Portret en gelijkenis
Zeven Amsterdamse Joffers
HARTENDORP
De St. Janskerk
en de Ridders van St. Jan
STEUNZOLEN
D1
Honderd Salamanders
ZATERDAG 7 JUNI 1952
3
Schoonheid in Haarlem en omgeving
P. J. NACHTEGELLER
Scheiding pensioenreserve
en bedrijfsmiddelen
Kerkelijk Nieuws
Dagje uit voor kinderen
van twee kinderhuizen
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Halve eeuw romankunst weerspiegeld
Tegen directie van steen
fabriek f 12.000 boete geëist
OVER BEELDENDE KUNST
Agenda voor Haarlem
De Janskerk, naar een gravure van Romeyn de Hooghe, in het begin der 17e eeuw.
Een artikel over de Janskerk mag in deze
serie niet ontbreken. Toch kleven aan dit
onderwerp moeilijkheden. Natuurlijk ver
heugen velen zich met ons er over dat dit
oude bouwwerk bewaard gebleven is, maar
het is helaas van bestemming veranderd.
Sinds 1936 doet het immers geen dienst
meer als bedehuis, toen is het inwendig
verbouwd tot gemeente-archief. De om
standigheden leidden daartoe. In het cen
trum der stad had de Ned. Hervormde Kerk
te veel gebouwen. De mensen in de buiten
wijken willen hun kerk nu eenmaal in de
eigen omgeving hebben. Als de gemeente
er zich niet over ontfermd had, zou het
misschien wel tot afbraak zijn gekomen,
want ook „Monumentenzorg" kan een eige
naar, die daartoe financieel niet in staat is,
niet dwingen een pand in stand te houden
en het ook nog te onderhouden.
Bovendien heeft de gemeente bij de ver
bouwing er voor zorg gedragen dat het
uitwendige van het gebouw ongeschonden
bleef.
En dan komt er nog wat bij. Het inte
rieur van de Janskerk was, zoals wij dat
gekend hebben toen de Hervormden er hun
diensten in hielden, niet mooi. Het was
feitelijk niet meer dan.... een ruimte!
Ongetwijfeld zal dit anders geweest zijn
toen de kerk voor de R.K. eredienst ge
bruikt werd. (Daarop komen wij straks nog
terug). De waarde van het gebouw moet
dan ook gezocht worden in»de buitenbouw
en vooral ook in de historische betekenis.
En die bleef behouden, ook al wordt het
nu gebruikt als gemeente-archief.
Eerst iets over de historie.
De Ridders van St. Jan, die op Rhodes
hun zetel hadden, kwamen in 1312 naar
Haarlem. Gerard van Téttei-ode, Kanunnik
te Utrecht, schonk hun zijn grond die wij
zouden omschrijven als liggend in de Jans-
straat tussen de Caeciliasteeg en de Ridder
straat. Dus waar nu het Diaconiehuis
wordt gevonden. Daarop bouwden de Rid
ders een fraai klooster en in 1318 ook een
kapel, de tegenwoordige Janskerk. Het
klooster moet een mooi ingericht gebouw
zijn geweest, want er logeerden vaak hoog
geplaatste gasten.
In het klooster vertoefde de schilder
Geertgen van St. Jans, die hoewel hij niet
tot. de orde was toegetreden, toch het kloos
terleven meemaakte. Hij heeft de kapel en
ook het klooster zelf, met belangrijke
kunstwerken verrijkt. Helaas is veel werk
van hem verloren gegaan (verscheidene
stukken werden bij de Beeldenstorm ver
nietigd), maar wat er van over is, bewijst
dat hij een eervolle plaats innam onder de
schilders van de 15e eeuw.
Voor de Janskapel schilderde hij een
altaarstuk dat 7 meter breed was, voor
stellend de kruisiging. Alleen het rechterluik
is bewaard gebleven. Dit is doormidden ge
zaagd, omdat het aan twee kanten beschil
derd was. De voorkant, die de Bewening
voorstelde, is thans te zien in het museum
te Wenen.
Hoewel de bezittingen der kloosters aan
het einde der 16e eeuw aan de stadsbestu
ren overgingen, kreeg Haarlem pas in 1625
de beschikking over de eigendommen dei-
Ridders van St. Jan, want eerst moest de
laatste Ridder overleden zijn. Alle kloos
tergebouwen werden afgebroken, de grond
werk verkocht en al spoedig met woon
huizen bebouwd. Er bleef niet het minste
gespaard. Alleen de kerk is ons dus geble
ven als een herinnering aan de Ridders
van St. Jan.
