a
„Onze
functie
stad krijgt een centrale
in economisch opzicht"
Ten derden males Siizanna
RIJWIELEN
S LOAN'S
De verdere geschiedenis van
het Paviljoen „Welgelegen"
ioresstr.15 HaarlemRi6548
Utrechtse wethouder:
Nieuwe uitgaven
OVER MUZIEK
Schumann
in Holland
ZATERDAG 26 JANUARI 1952
3
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Babylonische spraakverzvarring
De Koningin ontving de
burgemeester van Sydney
Heringa Wuthrich
PIJNLIJKE GEWRICHTEN?
Schoonheid in Haarlem en omgeving
Reeds meer dan 33000
werkloze bouwarbeiders
Leesportefeuilles en
de Auteurswet
„De Spaarnestad'
ongelijk gesteld
in het
rjRIE KEREN IS SUZANNA, huisvrouw van Jojakim of Joachim van Babyion,
JJ aan de vergetelheid van haar apocrief bestaan ontrukt. Drie maal is er verhaald
van haar deugdzaamheid het eerst en het soberst door Daniël, de dichter en profeet
wiens relaas men kan vinden in het veertiende hoofdstuk van het naar hem vernoemde
boe*, dat tot de apocnefen van het Oude Testament wordt gerekend: hoe zij, valselijk
van ontrouw beschuldigd ooor twee rechters die zij niet terwille zijn wilde, ter dood
werd vei ooi deeld en ternauwernood gered door Daniël; hoe zij voorts, van elke smet
gezuiverd tot toonbeeld werd van Godsvertrouwen en eerbaarheid; en hoe hij. wiens
naam „rechter Gods kan beduiden Daniël dus sindsdien groot werd voor zijn
vo.k. Nog twee keer bloeide haar lelie (zogezegd, omdat Suzanna „lelie" betekent)
na vele eeuwen: in „Het Boek van Joachim van Babyion" dat Marnix Gijsen ge
schreven heeft -) en als proeve van stijl, compositie en taal zijn weerga niet heeft
in de na-oorlogse litteratuur èn in het antwoord van Esther de Raad**), waarin
Suzanna zich te weer stelt, nadat Joachim haar in de bekentenis van Gijsen menig
hard, bitter en waar woord had gezegd.
Nu er zich bij de personen van de han
deling dezer menselijke tragedie een vierde
voegt die eigenlijk weer de eerste is
(want het is Daniël, die bij monde van L.
S. Palder uit de verte der vervlogen eeuwen
zijn „onthullingen" toevoegt aan wat in
het posthuum gesprek tussen de echtelieden
aan woorden des harten was gewisseld),
behoorde het Suzanne te zijn, die in deze
Babylonische spraakverwarring van men
selijke oordeelvellingen, van goed en
kwaad, van oorzaak en schuld, het laatste
woord had, Daniël heeft immers gesproken,
en Daniël was Suzanna bovenmate gene
gen, méér dan haar echtvriend Joachim.
Hij. deze profetische dichter of dichter
lijke profeet, was haar „dichterziel" wiens
verzen, balsem waren op haar wonden",
hij was haar geestelijke deelgenoot. Met
hèm was zij, in spreken en zwijgen één
van hart, opgenomen in de Eros: in „het
vreugdevol herkennen van de ziel". Had
zij men kan het nalezen in haar beken
tenis, zoals deze is neergeschreven door
Esther de Raad Daniël twintig jaar eer
der ontmoet, „misschien hadden de harten
zich verbonden en hadden wij beleefd het
schoonste denkbaar op aarde: een volko
men samengaan".
Als Suzanna sprak
Waarom dan hier niet aangetekend wat
zij, Suzanna van Babyion, uit haar apo
criefe eeuwigheid aan de onverwacht
herrezen Daniël zou kunnen influisteren?
