De zee in de schilderkunst
Toulouse-Lautrec in Huis van Looy
Het „Huis te Bennebroek",
nu rusthuis voor bejaarden
Dostojewski als humorist
SCHOOLBOEKEN
Visie, verfijning, uitdrukkingskracht
ZATERDAG 26 JULI 1952
3
Schoonheid in Haarlem en omgeving
H. DE VRIES
Huisvesting bejaarden
een sociaal probleem
De „Eersteling" te
Hoofddorp
Nationaal monument op
midden-Damterrein
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
OVER BEELDENDE KUNST
Schilderachtig ligt het mooie buiten aan de Glipperweg in Bennebroek.
Ruim 2 jaar geleden stond de foto hier
boven ook in onze courant. Dat was toen
wij de lezers konden mededelen, dat
mejuffrouw A. L. Willink, de overleden
Ambachtsvrouwe van Bennebroek, het
„Huis te Bennebroek" aan de Ned. Her
vormde Kerk had gelegateerd, om daarin
een tehuis voor ouden van dagen te vesti
gen. Onder het legaat vielen 13 ha. bos en
een gedeelte van de inboedel.
Nu is het eindelijk zo ver dat het tehuis
weldra geopend zal worden. Dat de zaak
getraineerd heeft, zal niemand verwonde
ren die wist welke grote moeilijkheden
overwonnen moesten worden. De diaconie
van de kleine gemeente moest lang „wik
ken en wegen" of het voor haar wel ver
antwoord was de erfenis te aanvaarden,
want, hoewel het aarfbod heel aanlokkelijk
was, zaten daaraan belangrijke consequen-
tiés op financieel gebied vast.
Het huis is mooi en was voor het doel
ook wel geschikt te maken, mits er vol
doende geld beschikbaar kwam om het te
restaureren en te moderniseren en boven
dien voor huisvesting en verzorging van
enkele tientallen bejaarde bewoners in te
richten. Maar nu is toch de dag aanstaande
dat de nieuwe bewoners zullen komen.
Het „Huis te Bennebroek", oorspronke
lijk „Duinwijk" geheten, was eertijds eigen
dom van de Heeren van Heemstede, die op
het Slot in Heemstede woonden. Een dei-
zonen van het geslacht had de titel „Am
bachtsheer van Bennebroek". In 1738 ver
kochten de erfgenamen van Adriaan Pauw
het „Huis te Bennebroek" voor 50.000 aan
Willem de Bruyn. In het midden van de
19e eeuw kwam het, ook door koop, in be
zit van mr. Gerrit Willink te Amsterdam,
die er veel voor gevoelde om de zomer
maanden in Bennebroek te verblijven.
In 1860 werd het oorspronkelijke huis,
dat door ouderdom in verval gekomen was,
gedeeltelijk afgebroken en vernieuwd. Dit
geschiedde onder de Haagse architect Sa-
raber. De bekende Haarlemse tuinarchitect
Zocher zorgde voor een nieuwe aanleg van
het bosterrein.
In die tijd is ook de gotische voorhof ge
bouwd, die het landgoed voor kort van de
weg afsloot. Het poortgebouw was wel
typisch, maar beslist fraai was het toch
niet. Dit verklaart waarom „Monumenten
zorg" blijkbaar geen bezwaren had tegen
de afbraak van deze voorhof. Het voordeel
van dit afbreken is dat. men het Huis nu
van de weg af beter kan zien endat
de oudjes genieten kunnen van het veilig
op een afstand aanschouwen van het ver
keer op de weg.
Het is gelukkig dat onder het legaat ook
een deel van de inboedel viel, want nu kan
het huis in stijl gemeubileerd worden. Al
thans ten dele. Wie nu een wandeling door
het huis maakt en zich nog herinnert wat
er indertijd op de veiling kwam, zal het
jammer vinden dat nog niet meer gereser
veerd is geworden om het oude huis te
blijven sieren.
