De Wereldreis
..MAAR*
TRIUMPH
Het Hek van de Dam
door M. Mok
„Hoffmanns Vertellingen" als film
Buiten
en binnen
altijd wint
In de hoofdstad uit
ZATERDAG 1 MAART 1952
5
R
Acht letters
Zes cijfers
Drie voorstellingen
„Corodex" in Zandvoort
wordt voortgezet
Gemeentesecretaris van
Rotterdam nam afscheid
Het was kort na de eerste wereldoor
log. De kruisen van Verdun blonken van
nieuwheid en hielden vermanend de ar
men uitgestrekt, om het mensdom duide
lijk te maken dat het met de grote, bloe
dige waanzin afgelopen moest zijn.
Ik was jong en zeer gevoelig voor deze
manende tekens. Anderen schenen er min
der door getroffen te worden. Vandaar dat
ik peinsde op middelen om de wereld wak
ker te schudden. Elke dag versterkte mijn
overtuiging dat dit dringend nodig was.
Want in mijn omgeving kon ik geen spoor
van belangstelling voor het wel en wee
der mensheid ontdekken. Ik bedoel nu
speciaal de omgeving waarin ik mijn da
gen doorbracht. Het was een klein kan
toor, waar men, als ik het zo eens mag
zeggen allerlei oude stofnesten in ere
hield.
De patroon was een bejaard man, die
zijn sterfelijk lichaam met een onsterfe
lijke geklede jas bedekte. Ik althans kreeg
de Indruk, dat het kledingstuk met succes
weerstand bood aan de tand des tijds.
Bijna een jaar lang zei ik deze jas be
leefd goeie-morgen en goeie-avond. Ik
deed het niet zonder resultaat, want tel
kens kreeg ik een gegrom ten antwoord,
waaruit mij bleek dat er inderdaad leven
in het voorwerp huisde.
Behalve de patroon waren er twee boek
houders, een eerste en een tweede. De eer
ste scheen het zich tot plicht te rekenen
met zijn meester op het gebied der mode
gelijke tred te houden: ook hij droeg een
geklede jas. De tweede boekhouder daar
entegen vertoonde zich steeds in een licht
zinnig donker colbertcostuum.
De organisatie van het kantoor was met
dit alles volmaakt in overeenstemming.
Men kende er weliswaar een schrijfma
chine, maar aan het maken van doorslagen
was men nog niet toe. Mij, als jongste be
diende, viel de taak ten deel een ouder
wetse, knarsende copieerpers te hanteren.
Bepaalde brieven, aan oude, zeer gewaar
deerde relaties, moesten met de hand wor
den geschreven. Onnodig te zeggen dat
hieraan geen vulpenhouder te pas kwam.
In deze duffe atmosfeer groeide en bloei
de mijn jeugdig enthousiasme. Want het
liet zich niet verstikken door de taaie brij
van alledaagsheid, het werd er juist door
gestimuleerd. Aanvankelijk hield ik mij
angstvallig aan de mummeltoon die hier
gebruikelijk was. Maar op een keer verloor
ik de goede omgangsvormen zozeer uit het
oog, dat ik op normale toon een vraag
stelde. De wijsvinger van de tweede boek
houder ging waarschuwend omhoog, alsof
ik de harmonie der hemelse sferen had
verstoord. Ik vond dit gebaar zowel grap
pig als ergerlijk, maar de ergernis hield
de overhand. Ik kreeg het gevoel dat ik in
een grafkelder was beland en begon mij
hevig te verzetten. Als het moest zou ik
een woud van waarschuwende vingers om
ver lopen.
Bij dit alles was het wel enigszins spijtig,
dat ik geen heldhaftige aard bezat. Ik
vierde mijn oppositie hoofdzakelijk in het
verborgene uit, ik raasde inwendig tegen
het zwijgende schrikbewind. Soms, als het
mij te machtig werd, .sprak ik hardop of
sloeg met een deur. Het hielp weinig, het
benauwde wereldje stortte niet ineen. Er
restte mij tenslote niets anders dan de
vlucht.
Op steun van mijn ouders hoefde ik
daarbij niet te rekenen. Zij waren van
mening dat het kantoor een nuttige leer
school voor mij was. Van avonturen had
den zij een afkeer, aangezien men daarmee
zijn bestaan, zijn toekomst in gevaar
bracht. Wat mij betrof, ik wilde mijn toe
komst liever in gevaar brengen dan bin
nen deze kantoormuren geestelijk bezwij
ken. Ik wilde helemaal geen muren meer
om mij heen hebben. De wereld was groot
en ik had haar iets te zeggen. Wilde zij
niét luisteren, des te erger voor haar,
maar ik zou mijn boodschap niet voor mij
houden.