Daniël, zou ze zeggen, al ligt er een vloed
van jaren tussen óns „toen" en üw „heden",
ik heb uw stem gehoc/rd en niet her
kend! Daniël, waar zijt ge gebleven, wat
is er geworden van de dichter en profeet,
die zozeer vereerde? Waar bleef uw apo
calyptische taal? Joachim, mijn echtge
noot, die zomin mijn minnaar als echt
vriend kon zijn, is mij eerlijk gezegd lie
ver. Wel heeft hij mij biltere verwijten
gedban: ik, Suzanna, de lelie, zou de vol
maakte schoonheid en deugd in één zijn
geweest en daarmee onvruchtbaar. Ik zou
ijverig in goede werken en vroom, ik zou
wijs als Rebecca, trouw als Ruth, schoon
als Sarah zijn geweest piaar liefdeloos.
Ik zou een Grieks beeld geleken hebben,
harmonisch en rustig, statig en plechtig, en
liefdadig en vroom zijn geweest maar
geen minnares. Dat klonk hard, Daniël, uit
de mond van Joachim, en in een eerste
opwelling heb ik Esther de Raad een ant
woord ingegeven op hoovaardige en scham
pere toon: opstandig uit ontgoocheling,
maar toch óók vergoelijkend uit deernis en
begrijpend uit liefde. Ik heb het is waar
mij boven de man gesteld en bitter ge
sproken. Maar bitterheid bederft de smaak
in de mond en de wijsheid in het hart. Ik
was niet de Deugd, niet d e Schoonheid
(al was ik misschien wel deugdzaam en
schoon): ik was Suzanna, en niet het „ide
aal", niet een „symbool" waarvoor Joachim
me wilde houden. Ik was Suzanna van
Babyion, vervuld van verlangens, bezield
door idealen, als ieder sterfelijk mens, als
Joachim zelf. Maar in de Babylonische
spraakverwarring was de taal van Joachim
achteraf heb ik dat begrepen niet de
mijne, gezegend zij zijn ziel. En waar ik
door dit noodlottig menselijk misverstand
in hem niet vond wat ik verlangde, zocht
ik het elders, bij nuttige werken en maat
schappelijk verkeer, en verloor het kost
baarste wat ik bezat: Suzanna. Vandaar
mijn bitterheid.
Maar, Daniël, nu ik u, dichtervriend der
Oudheid die de gave der voorspelling en
vermaledijding bezat, hóór, en herlees wat
Joachim door Marnix Gijsen liet schrijven,
moet ik hèm vérre boven u stellen. Wat
gij waart, wérd hij: een dichter! Eén die
zijn scepticisme betaalde met „druppels
van zijn hartebloed". Een strijdend mens,
die op zijn ontgoochelingen enkele korrels
wijsheid heeft veroverd. Was hij het niet
die schreef: „vroeg of laat, als ge aan
dachtig met de mensen omgaat, zullen ze
hun sleutel laten vallen. Raap hem op.
Misschien is er één die past op de deur dei-
eeuwigheid"? En besloot met een „leef,
maar leer edel" en met de raad het kostbaar
ste kruid, dat groeit op deze aarde, te
plukken waar ge het vindt: de moed?
Verhandeling, geen kunst
Wie zo spreekt en zo schrijft, Daniël-
Palder, is een kunstenaar in hart en nie
ren, en raakt aan gevoelens, peilt in diep
ten, die zich in aller eeuwigheid aan ken
nis en wetenschap, aan rede en theorie zul
len onttrekken En gij, Daniël, raapte ge de
sleutel op die ik liet vallen? Ge beroept u
op geleerde mannen dat het me duizelt:
op Nietzsche, Freud, Reich en Reik, en
noemt mij een „mannelijke" vrouw, op
grond van deze of gene theorie. Maar geen
heer, Daniël, welke ter wereld, opent een
hart. Ge schrijft humaan, Daniël, en kun-
ADVERTENT1E
MAGNEET - BURGERS - SIMPLEX
PHOENIX - THE NORMAN ENZ.
