Het lijkt of men bij Bonnard
zelf op bezoek is
D.D.D.
De Nieuwe Kerk
De orgeltrapper
Een banneling der eilanden
OVER MUZIEK
3
Bij een Zwitserse liefhebster van beeldende kunst
„Oscar" voor Vivien Leigh
Opgravingen op de Veluwe
Voormalig verzekerings
inspecteur aangehouden
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Joseph Conrad als dichter der zee"
ocnoonheia in JtlClCirlem en omoevtno aanmerkelijk lager zijn, deels gebogen ge-
Heringa Wuthrich
ZATERDAG 22 MAART 1952
Wie van Bazel
naar Winterthur
gaat zal meestal de
sneltrein via Zürich
nemen. Ik nam ech
ter de locaaltrein,
welks route voor
een groot gedeelte
de Zwitsers-Duitse
grens volgt.
Op het station
staat de electrische
trein. De voorste
wagen is vermil-
joenrood geverfd,
de bovenbouw is
geheel van glas, als een rijdende serre. De
ramen achter de bestuurder zijn diep
blauw. Als ik daar door kijk, zie ik kille
maanlandschappen aan mijn ogen voorbij
schuiven. Links worstelt zich de Rijn tussen
de beboste oevers voort. Aan de overkant
ligt Duitsland. Daar trekt een stoomtrein
een wit, schuimig veegje rook langs de
heuvels. Onze electrische heeft een eigen
naam, die mij in de tijd toen ik nog India
nenboeken las, heerlijk in de oren zou heb
ben geklonken. Hij heet „De rode pijl".
Tussen de rails liggen grote sterke kiezel
stenen. Als ik vooruit kijk, zie ik hoe het
kiezelpad zich pijlsnel onder me voort
spoedt. Wij stoppon aan een klein station.
Er staat een stil grijs huis met een breed
balcon. Breed en rustig vleien zich de
glooiende velden aan de rivieroever. Aan
de kale winterbomen dartelt nog een ver
geten blaadje. Langzaam gaan we verder
langs de nu stijgende baan, aan twee kan
ten ingesloten door dioht beboste hellingen.
Een deftige straat
Als ik het station verlaat vertoont Win
terthur zich als een ruim-gebouwde, deftige
stad. De huizen aan de linkerkant van de
brede Technicumstrasse hebben aardige
kleine voortuintjes. Er woont een schrijn
werker en verderop een schoenmaker. Het
maakt een indruk van gedegenheid en van
bestendige rust. Aan de overkant achter de
kastanjebomen liggen de gebouwen van het
„Teehnicum".
Ik sla rechts af en kom in een straat waar
de huizen ruimer uiteen gebouwd zijn;
meer villa-achtig, maar het steedse karak
ter blijft gehandhaafd. In deze straat woont
mevrouw Hahnloser. Zij is zeer oud en
zwak. Haar zoon, die in Bern woont, wilde
mij slechts een introductie geven onder de
voorwaarde dat ik die hoge ouderdom zou
ontzien. „U bent zelf schilder en als u de
collectie van mijn moeder wilt zien behoeft
u daarbij geen uitleg te hebben. Zegt u
haar dat vooral, want zij zal zich anders te
veel vermoeien!"
Nog voor ik het dienstmeisje de reden
van mijn bezoek heb kunnen vertellen, zie
ik al een uiterst brekelijk dametje, steunend
op een stokje, van de trap afdalen. Er is iets
van herfstig geel en grijs en zwart in de
kleur van haar japon. Een fijn scherp
gelaat, zeer oud maar zeer wakker.
Het is mevrouw Hedy Hahnloser-Bithler.
Zij kende Renoir. Bij haar logeerde Bon
nard en hij bracht voor haar een Aziatisch
beeldje mee dat hij bij zijn schilderijen
zette om aan te tonen dat zijn kunst nooit
zo vol had kunnen bloeien als hij de Japan
se prenten en plastieken niet gekend had.
In haar huis kwam Vuillard, die weinig
spraakzaam was, maar wiens zeldzame
woorden zich zo vast verankerden, dat zij
zich die nu nog dankbaar herinnert. In de
enigszins moeilijk aansprekende, maar eer
lijke en zuivere schilderkunst van Felix
Valloton heeft mevrouw Hahnloser zich
verdiept en zij schreef over hem een waar
devol boek.