De aller-mooiste meubelen reserveerde
de familie voor zich zelf, en van hetgeen
overbleef werd niet het minste voor de vei
ling bestemd. De meubelen die op het Huis
gebleven zijn, passen in die omgeving goed
moderne tafels, stoelen en kasten zouden
er niet „staan" maar er is nog al wat
onder dat in waarde zou toenemen als het
gerestaureerd zou kunnen worden. Maar
bekleding van antieke stoelen is kostbaar!
Wat is het jammer dat de „grauwtjes",
die met een daarbij behorende betimmering
een kamer geheel vulden, verkocht zijn ge
worden, zodat de lege vakken nu met be
hangsel tevreden moeten zijn.
De grote eetkamer zal ook door de ouden
van dagen gebruikt worden om de maal
tijden te gebruiken. Wat moet deze zaal
vroeger op hoogtijdagen, als er een feest
maaltijd werd gegeven, een schitterende
aanblik hebben opgeleverd. Want op de
veiling zagen wij vele zilveren kandelaars,
kostbare serviezen en damast. Dit alles
maakte de kamer compleet. Nu worden de
kasten aan de wand gevuld met het bazar-
goed dat de nieuwe bewoners zullen gaan
gebruiken.
De hal kon wat beter in stijl gemeubeld
worden met de gereserveerde meubelen.
Daardoor maakt zij
zelfs een voorname
indruk.
Ongetwijfeld zullen
de ouden van dagen
in het „Huis te Ben
nebroek" een goed
tehuis hebben. Voor
een groot deel komen
de nieuwe bewoners
uit een milieu waar
in men gewend was
aan een welverzorg
de omgeving. Wat
dit betreft gaan zij
dus zeker niet ach
teruit. Het initiatief,
dat de in Bennebroek
nog steeds betreurde
Ambachtsvrouwe ge
nomen heeft, wordt
algemeen gewaar
deerd. Door haar so
ciale daad zullen tien
tallen bejaarden in
het Huis, waarin zij
eens gelukkig was,
een onbezorgde le
vensavond kunnen
genieten. Zulke grote
huizen zijn niet meer
gewild voor de be
woning door één ge
zin, omdat de exploi
tatie te kostbaar en
ook te bezwaarlijk is.
Maar dan is het een
zegen als zij op die
manier een nieuwe
bestemming krijgen.
Vooral de ouden
van dagen die nog
goed ter been zijn en
kunnen genieten van
de mooie wandelin
gen in de tuin .18 ha. is een hele uitge
strektheid! zullen zich gelukkig gevoe
len. De anderen, die meer aan huis gebon
den zijn, kunnen genieten van het schit
terende uitzicht dat alle kamers op het bos
terrein hebben. C. J. VAN T.
ADVERTENTIE
voor alle inrichtingen voor onderwijs
SCHOOLBOEKHANDLI
Jucobijnestradt GeJ.Oiulc (tracht 27,2 ja
In-Kollum is vanmorgen een tehuis voor
'ouden van dagen officieel in gebruik ge
nomen. Dit tehuis is een' van de eerste uit
voeringen van het gecombineerde systeem
woningpension.
De directeur-generaal van de Wederop
bouw en Volkshuisvesting, dr. Z. Y. van
der Meer, heeft tijdens de openingsplech
tigheid een toespraak gehouden, waarin hij
zei, dat de huisvesting der bejaarden een
I vraagstuk is, dat de laatste tijd steeds meer
de aandacht krijgt. Het is een zeer be
langrijk sociaal probleem, dat in betekenis
steeds toeneemt. Onze bevolking telt name
lijk een veel groter percentage ouden van
dagen dan vroeger wegens de daling van
het sterftecijfer. Een eeuw geleden was het
jaarlijkse sterftecijfer 31 per 1000 inwo
ners, thans is het gedaald tot 8 per 1000 in
woners. Aan 't begin van deze eeuw waren
er op een bevolking van vijf millioen onge
veer 300.000 personen boven de 65 jaar,
thans op een bevolking van ruim tien
millioen bijna 800.000 en over tien jaar zal
het percentage waarschijnlijk tot 10 zijn
gestegen. Het is dus van het grootste be
lang, dat op het gebied van de huisves
ting gezocht wordt naar een oplossing voor
ouden van dagen. Dr. Van der Mefer gaf
toe, dat het voor ouden van dagen veelal
financieel moeilijk is om in de nieuwe wo
ningen te trekken, maar, zo zei hij, in de
toekomst zal dat heel wat gemakkelijkei-
worden. In de eerste plaats zal een toe
komstige algemene huurverhoging wel voor
de oude maar niet voor de nieuwgebouwde
woningen gelden. In de tweede plaats is
een speciale regeling voor de huisvesting
van ouden van dagen in vergevorderde
staat van voorbereiding.
