De Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen 200 jaar Schilderwerk Brieven van -lezers Bloemenmozaïek in Openluchttheater Albert de Klerk leidde belangrijk werk dat te weinig tot uitvoering komt Mest uit huisvuil Kort verhaal door M. Mok Heemstede 9 Haarlem niet betrokken bij nieuw plan der V.A.M.? Vlaggetjesweek in Katwijk Vuilnis ophalen Wie verloor iets? Voor aparte modellen: in voordelige prijzen Pi ^JStsmÊmst Oratorium „L'Enfance du Christ" VRIJDAG 25 APRIL 1952 HAARLEMS DAGBLAD - OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT Op 21 Mei zal het 200 jaar geleden zijn Wetenschappen. Ziehier hoe zij tot stand rln TI aIIcI lui Cf h O iVT'iatcnli'innii i>nn KF» i dat de „Hollandsche Maatschappij van We tenschappen" werd opgericht. Dit is een van de oudste instellingen in Haarlem. Alleen die omstandigheid zou al rechtvaardigen dat aan dit jubileum bijzondere aandacht gewijd wordt, maar nog sterker pleit daar voor het feit dat de Maatschappij in de loop der eeuwen zeer veel gedaan heeft voor dè bevordering der Wetenschap. Dat wil dus zeggen: voor de mensheid! Als Haarlemmers verheugen wij ons er over dat de eerste Maatschappij in Ne derland met die verheven strekking later zijn er nog andere opgericht in onze stad haar bakermat had en hier steeds haar zetel behouden heeft, hoewel zij het terrein van werkzaamheid over het gehele land uitbreidde. Beoefenaars der pure wetenschap streven niet naar populariteit. Zij werken in stilte en doen dit meestal met de inzet van hun gehele persoonlijkheid. Zo is het ook met hun organisaties. Dat ver klaart dat velen buiten de betrekkelijk kleine kring van personen, die zich voor de wetenschap interesseren, slechts zelden noren van het bestaan en het werk van zo'n stichting. Eén keer in het jaar houdt de „Hollandsche Maatschappij van Weten schappen" in haar gebouw Spaarne 17 een vergadering, waarin een geleerde een wetenschappelijk onderwerp be handelt, maar het verslag, dat daarvan in de courant komt, vindt vermoedelijk ook slechts weinig lezers. Die negatie is verklaarbaar. Maar toch ook onredelijk. In elk geval ondankbaar, want de gehele samenleving profiteert van het werk der wetenschappelijke men sen. Over de oprichting schrijft de Koning in „het Tafreel dei- stad Haarlem" in 1838 uitgekomen het volgende: „Sinds lang reeds had men zich in deze stad, zoowel als in andere steden van ons vaderland, bevlijtigd om, door het doen van natuurkundige proeven de kennis van die wetenschap de natuurkunde te vermeerderen, en door het lezen van wer ken van buitenlaodsche geleerde genoot schappen, hetzij in de oorspronkelijke talen, of in de onze overgebracht, gepoogd zijne kundigheden te vermeerderen, doch nergens had men er zich stellig op toege legd om den schimp der buitenlanders (op onze geringe wetenschappelijke ont wikkeling) van zich af te weren. Voor Haarlem was de eer bewaard, pogingen in het werk te stellen om ons vaderland ook van dien kant voordeelig te doen kennen, m noeverre net daarin mocht slagen, daarvan kunnen de door de hier bedoelde Maatschappij uitgegeven werken zeker beter getuigen, dan de grootste lofspraak. Gelijk zoo menige, in gevolgen groote onderneming, uit geringe beginselen ont stond, zoo weinig beteekenend waren ook de eerste pogingen, die den grond legden voor de Hollandsche Maatschappij van In November hebben wij medegedeeld dat onze regering aan de Kamers heeft voorgesteld f 10.000.000 uit tegenwaarde rekening van de E.C.A.