Onder de roerende goederen waren veel
meubels en ook talrijke schilderijen, maar
daaronder was er geen een van Geertgen.
Wel van Joan van Scorel en Maarten van
Heemskerck, die vrijwel allemaal nu nog
in het Frans Halsmuseum te bewonderen
Zijn- u
Het is jammer, maar ons museum heeft
geen enkel stuk van deze Haarlemse mees
ter. Er hangt er wel een in de Grote Kerk.
Dit is een voorstelling van de kerk, maar
een die sterk afwijkt van het gebouw zoals
wij het kennen. De verklaring is (en dat
komt overeen met de tijd waarin de schil
der leefde en waarin de kerk haar tegen
woordige vorm kreeg) dat Geertgen blijk
baar als schilderstuk een ontwerp voor de
kerk en toren gemaakt heeft zoals hij zich
dat dacht. Verder hangen er werken van
Geertgen in het Rijksmuseum, in het
Aartsbisschoppelijk museum in Utrecht en
in een museum in Rotterdam.
In totaal kunnen met grond aan Geert
gen 14 werken toegeschreven worden. Hij
heeft ook niet lang geleefd. Karei van
Mander vertelt in zijn Schildersboek dat
Geertgen in 1465 in Leiden geboren is en
op 31-jarige leeftijd in Haarlem overleden
is. Zijn leermeester is de Haarlemmer Al-
bert van Ouwater geweest.
Wij keren terug tot de Janskerk.
Het is nog duidelijk te zien dat de kerk
éénbeukig is. Aan de Zuidzijde werden
over twee traveeën een zijbeuk en een
kruisbeuk gemaakt. Aan de kant van de
Jansstraat is de kerk afgesloten met een
halve tienhoek. Het is jammer dat die later
geheel ombouwd is.
Ongetwijfeld is er
in de loop der eeuwen
veel aan de Janskerk
verbouwd. Ook wat
het extérieur betreft.
De bijzonder fraaie
dakruiter is uit het
einde der 15e eeuw.
In 1628 is de kerk
ingang aan de zijde
der Jansstraat ge
maakt. Dorische pi
lasters omsluitën een
elliptische deurope
ning. Zij dragen een
hoofdgestel met ge
broken fronten, ein
digende in voluten,
waartussen het Haar
lemse wapen is ge
plaatst. Die laatste
verbouwing is uitge
voerd nadat de kerk
in 1603 aan de Her
vormden was over
gegaan.
Wij hebben de
Janskerk nog eens
goed bekeken. Het
moet ons helaas van
het hart dat de ge
meente dit kostbare
pand van het voorge
slacht niet goed
onderhoudt. Enkele
stukken muur moe
ten nodig hersteld
worden en het is
toch een beetje al te
erg dat van het g-rote
glas-in-lood raam aan
de kant van het
Schapenpleintje bijna
geen ruitje meer heel
is. C. J. v. T.
ADVERTENTIE
Plastic, roestvrij metaal, aluminium,
volgens gipsmodel.
ATELIER VOOR ORTHOPAEDIE
en KUNSTLEDEMATEN
Gasthuisvest 17a - Telefoon 18505
Door H.H. Doktoren als vakkundig
orthop. instrumentmaker erkend.
Ziekenfondsleden korting.
Aan onze zaak is een PEDICURE-afdéling
verbonden, onder gediplomeerde leiding.
Op 13 Mei is de Pensioen- en Spaarfond
senwet in de Eerste Kamer der Staten-
Generaal aangenomen.
Intussen is gebleken, dat er nog enkele
moeilijkheden kunnen ontstaan voor on
dernemingen, die pensioenverplichtingen
hebben aangegaan en daarvoor een reserve
op hun balans hebben geboekt of zouden
dienen te boeken. Deze ondernemingen
zouden namelijk verplicht zijn, de pen
sioenreserves terstond en volledig aan hun
bedrijf te onttrekken, tenzij zij door de
minister van Sociale Zaken en Volksge
zondheid een vrijstelling van deze verplich
ting zouden krijgen.