Betaling in overleg.
De Koningin heeft Vrijdagmiddag in
paleis Soestdijk de thans in ons land ver
toevende burgemeester van Sydney, de
heer E. D. O'Dea, ontvangen. Gedurende
drie kwartier heeft Koningin Juliana in
haar werkkamer met haar Australische
gast gesproken.
dig. Ge zijt zeer weldenkend, zeer verlicht,
zeer oprecht, zegt behartenswaardige waar
heden, waarmee de ouden wellicht beter
vertrouwd waren dan de uwen want alle
wijsheid is oud en even vaak herhaald als
ze veronachtzaamd werd. Zelfs spreekt ge
misnoegde gedachten uit over uw „moder
ne" politieke zeden en economie, over oor
log en knechtschap, de liefdeloosheid der
maatschappij en de ondragelijke last van
zondegevoelens, zelfkwelling en angst,
gedachten die mij ter harte gaan. Maar
waar blijf bij dit alles tenslotte ik, waar
bleef Joachim en waar bleeft gijzelf, Da
niël? Ge schrijft een verhandeling over het
huwelijk, vaardig en lezenswaard, maar
een dichter als Joachim-Gijsen, neen, dat
zijt geniet..
„Denkt nooit dat ge de waarheid vast
hebt", schreef Joachim Ook gij niet! Ge
raapte mijn sleutel niet op. Geen kennis
kan dat. Eerder het dichterschap. Eerder
Joachim. En dus, Daniël, vaarwel! En
levet scone.
C. J. E. DINAUX
Marnix Gijsen: „Het boek van Joachim
van Babyion en zijn kuise huisvrouw Suzanna".
Esther de Raad: „Het antwoord van Su
zanna aan Joachim van Babyion".
L. S. Palder: „Brief van Daniël over
Joachim van Babyion en zijn kuise Suzanna"
(alle bij A. A. M. Stols, 's-Gravenhage).
In Covent Garden werd deze week de
eerste voorstelling in Engeland gegeven
van de opera „Wozzeck" van de in 1935
gestorven Oostenrijkse componist Alban
Berg, onder muzikale leiding van Erich
Kleiber, die in 1925 de wereldpremière
van dit werk in Berlijn dirigeerde. Het
libretto is een bewerking van het door zijn
ontladingen van primitief gevoel aangrij
pende drama „Wozzeck" van de revolu-
tionnaire dichter Georg Biichner (1813
1837). Op de foto ziet men hoe de tamboer
majoor (Thorstein Hanneson) toenadering
zoekt tot Marie (Christel Goltz), de uit
verkorene van de in alle eenvoud van zijn
ziel oprechte titelheld van deze tragische
geschiedenis.
ADVERTENTIE
HAARLEM
CENTRALE VERWARMING
JCHNSON OLIEBRANDERS
ADVERTENTIE
De pijnlijke plaatsen direct behandelen met Sloan's.
Niet wrijven, alleen maar betten. Dan mindert
de pijn snel
Pas de snelwerkende Sloan's ook toe by rheumatiek,
spit en spierpijnen!
„GENEZENDE WARMTE"
Doodt pijn
In een vraaggesprek met het A.N.P. over
de toekomstmogelijkheden van Utrecht
heeft de wethouder van Financiën van
deze gemeente, dr. J. de Nooy, zijn mening
gegeven over de functie, die de stad door
haar centrale ligging in de Nederlandse
economie zal gaan innemen. Utrechts func
tie harmonieert naar hij zeide volkomen
met de politiek, die de regering voor staat
en de daarmee samenhangende landsbe
langen.
„Het behoort tot de algemene tendenzen
in het landsbestuur de industrie te ver
spreiden", aldus dr. De Nooy. „De uitvoe
ring van de denkbeelden op dit gebied zal
echter veel meer dan uitsluitend economi
sche gevolgen hebben. Er zal meer in
dustrie komen in de randgebieden van ons
land en hierdoor zal als het ware in die
streken een ander soort publiek worden
gevormd met allerlei andere verlangens.
