben. Er zal meer in dustrie komen in de randgebieden van ons land en hierdoor zal als het ware in die streken een ander soort publiek worden gevormd met allerlei andere verlangens. Die industrie zal eveneens belangrijke eisen gaan stellen met het oog op aanvoer van grondstoffen, machinereparaties, leefwijze, vrije tijdsbesteding van de werknemers, contact met de handel en andere factoren. Er ontstaat dus een neiging tot het ver plaatsen van het economische zwaartepunt in Nederland". „Vroeger reeds en ook nu nog was het economische leven in Nederland voor een aanzienlijk deel geconcentreerd in het uiterste Westen van het land", zo vervolgde de wethouder, „met name in steden als Rotterdam en Amsterdam. Hier vond men de fabrieken en de verkoopscentralen. Dit nu begint zich te wijzigen. Economisch is het vrijwel noodzakelijk, dat het economi sche leven zich ontwikkelt zo dicht moge lijk bij het gebied, dat het moet voorzien. Nu is zonder enige twijfel Utrecht centra ler gelegen dan de beide genoemde steden en bovendien is Utrecht het middelpunt van het wegennet voor snelverkeer en van het spoorwegwezen, waarvan de economi sche belangrijkheid nog steeds stijgt naar mate de electrificatie vordert". Het Westen Utrechts functie wordt dus door de ver spreiding van de industrie en door de mo gelijkheid van vlot en snel transport be langrijker. Naar het oordeel van dr. De Nooy ontstaat neiging bij de ondernemin gen in het Westen des lands zich bij deze zich wijzigende verhouding te gaan aanpas sen. Er komt belangstelling voor het vesti gen van filialen in de gebieden, die men beter benaderen wil. Er zijn ook onder- nemingen, waar de gedachte veld wint, dat het wellicht beter is het scheppen van filialen overbodig te maken door zich te vestigen in een meer centraal gelegen ge bied. „Het spreekt vanzelf, dat men zich bin nen de gebieden, die tot nu toe in econo misch opzicht de toon aangaven, hier te genover in een verdedigende positie plaatst. Ik zie hierin zelfs een oorzaak van de neiging, die men in Rotterdam aantreft, om daar vakbeurzen en tentoonstellingen heen te trekken. Zoiets is te begrijpen, want men wil het oude Hollandse belang mede op deze manier trachten veilig te stellen. Ik sta echter op het standpunt, dat men een bepaalde economische stroming toch niet kan tegenhouden". Een zeer belangrijke factor achtte de wethouder dat het Amsterdam-Rijnkanaal, aan welks totstandkoming ook Utrecht niet weinig heeft bijgedragen, het hart van Nederland bereikbaar zal maken voor zee schepen van redelijke grootte. Hoe dieper de grondstoffen het land kunnen worden ingevoerd, hoe voordeliger dat is. „Boven dien heeft Utrecht aan een groot vaarwater, dicht bij het autowegennet en met goede mogelijkheden voor een spoorwegaanslui ting, een belangrijk industriterrein ge schapen. Met de vestiging van een groot bedrijf zijn reeds-vergevorderde onderhan delingen gaande", aldus de wethouder. Het Naundorff-mysterie door D. P. Oosterbaan (Uitgeverij J. M. Meulenhoff, A.'dam). In de reeks „Mysterie en misdaad" van de uitgeverij Meulenhoff verscheen als eerste deel de verzameling documentaire verhalen over rechtszaken uit de vorige eeuw onder de titel „Holland in rep en roer" door Henri A. Ett, dat reeds een inmiddels ten gunste van de schrijver beslist proces heeft uitgelokt. Nu is daaraan toegevoegd een publicatie door de Delftse gemeente-archivaris D. P- Oosterbaan over de Duitse horlogemaker, die zich in het begin van de vorige eeuw heeft uitgegeven voor de zoon van Lodewijk de Zestiende en Marie Antoinette, wiens identi teit vervolgens in meer dan drieduizend ge schriften werd omstreden. Dit boek behan delt het verblijf van deze geheimzinnige en avontuurlijke uitvinder in ons land, waar hij in 1°45 overleed. Boeiende lectuur over een raadsel dat nog onopgelost blijft. Het onder zoek in de archieven heeft overigens belang wekkend materiaal aan het licht gebracht, zoals een geheim contract van Naundorff met de Nederlandse regering over een fan tastische versterking van de krijgsmiddelen. Uw hond door J. Spaapen. Uit geverij Born N.V., Assen. In de reeks „kleine moderne handboeken voor iedereen" is een handzaam werkje