In het artikel van 12 Juli over Schoon
heid in de jubilerende Haarlemmermeer
polder gaven wij een foto van de koren
molen de „Eersteling" te Hoofddorp.
De heer E. F. de Koning, de eigenaar,
deelt ons mede dat hij wel degelijk de voor
keur geeft om met wind te draaien, boven
de electrische motoren. De molen heeft
enige jaren geleden nieuwe roeden gekre
gen en verkeert dan ook in zeer goede
conditie. Sinds 1946 is hij dagelijks in ge
bruik. Het is thans zo, dat wegens de hoge
stroomtarieven er thans zoveel mogelijk
mee wordt geproduceerd, maar omdat het
terrein waarop de molen staat nog al in
gebouwd is, is hij bij weinig wind op elec-
triciteit aangewezen. Maar zo voegt de
eigenaar er aan toe als er nog geen elec
trische motoren aanwezig waren, zou de
Dieselmotor toch wel de aangewezen ver
vanger van de wind zijn.
De hal.
In de Amsterdamse gemeenteraad is
Donderdagmiddag de discussie voortgezet
over de voordracht tot het kosteloos be
schikbaar stellen van het Midden-Damter
rein voor de oprichting van het nationale
monument. De voorzitter vroeg die raads
leden, die het monument aesthetisch on
aanvaardbaar achtten, meer vertrouwen
te stellen in de schoonheidscommissie en
de monumentencommissie. Mej. A. Luns
(K.V.P.) zei, dat de uitvoering van het
ontwerp de Dam niet zal verrijken en het
stadsbeeld niet zal verlevendigen.
Met de stemmen van twee K.V.P.-frac-
tieleden tegen nam de raad het voorstel
aan.
TUSSEN „Witte Nachten" (1848)' en „De Droom" (1859) of Oompje's
droom", zoals de titel van Dostojewski's humoreske in het Russisch en in de
oorspronkelijke vertaling luidt staat iets dat zwaarder weegt dan de last van elf
levensjaren: tussen beide staat de dood. In 1849, het beslissend-noodlottige jaar van
zijn leven, werd Dostojewski gearresteerd, in de Peter-Paulsvesting ingesloten, ter
dood veroordeeld, in de allerlaatste seconde begenadigd en op transport gesteld naar
Omsk, om in een Siberisch „dodenhuis" zijn tuchthuisstraf te ondergaan vier
jai-en lang. "Vier jaren het lot te delen van misdadigers, „zich levend begraven te
voelen, als in een doodkist genageld", oog in oog te staan met het duistere, demo
nische, dierlijke in de mens, dat moet voor de man, die in het begin van zijn
schrijversloopbaan „De Dubbelganger" schreef, meer dan genoeg zijn geweest om
zich voor goed een getekende te weten, een schuldbeladene, een zondaar, en in
zichzelf krampachtig verdeelde, die de staat van genade, door alle donkerten van zijn
mens-zijn heen, nagestreefd heeft met het vuur der heiligen, met het heilige vuur
dat hem in het end verteerde. In welke moderne schrijver naderde de duivel dichter
tot God? De demonie dichter tot een bovenmenselijke verlossing?