-hulp te bestem men voor uitbreiding van de vuilverwer king om daardoor meer organische mest stoffen te vei-krijgen, waaraan de land bouw en de tuinliouw behoefte hebben. Enkele jaren geleden gaven wij van de vuilverwerkingsinrichting van de V(uil) A(fvoer) M(aatschappij) in Wijster bij Bcilen een beschrijving, omdat toen de mo gelijkheid bestond dat daarheen ook het Haarlemse vuil vervoerd zou worden. Later bleek evenwel dat Wijster al vol was met het vuil van 's-Gravenhage en Groningen. Alleen was het nog mogelijk een overeen komst aan te gaan met Zandvoort. Het plan is thans voor die f 10.000.000 twee nieuwe vuilverwerkingsinrichtingen te maken, één op de Veluwe en één in Noord-Brabant. De capaciteit wordt van elk ongeveer 100.000 ton huisvuil per jaar. Nu wordt in de steden gemiddeld op elke vijf inwoners één ton vuil per jaar opge haald, zodat elke inrichting het vuil van een bevolking van 1.000.000 zielen kan verwerken. Uit de 200.000 ton vuil wordt dan 150.000 ton compost of mest gemaakt. In het orgaan van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten schrijft de heer J. G. de Roever, een technisch ambtenaar van de gemeente Gorinchem, een beschou wing over dit plan. Daarin zet hij uiteen, dat alleen de steden het vuil kunnen le veren, niet het platteland. Hij veronder stelt dat de inrichting op de Veluwe be stemd is voor Amsterdam en Utrecht (te zamen ruim 1.032.000 inwoners) en die in Noord-Brabant voor Eindhoven, Tilburg, 's-Hertogenbosch en Rotterdam (995.000 inwoners). Daarna stelt hij de vraag, of de opzet van dit plan wel economisch ver antwoord is, omdat de exploitatie gedrukt zal worden door de hoge transportkosten. Vooral de afstand van Amsterdam naar de Veluwe is groot. Voor vervoer van het vuil per trein moeten in de betrokken gemeen ten landinrichtingen gebouwd worden. Voor de oorlog kostte zo'n stortinrichting in Den Haag 3 millioen gulden. Nu zou dit voor Amsterdam en Rotterdam vermoe delijk om de 15 millioen gulden draaien. Moeten de gemeenten die stortinrichtingen betalen? Ook vervoer per auto over grote afstanden is duur, dat komt op 9 cent per ton per kilometer. Vervoer per schip is alleen mogelijk als er nieuwe kanalen ge graven worden. De schrijver stelt de vraag of het voor een gemeente niet voordeliger is zelf een kleine vuilverwerkingsinrichting te maken. De verwerking zal wel duurder worden, maar dan wordter veel bespaard op de transportkosten. In Denemarken hebben vele gemeenten zulke inrichtingen. Daarbij is er één van slechts 12.000 zielen. Tot zover de heer De Roever. Indien zijn inlichtingen juist zijn, zou Haarlem dus bij het thans aanhangige plan niet betrok ken zijn. Wij wijzen er op, dat wij indertijd al de aandacht gevestigd hebben op een plan om voor Haarlem en omliggende gemeenten een vuilverwerkingsinrichting te bouwen. Daarbij zouden zich kunnen aansluiten be halve Haarlem ook de nabij gelegen ge meenten (o.a. Bloemendaal, Heemstede, Veisen, Beverwijk en Bennebroek), zodat men dan een totaal van 300.000 inwoners zou krijgen. Dan behoeven er geen stort inrichtingen bij de stations gemaakt te worden, want de auto's die het vuil opha len, zouden dan meteen naar de vuilver werkingsinrichtingen kunnen rijden. kwam: Twee Haarlemsche burgers, met elkander in de omstreken van deze 9tad wandelende, geraakten in gesprek over sterrekunde en beklaagden er zich over, dat zij daarvan zoo weinig wisten. Deze klacht uitten zij ook aan een anderen stadgenoot, dien zij op hun wandeling ontmoetten en aan wien zij eenig onder richt vroegen. Deze drie personen beslo ten nu bepaalde bijeenkomsten te houden, teneinde zich door onderlinge oefening in genoemde wetenschap te bekwamen. Omstreeks dienzelfden tijd kwam nog een ander gezelschap tot stand met het doel zich in de Natuurkunde te oefenen; terwijl er tegelijkertijd nog een derde kring werd gevormd, die zich meer met de Letterkundige studie wenschte bezig te houden. De drie hierboven genoemde