Het ministerie van Sociale Zaken is, door
de afkondiging van de wet tot 15 Augustus
1952 op te schorten, aan deze moeilijk
heden tegemoet gekomen. Het bedrijfsleven
krijgt daardoor de gelegenheid nog tijdig
een pensioenstichting in het leven te roe
pen en de huidige pensioenverplichtingen
aan die stichting over te dragen. Daardoor
wordt de mogelijkheid geopend voor deze
ondernemingen om overeenkomstig een
door de Verzekeringskamer goed te keuren
plan de onttrekking van de pensioenreserve
aan de bedrijfsmiddelen geleidelijk en over
een reeks van jaren te doen plaatsvinden
en behoeft geen beroep op vrijstelling bij
de minister te worden gedaan. Het is dus
voor alle ondernemingen en werkgevers
van groot belang terstond na te gaan, of
zij nog pensioenverplichtingen jegens
werknemers of gewezen werknemers heb
ben, waarvoor een reserve op de balans is
of zou moeten worden geboekt, teneinde in
dat geval vóór 15 Augustus 1952 de forma
liteiten te vervullen, die voor het voor
komen van moeilijkheden voor het bedrijf
noodzakelijk zijn.
Gedeelte van een altaarstuk dat vroeger in de St. Janskapel
hing. Het stelt voor de Bewening en is geschilderd door
Geertgen van St. Jans.
Werken van zeven
schilderessen en één
beeldhouwster uit
Amsterdam kan men
tot 23 Juni in Mu
seum „Het Huis Van
Looy" gaan zien. Met
uitzondering van mej.
Coba Ritsema en
mevrouw Bauer zijn
de Amsterdamse Jof
fers allen op het ap
pèl en dit geeft al van
te voren de waarborg
dat hier iets- schoons
geboden wordt. De
al zo vaak genoemde
kwaliteiten van deze
Amsterdamse schilde
ressen, die luiden:
fijne smaak, inner
lijke beschaving,
deugdelijke factuur
en een zuiver gevoel
voor arrangement, dat
zich het beste in het
stilleven uitspreekt,
komen in het Huis
Van Looy wederom
duidelijk naar voren. De verschillende
persoonlijkheden, die goed te onderkennen
zijn, laten zich fraai tezamen schikken
waardoor een harmonieus ensemble ont
staat. Voor ons gevoel had de gezamenlijke
inzending wel wat minder werken mogen
omvatten. Men had het bovenzaaltje, waar
het licht vóór het zien van schilderijen be
paald ongunstig is, voor tekeningen kunnen
reserveren. Nu hangen hier de zeer merk
waardige schilderijen van Sorella waarop
men de zo juist genoemde adjectieven niet
zonder meer kan toepassen. Stellig beschikt
deze schilderes niet over de picturale vermo
gens, welke de andere „Joffers" bezitten
Het oorspronkelijke van haar fantasie en
de soms aan een Rousseau-le-douanier her
innerende naïveteit verlenen echter een
bijzondere aantrekkelijkheid aan haar
kunst, die evenwel slechts door degenen
die hier oog voor hebben, gewaardeerd zal
worden. Haar zuster Lizzy Ansingh zond
enkele van haar bekende poppentaferelen
in. Jammer, dat ze niet één omvangrijker
werk stuurde, om Haarlem een vollediger
beeld van haar grote capaciteit te tonen
Sympathiek zijn de mooie stillevens van
mej. Jacoba Surie. Rijk geschakeerd zijn
de zilvere grijzen van haar palet. Niet be
schikkend over de bravour van mevrouw
Westendorp weet wij toch in het milde
licht, dat de voorwerpen op haar stillevens
overstraalt, een wereld op te roepen, waar
in de stem van een innerlijk contact met de
zichtbare werkelijkheid doorklinkt.
Uiterste beschaving en een zeer verfijnd
kleurgevoel zijn de kenmerken van de stil
levens van Marie van Regteren Altena. Dat
met de Japanse prent is bijzonder even
wichtig gecomponeerd. Mevrouw Westen
dorp Osieck schildert breed in een bloeiend
kleurschema. Prachtig is het stilleven met
de haringen. De inzending van Gonda
Wulfse kan zich in dit excellente gezelschap
niet goed handhaven. Hoewel zij bepaalde
vermogens heeft, zagen wij haar toch nog
niet als een figuur, wie de eretitel „Amster
damse Joffer" toekomt. Over Jeanne Bie-
rumaOosting schreven wij onlangs uit
voerig. Zij zond een aantal heel aantrekke
lijke intérieurs, in en een serie grafiek.