De kiem van mijn denkbeelden was ge
zaaid door een H.B.S.-leraar, die de strijd
voor een duurzame vrede de eerste plicht
der mensheid had genoemd. De echo van
zijn woorden bleef in mij doorklinken. Het
begrip mensheid was voor mij geen ab
stractie. Het betekende de gezamenlijkheid
der aardebewoners, duizenden, millioenen
levende schepselen. Hen wilde ik in be
weging brengen, opzwepen met mijn getui
genis. Daarvoor was het nodig dat ik ver
weg trok, de hele wereld bereisde.
Natuurlijk had ik in mijn omgeving kun
nen beginnen. Maar de woorden zouden
mij hier op de lippen besterven. Men ken
de mij te goed, men zou niet geloven dat
er uit de vroegere schoolknaap en latere
kantoorbediende een profeet was gegroeid.
Bovendien was er een meisje in het spel.
Zij was enige jaren bij mij op de middel
bare school geweest, maar later overge
gaan naar de Kweekschool. Mijn vader
deed zaken met haar vader. Ze woonden
op een half uur fietsen van onze stad,
midden in een waterrijk gebied. Ter wille
van Tootje's blonde krullen werd ik een
liefhebber van de watersport. Zij was
daarbij actiever dan ik, hetgeen ik niet
betreurde. Terwijl zij de boot in de hand
hield, zette ik haar mijn ideeën over het
heil der wereld uiteen. Veel succes boekte
ik daarbij niet. Tootje gedroeg zich met
een soort jongensachtige onbehouwenheid
en had voor mijn vurige vertogen nooit
meer dan een geamuseerd gegrinnik over.
Eenmaal zei ik verontwaardigd tegen haar:
„Een mooie onderwijzeres zul jij worden!"
Ze keek me met oprecnte verwondering
aan. „Waarom niet?" vroeg ze. Maar ik
dorst niet verder te gaan, uit angst dat de
band tussen ons zou breken. Ik keek naar
het onstuimige wateroppervlak en toen
weer naar haar slanke, sterke gestalte. Ik
voelde dat ik mijn idealen verloochende
voor een vrouw. Ik voelde het, maar ik
had niet de moed van houding te ver
anderen.
Toen ik eenmaal op kantoor was, had ik
weinig gelegenheid meer haar te ontmoe
ten. Ik wist dat zij afgestudeerd was en
naar een baantje zocht, hetgeen in die tijd
niet makkelijk te vinden was. Hoe minder
ik haar zag, des te meer werd zij, met
haar ruwe onverschilligheid, voor mij het
symbool van een stoere, weerbare levens
houding. Als zij liep dansten de krullen in
haar nek. Ik aanschouwde in dat dansen
een eigenzinnig rhythme, een kracht, die
haar onweerstaanbaar voortdreef.
Tenslotte had ik Tootje opgevijzeld, zo
niet tot de vrouw van mijn dromen, dan
toch tot een kracht die naast de" mijne
moest voortschrijden door dit ondermaan
se. De boekhouders hadden inmiddels hun
waarschuwende vingers zo dikwijls opge
stoken, dat ik mijn laatste aarzeling over
won en de fiets besteeg.
Het was een Zaterdagmiddag in het be
gin van de herfst. Door een grijze, wind
stille atmosfeer reed lk naar buiten. In
dien ik ooit van profetische voornemens
vervuld was geweest, dan op die korte
tocht. Aangezien ik niemand ontmoette,
dorst ik mijn stem te verheffen en slin
gerde leuzen en opwekkingen de lucht in.
De wereld was groot en hier kwam ik aan
gereden. Wie zou mij tegenhouden?
Een kwartier later zaten Tootje en ik
in een roeiboot op de grote plas. Aan zei
len viel bij dit weer met te denken. Ik
vond het niet erg. Het was zo stil, dat ik
het gevoel kreeg alsof ieder woord, dat
wij zeiden, even bleef stilstaan in de lucht,
alvorens het verklonk. Het duurde niet
lang, of ik begon: „Tootje heb je zin om
de wereld in te trekken?" Mijn hart sprong
op en neer, maar zij antwoordde kalm:
„Natuurlijk! Ik loop nou al een paar maan
den te lummelen! Ik heb er genoeg van!"