gezel schappen vereenigden zich met elkander en stelden de vraag of men, evenals dit plaats greep in het buitenland, in ons va derland niet evenzeer kunsten en weten schappen openlijk zou kunnen ondersteu nen, door o.m. eereprijzen uit te loven voor hen, die de beste antwoorden zouden inleveren op uitgeschreven prijsvragen. Die vraag meënde men bevestigend te kunnen beantwoorden, zoals bleek op een vergadering die 21 Mei 1752 gehouden werd". Dat was het begin van de „Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen", die toen gevormd werd. Men besloot „een proeve te nemen hoever men het brengen zoude". Verscheidene aanzienlijke en ver dienstelijke mannen sloten zich als lid aan. De gelofte werd afgelegd dat men „zou werken voor de roem en de welvaart van het vaderland". Elk jaar zou een prijs vraag worden uitgeschreven, waarvoor een gouden erepenning werd uitgeloofd. Op die wijze konden belangrijke publica ties verschijnen, die men dankte aan de deelneming van vele binnen- en buiten landse geleerden. Een belangrijke omstandigheid is dat in 1777 de Ooconomische Tale van de Maat schappij werd opgericht, waaruit later de „Nederlandsche Maatschappij voor Handel en Nijverheid" ontstond. Deze maatschappij, die dus thans 175 jaar bestaat, zal op 12 en 13 Juni a.s. te Haarlem haar jaarvergadering houden. De „Hollandsche Maatschappij der We tenschappen" heeft reeds in de eerste tijd van haar bestaan een museum voor Na tuurlijke Historie opgericht. Dit werd on dergebracht in het huis van de secretaris, de heer M. van Marum (in zijn tijd een belangrijk man op wetenschappelijk ter rein). Ook werd medegewerkt aan de stichting van het Koloniaal Museum te Haarlem, dat later naar Amsterdam ver huisde als het Koloniaal Instituut (nu Instituut voor de Tropen). In 1841 kocht de „Hollandsche Maat schappij der Wetenschappen" het gebouw aan het Spaarne. Uit onze beschrijving van dit patriciërshuis in de rubriek „Schoonheid in Haarlem en Omgeving" weet men dat dit.huis met 19 grote en kleine kamers in 1795 gebouwd werd voor een alleenwonende jongedame, mej. Cor nelia Catharine (populair Keetje ge noemd) Hodshon. Dit gebouw werd voor 29.500 gekocht. In dit gebouw werd ook het Museum voor Natuurlijke Historie ondergebracht. Lang is het daar evenwel niet geweest, want in 1866 werd het opgeheven, blijk baar omdat het in de laatste tijd ver waarloosd was en niet meer aan de eer van de maatschappij beantwoordde. Kort na de viering van haar 150-jarig bestaan heeft de maatschappij besloten naast het gebouw aan het Spaarne een vergaderlokaal te zetten, dat tevens ge bruikt kon worden voor bibliotheek en archief. Sinds 1918 is een deel van het oude ge bouw aan de Rijks Geologische Dienst verhuurd. Dit was mogelijk omdat de toenmalige secretaris, prof. dr. J. P. Lotsy, daar niet meer zijn ambtswoning had. De maatschappij geeft uit het tijdschrift „Archives neerland aises des sciences exa- tes et naturelles" waarin de in Nederland gedane wetenschappelijke onderzoekingen worden opgenomen en de „Archives de physiologie". Voorts „Oeuvres Complètes" van Chr. Huygens. Thans is voorzitter der maatschappij dr. J. E. baron de Vos van Steènwijk, Commissaris der Koningin in Noordhol land; secretaris is dr. J. A. Bierens de Haan te Amsterdam. Protector is Z.K.H. Prins Bermhard. Onder de directeuren en binnen- en buitenlandse leden zijn zeer vele mannen van naam. Katwijk aan Zee heeft plannen in voor bereiding dit jaar een „Vlaggetjesweek" te organiseren. Het was tot nu toe de gewoon te, dat in Katwijk, gezien het ontbreken van een eigen haven, de Vlaggetjesweek zeer sober werd gevierd en soms zelfs in 't geheel niet doorging. Men wil het echter dit jaar anders doen. Gedacht