Mijn goede bedoelingen om de instruc
ties van haar zoon te respecteren, blijken
spoedig tevergeefs te zijn. Zoals de meeste
oude mensen leeft ook mevrouw Hahnloser
in het verleden. Als zij over haar schilde
rijen en over haar schilders kan praten
vallen de kwalen der ouderdom van haar af.
Zij brengt mij in een kleine kamer waar
aan een wand een zestal bijzonder mooie
Monticelli's hangen. Daaronder bevindt zich
het bloemstuk dat eertijds toebehoorde aan
dr. Guehet, de vriend van Vincent van
Gogh, die zei dat hij er trots op zou zijn als
hij dit geschilderd had. In de nabijheid
hangen een paar vroege Van Goghs, onder
meer een landschap uit de omgeving van
Den Haag. Aan de andere zijde hangen
twee hoge, niet gesigneerde panelen, ver
moedelijk in opdracht vervaardigd. Me
vrouw Hahnloser wil wel iets geven als ik
raden kan wie de maker ervan is. Zij heeft
een stil pleizier in mijn vergeefse pogingen
om dit kunsthistorisch raadsel op te lossen.
Maar wie zal ook denken dat deze fraaie
bloemstukken van de hand van de ver
maarde Franse zeeschilder Boudin zijn?
Liefde voor de kunst
Het woord „collectionneur" roept zowel
plezierige als bedenkelijke associaties op.
De plezierige klinkt het best in de Franse
term „amateur", waarbij aan vriendschap
en liefde voor de kunst gedacht wordt. De
gedachte aan een gunstige geldbelegging is
hiervan de keerzijde. In het karakter van
vrijwel iedere kunstverzamelaar zal men
deze twee trekken wel terugvinden. Het
ligt er maar aan welke van de twee eigen
schappen het zwaarste weegt. De collectie
Hahnloser is kennelijk ontstaan dank zij
een warme liefde voor de kunst en wel
speciaal voor de Franse. De verzameling
omvat in hoofdzaak werken van Rodin,
Renoir, Maillol, Bonnarcl, Vuillard en Val
loton.
Mevrouw Hahnloser heeft van het begin
van deze eeuw, gedurende ongeveer twin
tig jaar, verzameld. Met Matisse sluit zij
de deur. Picasso, Braque en die hen na
volgden liet zij niet meer binnen.
Met moet toegeven dat het moderne mu
seum, zoals ook het Bazeler, met zijn ruime
zalen ieder kunstwerk beter tot zijn recht
doet komen, dan dit in een particuliere
woning mogelijk is, maar hoe volmaakt
passen juist de werken van de Franse
„Intimisten" in de atmosfeer die de be
woonster van het huis te Winterthur er
door haar persoonlijkheid aan geschonken
heeft! Als ik in een kleine tussenkamer
kom is het of ik bij Bonnard zelf op bezoek
ben. Niet alleen dat er zijn schilderijen
hangen, maar er is een tafel overstroomd
met boeken en papieren. En daarmiddenop
liggen rustig slapend twee prachtige an
gorapoesen. Eén van hen heeft zich uitge
strekt, dwars over het juist verschenen,
half opengesneden boek van Thadée Na-
tanson: „Le Bonnard que je propose".
Over Picasso
Er zijn inmiddels nog enige bezoekers ge
komen en de oude dame, die nu toch wer
kelijk vermoeid wordt, verzoekt ons in de
huiskamer een glas Süszwein met haar te
drinken. Er glanst een helder lichtje op het
kristal waarin zij ons de donkerkleurige
wijn schenkt. Het gesprek komt op Picasso
en in het oude oog vonkt het even fel op.
Zij haat het destructieve element in Pi
casso's kunst, de verscheurdheid van wat
gebonden moet zijn! Juist omdat zij zijn
genie zo goed onderkent, vreest zij temeer
zijn invloed die zij verderfelijk acht. In het
vuur van haar aanklacht wil zij demon
streren hoe zij hem doorziet en zij haalt een
portefeuille voor den dag met de laatste
etsen van Picasso. Het zijn de prenten van
de kloek met. haar kuikenvolk en die van
de victorieuze en vervaarlijke haan die op
zijn onwrikbare poten als in de aarde ver
ankerd staat. „En dat kan hij" zegt me
vrouw Hahnloser met een bevende stem
waarin zowel bewondering als verontwaar
diging klinkt.
