Het lijkt of men bij Bonnard zelf op bezoek is D.D.D. De Nieuwe Kerk De orgeltrapper Een banneling der eilanden OVER MUZIEK 3 Bij een Zwitserse liefhebster van beeldende kunst „Oscar" voor Vivien Leigh Opgravingen op de Veluwe Voormalig verzekerings inspecteur aangehouden LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Joseph Conrad als dichter der zee" ocnoonheia in JtlClCirlem en omoevtno aanmerkelijk lager zijn, deels gebogen ge- Heringa Wuthrich ZATERDAG 22 MAART 1952 Wie van Bazel naar Winterthur gaat zal meestal de sneltrein via Zürich nemen. Ik nam ech ter de locaaltrein, welks route voor een groot gedeelte de Zwitsers-Duitse grens volgt. Op het station staat de electrische trein. De voorste wagen is vermil- joenrood geverfd, de bovenbouw is geheel van glas, als een rijdende serre. De ramen achter de bestuurder zijn diep blauw. Als ik daar door kijk, zie ik kille maanlandschappen aan mijn ogen voorbij schuiven. Links worstelt zich de Rijn tussen de beboste oevers voort. Aan de overkant ligt Duitsland. Daar trekt een stoomtrein een wit, schuimig veegje rook langs de heuvels. Onze electrische heeft een eigen naam, die mij in de tijd toen ik nog India nenboeken las, heerlijk in de oren zou heb ben geklonken. Hij heet „De rode pijl". Tussen de rails liggen grote sterke kiezel stenen. Als ik vooruit kijk, zie ik hoe het kiezelpad zich pijlsnel onder me voort spoedt. Wij stoppon aan een klein station. Er staat een stil grijs huis met een breed balcon. Breed en rustig vleien zich de glooiende velden aan de rivieroever. Aan de kale winterbomen dartelt nog een ver geten blaadje. Langzaam gaan we verder langs de nu stijgende baan, aan twee kan ten ingesloten door dioht beboste hellingen. Een deftige straat Als ik het station verlaat vertoont Win terthur zich als een ruim-gebouwde, deftige stad. De huizen aan de linkerkant van de brede Technicumstrasse hebben aardige kleine voortuintjes. Er woont een schrijn werker en verderop een schoenmaker. Het maakt een indruk van gedegenheid en van bestendige rust. Aan de overkant achter de kastanjebomen liggen de gebouwen van het „Teehnicum". Ik sla rechts af en kom in een straat waar de huizen ruimer uiteen gebouwd zijn; meer villa-achtig, maar het steedse karak ter blijft gehandhaafd. In deze straat woont mevrouw Hahnloser. Zij is zeer oud en zwak. Haar zoon, die in Bern woont, wilde mij slechts een introductie geven onder de voorwaarde dat ik die hoge ouderdom zou ontzien. „U bent zelf schilder en als u de collectie van mijn moeder wilt zien behoeft u daarbij geen uitleg te hebben. Zegt u haar dat vooral, want zij zal zich anders te veel vermoeien!" Nog voor ik het dienstmeisje de reden van mijn bezoek heb kunnen vertellen, zie ik al een uiterst brekelijk dametje, steunend op een stokje, van de trap afdalen. Er is iets van herfstig geel en grijs en zwart in de kleur van haar japon. Een fijn scherp gelaat, zeer oud maar zeer wakker. Het is mevrouw Hedy Hahnloser-Bithler. Zij kende Renoir. Bij haar logeerde Bon nard en hij bracht voor haar een Aziatisch beeldje mee dat hij bij zijn schilderijen zette om aan te tonen dat zijn kunst nooit zo vol had kunnen bloeien als hij de Japan se prenten en plastieken niet gekend had. In haar huis kwam Vuillard, die weinig spraakzaam was, maar wiens zeldzame woorden zich zo vast verankerden, dat zij zich die nu nog dankbaar herinnert. In de enigszins moeilijk aansprekende, maar eer lijke en zuivere schilderkunst van Felix Valloton heeft mevrouw Hahnloser zich verdiept en zij schreef over hem een waar devol boek. Mijn goede bedoelingen om de instruc ties van haar zoon te respecteren, blijken