Drie kleine bronsfiguurtjes en een por
tret laten zien, dat Charlotte van Pallandt
Visstilleven door Jacoba Surie
een beelhouweres is van betekenis. Een
duidelijke aanleg voor het plastische
spreekt uit de vervloeiing der vormen en
de expressie van het geheel, Vooral het
„zittende figuurtje" is „groot" ondanks de
geringe afmetingen. De nerveuse gevoelig
heid, die haar beeldhouwkunst zo boeiend
maakt, vonden wij in haar tekeningen nu
niet direct terug. OTTO B. DE KAT
Ned. Herv. kerk
Bedankt voor Moercapelle, H. Kraay te
Hardinxveld.
Beroepbaarstelling J. Breur, res.-legerpre-
dikant te Vlaardingen, Hogelaan 28, stelt zich
beroepbaar.
Bedankt voor Oldebroek, (2e pred. pl)
de Lange te Nunspeet
Ev. Lutherse kerk
Beroepen te Doetinchem, J. F. Ritzema Bos
te Kampen
Vrije Evang. gemeenten
Beroepen te Amstedam (2e pred. pl.) I. J.
Vasseur te Kampen.
Indien leden van de Nederlandse Reis-
vereniging reizen hebben gemaakt gebeurt
het meestal, dat er een klein bedrag over
blijft. Dit wordt gestort in een of ander
fonds. Een der fondsen is „De Daad"; de
gelden worden gebruikt om kinderen die over
het algemeen weinig in de gelegenheid zijn
een reisje te maken, in staat te stellen aan
een uitstapje deel te nemen. Daarbij wordt
ook aandacht besteed aan Haarlemse kinde
ren, hetgeen dezer dagen gebleken is. Meis
jes en jongens van twee kinderhuizen zijn er
onder leiding van de heer H. van Donkelaar
op uitgetrokken. Op het programma stonden
een excursie naar Schiphol en een bezoek
aan Artis. De kinderen hebben genoten van
hetgeen zich op het vliegveld afspeelde en
mee grote belangstelling volgden zij de uit
éénzetting van de gids.
,E SALAMANDERREEKS jubileert. Eén van de onlangs verschenen vijf deeltjes
zal het honderdste zijn en aan de puzzlegrage lezers staat het te raden, wélke
daartoe in de overigens wat malle ban van onze tientallige magie door de uitgevers
maatschappij Querido werd uitverkoren. Maar een paar meer of minder dan tien keer
tien proficiat, Querido! Proficiat met een reeks die werd óp- en voortgezet met het
lofwaardige doel „goede romans in hoofdzaak van eigen bodem zowel tot dusver
nog ongepubliceerde als oudere, min of meer vergeten of sinds lang uitverkochte,
goed en goedkoop uitgegeven verkrijgbaar te stellen". Waardeert men, steeds nauwer
ingesloten door een op argeloze lezers loerende en likkebaardende fauna van reeksen,
van penguins en zebra's, albatrossen en kangeroe's, zeemeeuwen en pelikanen, kerk
uilen en cobra's, dat nog wel naar verdienste? Vergeet niet dat de Salamander,
daterend van 1934, de eer toekomt de tweede in tijdsorde te zijn op deze artificiële
lijst van gevleugeld, kruipend en sluipend emblemengedierte en de eerste in wel
gekozenheid van de animale benaming.
Want wat al dat gebroed met boeken te
maken heeft is mij nooit goed duidelijk
geworden. Wat maakt een albatros anders
litterair-aanvaardbaar dan dat Baudelaire
een onsterfelijk gedicht op hem schreef?
Maar een zebra, waarvan in het letterkun
dige domein niet meer valt te zeggen dan
dat hij evengoed een zwart dier kan zijn
met witte strepen als een witte viervoeter
met zwarte strepen, en een kangeroe die
men nauwelijks in staat kan achten zich
met de honderdduizendste traan van Her
mans' acacia's in haar buidel uit de voeten
te maken dat riekt naar het oerwoud!
Dat gaat de litterair-historische perken
verder te buiten dan de „mollenreeks" die
Vigoleis Thelen in zijn nog in voorbereiding
zijnde roman even in het geding brengt als
een project voor een aan de lyriek gefail
leerde uitgever, om zich daarmee „blinde
lings door de gestaag aangroeiende hoop
meesterwerken der wereldlitteratuur heen
te wroeten".