Zij kende Renoir
In het vertrek waarin we afscheid nemen
hangen, een beetje geel geworden in hun
gouden ornamentlijsten, stillevens met
vruchten en bloemen en enkele lieflijke
vrouwenportretten van Renoir.
Zelfportret door Bonnard
Een medebezoeker, die een kunstmin
nend opticien uit Zürich blijkt te zijn, is
zo vriendelijk mij in z'n auto mee te nemen.
Hij zegt Holland te kennen en spreekt met
bewondering over de Amsterdamse grach
ten. Ik luister maar met een half oor en
laat mijn blik gaan over het onbekende
landschap dat bij de vallende avond in een
coballblauwe nevel gehuld wordt. Het is
niet zo heel waarschijnlijk dat ik dat dame
tje nog eens ontmoeten zal, want zij is zeer,
zeer oud. Zij kende Renoir, Bonnard en
Vuillard waren haar vrienden, Picasso, die
trotse fiere haan, wees zij af.
OTTO B. DE KAT
De Zwitserse stad Winterthur is niet
alleen bekend door haar belangrijke
industrie, maar ook door enige ver
maarde kunstverzamelingen. De prach
tige collectie van Oskar Reinliart, waar
in zich meesterwerken van Rembrandt,
Rubens, Poussin, Manet, Cézanne en
vele anderen bevinden is wereldbe
roemd.
De schilder Otto de Kat, die onlangs
een reis door Zwitserland maakte om in
dat land kunstwerken uit te kiezen
voor de Internationale tentoonstelling
van Aquarellen, die vandaag in het
Prinsenhof te Delft geopend is, geeft
in bijgaand artikel een beschrijving
van zijn bezoek aan de minder beken
de, maar niettemin zeer rijke collectie
van mevrouw Hahnloser in Winterthur.
Vivien Leigh en Humphrey Bogart heb
ben als de beste acteurs van het jaar 1951
„de Oscar" gekregen. De eerste voor haar
spel in „Tramlijn Begeerte", de tweede
voor zijn vertolking in „De Afrikaanse
koningin". De film „Een Amerikaan in
Parijs" met Gene Kelly en Leslie Caron
kreeg de Oscar als de beste Ameriakanse
film. De Japanse rolprent „Praskomon"
werd de beste buitenlandse film genoemd.
Als beste regisseur werd George Stevens
aangewezen voor „Een plaats in de zon".
Door de rijksdienst van oudheidkundig
bodemonderzoek worden op de Veluwe
verschillende prae-historische grafheuvels
opgegraven. In de buurt van El speet vond
men een klokbeker, vermoedelijk dateren
de van 1800 jaar voor Christus. Deze be
leer stond aan het voeteneinde van een
graf, waarin men de sporen van mense
lijke restanten nog duidelijk kon zien. Bo
vendien vond men nog een beschadigde
beker en enkele beenderen. De opgra
vingen worden thans bij de Paalberg in
de gemeente Ermelo voortgezet.
Burgemeester Keyzer van Urk is Don
derdag per vliegtuig in de Argentijnse hoofd
stad Buenos Aires aangekomen.
De rijkspolitie te Wieringen heeft de
33-jarige vroegere verzekeringsinspecteur
J. S. uit Den Helder gearresteerd, die er
van verdacht wordt een aantal boeren in
de kop van Noordholland voor ten minste
25.000 gulden te hebben benadeeld. S. heeft
een gedeeltelijke bekentenis afgelegd.
De man zou hebben voorgegeven bemid
deling te verlenen bij de aankoop van lan
derijen en hofsteden en daarvoor borg
sommen hebben gevraagd. Een landbou
wer uit Den Helder zou'hij op deze wijze
voor ruim f 12.000 hebben benadeeld en
een boer uit Anna Paulowna voor f 10.000.
Een landbouwer in Wieringen kreeg
argwaan bij het onderhandelen met S. en
gaf ongemerkt zijn echtgenote een seintje.
Deze waarschuwde de rijkspolitie, die S.
arresteerde.
ADVERTENTIE
ITlIIll Krabben en peuteren maakt de
XXIJ..I.U." kwaal steeds erger. De helder
UltSlclG vl°e'bare D.D.D. dringt diep in
de poriën door, zuivert, ontsmet
de poriën door, zuivert, ontsmet
en geneest de huid.