spoedig tevergeefs te zijn. Zoals de meeste oude mensen leeft ook mevrouw Hahnloser in het verleden. Als zij over haar schilde rijen en over haar schilders kan praten vallen de kwalen der ouderdom van haar af. Zij brengt mij in een kleine kamer waar aan een wand een zestal bijzonder mooie Monticelli's hangen. Daaronder bevindt zich het bloemstuk dat eertijds toebehoorde aan dr. Guehet, de vriend van Vincent van Gogh, die zei dat hij er trots op zou zijn als hij dit geschilderd had. In de nabijheid hangen een paar vroege Van Goghs, onder meer een landschap uit de omgeving van Den Haag. Aan de andere zijde hangen twee hoge, niet gesigneerde panelen, ver moedelijk in opdracht vervaardigd. Me vrouw Hahnloser wil wel iets geven als ik raden kan wie de maker ervan is. Zij heeft een stil pleizier in mijn vergeefse pogingen om dit kunsthistorisch raadsel op te lossen. Maar wie zal ook denken dat deze fraaie bloemstukken van de hand van de ver maarde Franse zeeschilder Boudin zijn? Liefde voor de kunst Het woord „collectionneur" roept zowel plezierige als bedenkelijke associaties op. De plezierige klinkt het best in de Franse term „amateur", waarbij aan vriendschap en liefde voor de kunst gedacht wordt. De gedachte aan een gunstige geldbelegging is hiervan de keerzijde. In het karakter van vrijwel iedere kunstverzamelaar zal men deze twee trekken wel terugvinden. Het ligt er maar aan welke van de twee eigen schappen het zwaarste weegt. De collectie Hahnloser is kennelijk ontstaan dank zij een warme liefde voor de kunst en wel speciaal voor de Franse. De verzameling omvat in hoofdzaak werken van Rodin, Renoir, Maillol, Bonnarcl, Vuillard en Val loton. Mevrouw Hahnloser heeft van het begin van deze eeuw, gedurende ongeveer twin tig jaar, verzameld. Met Matisse sluit zij de deur. Picasso, Braque en die hen na volgden liet zij niet meer binnen. Met moet toegeven dat het moderne mu seum, zoals ook het Bazeler, met zijn ruime zalen ieder kunstwerk beter tot zijn recht doet komen, dan dit in een particuliere woning mogelijk is, maar hoe volmaakt passen juist de werken van de Franse „Intimisten" in de atmosfeer die de be woonster van het huis te Winterthur er door haar persoonlijkheid aan geschonken heeft! Als ik in een kleine tussenkamer kom is het of ik bij Bonnard zelf op bezoek ben. Niet alleen dat er zijn schilderijen hangen, maar er is een tafel overstroomd met boeken en papieren. En daarmiddenop liggen rustig slapend twee prachtige an gorapoesen. Eén van hen heeft zich uitge strekt, dwars over het juist verschenen, half opengesneden boek van Thadée Na- tanson: „Le Bonnard que je propose". Over Picasso Er zijn inmiddels nog enige bezoekers ge komen en de oude dame, die nu toch wer kelijk vermoeid wordt, verzoekt ons in de huiskamer een glas Süszwein met haar te drinken. Er glanst een helder lichtje op het kristal waarin zij ons de donkerkleurige wijn schenkt. Het gesprek komt op Picasso en in het oude oog vonkt het even fel op. Zij haat het destructieve element in Pi casso's kunst, de verscheurdheid van wat gebonden moet zijn! Juist omdat zij zijn genie zo goed onderkent, vreest zij temeer zijn invloed die zij verderfelijk acht. In het vuur van haar aanklacht wil zij demon streren hoe zij hem doorziet en zij haalt een portefeuille voor den dag met de laatste etsen van Picasso. Het zijn de prenten van de kloek met. haar kuikenvolk en die van de victorieuze en vervaarlijke haan die op zijn onwrikbare poten als in de aarde ver ankerd staat. „En dat kan hij" zegt me vrouw Hahnloser met een bevende stem waarin zowel bewondering als verontwaar diging klinkt. Zij kende Renoir In