Die industrie zal eveneens belangrijke eisen
gaan stellen met het oog op aanvoer van
grondstoffen, machinereparaties, leefwijze,
vrije tijdsbesteding van de werknemers,
contact met de handel en andere factoren.
Er ontstaat dus een neiging tot het ver
plaatsen van het economische zwaartepunt
in Nederland".
„Vroeger reeds en ook nu nog was het
economische leven in Nederland voor een
aanzienlijk deel geconcentreerd in het
uiterste Westen van het land", zo vervolgde
de wethouder, „met name in steden als
Rotterdam en Amsterdam. Hier vond men
de fabrieken en de verkoopscentralen. Dit
nu begint zich te wijzigen. Economisch is
het vrijwel noodzakelijk, dat het economi
sche leven zich ontwikkelt zo dicht moge
lijk bij het gebied, dat het moet voorzien.
Nu is zonder enige twijfel Utrecht centra
ler gelegen dan de beide genoemde steden
en bovendien is Utrecht het middelpunt
van het wegennet voor snelverkeer en van
het spoorwegwezen, waarvan de economi
sche belangrijkheid nog steeds stijgt naar
mate de electrificatie vordert".
Het Westen
Utrechts functie wordt dus door de ver
spreiding van de industrie en door de mo
gelijkheid van vlot en snel transport be
langrijker. Naar het oordeel van dr. De
Nooy ontstaat neiging bij de ondernemin
gen in het Westen des lands zich bij deze
zich wijzigende verhouding te gaan aanpas
sen. Er komt belangstelling voor het vesti
gen van filialen in de gebieden, die men
beter benaderen wil. Er zijn ook onder-
nemingen, waar de gedachte veld wint, dat
het wellicht beter is het scheppen van
filialen overbodig te maken door zich te
vestigen in een meer centraal gelegen ge
bied.
„Het spreekt vanzelf, dat men zich bin
nen de gebieden, die tot nu toe in econo
misch opzicht de toon aangaven, hier te
genover in een verdedigende positie
plaatst. Ik zie hierin zelfs een oorzaak van
de neiging, die men in Rotterdam aantreft,
om daar vakbeurzen en tentoonstellingen
heen te trekken. Zoiets is te begrijpen,
want men wil het oude Hollandse belang
mede op deze manier trachten veilig te
stellen. Ik sta echter op het standpunt, dat
men een bepaalde economische stroming
toch niet kan tegenhouden".
Een zeer belangrijke factor achtte de
wethouder dat het Amsterdam-Rijnkanaal,
aan welks totstandkoming ook Utrecht niet
weinig heeft bijgedragen, het hart van
Nederland bereikbaar zal maken voor zee
schepen van redelijke grootte. Hoe dieper
de grondstoffen het land kunnen worden
ingevoerd, hoe voordeliger dat is. „Boven
dien heeft Utrecht aan een groot vaarwater,
dicht bij het autowegennet en met goede
mogelijkheden voor een spoorwegaanslui
ting, een belangrijk industriterrein ge
schapen. Met de vestiging van een groot
bedrijf zijn reeds-vergevorderde onderhan
delingen gaande", aldus de wethouder.
Het Naundorff-mysterie door
D. P. Oosterbaan (Uitgeverij
J. M. Meulenhoff, A.'dam).
In de reeks „Mysterie en misdaad" van de
uitgeverij Meulenhoff verscheen als eerste
deel de verzameling documentaire verhalen
over rechtszaken uit de vorige eeuw onder
de titel „Holland in rep en roer" door Henri
A. Ett, dat reeds een inmiddels ten gunste
van de schrijver beslist proces heeft uitgelokt.