GENEESMIDDEL TEGEN
HUIDAANDOENINGEN,
MISSCHIEN IS HET een ijdele hoop dat er, nu in ons land de onder regie van
Carol Reed vervaardigde film „Een banneling van de eilanden" wordt vertoond,
een hernieuwde litteraire belangstelling zal ontstaan voor de romanschrijver, wiens
boek onlangs in vertaling is verschenen tot stof heeft gediend van het scena
rio voor Joseph Conrad. Het was de tweede roman die hij schreef, de tweede van
een twintigtal, dat moeizaam, onder druk van éen diepgeworteld talent, tot stand
kwam. Schrijven was voor Conrad een roeping, in zekere zin zelfs een plicht, een
gewetenszaak. Zo goed als een onbestemde drang de vijftienjarige Teodor Josef
Konrad Korzeniowski, geboren in het hartje van Polen, het onwrikbare besluit deed
nemen te gaan varen en wel zeer bepaaldelijk in dienst van de Engelse handelsmarine,
was er iets onbedwingbaars in hem dat hem, na jaren van omzwervingen, dreef tot
het schrijven van romans. Hij was geen litterator, nog minder een aestheet, maar
met het zilte van de zee was het schrijven hem in het bloed gevaren.
Sinds hij, zeventien jaar oud, in 1874 te
Marseille aanmonsterde op een Engels
vrachtschip, had hij „tussen de rassen
levend" in vele ogen de duistere drang van
de mens gelezen, de geheimzinnige macht
van het oerwoud ondergaan, het ontembaar
geweld van de elementen van zee en
wind en vuur bevochten, zijn krachten
gemeten met het doodsgevaar, de hemel
vervuld gezien van het ongenaakbaar ge
heimenis der sterren en mèt dat al het be
wustzijn veroverd van zijn verbondenheid
met de mens. Met diè mens vooral, die in
de hoogste nood aangewezen is op niets
dan zichzelf, de eenzame mens, de balling
van het leven, die voor hem in de gestalte
van de koloniale voortrekker, de door de
tropen verzwolgen blanke, tot symbool
werd. Thuiskomend voor goed in zijn
tweede „vaderland" Engeland droeg
hij, zoals hij eens schreef, „het heelal in
zich óm" en behalve dat jarenlang een tas
met zich méé, waarin hij een onvoltooid
manuscript bewaarde, vergeeld, gekreu
keld, beduimeld. Dat werd zijn eerste ro
man: „Almayer's Folly", die hem niet in
de pen was gegeven door een litterair be
denksel, maar door het leven het ver
gankelijke leven zoals hij, zwerver naar
lichaam en geest, het had ervaren.
Een menselijke plicht
„Het leven", noteert hij in een van zijn
brillante, ironische brieven, „kent ons niet
en wij kennen het leven niet. De helft van
onze woorden heeft niet de minste zin en
van het overige deel verstaat een ieder
zoveel als overeenstemt met zijn persoon
lijke inbeelding en waan. Gedachten ver
vluchtigen. Woorden, eens uitgesproken,
sterven. De herinnering aan gisteren is al
even schimmig als de hoop op morgen."
Maar temidden van al dat vergankelijke
heeft hij achter de „belachelijke en zinloze
menselijke maskers van het hopeloos on
bekende" iéts ontdekt van zijn evenmens,
van het sterfelijke wezen op zijn onbestem
de doortocht naar de dood. En dat vergan
kelij k-menselijke, eenmgal onderkend, wil
hij bestendigen, vereeuwigen, uit piëteit
jegens degeen die het hem schonk. Dat
was voor hem de zin van het schrijven: een
menselijke plicht, een bewijs van trouw
aan het leven, dezelfde trouw die hij be
wonderde in de Engelse zeeman. „Some
thing everlasting", noemde hij het: datgene
wat altijd blijft.
Daaraan toetst hij zijn mensen. Eens, in
elk bestaan, komt hèt ogenblik dat de be
proeving brengt, de „chance": de „kans".
Men kan óndergaan, men kan zegevieren,
men kan zelfs zegevierend ondergaan, mits
men trouw is gebleven aan „zijn geweten":
aan wat men diende met het hart: een
vriend, een vrouw,' een schip, om het even.