het vertrek waarin we afscheid nemen hangen, een beetje geel geworden in hun gouden ornamentlijsten, stillevens met vruchten en bloemen en enkele lieflijke vrouwenportretten van Renoir. Zelfportret door Bonnard Een medebezoeker, die een kunstmin nend opticien uit Zürich blijkt te zijn, is zo vriendelijk mij in z'n auto mee te nemen. Hij zegt Holland te kennen en spreekt met bewondering over de Amsterdamse grach ten. Ik luister maar met een half oor en laat mijn blik gaan over het onbekende landschap dat bij de vallende avond in een coballblauwe nevel gehuld wordt. Het is niet zo heel waarschijnlijk dat ik dat dame tje nog eens ontmoeten zal, want zij is zeer, zeer oud. Zij kende Renoir, Bonnard en Vuillard waren haar vrienden, Picasso, die trotse fiere haan, wees zij af. OTTO B. DE KAT De Zwitserse stad Winterthur is niet alleen bekend door haar belangrijke industrie, maar ook door enige ver maarde kunstverzamelingen. De prach tige collectie van Oskar Reinliart, waar in zich meesterwerken van Rembrandt, Rubens, Poussin, Manet, Cézanne en vele anderen bevinden is wereldbe roemd. De schilder Otto de Kat, die onlangs een reis door Zwitserland maakte om in dat land kunstwerken uit te kiezen voor de Internationale tentoonstelling van Aquarellen, die vandaag in het Prinsenhof te Delft geopend is, geeft in bijgaand artikel een beschrijving van zijn bezoek aan de minder beken de, maar niettemin zeer rijke collectie van mevrouw Hahnloser in Winterthur. Vivien Leigh en Humphrey Bogart heb ben als de beste acteurs van het jaar 1951 „de Oscar" gekregen. De eerste voor haar spel in „Tramlijn Begeerte", de tweede voor zijn vertolking in „De Afrikaanse koningin". De film „Een Amerikaan in Parijs" met Gene Kelly en Leslie Caron kreeg de Oscar als de beste Ameriakanse film. De Japanse rolprent „Praskomon" werd de beste buitenlandse film genoemd. Als beste regisseur werd George Stevens aangewezen voor „Een plaats in de zon". Door de rijksdienst van oudheidkundig bodemonderzoek worden op de Veluwe verschillende prae-historische grafheuvels opgegraven. In de buurt van El speet vond men een klokbeker, vermoedelijk dateren de van 1800 jaar voor Christus. Deze be leer stond aan het voeteneinde van een graf, waarin men de sporen van mense lijke restanten nog duidelijk kon zien. Bo vendien vond men nog een beschadigde beker en enkele beenderen. De opgra vingen worden thans bij de Paalberg in de gemeente Ermelo voortgezet. Burgemeester Keyzer van Urk is Don derdag per vliegtuig in de Argentijnse hoofd stad Buenos Aires aangekomen. De rijkspolitie te Wieringen heeft de 33-jarige vroegere verzekeringsinspecteur J. S. uit Den Helder gearresteerd, die er van verdacht wordt een aantal boeren in de kop van Noordholland voor ten minste 25.000 gulden te hebben benadeeld. S. heeft een gedeeltelijke bekentenis afgelegd. De man zou hebben voorgegeven bemid deling te verlenen bij de aankoop van lan derijen en hofsteden en daarvoor borg sommen hebben gevraagd. Een landbou wer uit Den Helder zou'hij op deze wijze voor ruim f 12.000 hebben benadeeld en een boer uit Anna Paulowna voor f 10.000. Een landbouwer in Wieringen kreeg argwaan bij het onderhandelen met S. en gaf ongemerkt zijn echtgenote een seintje. Deze waarschuwde de rijkspolitie, die S. arresteerde. ADVERTENTIE ITlIIll Krabben en peuteren maakt de XXIJ..I.U." kwaal steeds erger. De helder UltSlclG vl°e'bare D.D.D. dringt diep in de poriën door, zuivert, ontsmet de poriën door, zuivert, ontsmet en geneest de huid. GENEESMIDDEL TEGEN HUIDAANDOENINGEN, MISSCHIEN IS HET een ijdele hoop dat er, nu in ons land de onder regie van Carol Reed vervaardigde