Haar snelle toestemming stelde mij niet
gerust. Ik wilde proberen haar ervan te
overtuigen dat ik een ernstig plan had. Het
kantoor verveelde me, maar dat was het
niet alleen. Ik voelde dat ik niet meer zou
kunnen leven, als ik de wereld niet in
trok en overal kwam, waar mensen woon
den. Tootje kon zich mijn gevoel levendig
indenken. Helaas repte ik niet van de
idealistische achtergrond van mijn ver
langen. Ik was bang voor haar gegrinnik.
Maar ik meende, dat ik me deze lafheid
mocht veroorloven, aangezien er zonder
Tootje niets van mijn onderneming te
recht zou komen.
Mijn opzet was eenvoudig, maar gedurfd.
Vandaag over een ween. zou ik mijn sala
ris beuren. Dat zou voldoende zijn om er
een week van te leven. Ik zou de middag
besteden aan het inpakken van wat spul
len, zoveel dat ik ze in een rugzak mee
kon dragen. Na het invallen van de duister
nis zou ik naar Tootje's huis gaan en me
daar in de buurt verdekt opstellen, met
mijn fiets. Als zij dan ook haar spullen in
orde had.
„Reusachtig!" zei ze en haar krullen
dansten zo heftig, dat mijn zelfvertrouwen
tot onomstotelijke zekerheid groeide.
Er volgde een week, waarin ik het ge
voel had dat ik zweefde. Ik bewoog mij
voort in een wolk van verrukte verwach
ting. Op kantoor regende het aanmerkin
gen en verwijten, maar het leek of ze niet
tot mij waren gericht, maar tot een we
zen, dat ik eenmaal was geweest doch nu
voorgoed achter mij had gelaten. Toch
kreeg ik een schok, toen de eerste boek
houder mij op de grote dag, die een mijl
paal in mijn leven zou worden, in enkele
woorden mijn congé gaf. Een schok, moet
ik zeggen, van vreugde, want hij over
handigde mij een extra maand salaris.
„We zijn heel blij, dat je verdwijnt!" voeg
de hij mij toe. Ik was zo van streek, dat
ik alleen maar „dank u wel!" kon stame
len. Hij keek mij aan met een woede, die
ik nooit bij hem vewacht zou hebben.
Deze gebeurtenis maakte mijn aftocht
heel wat gemakkelijker. Ik zou nu nooit te
horen krijgen, dat ik een goede betrekking
in de steek had gelaten. Bovendien be
schikte ik over het dubbele van het be
drag. dat ik gedacht had te zullen mee
nemen.
Alsof er geen vuiltje aan de lucht was,
gebruikte ik thuis de avondmaaltijd. Op
mijn kamer stond mijn rugzak gepakt. Er
lag een briefje op tafel, een afscheidsgroet
aan mijn ouders en een verzoek, zich niet
ongerust over mij te maken. Na het eten
verklaarde ik, dat ik nog even naar een
vriend ging. Er werd weinig aandacht aan
ADVERTENTIE
Dit is de Engelse zwemster Denese New
man, die Engeland zal vertegenwoordigen
op het nummer schoonspringeh voor dames
tijdens de aanstaande Olympische Spelen.
Zij traint op „eigen terrein": een spring
plank met bijbehorende kuil nabij haar
woning in Cambridge. Evenals mevrouw
Fanny Blankers-Koen is mevrouw Denese
Newman een all-round athlete. Zij is 27
jaar oud en heeft twee kinderen.
mijn mededeling besteed, maar ik wist dat
het de laatste woorden waren die ik in wie
weet hoe lange tijd tot mijn ouders zou
richten.
Er stond een stevige wind, die mij als
het ware naar het huis van Tootje blies.
Ik ging mij niet te buiten aan kreten zo
als de vorige week. Ik was m een ernstige,
bijna plechtige stemming.
Ik zette mijn fiets tegen een boom, op
enige tientallen meters van het huis. Van
daar kon ik de deur in het oog houden.
Achter de ramen blonk licht. Nog even,
nog vijf minuten en mijn reisgezellin zou
verschijnen, via de achterdeur.
Maar de vijf minuten gingen voorbij en
zij kwam niet. Ik was geduldig, dat wil
zeggen: ik dwong mij geduldig te blijven.