De Salamander dat is wat anders. De
salamander heeft biologische merk
waardigheid historisch zijn sporen ver
diend. Hij behoort tot de elfische wezens,
die de vier oerelementen bewonen. Wat de
undine is in het water, de sylphe in de
lucht, de kobold in de aarde, dat is de
salamander in het vuur. In de vlammen
verbrandt hij niet. Zelfs niet in de gloed
van het boekenautodafé, waarmee het Der
de Rijk de hemel van onze kuituur bloed
rood kleurde. Leest men dan nog^bij de
abbé Villois dat deze vuurbewoner eeuwen
geleden geacht werd de wijzen te dienen
en van alle elementaire geesten het langste
leven heeft, dan is men verzoend.
Want een lang leven zij de Salamander
beschoren, de vuurproef der bezetting heeft
hij doorstaan en wat „het dienen der wij
zen" betreft: een reeks die drie generaties
Nederlandse litteratuur vertegenwoordigt;
die naturalisme, realisme en neo-romantiek
overkoepelt; die Van Deyssel, Van Eeden en
Couperus plaatst naast Van Wessem en
Marsman, Johan de Meester, Frans Coenen
en Emants naast Aart van der Leeuw en
Hcnriëtte van Eyk een reeks die een
plaats inruimt aan Van Schendel en Theun
de Vries, aan Margo Scharten-Antink en
Josepha Mendels, is representatief voor
een halve eeuw romankunst „van eigen
bodem". Bladerend in het jubileumpros
pectus vergaat het een nadenkend lezer zo
als hij die, beschaamd voor zijn boekenkast
stxande, dit of dat boek ter hand neemt na
jaren van ontrouw, boeken die hem eens
dierbaar waren en die hij terwille van „wat
zojuist verscheen" veronachtzaamde.
Daar is „Eva", roman vol verscheurende
zelfstrijd, zo fier, zo vrouwelijk, zo gepas-
sionneerd dat Carry van Bruggen er wel
aan opbranden móést. En Willem Paap's
„Vincent Haman", dat geromantiseerde
vonnis over de woordkunst der Tachtigers
die „in de woordkunst bleef steken"
doodgezwegen destijds, in de Salamander
herleefd als een stuk kerngezond proza,
dat voorbeeldig Ezra Pound's uitspraak il
lustreert: „Litteratuur is nieuws dat nieuws
blijft". Even nieuw in diè zin is Gorki's
„Drie mensen" als de nog altijd onvoltooide
„Felix Krull" van Thomas Mann, Gide's
„De immoralist" als „Het grote avontuur"
van Alain-Fouruier, Rilke's „Malte Lau-
rids Brigge" als de roman waarin Stefan
Zweig voor onze dichter Jacob Israël de
Haan een onvergetelijk litterair gedenk
teken oprichtte: „De Vriendt keert weer
Het nieuwste ontbreekt. Men weet het:
getrouw aan de geest waarin door Emanuel
Querido de Salamanderreeks werd gesticht
een geest die de beproefde traditie stelde
boven het experiment is er in deze serie
geen plaats voor de litteraire „barricade".
Men kan dat betreuren, men kan Ter Braak
missen en Du Perron, Slauerhoff en Vest
dijk (om van jeugdige beeldenstormers
maar niet te reppen), men mag een aantal
„vlotte" romans van het onderhoudende
soort graag prijs geven voor één Nescio
honderd Salamanders, die in rijke variatie
stuk voor stuk karakteristiek zijn voor vijf
tig jaren litteratuur, vormen met elkaar
een waardig tegendeel van de lijst die Os
car Wilde dringend aanbeval. Een lijst
namelijk van de „slechtste honderd boe
ken", met de samenstelling waarvan een
even onmiskenbare als onsterfelijke wel
daad bewezen zou worden aan de komende
generatie „in een eeuw die zoveel leest dat
ze geen tijd heeft om te bewonderen en zo
veel schrijft dat ze geen tijd heeft om te
denken".
Geen heksenketel
Als men met John Cowper Powys de
boekwinkel wil houden voor een kruithuis,
een bar met bedwelmende middelen, een
opiumkit en een eiland der sirenen, en bij
gevolg in de uitgeverij wel een helse fa
briek, een heksenketel moet zien, is men
verre van de door geen leviathan veront
ruste wateren der Salamanders, waar de
stromingen der litteratuur een bezonken
bedding hebben gevonden. Querido
slachtoffer van de Duitse beulsknechten,
wiens nagedachtenis letterkundig Neder
land in ere houde heeft het zo gevoeld,
zo gewild: „een galerij te stichten van pro
minente letterkundigen" die een taal spre
ken welke „van hart tot hart gaat" op
dat men van de beproefde soort het goede
zou genieten.