Nu is daaraan toegevoegd een publicatie
door de Delftse gemeente-archivaris D. P-
Oosterbaan over de Duitse horlogemaker, die
zich in het begin van de vorige eeuw heeft
uitgegeven voor de zoon van Lodewijk de
Zestiende en Marie Antoinette, wiens identi
teit vervolgens in meer dan drieduizend ge
schriften werd omstreden. Dit boek behan
delt het verblijf van deze geheimzinnige en
avontuurlijke uitvinder in ons land, waar hij
in 1°45 overleed. Boeiende lectuur over een
raadsel dat nog onopgelost blijft. Het onder
zoek in de archieven heeft overigens belang
wekkend materiaal aan het licht gebracht,
zoals een geheim contract van Naundorff
met de Nederlandse regering over een fan
tastische versterking van de krijgsmiddelen.
Uw hond door J. Spaapen. Uit
geverij Born N.V., Assen.
In de reeks „kleine moderne handboeken
voor iedereen" is een handzaam werkje van
J. Spaapen verschenen dat op onderhouden
de toon allerlei over de hond behandelt. Zo
vindt men er onder meer iets in over de
keuze van een hond, het fokken, de voeding,
verzorging en training. Men treft er voorts
een indeling in aan van de hondenrassen.
klaagde hij weer
ningen, was hij
melancholiek. Hij
regeld beheersen,
Een deel van de achterzijde van het gebouwte zien, als men in de tuin wandelt.
In ons vorige artiicel hebben wij beschre
ven hoe „Welgelegen" in Den Hout, dat
gebouwd werd in de jaren 17881790, ach
tereenvolgens bewoond werd door de ban
kier Hope, Koning Lodewijk Napoleon en
Prinses Willemijntje.
Daarmee waren wij gekomen tot het jaar
1820. Toen bleef „Welgelegen" dat offi
cieel tot Staatsdomein was verklaard
enkele jaren onbewoond.
In 1828 besliste Koning Willem I dat
het zou worden gemaakt tot kunst
galerij voor levende meesters. Het inrich
ten van deze schilderijenverzameling on
dervond evenwel vertraging omdat door de
oorlog bezuiniging in de staathuishouding
geboden was. Om het rijk te hulp te ko
men besloten het stads- en het provinciaal
bestuur elk f 1000 per jaar subsidie te ge
ven. Dit had tot resultaat dat eindelijk
het was intussen al 1838 geworden, zodat
de voorbereiding niet minder dan 10 jaar
in beslag genomen had het museum
opengesteld kon worden.
Een groot succes is dit museum niet ge
worden. In de analen vinden wij althans
geboekstaafd dat in 1860 65 schilderijen
„die het museum ontsierden", werden ver
kocht. Nergens vinden wij aangetekend
hoeveel schilderijen waardig gekeurd wer
den om in het museum te blijven hangen.
Pas in 1865 werden de lege plekken
wat aangevuld, doordat het rijk vijf „kapi
tale" stukken daarvoor aankocht. In 1885
werd het museum opgeheven. De stukken
die van betekenis waren, werden overge
bracht naar het Rijksmuseum. Daarmee
kwam een eind aan de werkzaamheid van
de heer C. J. Gonnet als conservator
bewaarder van het museum. Later was de
heer Gonnet rijksarchivaris voor Noord
holland. Als schrijver over historische on
derwerpen in deze omgeving was hij een
autoriteit.
De gemeente Haarlem had inmiddels
(het was in 1862) in enkele lokalen van
het Stadhuis een schilderijen-museum ge
opend. Later werd een ruimer en waardi
ger onderdak daarvoor gevonden in het
verbouwde weeshuis aan het Groot Heilig
land. Aanvankelijk bestond de verzameling
uit oude kunst (in het bijzonder van de
Haarlemse school), maar later werden op
de verdieping van het Frans Halsmuseum
ook hedendaagse meesters tentoongesteld.