film „Een banneling van de eilanden" wordt vertoond, een hernieuwde litteraire belangstelling zal ontstaan voor de romanschrijver, wiens boek onlangs in vertaling is verschenen tot stof heeft gediend van het scena rio voor Joseph Conrad. Het was de tweede roman die hij schreef, de tweede van een twintigtal, dat moeizaam, onder druk van éen diepgeworteld talent, tot stand kwam. Schrijven was voor Conrad een roeping, in zekere zin zelfs een plicht, een gewetenszaak. Zo goed als een onbestemde drang de vijftienjarige Teodor Josef Konrad Korzeniowski, geboren in het hartje van Polen, het onwrikbare besluit deed nemen te gaan varen en wel zeer bepaaldelijk in dienst van de Engelse handelsmarine, was er iets onbedwingbaars in hem dat hem, na jaren van omzwervingen, dreef tot het schrijven van romans. Hij was geen litterator, nog minder een aestheet, maar met het zilte van de zee was het schrijven hem in het bloed gevaren. Sinds hij, zeventien jaar oud, in 1874 te Marseille aanmonsterde op een Engels vrachtschip, had hij „tussen de rassen levend" in vele ogen de duistere drang van de mens gelezen, de geheimzinnige macht van het oerwoud ondergaan, het ontembaar geweld van de elementen van zee en wind en vuur bevochten, zijn krachten gemeten met het doodsgevaar, de hemel vervuld gezien van het ongenaakbaar ge heimenis der sterren en mèt dat al het be wustzijn veroverd van zijn verbondenheid met de mens. Met diè mens vooral, die in de hoogste nood aangewezen is op niets dan zichzelf, de eenzame mens, de balling van het leven, die voor hem in de gestalte van de koloniale voortrekker, de door de tropen verzwolgen blanke, tot symbool werd. Thuiskomend voor goed in zijn tweede „vaderland" Engeland droeg hij, zoals hij eens schreef, „het heelal in zich óm" en behalve dat jarenlang een tas met zich méé, waarin hij een onvoltooid manuscript bewaarde, vergeeld, gekreu keld, beduimeld. Dat werd zijn eerste ro man: „Almayer's Folly", die hem niet in de pen was gegeven door een litterair be denksel, maar door het leven het ver gankelijke leven zoals hij, zwerver naar lichaam en geest, het had ervaren. Een menselijke plicht „Het leven", noteert hij in een van zijn brillante, ironische brieven, „kent ons niet en wij kennen het leven niet. De helft van onze woorden heeft niet de minste zin en van het overige deel verstaat een ieder zoveel als overeenstemt met zijn persoon lijke inbeelding en waan. Gedachten ver vluchtigen. Woorden, eens uitgesproken, sterven. De herinnering aan gisteren is al even schimmig als de hoop op morgen." Maar temidden van al dat vergankelijke heeft hij achter de „belachelijke en zinloze menselijke maskers van het hopeloos on bekende" iéts ontdekt van zijn evenmens, van het sterfelijke wezen op zijn onbestem de doortocht naar de dood. En dat vergan kelij k-menselijke, eenmgal onderkend, wil hij bestendigen, vereeuwigen, uit piëteit jegens degeen die het hem schonk. Dat was voor hem de zin van het schrijven: een menselijke plicht, een bewijs van trouw aan het leven, dezelfde trouw die hij be wonderde in de Engelse zeeman. „Some thing everlasting", noemde hij het: datgene wat altijd blijft. Daaraan toetst hij zijn mensen. Eens, in elk bestaan, komt hèt ogenblik dat de be proeving brengt, de „chance": de „kans". Men kan óndergaan, men kan zegevieren, men kan zelfs zegevierend ondergaan, mits men trouw is gebleven aan „zijn geweten": aan wat men diende met het hart: een vriend, een vrouw,' een schip, om het even. In- die storm, op zee dan wel in het mense lijk innerlijk, doet zich onverwacht de „si tuatie" voor, waarin alles zich ordent, zich toespitst op het