Al mag men op grond van toespelingen
in enkele van zijn brieven aan zijn broer
Michaël, geschreven tijdens de vierjarige
militaire dienst die op zijn tuchthuisstraf
volgde, aannemen dat Raskolnikoff, het
gegeven van „Schuld en Boete" dus, hem
toen al door het hoofd speelde, terugge
keerd in Europees Rusland was het niet
daarmee dat hij zijn litteraire loopbaan
trachtte te hervatten. Van het leed maakt
men geen „litteratuur". De Vernederden,
Schuld en Boete, Demonen, De Gebroe
ders Karamazow al deze machtige, diep-
wroetende tragedies, die men eerder ly-
risch-psychologisch dan episch kan noe
men hadden de gesel van de ziekte, de
stokslagen van armoede en honger, de
vloek der vereenzaming nodig om te rij
pen tot wat ze geworden zijn: getuigenis
sen van fanatieke waarheids- en mensen
liefde, van bereidheid tot lijden, van wor
steling met de chaos van binnen, van
deemoed die geen duister vreesde om door-
te dringen tot het licht.
Spel der vergetelheid
Met een humoreske en een humoristi
sche roman, met „Oompje's droom" en
„Het landgoed Stepantschikowo" keerde
Dostojewski terug tot zijn litterair verle
den, tot de novellen van zijn jeugd. Hij
vermaakte zich, hij speelde uit de
dringendste noodzaak die er tot „spelen"
kan zijn: te vergeten hóé schuldig hij zich
voelde aan een gewaand verschrikkelijk
misdrijf, een afschuwelijke wandaad, zon
der te weten waarom. „Ik begon uit de
grap aan een blijspel te werken", schrijft
hij aan zijn boezemvriend, de dichter Mai-
kow. „En onderwijl schoten me zoveel ko
mische personen en situaties te binnen en
kreeg ik zo'n machtig plezier in mijn
held, dat ik de opzet van een comedie, die
mij trouwens lang niet slecht beviel, liet
varen, eigenlijk om mij zo lang mogelijk
te vermaken, de wederwaardigheden van
mijn nieuwe held uit te spinnen en om
hem te lachen. „Men wil het, zonder be
denking, van hem geloven als men de
klucht van de seniele vorst K., van „Oom
pje", die „elk ogenblik uit elkaar zou kun
nen vallen" omdat er zo goed als geen on
derdeel meer echt aan hem was, heeft ten
einde gelezen. Maar dat lachen wordt on
heilspellend, er gaat iets in klinken van
de stem van Kirillow uit „Demonen", van
Raskolnikoff uit „Schuld en Boete", van
vorst Myschkin uit „De idioot" of van wel
ke der zwaaïbeladencn uit de latere wer
ken. als men. iets verder in de brief aan
Maikow stuit op de zinsnede, waarin Dos
tojewski op de verwantschap doelt" die hij
voelde tussen de held uit „Oompje's
droom" en zichzelf. Dostojewski en deze
hansworst ze schijnen even weinig met
elkaar gemeen te hebben als „De Droom"
met „Demonen". Maar er is een onder
grondse ader die beiden verbindt: Dosto
jewski's mystische kracht, buiten zichzelf
te treden of wat hier hetzelfde betekent
af te dalen in één van zijn haast bui
tenmenselijke diepten. „Urenlang", schrijft
zijn tweede vrouw in haar Herinneringen,
„kon hij praten en doen als de oude vorst
uit „Oompje's droom" en daarbij allerlei
zotte en onverwachte, geestige en diepzin
nige dingen zeggen", - taferelen waarbij
het haar onbehagelijk te moede werd.
Waarom ook zou de mens, die zo volkomen
in de huid van de verschrikkelijke Smerd-
jekoff wist te kruipen, ook niet op z'n
beurt een aftandse, versimpelde vorst zijn
geweest? Tenslotte zijn humor en tragiek
loten van één stam van de „stam" al
thans die zo diep in het menselijk aardse
wortelde en er zich zo hevig-levend bo
venuit rekte naar de hemel als déze ge
kruisigde, die tevens een groot humorist
was.