In- die storm, op zee dan wel in het mense
lijk innerlijk, doet zich onverwacht de „si
tuatie" voor, waarin alles zich ordent, zich
toespitst op het éne, dat zin geeft aan het
ondoorgx-ondelijke leven: „het gevoel voor
altijd te duren, langer dan de aarde, langer
dan alle mensenhet levensuur in een
C 1 1 J T T 1 ten plafond, terwijl de beide zijpanden, die
J J welven hebben, met rosetten versierd.
Het is altijd de Nieu
we Kerk gebleven,
ook al is die allengs
oud geworden. Het
gebouw dateert van
1647, dus is nu al
meer dan 300 jaar
oud.
Laten wij beginnen
met op een eigenaar
digheid te wijzen. To
ren en kerk zijn niet
uit dezelfde tijd en
bovendien van twee
bouwmeesters. Het
komt wel meer voor
(vooral in tijden van
bezuiniging!dat eerst
een kerk wordt ge
bouwd en dat de to
renbouw verschoven
wordt naar latere,
betere tijden. Maar
hier is een kerk bij
een toren gezet.
De verklaring van
leze wonderlijke gang
van zaken is 'aldus:
Er stond op de plaats
waar vroeger het St.
Anna-klooster werd
gevonden, een kapel.
Na de hervorming
werd die door de Pro
testanten gebruikt.
Het was nodig dat de
toren vernieuwd
werd. Daarvoor werd
de opdracht omstreeks
1600 aan de stads
architect Lieven de
Key gegeven. Die
heeft zich op verdien
stelijke wijze daarvan
gekweten. Maar toen
Het mooiste uitzicht op de toren der Nieuwe Kerk heeft men pr0Veniershuis wijd-
De spreekstoöl is ook strak van lijn, maar
door de combinatie eikenhout en koper is
toch iets moois verkregen, dat in het bij
zonder door eenvoud bekoort.
De hoofdingang van de kerk is aan de
kant van de Kerkstraat. Boven een mooi,
maar wel wat donker gekleurd raam van
gebrandschilderd glas, ziet men op de gevel
een vruchtenfestoen. Aan de ene kant het
bekende Haarlemse wapen, aan de andere
kant het wapen met de dorre ontwortelde
boom, dat voor het eerst in 1608 werd uit
gevoerd.
In de rosetten van de gewelven werden
de klokjes en scheepszagen van de in
neming van Damiate geschilderd.
In 1791 is het oude orgel, dat van de
Grote Kerk, dat daar overbodig was ge
worden door de bouw van het nieuwe grote
orgel, naar de Nieuwe Kerk overge
bracht. Dit orgel dateert uit het begin der
16e eeuw en wordt ook nu nog, dank zij
enige restauraties, door kenners geprezen.
Wij ontdekten een gravure van de Nieuwe
Kerk zoals die in het midden van de 17e
eeuw gezien werd door de wandelaar in
de Kerkstraat. De situatie was toen
anders, de straat was op het deel na
bij de kerk veel breder dan thans.
Ook stonden er heel andere (en mooiere)
gebouwen dan nu. De
tegenwoordige toe
stand is ontstaan in
het begin der 18e
eeuw, toen de St. Jo
ris Doelen, die later
Heerenlogement ge
worden was, bestemd
werd om er Prove
niers te huisvesten. Er
zijn toen verschillen-
ie gebouwen afgebro
ken om plaats te ma
ken voor de huisjes
der Proveniers. Deze
luisjes werden (wij
wezen daarop toen wij
een artikel aan het
handvol stof, de gloed van het hart die jaar
na jaar verzwakt, en dooft spoedig, tè
spoedig, eerder dan het leven-zelf."
Dat gevoel is „de kans": het hoogtepunt
waartoe Conrad zonder een zweem van
moraliseren de avonturen van vrijwel al
zijn centrale romanfiguren opvoert, niet
met litteraire opzettelijkheid, maar uit
spontane waarheidsliefde, uit begrip voor
de mens die zonder uitzondering zijn „soft
spot", zijn „zwakke plek" heeft en ondanks
dat „wormstekige", ondanks alle levens-
onzekerheid, ook zijn grootse kant: zijn
levenswil, zijn zielskracht.