éne, dat zin geeft aan het ondoorgx-ondelijke leven: „het gevoel voor altijd te duren, langer dan de aarde, langer dan alle mensenhet levensuur in een C 1 1 J T T 1 ten plafond, terwijl de beide zijpanden, die J J welven hebben, met rosetten versierd. Het is altijd de Nieu we Kerk gebleven, ook al is die allengs oud geworden. Het gebouw dateert van 1647, dus is nu al meer dan 300 jaar oud. Laten wij beginnen met op een eigenaar digheid te wijzen. To ren en kerk zijn niet uit dezelfde tijd en bovendien van twee bouwmeesters. Het komt wel meer voor (vooral in tijden van bezuiniging!dat eerst een kerk wordt ge bouwd en dat de to renbouw verschoven wordt naar latere, betere tijden. Maar hier is een kerk bij een toren gezet. De verklaring van leze wonderlijke gang van zaken is 'aldus: Er stond op de plaats waar vroeger het St. Anna-klooster werd gevonden, een kapel. Na de hervorming werd die door de Pro testanten gebruikt. Het was nodig dat de toren vernieuwd werd. Daarvoor werd de opdracht omstreeks 1600 aan de stads architect Lieven de Key gegeven. Die heeft zich op verdien stelijke wijze daarvan gekweten. Maar toen Het mooiste uitzicht op de toren der Nieuwe Kerk heeft men pr0Veniershuis wijd- De spreekstoöl is ook strak van lijn, maar door de combinatie eikenhout en koper is toch iets moois verkregen, dat in het bij zonder door eenvoud bekoort. De hoofdingang van de kerk is aan de kant van de Kerkstraat. Boven een mooi, maar wel wat donker gekleurd raam van gebrandschilderd glas, ziet men op de gevel een vruchtenfestoen. Aan de ene kant het bekende Haarlemse wapen, aan de andere kant het wapen met de dorre ontwortelde boom, dat voor het eerst in 1608 werd uit gevoerd. In de rosetten van de gewelven werden de klokjes en scheepszagen van de in neming van Damiate geschilderd. In 1791 is het oude orgel, dat van de Grote Kerk, dat daar overbodig was ge worden door de bouw van het nieuwe grote orgel, naar de Nieuwe Kerk overge bracht. Dit orgel dateert uit het begin der 16e eeuw en wordt ook nu nog, dank zij enige restauraties, door kenners geprezen. Wij ontdekten een gravure van de Nieuwe Kerk zoals die in het midden van de 17e eeuw gezien werd door de wandelaar in de Kerkstraat. De situatie was toen anders, de straat was op het deel na bij de kerk veel breder dan thans. Ook stonden er heel andere (en mooiere) gebouwen dan nu. De tegenwoordige toe stand is ontstaan in het begin der 18e eeuw, toen de St. Jo ris Doelen, die later Heerenlogement ge worden was, bestemd werd om er Prove niers te huisvesten. Er zijn toen verschillen- ie gebouwen afgebro ken om plaats te ma ken voor de huisjes der Proveniers. Deze luisjes werden (wij wezen daarop toen wij een artikel aan het handvol stof, de gloed van het hart die jaar na jaar verzwakt, en dooft spoedig, tè spoedig, eerder dan het leven-zelf." Dat gevoel is „de kans": het hoogtepunt waartoe Conrad zonder een zweem van moraliseren de avonturen van vrijwel al zijn centrale romanfiguren opvoert, niet met litteraire opzettelijkheid, maar uit spontane waarheidsliefde, uit begrip voor de mens die zonder uitzondering zijn „soft spot", zijn „zwakke plek" heeft en ondanks dat „wormstekige", ondanks alle levens- onzekerheid, ook zijn grootse kant: zijn levenswil, zijn zielskracht. Als kapitein Mac Whirr uit „Typhoon" tijdens een ogenblik van onheilspellende windstilte in de storm eenzaam in zijn hut zit en de dood diep in de ogen heeft gezien, denkt hij aan het schip dat hem is toever trouwd en mompelt: „ik zou het niet graag verliezen". Dat is zijn en Conrad's levens- dienst, het eeuwigheidsverlangen in primi tieve staat. Dat schip is voor