Tragische humor
Met dat al bereikte „Oompje's droom"
niet het peil van „Stepantschikowo" dat,
kort daarvoor geschreven, met Shakespea
re's comedies op één lijn kan worden
gesteld en Molière („Tartuffe" bij voor
beeld of „L'Avare" als men wil) een heel
eind achter zich laat. Het toneel van de
handeling, de „hogere kringen" van de
stad Mordassow, zeker niet zonder sociaal-
critische bijbedoeling gekozen, wordt
meesterlijk getekend. De figuur van de
gewiekste intrigante Marja Alexanclrow-
na is even vermakelijk als de introductie
van haar slachtoffer, de vorst K., aan wie
Marja Alexandrowna's dochter Sinaida
het type van het trotse Russische meisje
dat in vrijwel alle romans weerkeert als
het symbool van het onaantastbare
moet worden uitgehuwelijkt, met alle lis
ten van „spel en tegenspel". De levendige
dialogen in de eerste helft van de „roman"
verraden, tot hun voordeel, de oorspron
kelijke opzet: het blijspel, waarvan de in
trige tot de kostelijkste der moderne lit
teratuur kan worden gerekend.
Maar waarschijnlijk vermaakte Dos
tojewski zich té lang met zijn spel en
zéker was er op de achtergrond van zijn
voelen te veel dat schrijnde en stak als
een open wond die niet meer zou helen,
dan dat hij de weg had kunnen terugvin
den tot de litteraire aspiraties van zijn
jeugd. Met „De droom" nam Dostojewski
afscheid van de litteratuur, afscheid van
de mens die stierf, toen hem op het scha
vot gratie werd verleend. Gratie, en wat
voor één: de gratie, voort te leven in het
„sousterrain" van de menselijke duister
heden en daaruit op te rijzen als een
machtig kunstenaar: een van God beze
tene.
Herleest men na jaren in deze vlotte
vertaling van Peter van Eijsden waar
van ik de nauwkeurigheid niet kan be
oordelen „De droom" met déze gedach
ten, dan wordt dit kluchtig verhaal met
zijn haast sentimentele slot een groteske,
geschreven door „de Russische Shakespea
re" die bij alle betoonde bijval mompel
de: „Ja-ja, dat is allemaal heel mooi.
Maar de hoofdzaak begrijpen ze geen van
allen". C. J. E. DINAUX
F. M. Dostojewski: „De Droom. Uit de kro
nieken van de stad Mordassow". (L. J. Veen's
Uitgeversmaatschappij N.V. - Amsterdam).
Het schone sonnet door Willem Kloos
aan de zee gewijd wordt door eigen popu
lariteit in zijn bestaan als kunstwerk be
dreigd. Te pas en te onpas geciteerd, is het
aan een „slijtage" blootgesteld in de zin
zoals wij die onder meer waarnemen bij
Rembrandts Nachtwacht of Vermeers
Straatje, respectievelijk tot op koektrom
mels en schoorsteenkleedjes dóód-gerepro
duceerd. Bij een diepgaande studie over
compositieproblemen in verband met de
Nachtwacht merkte een onzer meest voor
aanstaande kunsthistorici terecht op, dat
het te veel aanschouwde het oog traag en
onverschillig maakt; als probaat middel
hiertegen reproduceerde hij de oorspron
kelijke compositie van de Nachtwacht,
zoals wij die kennen uit de oude copie van
Gerrit Lundens (National Gallery, Londen)
in spiegelbeeld!
Aangezien een „dood-geciteerd" gedicht
niet op soortgelijke wijze (door het bij
voorbeeld van achteren naar voren te
lezen!) fris genoten kan worden, zijn wij
genoodzaakt er ons volmaakt onbevooroor
deeld voor open te stellen en ons zódanig
te concentreren, dat we de verrassing en
de emoties van de eerste kennismaking
herbeleven.
Wanneer we met deze verjongde interesse
Kloos' meditatie beluisteren, treft ons de
drang tot vereenzelviging met de natuur,
in casu de zee:
„De Zee is als mijn Ziel, in icezen en
verschijning,
Zij is een levend Schoon en kent zieh-
zelve niet.