Op een médaille, die een Florentijns
kunstenaar voor de maecenas Lorenzo de
Medici vervaardigde, prijkt aan de éne
zijde het portret van de Magnifico, aan de
keerzijde echter de beeldenaar van Mozes,
die water uit de rots slaat. „Ut bibat popu-
lus" luidt het randschrift: „Opdat het volk
drinke". Maecenassen zijn een uitgestorven
ras. Maar een uitgever die het „ut bibat
populus" tot devies koos, mag zich een be
gunstiger der schone kunsten achten. Zo-
één maakte de Salamander tot geest van
zijn geest. Opdat het volk zou drinken.
C. J. E. DINAUX.
Arnold Clerx: „De zoon van Bronsmer".
Henriëtte van Eyk en S. Vestdijk: „Avontuur
met Titia". Jacques Gans: „Liefde en Goud
vissen". Albert van Hooeerrbemt: „De stille
man". Josepha Mendels: „Rolien en Rallen".
Stenen der aanstoots
Voor de Economische Kamer van de Arn
hemse rechtbank is een hoge boete geëist
tegen de directie van een steenfabriek, die
slechte stenen tegen te hoge prijzen zou
hebben geleverd.
Naar de officier van Justitie meedeelde,
is het een algemene klacht van aannemers,
dat er door tal van fabrieken slechte ste
nen tegen veel te hoge prijzen worden af
geleverd. „Men durft evenwel niet recla
meren, omdat men liever op goede voet
met de industrie blijft", aldus de officier.
De zaak ging tegen de directie van een
steenfabriek te Pannerden, die partijen
stenen van slechte kwaliteit zou hebben
afgeleverd voor fabrieks- en woningbouw
in Twente. Tegen de directie werd een
geldboete van 12.000 geëist, waarbij reke
ning werd gehouden met de ongunstige
financiële positie van het bedrijf. De uit
spraak volgt later.
ADVERTENTIE
DE STOFZUIGER SPECIAALZAAK
Gen. Cronjéstraat 43 - Kruidbergerweg 51
Telefoon 16990 - 17696 Spaarne 3
Haarlem.
Vanaf 2.50 per week.
Ook voor reparatie en onderdelen van
alle merken.
De meeste portretten, onder kunstenaars
hand ontstaan, zijn getuigen geweest van
het beslissende moment, waarop zij van de
portrettist tot de geportretteerde worden
gekeerdBeslissend voor de opdracht
gever zowel als voor de kunstenaar, omdat
de mate van gelijkenis door eerstgenoemde
onderscheiden, diens tevredenheid bepaalt
en tevens als criterium geldt voor de vak
bekwaamheid van laatstgenoemde. Het
oordeel over de gelijkenis tussen het model
en zijn herschepping is echter uiterst sub
jectief, gebonden als het is aan persoon
lijke voorkeur, inzicht, wensen ende
ijdelheid van de bezitter. De kwestie van
gelijkenis zal altijd een punt van verschil
blijven, omdat ieder individu zijn mede
mens subjectief ziet, waardoor verschillen
de portrettisten dus een „ander" beeld
geven van één en hetzelfde model. Voor
degeen die dit gaarne in een enkel voor
beeld geïllustreerd wil zien, verwijs ik naar
een viertal portretten, afgebeeld in het aan
Hugo van der Goes gewijde deeltje van de
bekende Palet-Serie, waarin op de blad
zijden 7, 8 en 9 de portretten te vergelijken
zijn van Van der Goes en Memling naar
Tomaso Portinari en Maria Portinari
Baroncelli. Hoeveel indringender zijn Van
der Goes' beeltenisen dan de meer officiële
en geflatteerde door Memling! Iedere kun
stenaar zal het nu in zijn ogen karakteris
tieke het sterkst laten spreken, dat de be
schouwer nu juist kan zijn ontgaan en dat
hij daarom niet in de beeltenis herkent
Hoe objectief een kunstenaar zich ook moge
instellen bij de herschepping van zijn mo
del (ik denk hier onder meer aan Frans
Hals), het is een onmogelijkheid zich te
onttrekken aan de wet dat altijd iets van
zijn eigen geest zal worden meegedeeld aan
zijn werk.