Conrad méér dan schip: het is datgene wat uitgaat boven het zelfbehoud. Het avontuur is méér dan avontuur: het is de onbedwingbare loop der gebeurtenissen die naar de „chance" voert. En de zee „die niets geeft behalve beukende slagen", dit duistere natuurelement, is méér dan een zinloos woedende kracht: ze is de beproeving, waartegenover de eenzame mens staat met niets dan „zijn geweten". Een schrijver van avonturenromans, waarvoor hij veelal werd gehouden, is Jo seph Conrad niet geweest. En als de mo derne Engelse litteratuurgeschiedenis hem bij voorkeur als zeedichter karakteriseert die de traditie voortzette van Kipling en van Stevenson (in wiens sterfjaar Conrad's eerste roman verscheen!), dan is daarmee niet meer dan oppervlakkig één zijde be licht van een der boeiendste figuren der moderne wereldlitteratuur. Want het avon tuur en vóór alles het avontuur met de zee en het gulzig vegeterende oerwoud betekende voor hem een medium: een mid del. Het riep het beeld in hem wakker van de mens die, teruggeworpen op zichzelf, eenzaam is in de beslissende worsteling met leven en dood in zijn uiterste beproeving een „banneling van de eilanden". Conrad: „een koorddanser" Jaren is het geleden dat Conrad's vriend John Galsworthy in Den Haag een voor dracht hield over de schrijver van „Een banneling van de eilanden" en „De neger van de Narcissus", van „De geheime agent" en „Jeugd", en hem vergeleek met.'.Tol stoi, hoewel het hèm zeker niet onbekend kon zijn, hoe vreemd Conrad het Rus sische was, vreemder althans dan zijn Pool se bloed. Conrad en Tolstoi"in beiden woedde een machtig natuurelement. En bei den waren meesters. André Gide leerde Engels om Conrad in het oorspronkelijke te kunnen lezen, zo groot achtte hij diens meesterschap. „Als een koorddanser die tij dens de voorstelling ontdekt dat hij van koorddansen niets kan", ondragelijk ge plaagd door de jicht, volbracht hij wat hij zijn schrijversplicht noemde. In 1924 stierf hij, „moe van de zware tocht". C. J. E. DINAU-X. Joseph Conrad: ..Een banneling der eilan den" (vertaald door Clara Eggink; geïllustreerd met foto's uit de ..Carol Reed-Production" van deze roman) (J. M. Meulenhoff, Amsterdam) ADVERTENTIE Verkooplokaal NOTARISHUIS Dir. W. N. WOLTERINK Bilderdijkstraat bij de Zijlweg Haarlem - Tel. (K 2500) 11928 INBOEDELVEILING 8/9 APRIL Inzendingen van huisraad worden dagelijks aangenomen. Eigen afhaaldienst in de tuin van het Proveniershuis. den) ook in de Kerk straat gebouwd. De Kerkstraat, met de Nieuwe Kerk op de achtergrond, heeft nog altijd iets schil- die toren goed en wel klaar was, bleek dat er enige tegenstelling is in zijn kerk en er ook behoefte te zijn aan een grotere de toren van Lieven de Key, die juist uit kerk, want de kapel was te klein geworden. munt door sierlijke lijnen. Maar toch lever- Dit was begrijpelijk, want in die tijd kwam de Van Campen een bouwwerk dat door de textielnijverheid in Haarlem tot grote tijdgenoten toen het werk in 1649 bloei en die werd voor een groot deel in voltooid was terecht geprezen werd en derachtigs. Misschien de omgeving van die kerk gevestigd De waarvoor ook nu nog veel waardering is. wel juist omdat er namen van enkele straten (Wol- en Laken- Hii heeft aan zijn opdracht, een kerk te straat) heiinneren daaraan. De arbeiders- maken die voldoen moest aan de behoefte bevolking in die buurt nam sterk toe, v.an de Protestantse eredienst, in alle op- waardoor er ook meer mensen in de kerk zichten voldaan. Geen wonder dat hij met kwamen. Daarom werd door het stadsbe- een ontwerp kwam dat sterk afweek van stuur in 1640 eerst besloten om de kapel het bestaande kerk-type. In