Het begon zachtjes te regenen. Ik lette er
niet op. Er was geen reden tot ongerust
heid. Tootje kon vertraging hebben. Mis
schien zag zij nog geen kans om weg te
glippen. Maar toen er een uur was ver
streken, kon ik mijn gevoel van wanhoop
niet langer verdringen. Ze had me bedro
gen! Ze had de spot met mijn heiligste ge
voelens gedreven! Ik had van die gevoe
lens weliswaar niet gesproken, maar dat
nam niet weg
Eer ik goed wist wat ik deed, rende ik
naar het huis en belde aan. Tootje's moe
der deed open. „Kom binnen", zei ze, maar
ik antwoordde: „Nee, ik zou Tootje graag
even aan de deur spreken". De moeder
verdween en de dochter kwam aangesneld,
compleet met dansende krullen. „Waarom
kom je er niet in?" vroeg ze onschuldig.
„Tootje!" zei ik. „Weet je dan niet meer
wat we hebben afgesproken?" Mijn vraag
eindigde in iets dat veel op een snik leek.
Inderdaad voelde ik tranen achter mijn
ogen. Ze barstte in een luid gelach uit. „O,
dat!" zei ze. „Maar dat was toch zeker een
grap?"
Zonder verder een woord te zeggen,
keerde ik mij om en snelde naar mijn
fiets. Langzaam reed ik terug. Ik reed niet
alleen langzaam, omdat ik tegenwind had,
De geschiedenis van de film is nog niet
bijster oud, maar bijna van het begin af
hebben regisseurs en producenten met cul
turele ambities zich even gretig toegelegd
op de bewerking van opera's als op die van
meesterwerken uit de wereldlitteratuur,
dus zelfs in de dagen toen dit medium nog
onmondig was. Het eerste voorbeeld
„Thaïs" van Massenet door Samuel Gold-
wyn dateert nota bene van 1918. Met de
ontwikkeling van de geluidstechniek was
er geen houden meer aan. De populairste
Franse en Italiaanse muziekdrama's ver
schenen op het witte doek en behaalden
doorgaans succes. Maar met filmkunst had
dit alles natuurlijk al heel weinig te ma
ken doordat de onlogische en theatrale
scenario's nauwelijks kans tot een eigen
vormgeving boden. Het enige dat men be
reikte was een uitbreiding van het publiek.
Powell en Pressburger deden met „Hoff-
mans Vertellingen" naar het zich liet aan
zien een betere greep, want hier opende
het fantastische en sfeerrijke, romantische
libretto alle gewenste mogelijkheden. Maar
het resultaat van hun inspanning biedt een
deerlijke teleurstelling: de film is een zon
derling mengsel van kitsch en kunst, ele
gant en vervelend.
Het mag een raadsel heten welke voor
stelling de makers zich eigenlijk hebben
gemaakt, wat zij nu precies wilden. Uiter
lijk heeft de film alle kenmerken met een
normale opera gemeen: in het begin hoort
men (tijdens het afdraaien van de ellen
lange titellijst) het stemmen van de in
strumenten, halverwege is er een pauze en
aan het slot verschijnt de dirigent Sir
Thomas Beecham voor het publiek. Dit
laatste is trouwens niet meer dan recht
vaardig, want men kan nog het meest ge
nieten, als men ten minste van Offenbach
houdt, door met gesloten ogen in de zaal
te zitten en alleen naar de muziek te luis
teren. De alom bekende Barcarolle krijgt
men zelfs tweemaal te horen. Doch om on
verklaarbare redenen hebben Powell en
Pressburger een soort drie-eenheid willen
smeden van film, opera en ballet.
Kunst echter is geen optelsom. Het gaat
in de eerste plaats om verbeelding, om een
eigen visie. En die ontbreekt totaal. Om
onverklaarbare redenen is van de zange
res Stella, de aangebedene van de dichter
Hoffmann in de proloog, een danseres ge
maakt. Deze rol wordt technisch zeer vaar
dig vervuld door Moira Shearer, die men
in de eerste acte terugziet als een Olympia,
die geen enkele poging in het werk stelt
om werkelijk de allure van een pop aan te
nemen, zodat haar finale ineenstorting aan
het slot van dit bedrijf geen zweem van
ontroering teweeg brengt. Het is bovendien
uiterst merkwaardig om een coloratuur
aria tegelijk te zien en te horen uitvoeren
door dezelfde persoon, al weet men dan dat
het vocale gedeelte (afkomstig van de so
praan Dorothy Bond) synchroon op een
geluidsband is vastgelegd.