Die moderne kunst is daar niet gelukkig
gehuisvest. Er zijn dan ook wel eens plan-
Hoe de keuken er vroeger uitzag toen de historische vertrekken in het Paviljoen nog
te bezichtigen waren. Nu is de keuken een kaal vertrek geworden, omdat zij gebruikt
wordt als garderobe.
nen geopperd om een speciaal museum
voor moderne kunst van gemeentewege te
stichten. Hierdoor zou Haarlem terugge
kregen hebben wat in 1885 verloren werd,
namelijk een museum voor moderne kunst.
Daarvan is evenwel niets gekomen omdat
er geen geschikt gebouw te vinden was.
Bovendien waren er ook financiële be
zwaren.
In beperkte zin is nu aan die behoefte
tegemoet gekomen door de aankoop van
het Huis van Looy aan de Kleine Houtweg.
In het Paviljoen „Welgelegen" was even
wel in de oude tijd voor de moderne mees
ters meer ruimte beschikbaar.
Er was toen daar zelfs zoveel ruimte dat
er nog meer verzamelingen werden onder
gebracht. Jn 1871 werd er het Koloniaal-
Museum gehuisvest en in 1877 ook het Mu
seum voor Kunstnijverheid. Vele bejaarde
Haarlemmers zullen zich deze musea nog
wel herinneren, uit de tijd dat het Kolo
niaal-Museum onder leiding stond van
Greshoff (de grote ijveraar voor de af
schaffing van accijns op suiker) en het
Museum voor Kunstnijverheid eerst onder
E. A. von Saher en later onder Otto van
Tussenbroek. Aan het laatste museum was
verbonden een school voor kunstnijverheid,
waarvoor een gebouw aan de Dreef gezet
was.
Dit alles behoort nu tot het verleden. Het
Koloniaal-Museum werd overgebracht naar
het Koloniaal Instituut te Amsterdam
(thans Koninklijk Instituut voor de Tro
pen) terwijl het Museum voor Kunstnij
verheid werd opgeheven. Evenzo de school,
die de laatste jaren bestaan had als School
voor Bouwkunde en aanverwante kunsten.
In 1853 werd in het Paviljoen ook ten
toongesteld een verzameling geologische
voorwerpen. Maar dat heeft slechts 10 jaar
geduurd, in 1863 werd deze collectie over
gebracht naar een museum in Leiden.
Haarlem is dus niet gelukkig geweest
met de musea die in het „Paviljoen" ge
huisvest werden.
1930 werd de Provinciale griffie naar het
Paviljoen overgebracht. Daarover nog iets
in ons laatste artikel.
C. J. v. T.
Het grote marmeren trappenhuis met drie fraaie wandbeschilderingen op doek
aangebracht. Deze stellen voor (van links naar rechts gezienle Phaëton, de zonne
wagen besturend, 2e Huwelijk van Bacchus en Ariadne, 3e Een der werken van
Herakles (het verscheuren van de Nemeïsche leeuw). De schilder van deze stukken
is niet bekend.
De bondsraad van de Algemene Neder
landse Bouwarbeidersbond heeft een reso
lutie aangenomen, waarin wordt geconsta
teerd, dat sinds medio 1951 in de bouw-
bedrijvigheid een ernstige inzinking is op
getreden, waardoor het aantal in uitvoe-
ririg zijnde woningen is gedaald tot ruim
38.000 op 31 December 1951. Hierdoor is
het aantal werkloze bouwvakarbeiders ge
stegen tot meer dan 33.000. De raad spreekt
als zijn oordeel uit dat tengevolge van de
huidige financieringspolitiek een belang
rijke opleving van de bouwbedrijvigheid
niet mag worden verwacht, zodat een blij
vende plaatselijke werkloosheid moet wor
den gevreesd. De raad verlangt, dat de re
gering alle beschikbare middelen ter hand
zal nemen teneinde de bouwactiviteit over
het gehele land zodanig te verhogen, dat
het peil der werkgelegenheid der laatste
jaren in het bouwbedrijf wordt hersteld en
gehandhaafd, door op korte termijn finan
ciële hulp te verlenen aan gemeenten, die
niet zelf in staat zijn de nodige geldmid
delen aan te trekken en op lange termijn
te voorzien in een zodanige regeling van de
credietverlenging, dat waarborgen worden
geschapen voor het regelmatig beschikbaar
zijn van de voor de woningbouw benodigde
kapitalen.