van J. Spaapen verschenen dat op onderhouden de toon allerlei over de hond behandelt. Zo vindt men er onder meer iets in over de keuze van een hond, het fokken, de voeding, verzorging en training. Men treft er voorts een indeling in aan van de hondenrassen. klaagde hij weer ningen, was hij melancholiek. Hij regeld beheersen, Een deel van de achterzijde van het gebouwte zien, als men in de tuin wandelt. In ons vorige artiicel hebben wij beschre ven hoe „Welgelegen" in Den Hout, dat gebouwd werd in de jaren 17881790, ach tereenvolgens bewoond werd door de ban kier Hope, Koning Lodewijk Napoleon en Prinses Willemijntje. Daarmee waren wij gekomen tot het jaar 1820. Toen bleef „Welgelegen" dat offi cieel tot Staatsdomein was verklaard enkele jaren onbewoond. In 1828 besliste Koning Willem I dat het zou worden gemaakt tot kunst galerij voor levende meesters. Het inrich ten van deze schilderijenverzameling on dervond evenwel vertraging omdat door de oorlog bezuiniging in de staathuishouding geboden was. Om het rijk te hulp te ko men besloten het stads- en het provinciaal bestuur elk f 1000 per jaar subsidie te ge ven. Dit had tot resultaat dat eindelijk het was intussen al 1838 geworden, zodat de voorbereiding niet minder dan 10 jaar in beslag genomen had het museum opengesteld kon worden. Een groot succes is dit museum niet ge worden. In de analen vinden wij althans geboekstaafd dat in 1860 65 schilderijen „die het museum ontsierden", werden ver kocht. Nergens vinden wij aangetekend hoeveel schilderijen waardig gekeurd wer den om in het museum te blijven hangen. Pas in 1865 werden de lege plekken wat aangevuld, doordat het rijk vijf „kapi tale" stukken daarvoor aankocht. In 1885 werd het museum opgeheven. De stukken die van betekenis waren, werden overge bracht naar het Rijksmuseum. Daarmee kwam een eind aan de werkzaamheid van de heer C. J. Gonnet als conservator bewaarder van het museum. Later was de heer Gonnet rijksarchivaris voor Noord holland. Als schrijver over historische on derwerpen in deze omgeving was hij een autoriteit. De gemeente Haarlem had inmiddels (het was in 1862) in enkele lokalen van het Stadhuis een schilderijen-museum ge opend. Later werd een ruimer en waardi ger onderdak daarvoor gevonden in het verbouwde weeshuis aan het Groot Heilig land. Aanvankelijk bestond de verzameling uit oude kunst (in het bijzonder van de Haarlemse school), maar later werden op de verdieping van het Frans Halsmuseum ook hedendaagse meesters tentoongesteld. Die moderne kunst is daar niet gelukkig gehuisvest. Er zijn dan ook wel eens plan- Hoe de keuken er vroeger uitzag toen de historische vertrekken in het Paviljoen nog te bezichtigen waren. Nu is de keuken een kaal vertrek geworden, omdat zij gebruikt wordt als garderobe. nen geopperd om een speciaal museum voor moderne kunst van gemeentewege te stichten. Hierdoor zou Haarlem terugge kregen hebben wat in 1885 verloren werd, namelijk een museum voor moderne kunst. Daarvan is evenwel niets gekomen omdat er geen geschikt gebouw te vinden was. Bovendien waren er ook financiële be zwaren. In beperkte zin is nu aan die behoefte tegemoet gekomen door de aankoop van het Huis van Looy aan de Kleine Houtweg. In het Paviljoen „Welgelegen" was even wel in de oude tijd voor de moderne mees ters meer ruimte beschikbaar. Er was toen daar zelfs zoveel ruimte dat er nog meer verzamelingen werden onder gebracht. Jn 1871 werd er het Koloniaal- Museum gehuisvest en in 1877 ook het Mu seum voor Kunstnijverheid. Vele bejaarde Haarlemmers zullen zich deze musea nog wel herinneren, uit de tijd dat het Kolo niaal-Museum onder leiding stond van Greshoff (de grote ijveraar voor de af schaffing van accijns op suiker) en het Museum voor Kunstnijverheid eerst onder E. A. von Saher en later onder Otto van Tussenbroek. Aan het laatste museum was verbonden een school voor kunstnijverheid, waarvoor een gebouw aan de Dreef gezet was. Dit alles behoort nu tot het verleden. Het Koloniaal-Museum werd overgebracht naar het Koloniaal Instituut te Amsterdam (thans Koninklijk Instituut voor de Tro pen) terwijl het Museum voor Kunstnij verheid werd opgeheven. Evenzo de school, die de laatste jaren bestaan had als School voor Bouwkunde en aanverwante kunsten. In 1853 werd in het Paviljoen ook ten toongesteld een verzameling geologische voorwerpen. Maar dat heeft slechts 10 jaar geduurd, in 1863 werd deze collectie over gebracht naar een museum in Leiden. Haarlem is dus niet gelukkig geweest met de musea die in het „Paviljoen" ge huisvest werden. 