Op deze wijze zou men een gehele kolom
met opmerkingen kunnen vullen. Waarom
maar ook omdat ik moe was, dodelijk ver
moeid. Ik geloofde niet meer in Tootje,
niet meer in idealen.
„Wat ben je laat", zei mijn moeder, toen
ik thuis kwam. „En wat ben je nat!" Ach
ja, ik was doornat. Uitgeput ging ik naar
mijn kamer, verscheurde het briefje dat
nog onaangeroerd op de tafel lag en wierp
mij zo nat als ik was op bed. Daar liet ik
mijn tranen de vrije loop.
(Nadruk verboden)
In de grote kas van „Keukenhof" te Lisse,
waar op 17 Maart weer een grote
voorjaarsbloemen-tentoonstelling geopend
wordt, staan de eerste tulpen reeds in
bloei. De mooiste soorten zullen daar bin
nenkort in haar volle pracht te
bewonderen zijn.
Het was half vijf 's morgens. Ik liep
en floot de St. Louis Blues, maar ik
floot die op mijn eigen wijze. Al flui
tend dacht ik: mocht mijn fluiten ge
lijken op de zang van de grote lijster.
En waarlijk, na enige tijd geleek mijn
fluiten van de St. Louis Blues op de
zang van de grote lijster: turdus visco-
vorus.
Nu u dit gelezen hebt, denkt u waar
schijnlijk dat wij op die bewuste ochtend
met een enorme kater rondliepen. Want
katers, dat weet u, zijn dol op turdus
viscovorus. Doch dan kent u ons slecht,
want wij fluiten nooit de St. Louis Blues,
maar altijd de bekende nocturne Honnie
Sukkelroos, die wij proberen te doen
gelijken op het spiraalvormig zingen van
de alauda arvensis of akkerleeuwerik.
Wij lopen namelijk meestal op een suk
keldraf. Uit het voorgaande blijkt dus
wel dat wij veel minder experimenteel
zijn dan de in 1912 geboren dichter Jan
Hanlo, in wiens achtertuintje van ver
beelding het in de aanhef geciteerde
vers tot bloei is gekomen. Wij plukten
het uit de bloemlezing „De speelse
muze" van Jaap Romijn, voor jonge
mensen uitgegeven ter gelegenheid van
de Boekenweek 1952 door de vereniging
met zo'n lange naam, dat wij die ter
besparing van kostbare plaatsruimte
maar afkorten tot V.t.b.v.d.b.d.b.
Het enige gekke van het geval is
eigenlijk dat wij dit gedicht, waarvan
wij alleen de typografische indeling ver
anderd heoben, in zekere zin nog mooi
vinden ook. Mooier althans dan een
poëtisch voortbrengsel van mr. Gosling
Willem Potto uit dezelfde bundel. Dit
luidt als volgt: Zou ik niet uit beuke-
nootjes zoeken gaan? Beukenootjes,
beukenootjes, beukenootjes? En zou ik
dan in 't bos niet wonen bij de beuke
nootjes, beukenootjes, beukenootjes? En
wanneer iemand mij dan staande houdt
en hij vraagt me: waarom weent gij bij
de beukenootjes, beukenootjes, beuke
nootjes, dan zal ik antwoorden: Vreem
deling, God zegene u, maar ik ween bij
de beukenootjes, beukenootjes, beuke
nootjes. Ter verklaring hiervan moge
dienen dat de schrijver van de voor
gaande regelen secretaris van het Rijks
instituut voor drinkwatervoorziening te
's-Gravenhage ls.
Wij zouden wel eens willen weten of
de schoolgaande jeugd van Nederland
hierdoor werkelijk tot liefde voor de
schone letteren komt, hetgeen toch de
bedoeling van deze publicatie moet
zijn. Jonge mensen, geloven wij, hou
den meer van iets waar je een zakdoek
bij nodig hebt omdat het om te huilen
zo gevoelig is. Iets dat zij stiekem er
gens op zolder moeten lezen, omdat zij
zich eigenlijk schamen voor een opwel
ling van emotie, die zij angstwekkend
zalig vinden.