Als kapitein Mac Whirr uit „Typhoon"
tijdens een ogenblik van onheilspellende
windstilte in de storm eenzaam in zijn hut
zit en de dood diep in de ogen heeft gezien,
denkt hij aan het schip dat hem is toever
trouwd en mompelt: „ik zou het niet graag
verliezen". Dat is zijn en Conrad's levens-
dienst, het eeuwigheidsverlangen in primi
tieve staat. Dat schip is voor Conrad méér
dan schip: het is datgene wat uitgaat boven
het zelfbehoud. Het avontuur is méér dan
avontuur: het is de onbedwingbare loop der
gebeurtenissen die naar de „chance" voert.
En de zee „die niets geeft behalve beukende
slagen", dit duistere natuurelement, is méér
dan een zinloos woedende kracht: ze is de
beproeving, waartegenover de eenzame
mens staat met niets dan „zijn geweten".
Een schrijver van avonturenromans,
waarvoor hij veelal werd gehouden, is Jo
seph Conrad niet geweest. En als de mo
derne Engelse litteratuurgeschiedenis hem
bij voorkeur als zeedichter karakteriseert
die de traditie voortzette van Kipling en
van Stevenson (in wiens sterfjaar Conrad's
eerste roman verscheen!), dan is daarmee
niet meer dan oppervlakkig één zijde be
licht van een der boeiendste figuren der
moderne wereldlitteratuur. Want het avon
tuur en vóór alles het avontuur met de
zee en het gulzig vegeterende oerwoud
betekende voor hem een medium: een mid
del. Het riep het beeld in hem wakker van
de mens die, teruggeworpen op zichzelf,
eenzaam is in de beslissende worsteling met
leven en dood in zijn uiterste beproeving
een „banneling van de eilanden".
Conrad: „een koorddanser"
Jaren is het geleden dat Conrad's vriend
John Galsworthy in Den Haag een voor
dracht hield over de schrijver van „Een
banneling van de eilanden" en „De neger
van de Narcissus", van „De geheime agent"
en „Jeugd", en hem vergeleek met.'.Tol
stoi, hoewel het hèm zeker niet onbekend
kon zijn, hoe vreemd Conrad het Rus
sische was, vreemder althans dan zijn Pool
se bloed. Conrad en Tolstoi"in beiden
woedde een machtig natuurelement. En bei
den waren meesters. André Gide leerde
Engels om Conrad in het oorspronkelijke te
kunnen lezen, zo groot achtte hij diens
meesterschap. „Als een koorddanser die tij
dens de voorstelling ontdekt dat hij van
koorddansen niets kan", ondragelijk ge
plaagd door de jicht, volbracht hij wat hij
zijn schrijversplicht noemde. In 1924 stierf
hij, „moe van de zware tocht".
C. J. E. DINAU-X.
Joseph Conrad: ..Een banneling der eilan
den" (vertaald door Clara Eggink; geïllustreerd
met foto's uit de ..Carol Reed-Production" van
deze roman) (J. M. Meulenhoff, Amsterdam)
ADVERTENTIE
Verkooplokaal NOTARISHUIS
Dir. W. N. WOLTERINK
Bilderdijkstraat bij de Zijlweg
Haarlem - Tel. (K 2500) 11928
INBOEDELVEILING 8/9 APRIL
Inzendingen van huisraad worden dagelijks
aangenomen. Eigen afhaaldienst
in de tuin van het Proveniershuis.
den) ook in de Kerk
straat gebouwd.