de R.K. kerk te vergroten, maar in 1644 vond men het zÜn het altaar en het koor de hoofdelemen- toch beter een geheel nieuwe kerk te bou- *en> *n de Protestantse kerk staat het wen, maar met behoud van de toren. Deze Woord, de kansel, op de voorgrond, taak werd aan Jacob van Campen toever- De kerk is gebouwd in Ionische stijl. Zij trouwd, die daarbij natuurlijk voor een bestaat uit een doorlopend middenpand, moeilijk werk stond. Hij was bovendien dat zowel aan de Noord- als Zuidzijde is een aanhanger van het klassicisme, zodat uitgebouwd. Het middenpand, het hoogste van hem niet anders verwacht kon wor- deel van de kerk, rust op vier vierkante den dan een gebouw dat zich kenmerkte pilaren met hardstenen basementen. Dit doo- strakheid van lijnen. Geen wonder deel der kerk heeft een gladgewerkt hou- zulke eenvoudige huisjes staan. Een succes zijn ook de bloembakken met de rode geraniums, die vele bewoners vpor hun huizen hebben. Vroeger was om de kerk een kerkhof, dat in 1825 geslecht is. Daar waren o.a. de schilders Herman Hals, Pieter van Santvoort en Jacob Ruysdael begraven. C. J. van T. Het stemmige kerkinterieur. Ik weet niet of er tegenwoordig nog orgel trappers bestaan. Vijftig jaar geleden be stonden zij in ieder geval nog wel. In die tijd was het deftige woord voor orgeltrap per: balgentreder, en deze titel gaf iets minder onjuist weer wat de feitelijke taak van de orgeltrapper was. Toen ik een kleine jongen was, maakte ik kennis met het orgel; mijn vader leerde mij de speeltafel, de klavieren, de registers, het pedaal en iets van het binnenwerk kennen. Een paar jaar later werd hetzelfde spel zó goed als geheel vernieuwd en toen kwam ik met de kunst van de orgelbouwer in aanraking. Tot deze vernieuwing be hoorde onder meer een belangrijke wijzi ging bij de windvoorziening van het instru ment: er kwam een motor achter in de be huizing van het orgel, de electriciteit zou voor de krachtaandrijving zorgen. Dit was een gewichtige technische verbetering, welke in het voordeel was van de rustige, regelmatige voorziening van de wind in de blaasbalgen, een verbetering van de adem haling dus en daarmee een voordeel voor de organist, die nu vrijuit kon spelen zon der het voortdurende besef te hebben dat een ander mens achter het grote instrument maar geduldig zich in het zweet moest trappen om de blaasbalgen van voldoende wind te voorzien. Maar deze verbetering betekende het afscheid van de balgen treder. Het was een bejaarde man; hij was eigen lijk schoenmaker, maar tussen de bedrijven door „bediende hij het orgel", zoals hij het zelf noemde. Hij had er een ongelooflijk kleine bijverdienste mee, maar hij stelde een zekere eer in dit extra-beroep. Hij was er zich van bewust dat, als hij niet aan wezig was, de organist niets kon uitrichten. Er staken twee balken achter uit een der wanden van het orgel en deze beide „tre den" moesten regelmatig op en neer gaan om binnen de windvoorziening te regelen. De man hield zich met de handen aan een dwarsbalk voor zich in geschikt postuur en voerde dan een soort langzame mars uit, zonder ooit vooruit te komen. Hij trok soms een opgewekt gezicht, alsof hij meende met de organist een soort muziek „a quatre pieds" te spelen. Maar als het na-spel naar zijn smaak een beetje lang en forte was geweest, keek hij ontevreden en liet dan duidelijk merken, dat zijn afdeling veel vermoeiender was dan de bezigheid van de organist. Onder de preek zat hij op een bankje, in gepeins verzonken dat wil zeggen: dan sliep hij. En mijn vader vond dat dit hem toekwam. Want, zei hij, de man heeft verdienste genoeg als hij op Zondag ochtend zo hard moet