Intussen zijn de groen-witte vlaggen
weer uit het stadsbeeld verdwenen en
hebben de boekenwurmen hun winter
slaap hervat. Pas tegen de lente ont
waken zij om een nieuw boekwerk aan
te schaffen, de gewijzigde dienstregeling
van de Nederlandse Spoorwegen bij
voorbeeld. Maar de auteurs hebben hun
jaarlijkse litteraire feestavond in de
Amsterdamse Stadsschouwburg met
veel tralabombarie gevierd. De meeste
burgers maken zich van zo'n schrijvers
bal een geheel verkeerde voorstelling.
Die denken dat de daar aanwezige
schrijvers niet anders doen dan vergul
de balboekjes van rondfladderende
dames volpennen, zoals bijgaand afge
beelde existentialist. Het is vermoede
lijk wel bekend dat zogenaamde exis
tentialisten altijd slecht geschoren zijn,
omdat zij menen dat hun aanvoerder
Sartre zweert bij de baarden van zijn
profeten. Dat is overigens niet het enige
misverstand waaraan zij lijden.
Nee, schrijversbalboekjes hebben wij
niet gezien op deze avond. Wel beluis
terden wij menigmaal interessante ge
sprekken van grote geesten. Zo hoorden
wij een romancier tegen een kunst
broeder zeggen: „Ik begrijp niet dat X.
zich nog uitgever durft noemen, want
als je een borrel met hem drinkt dan
moet je die zelf betalen". En een zware
jongen onder de critici maakte de op
merking: „Mijn recensies komen op zes
cijfers neer, het nummer van mijn giro
rekening!" Niet onaardig is ook de vol
gende dichterlijke uitlating: „Er zijn
eigenlijk maar twee auteurs van bete
kenis, Shakespeare en ik.
Schrikkeldag is in Amsterdam gepaard
gegaan met een uitje voor de vrouw,
haar aangeboden door de directie van
de studentenbioscoop Kriterion en de
afdeling publiciteit van de 20th Century
Fox Filmcorporation: alle dames, die
gisteren een kaartje voor de vertoning
van „Alles draait om Eva" kochten, kre
gen de gelegenheid om één van de drie
voorstellingen met een man te verschij
nen, die gratis de controle mocht pas
seren. Dit was natuurlijk weer een idéé
van onze goede vriend Lex Werkheim,
de slimste Fox van het gehele Westelijk
halfrond. Hij heeft het een uitje ge
noemd, omdat het om te huilen zo mooi
is. De enige onduidelijkheid schuilt voor
ons hierin dat wij niet weten welke con
trole die mannen mochten passeren.
Waarschijnlijk werd er alleen maar op
gelet of de nagels van de vingers wel
volkomen gereinigd waren.
Over de kleding voor deze gelegen
heid werd in de links en rechts verzon
den uitnodigingen niets gezegd. Wij
vonden alleen de volgende bepaling: „De
Adams onder de uitverkoren mannen
dienen er rekening mee te houden dat
zij slechts als decoratie dienen en dat
alle aandacht zal worden geconcentreerd
op de Eva's van de dag. Bovendien zul
len alle dames, die aan de hand van een
behoorlijk legitimatiebewijs met foto
kunnen aantonen, dat haar eerste naam
Eva luidt, een bijzonder aangename sur
prise aangeboden krijgen, die haar naam
alle eer aandoet". Bij nadere informatie
bleek dit een Adamsappel te zijn. Toen
de voorraad op was op een gegeven mo
ment, werden er nog enkele riblapjes
uitgedeeld. Zoals men ziet: zeer toepas
selijke geschenken.
Onze fotograaf kwam juist ter plaatse
toen er een dame aan de kassa kwam,
Hedenavond begint Jan Musch in de
Amsterdamse Stadsschouwburg een
toumée door ons land om afscheid
te nemen van het toneel. Met het
A.T.G. speelt hij de hoofdrol in „De
Spaanse Brabander" van Bredero
onder regie van Albert van Dalsum.
Van de verdere medewerkenden noe
men wij de jonge Jo Walhaindie als
Robbeknol optreedt.
In het Centraal Theater geeft het
Vrije Toneel een reeks jubileumvoor
stellingen ter gelegenheid van het
12%-jarig bestaan van dit gezelschap
van Het witte schaap van de fami
lie" door L. du Garde Peach en Ian
Hay. Regie en hoofdrol: Cor Ruys.
Met Nel Koppen, Wim van den Brink
en vele anderen.
Comedia geeft op 3 en 6 Maart abon
nementsvoorstellingen in de Stads-
schouwburg van „Kinderen zijn kin
deren". In het Leidseplein Theater
wordt „De moordzaak A.B.C." met
Wim Kan en Corry Vonk, Teddy en
Henk Scholten voortgezet. In de
Kleine Komedie blijft Toon Hermans
ook deze maand „Hartendwaas".
Hein Jordans dirigeert vanavond het
volksconcert in het Concertgebouw,
waarbij Marinus Flipse solist is in
het Pianoconcert van Joh. Chr. Bach
en de Rhapsodie d'Auvergne van
Saint-Saëns. In de kleine zaal speelt
het Amadeus-Kwartet werken 'van
Mozart.
Zondagavond zingt in de grote zaal
van het Concertgebouw een Italiaans
kwartet opera-aria's en Napolitaanse
volksliederen. In de kleine zaal geeft
de pianist Germano Arnaldi op 3
Maart een recital en de pianiste Erna
Witterman op 4 Maart.
De expositie van werken van Edgar
Degas in het Stedelijk Museum heeft
in de maand Februari meer dan tien
duizend bezoekers getrokken.
Zondagmiddag wordt er in het
Stedelijk Museum een concert gege
ven door het Collegium Musicum
Amstelodamense onder leiding van
Toon Vranken, met medewerking van
de Parijse pianiste Valérie Soudères,
die eerste uitvoeringen speelt van
werken van Darius Milhaud en An-
dré Jolivet.
De belangrijkste films zijn geprolon
geerd: „Tramlijn Begeerte" in Cineac
en Plaza, „Een banneling van de ei
landen" in Roxy en Passage en „La
Ronde" in Alhambra.
die niet aan de hand ging van een legiti
matiebewijs, maar aan die van de on
zichtbare man, zorgvuldig gekleed in
zijn Zondagse Adamscostuum met slob
kousen.
Toch is het een lieve gedachte om de
Amsterdamse dames op schrikkeldag
een vrijkaartje te geven. Per slot van
rekening immers gebeurde het vrijen in
de bioscoop alléén met mannen die de
controle konden passeren!
BOEDA
bij voorbeeld het lied van Kleinzack ook
al in balletvorm moet worden voorgesteld
blijft onopgehelderd. Bovendien speelt deze
scène zich af in een Neurenbergse bierkel
der die geen Neurenbergse bierkelder is.
De plaats van handeling der vertelling van
Antonia is verlegd naar een prentbrief-
kaart-achtig Griekenland, hetgeen in ieder
geval het voordeel biedt dat de toeschou
wer ook eens wordt meegenomen in de
frisse lucht. De décors van Hein Heckroth
(een vroegere medewerker van Kurt Jooss)
kunnen in geen enkel opzicht vergeleken
worden met zijn voortreffelijke aankleding
van „De rode schoentjes". Maar dit laatste
tafereel heeft nog een tweede voordeel op
de andere scènes: hier worden eindelijk
eens de rollen door dezelfde personen (Ann
Ayars en Robert Rounseville) gespeeld en
gezongen.
Al het dansen zou gerechtvaardigd zijn
als het zinrijk was toegepast, maar choreo
graaf Ashton leverde niet meer dan perfect
routinewerk, dat geen nieuwe gezichts
punten opende. Integendeel. De wonderlijke
bekoring van het ballet bestaat juist uit
het magische vermogen tot het overwinnen
van zwaartekracht en het beheersen van
ruimte. Als de werking van deze factoren
echter wegvalt door allerlei trucs en uit
breiding van de dansvloer, zoals hier, dan
ontbeert de dans zijn wezenlijke betekenis
en wordt gedegradeerd tot spectaculaire
versiering. De dans is supra-dimensionaal
van nature en verliest in een film, tenzij
de bewegingen op een geheel aparte wijze
worden ingedeeld, dus noodgedwongen aan
vermogen, ondanks de schijn van het tegen
deel.
Overigens heeft men de beschikking ge
had over een keur van sterren, zodat men-
zelfs een magnifieke actrice als Pamela
Brown ziet als Niklaus, de ondankbaarste
rol die wij ooit op het witte doek gezien
hebben. Genieten kan men van het prach
tige profiel van Ludmilla Tcherina als Giu..
lietta en van de onuitputtelijke vermogen»
van Robert Helpmann in zijn viervoudige
creatie van Lindorf-Coppelius-Dapertutto-
Mirakel, een steeds weer boeiend optreden.
Betreuren moet men het dat een schitte
rende danser als Leonide Massine zo weinig
kansen heeft gekregen.
Ondanks dit alles zal de film wel veel
toeschouwers trekken, al was het slechts
door de kostbare montering en de geheim
zinnige roep die er van dit luxueuse, maar
volmaakt onpersoonlijke product uitgaat.
Doch alleen de muziek is deze belangstel
ling waard. D. K.
Verklaring van de directie
In ons vorig nummer plaatsten wij een
bericht van onze- Zandvoortse correspon
dent, waarin werd medegedeeld dat de fa
briek van bakelietartikelen „Corodex" in
Zandvoort gesloten zou worden.
De directie verzoekt ons dit bericht tegen
te spreken. De opzegging per 30 Juni voor
de staf van het personeel is slechts een
Voorzorgsmaatregel, verband houdende
met een reorganisatie en rationalisatie van
het bedrijf en heeft ten doel de staf van
het personeel in evenredige verhouding
tot het aantal werklieden te brengen. Het
bedrijf wordt voortgezet.
In een speciale raadsvergadering, welke
werd bijgewoond door de gemeentesecreta
rissen van s-Gravenhage, Schiedam en
Delft, oud-raadsleden en -wethouders, de
hoofddirecteur van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten en de griffier van
de Staten van Zuidholland, heeft mr. M.
Smeding afscheid genomen als gemeente
secretaris van Rotterdam, welk ambt hij
meer dan 28 jaar heeft bekleed.
Burgemeester Oud zei dat de gemeente
secretaris het centrale punt in het dage
lijks bestuur der gemeente is geweest.
Tenslotte bood de burgemeester de schei
dende secretaris diens door de Rotterdamse
schilder Jan Goedhart geschilderd portret
aan. Namens de raadsleden bood mr. J.
Dutilh mr. Smeding een bureaulamp aan.
Het is en blijft een nogal zonderlinge,
maar zeker wel onthullende ervaring, wan
neer ge in het buitenland Nederlandse
kranten leest.
Ik ben niet provinciaals genoeg, geloof
ik, om in het buitenland onmiddellijk bui
tenlands te gaan doen en dat kinderlijk en
meelijwekkend soort camouflage te gaan
beoefenen waaraan sommige wereldreizi
gers met een zwak karakter zich schuldig
maken: öf alles beter te vinden in de
nieuwe omgeving, öf alles van-bij-ons-thuis
mooier vinden. In ieder geval: alles direct
te gaan vergelijken.
Maar al zijt ge zó kinderlijk allang niet
meer: het lezen van de eigen vaderlandse
kranten in den vreemde geeft, al na één
week, een wonderlijke gewaarwording,
wanneer ge ook elke dag de kranten leest
van uw tijdelijke nieuwe verblijfplaats.
Ge bemerkt dan inderdaad zeer snel dat,
al duurde de overtocht per vliegtuig pre
cies zeventig minuten, het aangezicht van
de wereld ten volle veranderd is.
Alle polemiseerlust, alle scherpte, alle
verontwaardiging, woede, vreugde, rouw,
tegengesteldheid daarginds loopt pardoes
dood op de totale onbekendheid met deze
materie in de wereld, waar ge zo tijdelijk
uw tent hebt opgeslagen.
Daarmee bedoel ik niets kleinerends ten
opzichte van het goede vaderland, want
hetzelfde gevoel dat ik heb, wanneer ik
Nederlandse bladen in Parijs lees, zal de
Parijzenaar hebben wanneer hij Franse
bladen in Londen leest: de ontstellende
zekerheid dat, na één uur vliegen, vurige
hartstocht-van-thuis is weggewaaid tot
niets.
Ontstellende zekerheid en een wijze les.
De ontsteltenis vindt haar oorzaak in het
plotselinge bewustzijn dat wij ons, dag na
dag, een mensenleven lang, druk maken
over volstrekt onbelangrijke zaken.
De wijze les is, dat wij dat nu maar niet
meer moeten doen.
Maar het is moeilijk die les te leren,
want nauwelijks zijt ge dat éne uur terug
gevlogen en zit ge weer in de stoel-der-
stoelen, uw eigen stoel, of het lieve leven
begint weer: ge ziet allerlei dingen als be
langwekkend, die honderd kilometer verder
niet meer bestaan.
Het wereldburgerschap is een moeilijk te
verwerven geestesgesteldheid.
Vandaar die wereld van ons.
ELIAS.