De Kerkstraat, met
de Nieuwe Kerk op
de achtergrond, heeft
nog altijd iets schil-
die toren goed en wel klaar was, bleek dat er enige tegenstelling is in zijn kerk en
er ook behoefte te zijn aan een grotere de toren van Lieven de Key, die juist uit
kerk, want de kapel was te klein geworden. munt door sierlijke lijnen. Maar toch lever-
Dit was begrijpelijk, want in die tijd kwam de Van Campen een bouwwerk dat door
de textielnijverheid in Haarlem tot grote tijdgenoten toen het werk in 1649
bloei en die werd voor een groot deel in voltooid was terecht geprezen werd en derachtigs. Misschien
de omgeving van die kerk gevestigd De waarvoor ook nu nog veel waardering is. wel juist omdat er
namen van enkele straten (Wol- en Laken- Hii heeft aan zijn opdracht, een kerk te
straat) heiinneren daaraan. De arbeiders- maken die voldoen moest aan de behoefte
bevolking in die buurt nam sterk toe, v.an de Protestantse eredienst, in alle op-
waardoor er ook meer mensen in de kerk zichten voldaan. Geen wonder dat hij met
kwamen. Daarom werd door het stadsbe- een ontwerp kwam dat sterk afweek van
stuur in 1640 eerst besloten om de kapel het bestaande kerk-type. In de R.K. kerk
te vergroten, maar in 1644 vond men het zÜn het altaar en het koor de hoofdelemen-
toch beter een geheel nieuwe kerk te bou- *en> *n de Protestantse kerk staat het
wen, maar met behoud van de toren. Deze Woord, de kansel, op de voorgrond,
taak werd aan Jacob van Campen toever- De kerk is gebouwd in Ionische stijl. Zij
trouwd, die daarbij natuurlijk voor een bestaat uit een doorlopend middenpand,
moeilijk werk stond. Hij was bovendien dat zowel aan de Noord- als Zuidzijde is
een aanhanger van het klassicisme, zodat uitgebouwd. Het middenpand, het hoogste
van hem niet anders verwacht kon wor- deel van de kerk, rust op vier vierkante
den dan een gebouw dat zich kenmerkte pilaren met hardstenen basementen. Dit
doo- strakheid van lijnen. Geen wonder deel der kerk heeft een gladgewerkt hou-
zulke eenvoudige
huisjes staan. Een
succes zijn ook de
bloembakken met de
rode geraniums, die
vele bewoners vpor
hun huizen hebben.
Vroeger was om
de kerk een kerkhof,
dat in 1825 geslecht
is. Daar waren o.a.
de schilders Herman
Hals, Pieter van
Santvoort en Jacob
Ruysdael begraven.
C. J. van T.
Het stemmige kerkinterieur.
Ik weet niet of er tegenwoordig nog orgel
trappers bestaan. Vijftig jaar geleden be
stonden zij in ieder geval nog wel. In die
tijd was het deftige woord voor orgeltrap
per: balgentreder, en deze titel gaf iets
minder onjuist weer wat de feitelijke taak
van de orgeltrapper was.
Toen ik een kleine jongen was, maakte
ik kennis met het orgel; mijn vader leerde
mij de speeltafel, de klavieren, de registers,
het pedaal en iets van het binnenwerk
kennen. Een paar jaar later werd hetzelfde
spel zó goed als geheel vernieuwd en toen
kwam ik met de kunst van de orgelbouwer
in aanraking. Tot deze vernieuwing be
hoorde onder meer een belangrijke wijzi
ging bij de windvoorziening van het instru
ment: er kwam een motor achter in de be
huizing van het orgel, de electriciteit zou
voor de krachtaandrijving zorgen. Dit was
een gewichtige technische verbetering,
welke in het voordeel was van de rustige,
regelmatige voorziening van de wind in de
blaasbalgen, een verbetering van de adem
haling dus en daarmee een voordeel voor
de organist, die nu vrijuit kon spelen zon
der het voortdurende besef te hebben dat
een ander mens achter het grote instrument
maar geduldig zich in het zweet moest
trappen om de blaasbalgen van voldoende
wind te voorzien. Maar deze verbetering
betekende het afscheid van de balgen
treder.
Het was een bejaarde man; hij was eigen
lijk schoenmaker, maar tussen de bedrijven
door „bediende hij het orgel", zoals hij het
zelf noemde. Hij had er een ongelooflijk
kleine bijverdienste mee, maar hij stelde
een zekere eer in dit extra-beroep. Hij was
er zich van bewust dat, als hij niet aan
wezig was, de organist niets kon uitrichten.
Er staken twee balken achter uit een der
wanden van het orgel en deze beide „tre
den" moesten regelmatig op en neer gaan
om binnen de windvoorziening te regelen.
De man hield zich met de handen aan een
dwarsbalk voor zich in geschikt postuur
en voerde dan een soort langzame mars uit,
zonder ooit vooruit te komen. Hij trok soms
een opgewekt gezicht, alsof hij meende
met de organist een soort muziek „a quatre
pieds" te spelen. Maar als het na-spel naar
zijn smaak een beetje lang en forte was
geweest, keek hij ontevreden en liet dan
duidelijk merken, dat zijn afdeling veel
vermoeiender was dan de bezigheid van de
organist. Onder de preek zat hij op een
bankje, in gepeins verzonken dat wil
zeggen: dan sliep hij. En mijn vader vond
dat dit hem toekwam. Want, zei hij, de man
heeft verdienste genoeg als hij op Zondag
ochtend zo hard moet werken.