1930 werd de Provinciale griffie naar het Paviljoen overgebracht. Daarover nog iets in ons laatste artikel. C. J. v. T. Het grote marmeren trappenhuis met drie fraaie wandbeschilderingen op doek aangebracht. Deze stellen voor (van links naar rechts gezienle Phaëton, de zonne wagen besturend, 2e Huwelijk van Bacchus en Ariadne, 3e Een der werken van Herakles (het verscheuren van de Nemeïsche leeuw). De schilder van deze stukken is niet bekend. De bondsraad van de Algemene Neder landse Bouwarbeidersbond heeft een reso lutie aangenomen, waarin wordt geconsta teerd, dat sinds medio 1951 in de bouw- bedrijvigheid een ernstige inzinking is op getreden, waardoor het aantal in uitvoe- ririg zijnde woningen is gedaald tot ruim 38.000 op 31 December 1951. Hierdoor is het aantal werkloze bouwvakarbeiders ge stegen tot meer dan 33.000. De raad spreekt als zijn oordeel uit dat tengevolge van de huidige financieringspolitiek een belang rijke opleving van de bouwbedrijvigheid niet mag worden verwacht, zodat een blij vende plaatselijke werkloosheid moet wor den gevreesd. De raad verlangt, dat de re gering alle beschikbare middelen ter hand zal nemen teneinde de bouwactiviteit over het gehele land zodanig te verhogen, dat het peil der werkgelegenheid der laatste jaren in het bouwbedrijf wordt hersteld en gehandhaafd, door op korte termijn finan ciële hulp te verlenen aan gemeenten, die niet zelf in staat zijn de nodige geldmid delen aan te trekken en op lange termijn te voorzien in een zodanige regeling van de credietverlenging, dat waarborgen worden geschapen voor het regelmatig beschikbaar zijn van de voor de woningbouw benodigde kapitalen. Tot burgemeester van Budel is benoemd J. J. Remmen, met gelijktijdig eervol ontslag als burgemeester van Öeffelt. In 1852, dus honderd jaar geleden, reisde Robert Schumann met zijn vrouw, de pia niste Clara Wieck naar Nederland. Hij was sinds twee jaar dirigent van het stedelijk orkest in Düsseldorf en had daar ook een koorvereniging opgericht. Hij was zeer hartelijk ontvangen en aanvankelijk liet zijn gezondheidstoestand, waarover men zich in Dresden bezorgd had gemaakt, niets te wensen. Hij componeerde een symphonie en deed zijn werk als dirigent met enthou siasme. Maar in het voorjaar van 1852 over nerveuze aandoe- dikwijls verstrooid en kon zijn geest niet ge- of misschien moet men zeggen dat zijn geest hem niet altijd be heerste. De studie met het orkest en de leiding der concerten .werd slap en het bleek wel dat Mendelssohn, die sinds lang met Schumann bevriend was, gelijk had toen hij meende dat diens wezen voor de uitvoeringspraktijk der muziek niet ge schikt was. Schumann, steeds eenzelvig en dromerig, vond rust en bevrijding als hij zich zonder verplichting tegenover ande ren met de compositie van zijn sympho nie (de zogenaamde Rheinische) kon bezig houden. Toch werd al zijn doen en laten een steeds zwaardere opgave voor zijn gestel en eindelijk raadde zijn arts hem aan zeebaden te nemen, in de verwachting dat dit zijn lichaam en ziel goed zou doen. Het was in Augustus 1852 dat Schumann met zijn vrouw en de oudste dochtertjes, Marie en Elise, in Scheveningen in pen sion gingen. De componist heeft meerdere, en over een latere reis, aantekeningen ge maakt in telegramstijl. Hij stapt iedere dag gehoorzaam in zee, zelfs zoals hij zegt bij storinachtig weer en machtige golfslag. Af en toe meent hij verbetering waar te nemen, maar dikwijls klaagt hij over hef tige zenuwaandoeningen, brandend gevoel in het achterhoofd, terwijl een „grosse Angegriffenheit durch Musik" zijn gees telijke krachten opeist. Meermalen klaagt hij over verveling, hoewel zijn goede vriend Johannes Ver hulst, de componist, hem zo nu en dan komt bezoeken. Hij tracht veel te lezen, onder meer een vertelling van Kleist: „Hans Kohlhaas", waarbij