Enige regelen verder vernemen we deze
drang ook in de klacht:
„O, Zee was Ik als Gij in dl uw onbe
wustheid,
Dan zou ik eerst gehéél en gróót
gelukkig zijn.
In het gebied der beeldende kunsten,
waar we de zee vertolkt zien in de onein
dige wisseling die haar wezen kenmerkt,
vinden we de varianten op Kloos' indivi
dualistische poëzie bij voorkeur in de sfeer
van dié stromingen, waarop zich de men
selijke idealen, dromen en sterke impulsen
laten meevoeren. Zowel in de beeldende
kunst als in muziek en poëzie zijn het de
kunstenaars met een sterk ontwikkeld na
tuurgevoel, die elkaar over landen en
eeuwen in deze sferen treffen, hoe uiteen
lopend hun geaardheid overigens ook is.
Overwinning: op de ruimte
Zoals het landschap in het algemeen
moest ook de zee door de beeldende kun
stenaars op de ruimte worden veroverderd.
Alleen als het natte element in verband
met het voorgestelde niet kon worden ge
mist, werd het in het landschapsdécor in-
De grote eetkamer met betimmering.
In het museum „Het Huis Van Looy"
wordt van 19 Juli tot 1 September een
tentoonstelling gehouden, die gewijd is
aan het lithografische werk en de affiches
van de Franse kunstenaar Henri de Tou
louse-Lautrec.
In September van het vorig jaar heeft
de lezer van ons blad een uitvoerige be
schrijving over de merkwaardige figuur
van Toulouse-Lautrec kunnen lezen, wel
ke geschreven werd ter gelegenheid van
de vijftigste herdenking van de sterfdag
van de kunstenaar. De artistieke nalaten
schap van Lautrec, die slechts zevenen
dertig jaar oud is geworden, bevatte be
halve een groot aantal schilderijen en te
keningen, 350 litho's. Wat men in het „1-Iuis
Van Looy" kan zien is slechts een klein
gedeelte van het totale grafische oeuyre,
maar de tentoonstelling is bijzonder aan
trekkelijk doordat er behalve de lilho's
enige prachtige affiches van Lautrec aan
wezig zijn. Deze veelkleurige prenten zijn
uiterst zeldzaam. Het zien van de origi
nele kleuren geeft een totaal andere in
druk dan het bekijken van de zwart-wit
reproducties, die menigeen uit de boeken
over Lautrec wel kent.
De opbloei van de affichekunst in het
einde van de vorige eeuw, waarvan vooral
het opvallende was dat de kunstenaar zelf
op de lithografische steen ging tekenen
inplaats van dit aan de lithograaf over te
laten, is heel opmerkelijk. Het was niet
alleen Lautrec die affiches maakte, al
moet hij zeker als de boeiendste en meest
verfijnde' ontwerper erkend worden. Ook
Chéret, Willette, Steinlen en Louis Le
grand maakten prachtige prenten. Het is
helaas een korte opbloei geweest en als u
eens let op de ongelooflijke délicate kleur
combinaties die Lautrec, bijvoorbeeld in
het portretje van de zangeres Marcelle
Lender of in de prent „l'Artisan Moder
ne" (Catalogusnummer 65) toepaste, zult
u moeten toegeven dat zo iets verfijnds
later niet meer vertoond is.
Wie heeft er na Lautrec op zo sublieme
wijze een geel tegen oranje, een lichtend
groen tegen grijs gezet, een karmijn ver
levendigd met een streekje vermiljoen en
dit aldus gelinieerd met een geestige ara-
beske in donkerblauw? Welk een kennis
en begrip voor het vlak, welk een gevoel
voor maat! Hoe goed kende hij de waarde
van het weglaten van een rustige onge
broken partij, waarbij hij profiteerde van
het blank van het papier. Zeker, Lautrec
leerde veel van de Japanners, wier hout
sneden in die tijd, tengevolge van de aan
dacht, die de gebroeders De Goncourt er
op vestigden, door de kunstenaars en ver
zamelaars bekend waren geworden en
hoog werden gewaardeerd. De gevoelige
en samenvattende contour, die de affiches
van Lautrec direct onderscheidt van Ché-
ret's misschien vriendelijker, maar min
der pakkende verbeeldingen, dankt hij
zonder twijfel voor een deel aan de Japan
se houtsneden.