wordt, de Vlaggetjesweek te houden van 12 tot 17 Mei, vooropgesteld, dat de vissersvloot op 20 Mei zal uitvaren. De week wordt ge opend met een fakkeloptocht en een grote taptoe. Verder is er een winkelweek met étalagewedstrijd onder het motto „Wees goede maatjes met nieuwe maatjes". Ten slotte staan er nog sportevenementen en een schatgraverij voor de jeugd op het strand op het programma. Ongetekenden, initiatiefnemers tot de interkerkelijke dienst op Zaterdag 3 Mei, stellen er prijs op te verklaren dat zij geen deel hebben aan de publicatie waarin deze dienst werd aangekondigd als oecumenisch. ds. D, C. van Wijngaarden ds. C. W. Thijs ds. J. W. van de Gronden Naar aanleiding van de ingezonden stuk jes over dit onderwerp zou ik nog gaarne het volgende opmerken: Afgezien van het feit dat door de Ge meentereiniging niet geannonceerd werd dat Zaterdag voor Pasen geen vuil zou worden opgehaald (bij telefonische navraag Zaterdagochtend gaf het kantoor Oudeweg te kennen dat het niet ophalen van vuilnis op die dag per advertentie bekend gemaakt was, hetgeen onwaar is) wil het mij voor komen dat het eenvoudig belachelijk is om een dergelijke dienst op een doodgewone werkdag zonder meer stop te zetten, zeel ten ongerieve van de burgerij welke daar door grotendeels een gehele week met vol gepropte vuilnisbak zit (Pasen is de tijd van schoonmaak, dus ook van opruimen). Het gevolg van deze dwaze vacantiedag was een onogelijke straat met allerlei res ten vuilnis die niet werden binnengehaald, alsmede huisvrouwen die geen raad weten hoe en waar het huisvuil te laten. Zou de directeur der Gemeentereiniging in het vervolg wellicht wat meer aandacht willen besteden aan de belangen der bur gerij, c.q. hygiène, dan aan extra vacantie van zijn personeel? J. F. H. Het speelveld van het Bloemendaals Openluchttheater is in een groot bloemenmozaïek herschapen. De kunstschilder Van Driel uit Amstelveen ontwierp dit tableau, dat een opwekking voor het Holland Festival 1952 voorstelt. In de gemeente, waar omstreeks 1500 met de eerste bloembol geïmporteerd uit Turkije werd geëxperimenteerd is Donderdag een mozaïek gelegd, dat stellig het grootste is in de omgeving van Haar lem. Een bloemenmozaïek op het speelveld van het Bloemendaals Openluchttheater van een afmeting van 25 bij -15 meter, en een oppervlakte van bijna 400 vierkante meter kwam tot stand door de heer Jos. van Driel uit Amstelveen. Het stelt een lente koningin voor, die door een wolkenpoort waarmede de winter is bedoeld haar intrede in het voorjaar doet, weergegeven door in verschillende kleuren opgebouwde bloembollenvelden. Op de achtergrond is een molen aangehaald. Onder het mozaïek is een strook wit aangebracht, waarin met donkerblauwe bloemen „Holland Festival' en daarachter in het rood „Juni 1952" staat te lezen. Het geheel is gemaakt van hya- cintenbloemen. Voor wie van cijfers houdt: er zijn 500 manden bloemen aangevoerd. Dit betekent bij een inhoud van 20 kg. per mand, dat totaal 10.000 kg. bloemen wer den gebruikt. Verder had de ontwerper nog nodig 750 meter lat, duizend stroken car ton en 15 kg dat is bijna drie kilometer draad- Het Openluchttheater heeft in vorige jaren veel aandacht getrokken door cle bloemenweelde, die het in het voorjaar bood. Door het optrekken van het struik gewas kwam de leiding van het theater op het idee nu ter afwisseling op het speel veld een groot bloemenmozaïek te laten leggen. De ontwerper werd daarbij gehol pen door zijn assistent, de heer G. Maze- neer. Het hoofd van de Plantsoenen van Publieke Werken Bloemendaal, de heer P. G. van der Maas, heeft eveneens een groot aandeel in het tot stand komen van het mo zaïek gehad. Men denkt het bloemenmozaïek tot en met Maandag „goed" te kunnen houden. Het theater zal in deze dagen ook des avonds geopend en verlicht zijn. Op het hoofdbureau van politie aan het Nassauplein te Haarlem zijn op alle werk dagen van 10.30 uur tot 12.30 uur, inlichtin gen te verkrijgen over de volgende gevonden voorwerpen: pakje met drie overhemden, autopeds, enige armbanden, jongensbroekje, R.K. kerkboekje, voetbal, leesboek, bak van weegschaal, brillen, broches, ceintuurs, kin dercape, capuchon, deken, diamantje, wiel dop van auto, doosje sigaren, doosje zeep, school-étui, sigarettenétui, filmrol, gebit, ge wichtje, diverse bank- en muntbiljetten, hoofddoeken, halsband, handschoenen, pad- vindershoed, honden, horloges, jassen, nylon kousen, kaas, sierkussen. paarlen halsket ting. rood kleed of jurk, borduurkleed.ie, koplamp van auto, een halve meterstok, voltmeter, kindermanteltje, medaille, mut sen, oorbel, overall, pakje vitrage, pakje met kleedjes, pantalon, gekleurde pop, jongens pet, pakje textiel, .portefeuille met foto's, portemonnaies met inhoud, padvindersrie- men, gouden zegelringetje, rozenkransen, driewielige kinderfietsjes, shawls, schort, sokjes, een stuk kamgaren stof. bruidsluier, schoenen, sleutels, sier- en dasspeld, tange tje, springtouw, tassen met inhoud, dames-, herenij en meisjesvesten, vulpotloden, vul pennen. windjack, kinderkruiwagen, witte wol, wanten, zeiltje of soort hoes (zwart), trek wagentje. ADVERTENTIE JURKJES, MANTELTJES, WINDJACKS, PAKJES, naar: Anogang 18 - Haarlam - Tal 21411 De componist Hector Berlioz was een echte romanticus, een man van uitersten. Zijn geschriften en composities zijn een duidelijke weerspiegeling van zijn hevig bewogen, fantastische natuur. De onrust van zijn wezen kon zich uiten in de onstui migheid van zijn muziek. Maar als reacties hierop ontstonden er nu en dan werken, die Het huis, dat wij bewoonden, had vele gebreken, maar het ergste daarvan was wel de verveloosheid van de keuken. Al thans in de ogen van mijn vrouw. Als ik eerlijk mag zijn: ik schonk niet zo erg veel aandacht aan die gebreken, behalve wan neer mijn leven er door bedreigd werd. Dat was slechts eenmaal gebeurd. Ik leunde op de balustrade van de trap, toen ik eensklaps een hevig gekraak vernam. Indien ik niet tijdig achteruit was ge deinsd, was ik misschien in het trapgat gevallen. Nu bleef de schade beperkt tot enig ingestort houtwerk, dat ik met mijn geringe timmertalenten zo goed mogelijk weer in fatsoen bracht. Want van de huisheer, die rechtens voor de schade had moeten opkomen, was niets te verwachten. Die stuurde alleen getrouw zijn opzichter om de huurpenningen en gaf verder niet thuis. Mijn vrouw had overigens een aanzienlijke bekwaamheid in het zingen van klaagliederen. Zij nam telkens de opzichter, die een geduldig per soon was, mee door gangen en kamers en vestigde zijn aandacht op de ten hemel schreiende euvelen. Hij knikte en zei, dat hij er over praten zou, maar mevrouw wist wel Mevrouw wist het maar al te goed. Van lieverlee begon zij haar klachten aan mijn adres te richten. Ik wist dat zij gelijk had en ik zei het volmondig, maar daar nam ze geen genoegen mee. Er moest iets ge beuren. „Kom nou toch eens mee naar de keuken!", sprak ze. En ik ging haar ach- „La Tirotitaina" uit Geröna in Catalonië, een van de ongeveer veertig dansen uit alle streken van Spanjedie Maandagavond in het progravmia Coros y danzas" in de Gemeentelijke Concertzaal te Haarlem wordt vertoond. Er zijn 128 medewerkenden. Een verleden week te Utrecht gegeven voorstelling werd bijgewoond door de prinsessen Beatrix en Irene. terna, ofschoon ik me meende te herin neren, dat ze me enige maanden geleden ook al eens langs dit schouwspel van ont binding had gevoerd. Er was geen spat verf meer op de muren te bekennen, daarentegen wel de neerslag van vele jaren keukenwerk. En zulks ondanks de onweersprekelijke zin delijkheid van mijn gade. Maar tegen een dergelijke mate van verval kan men met zindelijkheid niets uitrichten. „Die rn.uren zijn melaats!", zei mijn vrouw, die altijd zeer beeldrijk wordt, als er grote belangen op het spel staan. Ik wilde teruggaan naar de huiskamer, maar ze greep me bij mijn jasje. „Ik wil in zo'n keuken niet langer werken."', verklaarde ze. Het was een schrikwekkende verklaring. Als de vrouw de keuken niet meer wil be treden, betekent dat hongerlijden voor de man. Vandaar dat ik me in een afwerend postuur zette en vroeg: „Maar wat wil je dan eigenlijk?" „Dat we die keuken zelf laten opknap pen! En anders gaan we voortaan maar in de stad eten!" Ik vond beide voorstellen even buiten sporig. Zo voorzichtig mogelijk herinnerde ik mijn vrouw aan de financiële bezwaren, die een en ander zou ontmoeten. Daardoor liét ze zich echter niet van haar stuk bren gen. Er moest en zou een eind komen aan die smeerboel, ze schaamde zich dood als er toevallig eens een bezoeker in de keu ken kwam, iedereen sprak er schande van. Hoewel ik van dit laatste nog niets had gemerkt, wierp ik nog eens een onderzoe kende blik op de zaak. ,„Dat loopt in de honderden", zei ik. „Hoe weet je dat?", vroeg zij. Ik moest inderdaad toegeven, dat ik heel weinig idee van de kosten had. Maar gezien de algemene stijging van de kosten van levensonderhoud, zoals men dat noemde. Het besluit van dit gesprek was een be lofte mijnerzijds, dat ik op zoek zou gaan naar een schilder. Verderop in onze straat v/as ik herhaaldelijk langs een bord ge komen met het opschrift: Schilderswerk plaats van J. van den Berg. Kort daarop vervoegde ik mij bij deze verre buurman, een fors gebouwd iemand, die veel voor het geval bleek te voelen. Hij beloofde al thans, dat hij de volgende morgen zou komen kijken. Toen de heer Van den Berg onze keuken in ogenschouw had genomen, sprak hij „Ja, dat kunnen we wel in orde brengen." Nu was dit iets, waaraan we geen ogen blik hadden getwijfeld. Er was echter nog een andere kant aan de zaak en ik bracht deze ietwat aarzelend ter sprake. De kos ten.... „Zo'n driehonderd gulden", zei de man. Het gaf mij een schok, zowel van schrik als van triomf. Ik keek mijn vrouw aan, zodanig dat zij in mijn blik de woor den moest lezen: Zie je nou wel! Haar ge laat weerspiegelde echter geen enkele aan doening. Ik liet de schilder uit met de be lofte, dat hij er, als het doorging, nog wel van zou horen. Toen hij weg was, waren mijn eerste woorden: „Daar kan dus geen sprake van zijn!" Maar mijn vrouw liet zich niet zo gauw uit het veld slaan. De buurvrouw beneden had wel eens gesproken over een neef van haar, een schildersknecht, die in zijn vrije tijd karweitjes voor eigen reke ning opknapte. Dit zou allicht goedkoper zijn dan deze man met zijn forse allure. De volgende avond verscheen de neef van de buurvrouw. Wat forsheid betrof, legde hij het inderdaad ruimschoots tegen zijn collega af. Het was een ondermaats kereltje met een muizengezichtje, hetgeen niet wegnam, dat hij een hoge graad van zelfverzekerdheid aan de dag legde. „Geeft u mij maar honderd gulden, dan pak ik dat zaakje wel aan!", zei hij. ons verbazen kunnen door hun eenvoud, hun verfijning en tederheid. Het oratorium „l'Enfance du Christ", dat gisteravond door het gemengde koor Katholiek Haarlem on der leiding van Albert de Klerk ten gehore werd gebracht, behoort hiertoe. De dramatiek, die het oratorium bevat, vormde ongetwijfeld een bedreiging voor de eenvoud. Berlioz heeft die dramatische in slag van het verhaal op de achtergrond weten te houden, wat deze componist, die zo spoedig in vuur en vlam kon geraken, wel enige beheersing gekost zal hebben. Het tweede deel van deze geestelijke trilogie is het eerst ontstaan omstreeks 1851. Het was een miniatuur-oratorium, dat „De vlucht naar Egypte" heette. Het bevat het beroemd geworden koor „l'Adieu des ber gers" (Het afscheid der herders). In een brief aan Franz Liszt schrijft Berlioz hoe hij „bons gendarmes de la critque fran- caise" met dit koor een poets gebakken had, door het aan te kondigen als een werk van een gefingeerde Pierre Ducré, die het in 1679 uitgegeven zou hebben. De critici liepen er vrijwel allen in. Het eerste deel („Le Songe d'Hérode") en het derde („l'Arrivée a Saïs") werden in 1854 voltooid. Buiten de fragmenten, waarin sprake is van een teruggrijpen naar een andere componeertrant, pleit het gehele oratorium voor het zeer persoonlijke genie van zijn schepper. De melodie-vormingen hebben een ongewone oorspronkelijkheid en de harmonische ontwikkelingen wijzen op een meester, die onafhankelijk een eigen weg gaat. En ook de verrassende contra- punctiek, zelfs in de gebondenheid aan eigen wetten, getuigt van Berlioz' grote zelfstandigheid. Het orkest heeft in het oratorium een zeer belangrijke taak. Voor dez? uitvoering was die opgedragen aan de H.O.V. De flui tisten konden zich in het door Berlioz wel wat opzettelijk ingelaste, maar toch ruim schoots gewaardeerde trio bijzonder onder scheiden door muzikaal en gaaf spel. En ook over de medewerking van de andere orkestleden kon de dirigent Albert de Klerk tevreden zijn, want zij reageerden goed op zijn bedoelingen en bij hen was de toewij ding, die als een mysterieuze reactie komt bij elke muzikaal geleide uitvoering. De leiding van Albert de Klerk bedoelde eenvoud en verfijnde klaarheid, zowel in het instrumentale spel als in de zang. Dit bereikte hij wel heel in het bijzonder met het koor „L'Adieu des bergers", dat een prachtig hoogtepunt in de uitvoering werd. Later kwam diezelfde beheerste, gelijk matige koorklank terug met het koor der Ismaeliten en met het „Choeur mystique" uit de epiloog. Aan de uitvoering werkte in de partij van Maria de sopraan Lucienne Bouwman mede. De zangeres bezit een innemende stem van fluweelachtig timbre. Het geluids volume bleef bij deze uitvoering over het algemeen te klein. Vooral in het borstregis- ter schoot haar stem aan draagkracht te kort. Han le Fèvre zong zijn aandeel als de „réeitant" met fijne lyrische uitdruk kingskracht en dit bewerkte dat zijn stem beheerst en fraai klonk. Frans van de Ven gaf een bevredigende vertolking van de partijen van Polydorus en Jozef. De bas Jan van der Ree zong verdienstelijk. In zijn grote monoloog als Herodes was nog te weinig diepte. Als „huisvader" kon de zanger meer verantwoorde expressie geven. De toehoorders uitten hun waardering en dankbaarheid in warme bijval, waarin speciaal Albert de Klerk betrokken werd. En terecht. Want aan hem dankten zij het contact met een belangrijk werk, dat te weinig tot uitvoering komt. P. ZWAANSWIJK. Mijn vrouw had moeite een juichkreet te bedwingen. Ik zag het aan de manier, waarop ze plotseling haar mond opende. Ik moest echter mijn portefeuille openen. Onbillijk leek dit niet. De schildersknecht was een arme drommel, die niet over de middelen beschikte om de nodige verf te kopen. „Nou, wat zeg je er van?", vroeg mijn vrouw, toen hij verdwenen was. „Dat scheelt ons even wat!" Ik kon niet ontken nen, dat er een groot verschil lag tussen driehonderd gulden en honderd gulden. Nog geen vier en twintig uur later stond de kleine schilder alweer in de keuken. Hij spuwde een straal tabakssap in de goot steen en zei: „Het beste is, dat u de hele boel er uit haalt." Natuurlijk, dat