hij een opera plan overweegt. In rustige ogenblikken werkt hij aan eeii ballade voor koor op een tekst van Geibel: „Vom Pagen und der Königstochter", met solostemmen en or kestbegeleiding. Hoewel hij de compositie herhaaldelijk moet laten liggen, brengt hij in de loop van September het werk toch tot voltooiing. Het echtpaar Schumann maakt het plan terug te reizen, maar een droevige omstandigheid dwingt hen te blijven: op 8 September werd hen een levenloos kindje geboren. Als zij eindelijk in Düsseldorf terug zijn, kan Schumann niet al zijn werkzaamheden hervatten, hoewel zijn ge zondheidstoestand niet geheel onbevredi gend is. In het voorjaar van 1853 schijnt Schu mann veel beter te zijn. Het is echter pijn lijk te bemerken dat hij zijn taak als diri gent niet aan kan. Een stijgende ontevre denheid ontgaat hem niet en in bittere stemming neemt hij ontslag. Zijn vrouw en vrienden zijn dan meer dan ooit bezorgd over zijn toestand. Gelukkig doet zich iets voor dat verlichting brengt: vrienden en bewonderaars in Holland nodigen Schu mann uit enkele van zijn werken te komen uitvoeren. Schumann leeft op, en in No vember gaat men opnieuw op reis. Het eerste concert heeft in Utrecht plaats: zijn vrouw is soliste en speelt het nieuwe Con cert-allegro met orkest. Niet Schumann maar de Utrechtse dirigent Kufferath heeft de leiding. De componist is zeer opgewekt, en verrast door het enthousiasme van het publiek. Op de elfde volgt een concert in Den Haag, waar Schumann zelf zijn tweede Symphonie dirigeert en Clara weer soliste is. Vooral over het spelen van Schumann's vrouw is iedereen in de wolken. De volgende dag gaat het echtpaar naar Rotterdam. Schumann tekent over het con cert aldaar aan: „Het publiek veel enthou siaster dan in Den Haag. Een uitstekende hoornblazer, zoon van de directeur Hut- schenruyter. Mevrouw Offermans-van Hove uit Den Haag, zeer bijzondere en vol uitdrukking zingende zangeres. Een „wir- kungsvolle" en aantrekkelijke concert-aria van Verhulst". Laat op de avond werd bij fakkellicht voor Schumann's hotel een serenade ge bracht door een groot mannenkoor en een harmonie-orkest. Er volgden nog concerten te Amsterdam, Don Haag, Rotterdam, Utrecht en weer te Amsterdam, Den Haag en Utrecht. De bijzondere prestaties, vooral van Clara Schumann, waren ook aan het hof te Den Haag bekend geworden. Op 15 December werden de pianiste en haar man uitgenodigd voor een soiree ten paleize. De componist tekende over deze avond aan: „Onhartelijke ontvangst en te leurstelling. Voorgesteld aan de Prinses. Gebabbel gedurende de muziek en erger nis. Koningin Sophie en mijn hardhorig heid. Prins Frederik en zijn ons in verwon dering brengende vraag. Verveling. Laat naar bed". Toen Schumann aan de Prins was voorgesteld, had deze hem gevraagd: „Is u óók muzikaal?" Op 14 December noteert Schumann: „Verlangen naar rust en naar huis." Zeven dagen later vertrekken de Schumann's naar Düsseldorf. Geestelijke rust heeft de nobele man niet meer gekregen. In een toestand van zware melancholie stort hij zich van de Rijnbrug in het water. Men weet hem te redden en brengt de ongeluk kige naar een gesticht te Endenich bij l Bonn. Nog twee jaren heeft hij daar ge-' leefd. HENDRIK ANDRIESSEN De drukkerij Dé Spaarnestad te Haarlem heeft onlangs een Amsterdamse leesinrich- ting gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam, daar deze enige tijdschriften, door De Spaarnestad uitgegeven, zonder goedkeuring van de uitgeefster ter beschik king heeft gesteld van een leesportefeuille, hoewel op de frontpagina van die tijd schriften vermeld staat, dat dit verboden is. De rechtbank verklaarde de eiseres niet ontvankelijk, welke uitspraak bekrachtigd werd door het gerechtshof te Amsterdam. Het hof was van oordeel dat het prijs geven aan de openbaarheid reeds was voltooid toen de uitgeefster de bladen voor het publiek verkrijgbaar had gesteld. De lees- inrichting verspreidde slechts de uitgegeven exemplaren in breder kring. Tegen deze uitspraak werd cassatie aan getekend, maar de Hoge Raad heeft dit beroep verworpen op dezelfde gronden als het gerechtshof.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1952 | | pagina 5