In 1893, nadat Lautrec zich reeds twee
jaar met de kleurenlitho had bezig ge
houden, begon hij met de zwart-wit-pren-
ten, waaraan hij onvermoeid tot aan zijn
dood in 1901 zou voortwerken. Hij illus
treerde programma's, chansons, menu's,
voordrachten en boeken en steeds weer
tekende hij de sterren van het cabaret.
Het was vooral het spirituële silhouet van
Yvette Guilbert dat hem steeds weer in
spireerde. Als de grote affiche, een van
zijn meest populaire, van Aristide Bruant
uw aandacht heeft getrokken, kijkt u dan
daarna naar de kleine litho, waarop deze
figuur met zijn zwierige hoed en cache-
nez nog eens is geportretteerd. U zult dan
opmerken, dat Lautrec hierin nog een heel
andere visie, een psychologisch veel raker
beeld van de beroemde cabaretier geeft.
En zulks geldt wel voor de meeste kleine
zwart-wit litho's. Met een ragfijne lijn,
met een enkel subliem geplaatst accent,
wist hij aan te duiden wat er schuil ging
Affiche voor Divan Japonais" door
Henri de Toulouse-Lautrec.
achter deze voor het voetlicht tredende
geschminkte maskers.
Was hij de chroniqueur van het pret-
leven van het einde der negentiende eeuw,
daarenboven was hij de menselijke kun
stenaar en deze eigenschap is het die
z'n kunst een waarde geeft die ver uit
reikt boven het eigenaardige van die pe
riode.
Ik hoop dat het feit, dat er deze zomer
in het „Huis Van Looy" geen schilde-
r ij e n maar grafische werken
van een der grootste Franse meesters te
zien zijn, u niet zal weerhouden deze ten
toonstelling te bezoeken. Ten onrechte
worden prenten nog steeds te laag aange
slagen. Een bezoek aan het „Huis Van
Looy" zal u openbaren welke ongelooflij
ke verfijning en uitdrukkingskracht er ook
in een enkele lijn en in het simpele zwart-
en-wit gegeven zullen worden.
OTTO B. DE KAT*
gevoegd, daaraan ondergeschikt gemaakt.
De zee werd dus aanvankelijk niet om
haarzelfs wil geschilderd, doch als illustra
tief element aan de gewijde of profane
„historie" toegevoegd.
De kunstenaarsgeneraties, die ontgroei
den aan de versierende kunst der miniatu
risten, verkeerden in het stadium dat
perspectief en atmosfeer nog moesten wor
den ontdekt of vervolmaakt. De oneindig
heidsbeleving, waardoor de kunstenaar in
de vrije natuur tot herschepping van het
landschap wordt geïnspireerd, bleef daar
om in de verbeelding beperkt tot een con
cretiseren, een tastbaar maken van die on
grijpbare ruimte aan de steunpunten die
het landschap daartoe biedt, als rotsen en
bergen, bomen, huizen, torens, rivieren en
zovoorts.
Ten aanzien van de zee waren het de
golven, de schepen en de wolken waaraan
de ruimte kon worden tastbaar gemaakt.
De oneindigheidsbeleving, die juist de zee
ons zo sterk doet ondergaan, missen we
dus in die vroege vertolkingen, omdat het
concrete element, het zichtbare, heerst over
de abstractie der ruimte. Een hoge horizon,
onverbiddelijke consequentie der falende
perspectief, alsmede de smalle strook lucht
die op het tafereel rust (daar nog niet
overheen welft) zijn kenmerkend voor die
vroege landschappen en zeestukken.