Toen het orgel vernieuwd werd en zowel
de electriciteitsmonteurs als de orgelbou
wers in het orgelhuis boven-achter in de
kerk bezig waren, sloop ik herhaaldelijk
naar het werk toe om een en ander te leren
kennen. De oude orgeltrapper kwam dan
ook dikwijls kijken en als hij de electriciens
bezig zag met de motor, met de „aanzet" en
de „weerstand", dan trok hij een zuur ge
zicht en zei alleen maar: „narigheid, narig
heid". Maar er was ook een oude, echte
orgelbouwer, met een kalotje op, tegen de
tocht, die de oude trapper trachtte duidelijk
te maken dat de electrische windvoorzie
ning een grote verbetering betekende, die
de kunst van de orgelbouw in het geheel
niet schaden zou, integendeel. Dat hij ma
teriële techniek van kunst moest onder
scheiden. dat pijpen en hun intonatie iets
anders zijn dan balgen. Maar dit was de
oude schoenmaker te hoog; hij bleef mop
peren en verzekerde dat het hem „niet om
hem en de bijverdienste" speet, maar om
het werk. Daar was toch iets aardigs in, en
ik zal het nooit vergeten.
In de tijd van het oude orgel was ik nog
te klein om pedaal te spelen. Men weet dat
de organisten niet alleen met de handen
twee of meer klavieren „bewerken", maar
met de voeten een klavier bespelen dat
meer 'dan twee octaven aan toetsen bevat.
Toen ik wat ouder werd en heuselijk ging
orgelspelen, moest ik dus ook het pedaal
gebruiken. Toen aldus de. orgelstudie begon
en in de loop van de dag de oefenuren in
de kerk geregeld werden, heb ik meer
malen met voldoening en dankbaai-heid aan
de „electrificatie" van de windvoorziening
gedacht; ik zou het bepaald triest gevonden
hebben als bij de langdurige, zakelijke
oefening van toonladders, gebroken accoor-
den, études, canons, fuga's, toccata's, enzo
voorts, de orgelspeler altijd maar wist dat
een ander achter het orgel, altijd-door maar
die saaie, vermoeiende benengymnastiek
moest volhouden. Overigens weet iedere or
ganist dat er niets zo aangenaam is als al
leen te zijn in de grote ruimte met het rijke
instrument.
De orgeltrapper kreeg na dè vernieuwing
een andere bijverdienste bij het kerkkoor.
Ik weet niet meer wat hij toen eigenlijk te
doen had. maar in ieder geval zag ik hem
dikwijls en af en toe zei hij: „als die mooie
motor misschien eens weigert, dan kunt u
op mij rekenen, mijn benen willen nog wel,
die hebben nooit geweigerd, want die heb
ben een baas met verstand." Dit was in
zekere zin een gerechtvaardigde filosofie;
maar de domme motor was jeugdig en na
enige tijd kwam het oude mannetje zelfs
niet meer de trappen naar het orgel op. Hij
bleef beneden in de kerk en wachtte tot
hij geroepen zou worden.
HENDRIK ANDRIESSEN.
ADVERTENTIE
HAARLEM
CENTRALE VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
WINST NEDERLANDSE FORD OVER
1951 3.696.794,—.
De N.V. Nederlandse Ford Automobiel
Fabriek heeft over 1951 een winst behaald
van ƒ3.696.794,— 5.569.878,—). Na nor
male afschrijvingen en enkele voorzienin
gen resteert een saldo winst van 1.567.511
(ƒ2.610.023). Inclusief het saldo winst
overgebracht van 1950 (ƒ4.605.698) wordt
uit het dan verkregen totaal ad ƒ6.173.209
allereerst ƒ40.022 aangewend voor een
extra afschrijving. De herkapitalisatie
vergde een bedrag van 3.825.000.
Er wordt een dividend voorgesteld van
13 8/9 procent, waarvan 11 1/9 procent in
aandelen en 2 7/9 in contanten, waarmede
een bedrag gemoeid is van 1.274.300. Het
restant ad 1.033.887 gaat over naar
de nieuwe rekening.
De raad van beheer constateert met
leedwezen, dat op de diensten van de ven
nootschap voor de nationale defensie tot
op heden geen beroep werd gedaan.