Tot burgemeester van Budel is benoemd
J. J. Remmen, met gelijktijdig eervol ontslag
als burgemeester van Öeffelt.
In 1852, dus honderd jaar geleden, reisde
Robert Schumann met zijn vrouw, de pia
niste Clara Wieck naar Nederland. Hij was
sinds twee jaar dirigent van het stedelijk
orkest in Düsseldorf en had daar ook een
koorvereniging opgericht. Hij was zeer
hartelijk ontvangen en aanvankelijk liet
zijn gezondheidstoestand, waarover men
zich in Dresden bezorgd had gemaakt, niets
te wensen. Hij componeerde een symphonie
en deed zijn werk als dirigent met enthou
siasme. Maar in het voorjaar van 1852
over nerveuze aandoe-
dikwijls verstrooid en
kon zijn geest niet ge-
of misschien moet men
zeggen dat zijn geest hem niet altijd be
heerste. De studie met het orkest en de
leiding der concerten .werd slap en het
bleek wel dat Mendelssohn, die sinds lang
met Schumann bevriend was, gelijk had
toen hij meende dat diens wezen voor de
uitvoeringspraktijk der muziek niet ge
schikt was. Schumann, steeds eenzelvig en
dromerig, vond rust en bevrijding als hij
zich zonder verplichting tegenover ande
ren met de compositie van zijn sympho
nie (de zogenaamde Rheinische) kon bezig
houden. Toch werd al zijn doen en laten
een steeds zwaardere opgave voor zijn
gestel en eindelijk raadde zijn arts hem aan
zeebaden te nemen, in de verwachting dat
dit zijn lichaam en ziel goed zou doen.
Het was in Augustus 1852 dat Schumann
met zijn vrouw en de oudste dochtertjes,
Marie en Elise, in Scheveningen in pen
sion gingen. De componist heeft meerdere,
en over een latere reis, aantekeningen ge
maakt in telegramstijl. Hij stapt iedere dag
gehoorzaam in zee, zelfs zoals hij zegt
bij storinachtig weer en machtige golfslag.
Af en toe meent hij verbetering waar te
nemen, maar dikwijls klaagt hij over hef
tige zenuwaandoeningen, brandend gevoel
in het achterhoofd, terwijl een „grosse
Angegriffenheit durch Musik" zijn gees
telijke krachten opeist.
Meermalen klaagt hij over verveling,
hoewel zijn goede vriend Johannes Ver
hulst, de componist, hem zo nu en dan
komt bezoeken. Hij tracht veel te lezen,
onder meer een vertelling van Kleist:
„Hans Kohlhaas", waarbij hij een opera
plan overweegt. In rustige ogenblikken
werkt hij aan eeii ballade voor koor op een
tekst van Geibel: „Vom Pagen und der
Königstochter", met solostemmen en or
kestbegeleiding. Hoewel hij de compositie
herhaaldelijk moet laten liggen, brengt hij
in de loop van September het werk toch tot
voltooiing. Het echtpaar Schumann maakt
het plan terug te reizen, maar een droevige
omstandigheid dwingt hen te blijven: op
8 September werd hen een levenloos kindje
geboren. Als zij eindelijk in Düsseldorf
terug zijn, kan Schumann niet al zijn
werkzaamheden hervatten, hoewel zijn ge
zondheidstoestand niet geheel onbevredi
gend is.