Mét de overwinning op de ruimte kon
ook de atmosfeer zich laten gelden in de
herschepping van het natuurbeeld. In de
zestiende en zeventiende eeuw wordt de
horizon al lager getrokken, de stoffering
van het landschap wordt spaarzamer, lost
zich mét de kleuren op in de ruimte: de
verhalende en détaillerende tendenz maakt
allengs plaats voor een visuele, die bindt.
We denken daarbij onder meer aan de
heerlijke ruige „zeetgens" van een Poreel-
lis 15841632) die, als pionier der na
turalistische richting, de grondlegger werd
van de zuivere zeeschilderkunst.
Het zou te ver voeren de ontwikkeling
na te gaan van het zeestuk, zoals dit evo
lueerde onder het penseel der marineschil
ders die na Porcellis in hun fantasie of in
werkelijkheid het ruime sop kozen. Wij
dienen terug te keren naar ons uitgangs
punt en ik wijs dan allereerst op de merk
waardigheid dat pas in de tweede helft der
negentiende eeuw (ik denk hier aan mees
ters als Courbet en Daubigny) de zee lou
ter werd gegeven als „waterlandschap"
(men vergeve mij de paradoxale omschrij
ving): niet dus uitsluitend als wereld van
het scheepsbedrijf, in oorlog of in vrede.
•In de tweede plaats valt te constateren
dat de zee in haar natuurlijke verschijning
door de kunstenaars slechts zelden werd
losgemaakt van het reeds genoemde be
grip, dat zij namelijk het element vormt
van het schip, maar ook bij een meer
impressionnistische visie louter het ele
ment is waarin atmosfeer, toon en Kleur
zich zo onvergetelijk schoon en oneindig
gevarieerd weerspiegelen.
Onder het zich losmaken van dit tweeër
lei begrip zee, versta ik de absolute vereen
zelviging met de abstractie „zee", met haar
wézen dus, in de zin als door Kloos zo poë
tisch onder woorden werd gebracht. Deze
wijze van herscheppen was de gebruike
lijke bij de oude Chinese kunstenaars, die
naar wij op deze plaats eerder hebben
gezien in het algemeen ook het land
schap niet om zijn onderscheidene tastbaar
heden weergaven, doch het herschiepen tot
symbool. Wanneer ik hierboven repte van
kunstenaars met een sterk ontwikkeld na
tuurgevoel, dan bedoelde ik daarmee dié
kunstenaars, die tot een soortgelijke innige
relatie staan met de natuur, met de zee, als
die bij de Aziatische kunstenaars krach
tens traditie en philosophie algemeen was.
De zee van Bruegel
De zee van Pieter Bruegel vertoont
nog de hoge horizon en de drukke stoffe
ring met schepen die typisch zijn voor het
vroege marinestuk. Ter „motivering" van
de zee als onderwerp, beeldde Bruegel op
het voorplan nog een spreekwoord af. Het
vluchtende schip, de ton en de walvis dui
den zonder twijfel op de moraliserende
les: „Wanneer de walvis speelt met de ton
die hem wordt toegeworpen en het schip
intussen gelegenheid geeft te ontkomen, is
hij het evenbeeld van iemand die om ijdele,
nietswaardige dingen zijn werkelijk belang
verspeelt." Het getuigt van de genialiteit
van de oude Bruegel dat hij in een tijdsbe
stek dat de zee nog op de ruimte moest
worden veroverd, reeds een beeld schiep
van de oneindigheid, die vervuld is van de
zelfde onrust, bewogenheid en beangsti
gende duisternissen als waaraan de mense
lijke geest is blootgesteld, maar waarin ook
een lichtend perspectief aan de einder
straaltEén geworden met de geest van
de kunstenaar, zingt ook Bruegeis zee naar
„eeuwig lied", waarin wij méér beluisteren
dan de storm alleen en het geruis der
golven! H. P. BAARD
Met dit artikel besluit de heer Baard, direc
teur van 'het Frans Halsmuseum te Haarlem,
zijn reeks artikelen „Over beeldende kunst".
Ouder meer in kleurenreproductie te vinden
in het. boekwerk „Pieter Bruegel den Oude"
door Gustav Glück (N.V. Van Ditmar, Ant
werpen).