werken. Toen het orgel vernieuwd werd en zowel de electriciteitsmonteurs als de orgelbou wers in het orgelhuis boven-achter in de kerk bezig waren, sloop ik herhaaldelijk naar het werk toe om een en ander te leren kennen. De oude orgeltrapper kwam dan ook dikwijls kijken en als hij de electriciens bezig zag met de motor, met de „aanzet" en de „weerstand", dan trok hij een zuur ge zicht en zei alleen maar: „narigheid, narig heid". Maar er was ook een oude, echte orgelbouwer, met een kalotje op, tegen de tocht, die de oude trapper trachtte duidelijk te maken dat de electrische windvoorzie ning een grote verbetering betekende, die de kunst van de orgelbouw in het geheel niet schaden zou, integendeel. Dat hij ma teriële techniek van kunst moest onder scheiden. dat pijpen en hun intonatie iets anders zijn dan balgen. Maar dit was de oude schoenmaker te hoog; hij bleef mop peren en verzekerde dat het hem „niet om hem en de bijverdienste" speet, maar om het werk. Daar was toch iets aardigs in, en ik zal het nooit vergeten. In de tijd van het oude orgel was ik nog te klein om pedaal te spelen. Men weet dat de organisten niet alleen met de handen twee of meer klavieren „bewerken", maar met de voeten een klavier bespelen dat meer 'dan twee octaven aan toetsen bevat. Toen ik wat ouder werd en heuselijk ging orgelspelen, moest ik dus ook het pedaal gebruiken. Toen aldus de. orgelstudie begon en in de loop van de dag de oefenuren in de kerk geregeld werden, heb ik meer malen met voldoening en dankbaai-heid aan de „electrificatie" van de windvoorziening gedacht; ik zou het bepaald triest gevonden hebben als bij de langdurige, zakelijke oefening van toonladders, gebroken accoor- den, études, canons, fuga's, toccata's, enzo voorts, de orgelspeler altijd maar wist dat een ander achter het orgel, altijd-door maar die saaie, vermoeiende benengymnastiek moest volhouden. Overigens weet iedere or ganist dat er niets zo aangenaam is als al leen te zijn in de grote ruimte met het rijke instrument. De orgeltrapper kreeg na dè vernieuwing een andere bijverdienste bij het kerkkoor. Ik weet niet meer wat hij toen eigenlijk te doen had. maar in ieder geval zag ik hem dikwijls en af en toe zei hij: „als die mooie motor misschien eens weigert, dan kunt u op mij rekenen, mijn benen willen nog wel, die hebben nooit geweigerd, want die heb ben een baas met verstand." Dit was in zekere zin een gerechtvaardigde filosofie; maar de domme motor was jeugdig en na enige tijd kwam het oude mannetje zelfs niet meer de trappen naar het orgel op. Hij bleef beneden in de kerk en wachtte tot hij geroepen zou worden. HENDRIK ANDRIESSEN. ADVERTENTIE HAARLEM CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS WINST NEDERLANDSE FORD OVER 1951 3.696.794,—. De N.V. Nederlandse Ford Automobiel Fabriek heeft over 1951 een winst behaald van ƒ3.696.794,— 5.569.878,—). Na nor male afschrijvingen en enkele voorzienin gen resteert een saldo winst van 1.567.511 (ƒ2.610.023). Inclusief het saldo winst overgebracht van 1950 (ƒ4.605.698) wordt uit het dan verkregen totaal ad ƒ6.173.209 allereerst ƒ40.022 aangewend voor een extra afschrijving. De herkapitalisatie vergde een bedrag van 3.825.000. Er wordt een dividend voorgesteld van 13 8/9 procent, waarvan 11 1/9 procent in aandelen en 2 7/9 in contanten, waarmede een bedrag gemoeid is van 1.274.300. Het restant ad 1.033.887 gaat over naar de nieuwe rekening. De raad van beheer constateert met leedwezen, dat op de diensten van de ven nootschap voor de nationale defensie tot op heden geen beroep werd gedaan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1952 | | pagina 5