In het voorjaar van 1853 schijnt Schu
mann veel beter te zijn. Het is echter pijn
lijk te bemerken dat hij zijn taak als diri
gent niet aan kan. Een stijgende ontevre
denheid ontgaat hem niet en in bittere
stemming neemt hij ontslag. Zijn vrouw en
vrienden zijn dan meer dan ooit bezorgd
over zijn toestand. Gelukkig doet zich iets
voor dat verlichting brengt: vrienden en
bewonderaars in Holland nodigen Schu
mann uit enkele van zijn werken te komen
uitvoeren. Schumann leeft op, en in No
vember gaat men opnieuw op reis. Het
eerste concert heeft in Utrecht plaats: zijn
vrouw is soliste en speelt het nieuwe Con
cert-allegro met orkest. Niet Schumann
maar de Utrechtse dirigent Kufferath heeft
de leiding. De componist is zeer opgewekt,
en verrast door het enthousiasme van het
publiek. Op de elfde volgt een concert in
Den Haag, waar Schumann zelf zijn tweede
Symphonie dirigeert en Clara weer soliste
is. Vooral over het spelen van Schumann's
vrouw is iedereen in de wolken.
De volgende dag gaat het echtpaar naar
Rotterdam. Schumann tekent over het con
cert aldaar aan: „Het publiek veel enthou
siaster dan in Den Haag. Een uitstekende
hoornblazer, zoon van de directeur Hut-
schenruyter. Mevrouw Offermans-van
Hove uit Den Haag, zeer bijzondere en vol
uitdrukking zingende zangeres. Een „wir-
kungsvolle" en aantrekkelijke concert-aria
van Verhulst".
Laat op de avond werd bij fakkellicht
voor Schumann's hotel een serenade ge
bracht door een groot mannenkoor en een
harmonie-orkest. Er volgden nog concerten
te Amsterdam, Don Haag, Rotterdam,
Utrecht en weer te Amsterdam, Den Haag
en Utrecht. De bijzondere prestaties, vooral
van Clara Schumann, waren ook aan het
hof te Den Haag bekend geworden. Op
15 December werden de pianiste en haar
man uitgenodigd voor een soiree ten
paleize. De componist tekende over deze
avond aan: „Onhartelijke ontvangst en te
leurstelling. Voorgesteld aan de Prinses.
Gebabbel gedurende de muziek en erger
nis. Koningin Sophie en mijn hardhorig
heid. Prins Frederik en zijn ons in verwon
dering brengende vraag. Verveling. Laat
naar bed". Toen Schumann aan de Prins
was voorgesteld, had deze hem gevraagd:
„Is u óók muzikaal?"
Op 14 December noteert Schumann:
„Verlangen naar rust en naar huis." Zeven
dagen later vertrekken de Schumann's
naar Düsseldorf. Geestelijke rust heeft de
nobele man niet meer gekregen. In een
toestand van zware melancholie stort hij
zich van de Rijnbrug in het water. Men
weet hem te redden en brengt de ongeluk
kige naar een gesticht te Endenich bij
l Bonn. Nog twee jaren heeft hij daar ge-'
leefd. HENDRIK ANDRIESSEN
De drukkerij Dé Spaarnestad te Haarlem
heeft onlangs een Amsterdamse leesinrich-
ting gedagvaard voor de rechtbank te
Amsterdam, daar deze enige tijdschriften,
door De Spaarnestad uitgegeven, zonder
goedkeuring van de uitgeefster ter beschik
king heeft gesteld van een leesportefeuille,
hoewel op de frontpagina van die tijd
schriften vermeld staat, dat dit verboden
is. De rechtbank verklaarde de eiseres niet
ontvankelijk, welke uitspraak bekrachtigd
werd door het gerechtshof te Amsterdam.
Het hof was van oordeel dat het prijs geven
aan de openbaarheid reeds was voltooid
toen de uitgeefster de bladen voor het
publiek verkrijgbaar had gesteld. De lees-
inrichting verspreidde slechts de uitgegeven
exemplaren in breder kring.
Tegen deze uitspraak werd cassatie aan
getekend, maar de Hoge Raad heeft dit
beroep verworpen op dezelfde gronden als
het gerechtshof.