Het is wel eens aardig een greep te doen
in de historie om het bovenstaande aan de
praktijk te toetsen. Sedert de beoefening
der portretkunst, die men mag rekenen te
beginnen met de werkzaamheid van Van
Evck, beschikten de Noordelijke en Zuide
lijke Nederlanden over kunstenaars, die
ook in deze tak der schilderkunst hun vak
meester waren. Aangezien het penseel door
zovele kunstenaars bekwaam werd ge
voerd, zou men menen dat de gelijkenis
nimmer te wensen liet, omdat immers aan
de vakbekwaamheid van de grote portret
tisten niet behoeft te worden getwijfeld.
Toch deed een zekere Diego Andrada Rem
brandt aanzeggen, dat hij het portret van
een jonge dochter moest „veranderen ende
Portret anno 1667 van Michiel Adriaensz.
de Ruyter door Ferd. Bol (Dordrecht 1616
- Amsterdam 1680). Rechts in het ver
schiet het admiraalsschip ,,Dc Zeven
Provinciën", geschilderd door Willem van
de Velde de Jonge. (Rijksmuseum
Amsterdam)
soodanich maecken dat het haer naer be-
hooren gelijckt." Rembrandt heeft hierop
J met de eis dat door de opdracht
gever allereerst aan de geldelijke ver
plichtingen moest worden voldaan: „Alle
twelck den geïnsinueerde voorgelesen zijn
de, seyde: dat hy alsnu sijn handen aen
tstuck schilderij niet en wil slaen nochte
het zelve opmaecken voor ende aleer de
insinuant hem zijn resterende geit betaelt
ofte daervooren satisfactie doet...."
Als Cosimo de Medici op zijn reis door de
Nederlanden in Amsterdam vertoeft,
schrijft hij op 2 Januari 1668 in zijn dag
boek dat hij, op zoek naar portretten van
de admiralen Tromp en De Ruyter, er geen
kan vinden die gelijken. Als de opmerking
van de Toscaanse prins ook sloeg op het
portret van De Ruyter dat Ferdinand Bol
juist een jaar te voren had voltooid, dan
zouden we zijn teleurstelling kunnen be
grijpen, daar Bol de vlootvoogd in dit
staasieportret inderdaad heeft geflatteerd.
Tot zoiets zou Rembrandt zeker niet te
brengen zijn geweest en mogelijk voelde de
jonge dochter, waarvoor Don Diego de lans
brak, zich juist daardoor gedupeerd. Een
consciëntieus kunstenaar zal nimmer een 2.30 en 8.15 uur.
compromis aanvaarden met de opdracht
gever, die zijn conterfeitsel schonere eigen
schappen wenst toegemeten te zien dan de
natuur hem heeft toebedeeld of zoals bij
De Ruyter, die er zeker de man niet naar
is geweest om zich „mooier" te laten ver
eeuwigen toegeven aan de eisen van
hoge principalen om een representatief
portret te leveren. Dit laatste betekent
immers dat de hoekigheid moet worden af
gerond, de expressie verzacht of veredeld,
terwijl het model in zijn Zondagse pak voor
het nageslacht moet verschijnen. Ik wijs in
dit verband op de karakteristiek, of juister,
op de karakterloosheid van de rechterhand
van de vlootvoogd. Wij herkennen daarin
niet „de handt, die de maat sloeg in 't grof
muzyk van zooveel honderden kartouwen".
Zó wordt op zoetelijke voorstellingen een
heilige de erepalm van zijn martelaarschap
in de vingeren gelegd; de commandostaf,
distinctief van hun gezag, hadden onze
vlootvoogden in de knuist. (Men zie bij
voorbeeld hoe krachtig en braverend Frans
Hals Michiel de Wael op het schuttersstuk
van 1639 een commandostaf laat voeren,
waarbij 'smans karakter door zijn hand
schoen hééndringt!). Ook de pompeuze
rood-fluwelen draperie en kwasten passen
kwalijk als achtergrond bij de stoere figuur
en eenvoudige mens, die De Ruyter is ge
weest. Inplaats van deze opschik had Bol
beter gedaan de vlootvoogd te plaatsen
tegen „vlaggen, schutt en touw", onder een
overkoepelende hemel en zulks dan over
tuigend reëel en niet op de salonachtige
wijze waarop Van der Velde zijn panora
ma-effect in Bols compositie „monteerde"!