was een onvermijdelijk ongerief. Maar wij aan vaardden het blijmoedig. Mijn vrouw en ik sjouwden wat wij konden, terwijl de schilder in zijn verfpotten stond te roeren. Gelukkig dat wij in de huiskamer een gas- kraantje hadden; nu konden wij het stel daar zo lang neerzetten. De man kwam iedere avond getrouw terug en smeerde er een uurtje op los. In middels behielpen wij ons graag met een keuken-huiskamer. Bak- en braadgeuren, stoom- en vetwalm luisterden ons bestaan op. Het behang daar in die hoek begon er bedenkelijk uit te zien, maar het was toch al niet veel zaaks geweest, dus dat hin derde niet zozeer. Na een week vroeg het mannetje nog eens om honderd gulden. De keuken zag er voor ons lekenoog nog verre van ge restaureerd uit. Maar er was geen reden tot ongerustheid. Ten slotte was tweehon derd gulden nog altijd heel wat minder dan driehonderd. En hij had ons ver zekerd, dat na voltooiing van het werk geen mens zo'n keurige keuken zou heb ben als wij. Totdat hij zijn derde honderdje opeiste. Nu begon het mij toch te gortig te worden. „Weet u wel, dat u oorspronkelijk over henderd gulden hebt gesproken?", vroeg ik hem. „Dat was om te beginnen", ant woordde hij. „Of had u soms gedacht dat ik zo'n werk voor honderd gulden kon klaarspelen?" Dat had ik inderdaad ge dacht, maar ik dorst het niet te zeggen. Beschaamd boog ik het hoofd, tastte naar mijn portefeuille en overhandigde hem het verlangde bedrag. Toen ik het mijn vrouw vertelde, rea geerde zij slechts door het hoofd te schud den. Ik wist niet wat dit gebaar betekende, maar ik voor mij had moeite om mijn woede niet de vrije loop te laten. Drie weken zaten we nu al in de rommel en nog was het einde niet in zicht. Als die vent in zo'n tempo bleef doorgaan, waren we a! lang dood en begraven, eer die keuken geverfd was. Ik was te pessimistisch. Na vier weken kondigde de schilder op een avond niet zonder trots in zijn stem aan, dat hij zijn taak had volbracht. Mijn vrouw en ik gingen kijken. Er was niets op aan te merken, de keuken zag er uit als nieuw. Ik haalde mijn sigarenkoker te voorschijn en presenteerde het mannetje. Hij stak het tabaksproduct in zijn muizensnuitje en begon er op los te paffen. „Dan krijg ik nog vijftig gulden van u", zei hij, terwijl hij zijn jasje dichtknoopte. „Wat zegt u?", barstte ik uit. „Nog meer geld? Ik denk er niet aan!" „O nee", vroeg hij op tartende toon, ter wijl hij de sigaar ter zijde van zijn gezicht hield. „Goed, dan maak ik er een politie zaak van!" Hij deed een pas, alsof hij rechtstreeks naar de hoofdcommissaris zou gaan. „Betaal hem maar!", beet mijn vrouw mij half fluisterend toe. „Anders krijgen we ook nog ruzie met de benedenburen!" Met een moedeloos gebaar volgde ik haar advies op. Het mannetje was meteen weer goedsmoeds. „Tot de volgende keer dan maar!", zei hij en tikte aan zijn pet. Toen de voordeur achter hem dichtsloeg, stonden mijn vrouw en ik nog zwijgend in onze gerestaureerde keuken. (Nadruk verboden). BURGERLIJKE STAND VAN HEEMSTEDE GEBOREN: Nicolaas Theodorus Maria, z. van Th. J. M. Roozen en M. B. C. van Riet: Maria Petronella Geertruida, d. v. K. W. van Veen en J. G. van Roode; Fra.nciscus Jose- phus Maria, z. van F. S. P. van Buchem en M. H. v. d. Peijl. ONDERTROUWD: J. Koren en E. Dijk stra; H. E. L. W. E. de Siso en A. C. Dijkstra; E. Botjes en G. Pool; J. J. Slingerland en R. M. C. Dubelaar. GETROUtVD: H. Jensch en C. D. M. Busch^ man: G. B. Slieker en V. J. Bosma. OVERLEDEN: W. van Vierhouten Kelly, 79 j.; Th. H. M. GoossensSteinhoff, 41 j.; Wed. A. F. Ch. Kerker—Donswijk, 74 j.; Wed. J. van EsBuyteweg, 79 j.; Wed. C. Juffermans—de Bruin, 73 j.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1952 | | pagina 15