Het geval met De Ruyters portret, dat in
serie werd geschilderd ter opluistering van
de vertrekken der onderscheidene admira
liteiten, is symptomatisch ten aanzien van
het representatieve portret. We zien hier
niet de méns De Ruyter, doch de populaire
vlootvoogd: de roem van zijn daden en de
adel van zijn karakter noopten de schilder
zijn trekken en zijn omgeving te ideali
seren, waarmee hij het beeld schiep dat de
bewonderende tijdgenoot wenste te zien.
In De Ruyters portret tekent zich boven
dien nog de tijdgeest af. Ferdinand Bol is
omstreeks 1634 leerling geweest van Rem
brandt en werkte aanvankelijk geheel in
diens trant. Toen grote diepgang gepaard
ging met bredere schilderwijze, werd Rem
brandt niet langer gezocht als portrettist
en ging ook Bol andere wegen.
Wegen die parallel gingen met die van
Bartholomeus van der Helst, in wiens por
tretten meer het accent werd gelegd van
uiterlijke welstand en die dus uitermate
geschikt waren voor parade en tegemoet
komend aan ijdelheidscomplexen. De tech
niek werd soepeler in tegenstelling tot de
pasteuze (dat is met dik opgebrachte verf)
schilderwijze van Rembrandt. Zoals in
overdrachtelijke zin wordt gesproken van
water in de wijn doen, zo deden de mode
schilders uit de tweede helft der zeven
tiende eeuw meer olie in de verf, aldus het
oog strelende en de opdrachtgever behagen
de. Deze flatterende techniek (wel te on
derscheiden van het dunne, maar in de
natte verf schilderen van Frans Hals!) was
zeer zeker geen garantie voor exacte ge-
laatsan'alyse en daarom juist uitermate ge
schikt voor een „officieel" portret als dat
van onze grote vlootvoogd.
Doch afgezien van het meer of minder
.misleidende" op het stuk der absolute ge
lijkenis bij staatsieportretten, geldt de be
trekkelijkheid der gelijkenis in het alge
meen ook voor die portretten, waarin de
realiteit met zorg werd nagestreefd. Is het
uiterst moeilijk iemands geestelijke habitus
met woorden te omlijnen, vanwege de ge
compliceerde en ongrijpbare werking van
geest en karakter, hoeveel zwaarder is dan
de opdracht voor de beeldende kunstenaar
om de neerslag hiervan in één portret te
vangen. H. P. BAARD
ZATERDAG 7 JUNI
.Frans Hals: „De straat zonder naam", 18
jaar, 7 en 9.15 uur. Minerva: „Fatale harts
tocht", 18 jaar, 7 en 9.15 uur. Rembrandt:
Er kan nog meer bij', 14 jaar, 7 en 9.15 uur.
Palace: „Doris Day ón moonlight bay", alle
leeft., 7 en 9.15 uur. Luxor: „Pin-up-girl",
18 jaar. 7 en 9.15 uur. Lido: „Het teken van
Don Maros", 14 jaar, 7 en 9.15 uur. City:
„Mensen in het wit", 14 jaar, 7 en 9.15 uur.
Spaarne: „Singapore', 18 jaar, 7 en 9.15 uur.
ZONDAG 8 JUNI
Stadsschouwburg: „Vingerhoedskruid', 8
uur. Concertgebouw: Optreden van radio
sterren, 8 uur. Gebouw Sint Bavo: „Clowntje
Rick", 2 uur. Lido: Zondagmorgenvoorstel
ling „De grote parade', 11 uur. Rembrandt:
„Vijf maanden in Braziliaanse wildernis", 11
uur, Luxor: Journaalvoorstellingen 10.30,
11.30, 12.30 uur. Bioscopen: Middag- en avond
voorstellingen.
MAANDAG 9 JUNI
Gebouw Cultura: Christen Spriritualis-
tisch Centrum „De Grotere wereld", 8 uur.
Luxor: Journaalvoorstellingen. 10.30. 11.30
en 12.30 uur. „Pin-up girl", 2, 7 en 9.15 uur.
Lido. Palace en Rembrandt: 2, 4.15, 7 en 9.15
uur. Spaarne en Frans Hals: 2.30, 7 en 9.15
uur. City: 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur. Minerva: