Een halve eeuw gemeente-energie
Haarlems eerste centrale begon
met achtendertig afnemers
Oude Britse fabriek werd een
modern overheidsbedrijf
Een uiteenzetting over het
Christen-spiritualisme
Moderne variant op
eeuwenoud procédé
Vijftig jaar gemeentegas
Spirituele genezing
9
Str o omr uil-transacties
Eén controleur
Stroom en stoom
Nieuwe projecten
Gas uit steenkool
Moeilijke jaren
Vernieuwing
Te voortvarend
Nieuwe ontwikkeling
VRIJDAG 31 OCTOBER 1952
Het was een „koffijhuishouder" - namelijk de directie van het Amster
damse Krasnapolsky - die rond 1880 het wonder van het electrische licht
naar Nederland bracht. Wekenlang had men in „Kras" met geheimzinnige
machines en reusachtige kabelrollen lopen zeulen en al die tijd bleef ook
de Wintertuin voor het publiek gesloten. Maar toen eindelijk de deuren
weer openzwaaiden, ontrolde zich voor de verbaasde stam- en eregasten
„een sprookjesachtig tafereel van oogen-verblindende glans en schoon
heid, eene zee van stralend goudgeel licht, van electrische gloeipeertjes, dat
gansch den Wintertuin herschiep in een zomer-lusthof, welke overgoten
wordt door een stralende Julizon".
In Haarlem was het, twintig jaar later,
eveneens een caféhouder, die zich als kam
pioen voor de nieuwe verlichting opwierp.
Dat was de exploitant van „De Kroon" op
de Grote Markt, die zich in 1901 aanmeldde
als de eerste klant voor de toen nog in aan
bouw zijnde Haarlemse centrale.
Die centrale was, zoals men elders op
deze pagina zal lezen, allereerst bedoeld
als krachtbron voor de gasafbriek en der
halve slechts van bescheiden omvang. Toen
zij in de zomer van 1902 gereedkwam
als eerste onderdeel van de te stichten Ge
meentelijke Lichtfabrieken bestond haar
ganse apparatuur dan ook slechts uit twee
minuscule stoom-dynamo's van zegge en
schrijve 400 kilowatts, waaruit, behalve, de
gasfabriek, nog 37 particuliere stroomge-
bruikers voorzien werden!
Al spoedig echter nam de vraag naar
electriciteit toe, zodat het reeds tijdens het
beleid van de eerste directeur, de heer J.
Blom, noodzakelijk werd, zowel de centrale
als het kabelnet drastisch uit te breiden.
Die reorganisatie, welke o.m. voorzag in de
bouw van een flinke draaistroom-centrale
(tot dan toe werd alleen gelijkstroom ge
produceerd), een ringnet voor de randge
meenten en een diagopaalkabel voor Haar
lem-centrum, kreeg in 1912 haar beslag.
De nieuwe centrale beschikte daarmee
over een turbo-generator van 1000 kW en
twee motorgeneratoren van 250 kW elk,
maar nauwelijks een jaar later moest de
capaciteit opnieuw vergroot worden om
aan de behoeften van de Electrische Spoor
weg Mij., de ENET-tram en de gemeente
Heemstede te kunnen voldoen.
Inmiddels had het electriciteitsbedrijf
een nieuwe directeur gekregen, namelijk
•ir. J. A. Reus, die in de veertig jaren van
zijn beleid nog vele turbo-generatoren van
steeds hoger vermogen zag komen en gaan.
De laatste aanwinsten waren twee „tur-
bogens" van 14000 kW elk, welke in 1929
en 1931 in bedrijf kwamen. Tezamen met
twee kleinere broeders leveren deze beide
kolossen thans een totale capaciteit van
34.000 kW en zelfs dat is soms nauwelijks
voldoende om aan de vraag naar kracht
en lichtstroom uit Haarlem en omgeving te
voldoen. Maar als onze centrale overbelast
raakt omdat er b.v. in de „piekuren" meer
stroom wordt afgenomen dan zij kan pro
duceren, dan is één telefoontje naar de
PEGEM en het omzetten van een paar
handles voldoende om de zaken weer in het
reine te brengen. De PEGEM sluit dan het
Haarlemse net aan op een andere centrale,
hetzij die in Velsen, in Amsterdam of des
noods in West-Duitsland. En een andere
keer leent dan de hoofdstad óf IJmuiden
weer eens stroom van Haarlem, als men
daarginds omhoog zit.
Het is duidelijk, dat dit koppelnei-systeem
een veel economischer bedrijfsvoering mo
gelijk maakt dan een stelsel van gemeente
lijke zelfvoorziening. De betrekkelijk lage
prijzen, die wij voor onze electriciteit be
talen, zijn dan ook mede aan deze vrucht
bare samenwerking der centrales te dan
ken.
De coöperatie in PEGEM-verband da
teert van 1922, een jaar dat ook een andere
nouveauté bracht, waarbij zowel de afne
mers als de gemeentebedrijven zelf gebaat
waren: de Incassodienst, opgericht voor de
gelijktijdige inning der gas-, electriciteits-
en waternota's.
Tussen 1927 en 1929 werd ons stroomvoor-
zieningsgebied als gevolg van annexaties
en grenswijzigingen der randgemeenten
uitgebreid tot grote delen van Bloemendaal,
Haarlemmerliede, Heemstede, Spaarndam,
Schoten en Velsen, hetgeen opnieuw her
ziening van de apparatuur noodzakelijk
maakte. Uit die tijd dateren dan ook de
beide reeds genoemde 14000 kW-generato-
ren, wier machtige hartslag heel onze Ken-
nemerlandse samenleving draaiende houdt
en wier magische energie door één enkele
man een eenzame controleur achter een
meters-lange schakeltafel gebreideld
wordt!
Van hieruit stuwt men de geproduceerde
electriciteit via de hoogspanningskabels
naar de transformatorstations vanwaar zij,
omgezet in gebruiksspanning van 220 of
380 Volt, het stadsnet ingaat. En daar ligt
zij dan maar geduldig te wachten, tot het
ergens iemand lust om te gaan stofzuigen,
zijn schemerlamp aan te doen of een kies
te laten uitboren, om maar een paar van de
duizenden diensten te noemen, die de cen
trale aan de Harmenjansweg voor ons ver
richten wil.
Maar om nog even op onze generatoren
terug te komen, wist u, dat die sinds kort
behalve stroom ook nog een andere drijf
kracht voor onze industrie leveren, name
lijk stoom? Die stoom werd vroeger alleen
gebruikt om de generator-turbines aan te
drijven, waarna hij weer tot water gecon
denseerd werd. Enige tijd geleden heeft
men echter een gecompliceerde installatie
bijgebouwd, die de afgewerkte turbine-
stoom omvormt tot normale drijfstoom (die
een veel lagere drukspanning moet heb
ben) of tot heet water; twee producten die
reeds gretig aftrek vinden bij verschillen
de fabrieken rond het GEB-terrein en
waarvoor nog grotere animo verwacht
wordt als het plan tot industrialisatie van
de Waarderpolder slaagt.
Na het overlijden van ir. Reus werd, be
gin 1941, ir. J. J. de Bruin directeur van
T)RECIES vijftig faar geleden in
October 1902 begon in Haar
lem de „verlichte eeuwin de
meest letterlijke zin des woorcls!
toen ons eerste gemeentelijke gas- en
electriciteitsbedrijf onder de doop
naam van „Gemeentelijke Lichtfa
brieken' van stapel liep.
Die naam is lang ter ziele, maar het
bedrijf leeft voort,, gezond, goed-
geleid en technisch „bij", gelijk het
altijd geweest is. Het heet nu het
Gemeentelijk Energiebedrijf en omvat
onder meer het imposante complex
gebouwen en terreinen aan de Har
menjansweg, dat men op bovenstaan
de foto in vogelvlucht ziet uitgebeeld.
En in vogelvlucht ook willen wij u,
ter gelegenheid van zijn jubileum, op
deze pagina een idee geven van de
geschiedenis, de werkwijze en de be
tekenis van dit vitale bedrijf in de
halve eeuw van zijn bestaan en daar
aan tevens onze beste wensen voor
'zijn toekomst verbinden. Proficiat,
G.E.B., en nog vele eeuwen!
het Electriciteitsbedrijf, een functie die
weinigen hem benijd zullen hebben in die
moeilijke oorlogsjaren. Ondanks de kolen-
schaarste, de maatregelen der bezetters en
tal van andere problemen lukte het ir. De
Bruin, hét door bomschade gehavende be
drijf drie oorlogsjaren lang gaande te hou
den, totdat medio 1944, door het uitblijven
der steenkolen, de stroomlevering gestaakt
moest worden, behoudens die aan zieken
huizen en vitale diensten. Tegen het einde
van de oorlog heeft een ander initiatief van
ir. De Bruin tot het inrichten van twee
drijvende noodcentrales geleid, welke goe
de diensten bewezen hebben in de donkere
dagen kort voor de bevrijding. Pas onder
het directoraat van ir. De Bruin's opvolger,
ir. C. A. Doets, kon in het najaar van 1946
de Haarlemse centrale zelf weer aan de
electriciteitsproductie deelnemen en dat
was dan nog voornamelijk te danken aan
de hardnekkigheid, waarmee laatstgenoem
de de Haagse autoriteiten belegerd had om
kolentoewijzingen los te krijgen. Ir. Doets,
die ook nog korte tijd de titel van presi
dent-directeur van het in 1949 gefuseerde
Gemeentelijk Energiebedrijf voerde, aan
vaardde in datzelfde jaar een functie in
het particuliere bedrijf in Leerdam.
Sindsdien voeren de beide directeuren ir.
J. H. Kouwenhoven (electriciteitsbedrijf)
en J. H. Steinkamp (gasfabriek) gezamen
lijk het beheer over de G.E.B.-combinatie.
Samen hebben zij de belangrijkste projec
ten voorbereid die sindsdien ter rationali
sering van het bedrijf zijn uitgevoerd of in
studie genomen, en tezamen overwegen zij
nu ook weer nieuwe technische en admi
nistratieve verbeteringen in de gas- en
stroomvoorziening van onze contreien, op
dat het G.E.B. ook in de volgende halve
eeuw in ieder opzicht „bij de tijd" zal blij-
WAT gebeurt er nu eigenlijk allemaal
in die Haarlemse gasfabriek, voordat
haar vluchtige product suizelend uit uw
keukencomfoortje komt stromen?
Aan het principe der gasbereiding is
maar weinig veranderd sinds Becker bijna
drie eeuwen geleden in zijn primitieve re
torten het eerste „koolgas" maakte; aan de
apparatuur echter des te meer.
De grondstof, steenkool, wordt per schip
van de mijnen aangevoerd. De lossing van
deze schepen bij de gasfabriek geschiedt
door electrisch gedreven kranen, die met
één hap van hun geweldige kaken tonnen
steenkool tegelijk uit de scheepsruimen
sleuren en in de kolenbreker deponeren,
die het „zwarte goud" tot handzamer brok
ken kraakt.
Via een laadtrechter komt de steenkool
dan in de wagentjes van een automatische
transportbaan, waarlangs zij, hoog boven
het fabrieksterrein naar de opslagplaatsen
glijdt. Daar „droppen" de wagentjes hun
last op de bergen steenkool, die hier al
tijd als reserve-voorraad aanwezig zijn
voor het geval de kolenaanvoer door vorst
of andere storingen stagneert.
NORMALITER echter' gaan de kolen van
hier zonder lang antichambreren naar
de zogenaamde „schuine kamerovens",
waarin de gasproductie een aanvang
neemt. Die ovens zijn smalle, metershoge
verticale sleuven (met een sterk hellende
bodem) tussen dikke vuurvaste wanden.
Elk van die sleuven krijgt per etmaal een
lading van zeven ton steenkool, wordt dan
afgesloten van de lucht en vervolgens door
de eronder gelegen generator-vuren ver
hit, waarbij de steenkool uiteenvalt in
koolgas en een koolstof rijk residu, dat wij
kennen onder de naam van cokes.
Bij deze z.g. droge destillatie ontstaan
bovendien waardevolle bijproducten als
teer en ammoniak. Vierentwintig uur duurt
dit verhittingsproces, dan gaan de ovens
open en kan de gloeiende, samengeklon
terde cokesmassa langs de schuine oven
bodem naar buiten glijden, waar zij ge
koeld en gebroken wordt. Een groot deel
van die cokes gebruikt de gasfabriek zelf
weer, de rest wordt als huisbrand en in
dustriecokes verkocht. Het vrijgekomen
ruwe koolgas is inmiddels reeds tijdens
de verhitting in de oven door buizen
ontweken naar een waterput, waarin
het gekoeld wordt en een eerste zuivering
ondergaat. Hier worden de meegevoerde
koolteer- en ammoniakdampen neergesla
gen, terwijl het gas ter verdere afkoeling
naar een condensor geleid wordt. In het
buizenstelsel van dit apparaat slaat uit het
gasmengsel opnieuw teer en voorts naphta-
line neer.
VIA een zuigperspomp, de z.g. exhauster,
wordt het gas daarna uit de conden
sors gezogen en naar andere zuiverings
toestellen gestuwd, waar de laatste resten
teer, ammoniak en naphtaline worden
uitgewassen en tenslotte wordt het door
kisten met ijzeraarde gevoerd, dat de
vluchtige cyaan- en zwavelverbindingen
in het gasmengsel in vaste stoffen omzet.
Via een meetinstallatie komt het zuivere
gas nu in de gashouders, waar het gemengd
wordt, o.a. met watergas, en dan gereed is
voor de distributie. Voor het de leidingen
ingaat, passeert het tenslotte nog een com
pressor, om het gas die extra-clruk te
geóèn, die nodig is om uw fornuis, üw gas
haard of uw geijser hun werk naar beho
ren te laten vervullen.
Uen ik, die de wonderen der moderne techniek bij wijze van spreken met de moe
dermelk ingedronken hebben, wij kunnen ons nog maar nauwelijks voorstellen,
dat onze voorouders zich eens in opperste verbazing de handen ineensloegen bij het
zien van een simpel gaspit je. En toch is het niet eens zo heel lang geleden, dat in
Londen, langs één zijde van de befaamde Pall Mali, het eerste rijtje gaslantaarns
ontstoken werd een schouwspel dat wekenlang de „topic of the day" was in de
Engelse hoofdstad en dat avond aan avond duizenden naar de Mali lokte. Dat ge
beurde in het jaar 1807 en daarmee was de zegetocht van het gaslicht begonnen.
Luttele jaren later was de petroleumlamp reeds bijna overal ter wereld verdrongen
door het gloeikousje, dat bijna een eeuw lang licht in de duisternis zou brengen
totdat het, aan het begin van onze eeuw, op zijn beurt het veld moest ruimen voor
de electrische gloeilamp.
Met dat al duurde het nog jaren voor de
nieuwe gasverlichting ook in ons land, in
gang vond. Amsterdam had omstreeks 1830
de primeur en in 1837 volgde ook onze
stad, die toen de Imperial Continental Gas
Association een contract gaf voor de leve
ring van „koolgas". Bijna zestig jaar lang
heeft die Engelse maatschappij onze con
treien van lichtgas voorzien, eer Haarlems
vroede vaderen tot de conclusie kwamen,
dat men deze bron van inkomsten beter
zelf kon exploiteren. En op Sinterklaas
avond van het jaar 1902 ging de kogel
eindelijk door de kerk, toen de gemeente
raad het voorstel tot stichting van een
eigen „lichtfabriek" goedkeurde en het
daartoe benodigde crediet van 3,5 millioen
gulden voteerde.
In die begrotingssom voor die dagen
een astronomisch bedrag! waren be
grepen alle kosten voor aankoop van ter
rein en machines, voor de bouw der fabrie
ken en werkplaatsen en voor de aanleg
van een nieuw buizennet. En dan bleef er
nog genoeg over voor een flink bedrijfs
kapitaal en voor de inrichting van een
eigen electrische centrale, die in hoofdzaak
tot taak zou hebben, de krachtstroom te
leveren, welke de gasfabriek voor het aan
drijven van haar kolentransportinrichting
behoefde. Van de resterende stroompro-
ductie zouden dan particulieren en indus
triëlen in Haarlem kunnen mee profiteren,
aldus de motivering van het raadsbesluit.
Onder persoonlijke leiding van de eerste
directeur, de heer J. Blom, werd reeds in
Januari 1901 een begin gemaakt met de
bouw der „Gemeentelijke Lichtfabrieken"
en ondanks tegenvallers als langdurig
slecht weer en stakingen was het hele com
plex al in de zomer van 1902 „onder de
kap".
Er was grote spoed achter de zaken ge
zet, omdat het nieuw te bouwen café „De
Kroon" op de Grote Markt te kennen had
gegeven, wel stroom van de nieuwe cen
trale te willen betrekken, mits die stroom
niet later dan per 1 Augustus 1902 ge
leverd zou kunnen worden.
Op die eerste Augustus kon de centrale
inderdaad draaien. Maar „De Kroon" bleef
die dag toch verstoken van electrisch licht,
omdat het café zelf, tengevolge van een
staking der bouwvakarbeiders, niet op tijd
gereed was.
drijf geopend en stroomde het eerste ge
meentegas door de leidingen, die echter
dringend uitbreiding behoefden om met
spoed een zo groot mogelijk aantal nieuwe
gasgebruikers te kunnen aansluiten.
Het succes van de gemeentelijke onder
neming hing namelijk in de eerste plaats af
van een snelle verhoging van het gasdebiet
en daarom werd het oude ICGA-net direct
met een nieuwe ringleiding en een groot
aantal muntmeterleidingen uitgebreid. De
aanleg daarvan kostte grote sommen gelds,
maar al spoedig bleek, dat die goed belegd
waren. Want reeds in de loop van 1903
overtrof het aantal nieuwe aansluitingen
verre de verwachtingen en in 't jaar daar
op moesten al vier nieuwe gasovens bij
gebouwd worden. De bedrijfsuitkomsten
waren dat jaar zo goed, dat ook de arbeids-
condities van het personeel aanzienlijk ver
beterd konden worden. De weeklonen der
lantaarnopstekers bijvoorbeeld sprongen
toen zomaar ineens van 3,75 op 5,50,
hetgeen volgens een raadslid uit die dagen
„een bedenkelijk hoge salariëring" was.
ven, een zorg die bij hen in goede handen
is.
Hoe ons electriciteitsbedrijf zich ontwik
kelde sinds 1902 moge blijken uit de vol
gende cüfers:
1902 1952
Vermogen 400 kW 34.000 kW
Personeel liman 213 man
Kabelnet (1903) 70 km 475 km
Aansluitingen 37 43.661
Stroomverk. kWh ('03) 253.150 69,393,800
Inmiddels was ook de gasfabriek zelf
haar voltooiing genaderd en einde 1902
moest de Imperial Continental, na een gas-
heerschappij van zestig jaren, haar biezen
pakken, nadat zij eerst nog haar gehele
buizennet en verdere outillage aan de
nieuwe Lichtfabrieken had overgedaan. Op
de laatste dag van dat jaar werd het be-
De vol-automatische kolentransporteur
die men hieronder ziet, is de trots van
het G.E.B. Van hier wordt de steenkool
uit de scheepsruimen naar de overdekte
opslagplaats (niet op de foto te zien)
of naar het open kolenpark op de voor
grond vervoerd.
99
99
De laatste jaren valt een nog steeds toe
nemende belangstelling te constateren
voor de rol, die de geestelijke krachten
van de mens en buiten de mens spelen in
het proces van het stoffelijk welzijn. De
heling van storingen in het lichaam door
middel van de geest heeft in verschillende
vormen en onder auspiciën van verschil
lende prominenten zoveel successen ge
boekt, dat niet langer mag worden vol
staan met aan de medische wetenschap
het „alleenrecht voor genezingen" toe te
kennen, al blijft uiterste voorzichtigheid
geboden bij het aanvaarden van genezings
hulp van niet-wetenschappelijke mensen.
Dat er echter buiten de wetenschap een
op religieuze overtuigingen gebaseerde ge
nezingskracht kan worden werkzaam ge
maakt, lijkt echter genoegzaam aange
toond en daarom willen wij hieronder ie
mand aan het woord laten, die in zijn
jarenlange praktijk als verbreider van de
these der „spirituele genezing" in Haarlem
bekendheid en vertrouwen heeft verwor
ven. De heer H. C. L. v. d. Laan, een der
leiders van het christen-spiritualistisch
centrum „De Grotere Wereld", vertelt in
onderstaande beschouwing, die ontleend is
aan een door de heer Van der Laan ge
houden lezing, een en ander over zijn er
varingen en zijn zienswijze.
„Het toenemende debat over de spiri
tuele genezingsmethodes is van zeer groot
belang voor de gehele lijdende mensheid.
De medische wetenschap is temidden van
haar gigantische vorderingen opgeschrikt
door spirituele genezingen van kwalen,
die zij als ongeneeslijk had verklaard. Zij
is steeds biijven zoeken naar de aard der
uitwendige verschijnselen, de wetten en
elementen van de stoffelijke, zintuiglijke,
waarneembare wereld en weigert tot nu
toe vrijwel alles te aanvaarden, wat niet
op wetenschappelijke wijze kan worden
verklaard. De medische wetenschap heeft
het oneindig waardevoller terrein van de
geest volkomen genegeerd.
Naast de wetenschappelijke behandeling
van zieken door artsen is een onweten
schappelijke behandeling ontstaan, name
lijk door magnetische en spirituele metho
des. De spirituele methode kenmerkt zich
door gebedsgenezing en de zogenaamde
behandeling op afstand. De spirituele ge
nezingsmethode is niet het monopolie van
een groep als de Christen-Spiritualisten,
doch kan ook geschieden in de kring van
Brahmanen, Mohammedanen, Katholie
ken, Joden, Methodisten, Christian Scien
tists, enzovoort, omdat alle religieuze ge
meenschappen diensten houden waarin
gebeden wordt voor genezing van zieken.
De R.K. kerk schrijft geconstateerde gene
zingen in Lourdes bijvoorbeeld toe aan de
directe tussenkomst van God, als verhoring
van gebed.
De Christen-Spiritualistische beweging
houdt genezingsdiensten, waay om herstel
gebeden wordt. Wij hebben begrepen dat
voor het genezen van zieken één factor in
;?der geval onmisbaar is, namelijk het ge-
bed, een geconcentreerde gedachtekracht j
die wordt uitgezonden.
Alles wat in de schepping gebeurt, is
het resultaat van een zekere wet, van
krachten die door een wet beheerst wor
den. Niets gebeurt bij toeval of per on
geluk, doch alles is ingepast in een gigan
tisch, gereglementeerd plan. Dat plan is
voor alles en allen gelijk. Er is geen apart
plan voor de Katholieken of de Hindoes
of de Christen-Spiritualisten. Als er een
spirituele genezing tot stand komt, zijn
bepaalde krachten in werking gesteld die
onderworpen zijn aan een wet. Deze krach
ten worden in werking gesteld door de
geconcentreerde uitzending van een ge
dachte-kracht.
Doordat ziekten en kwalen van verschil
lende aard spiritueel genezen blijken te
kunnen wórden, moet men een hoog ont
wikkelde intelligentie veronderstellen, die
zoveel kennis van de wisselwerking tussen
geestelijk en stoffelijk heeft vergaard, dat
geen enkele medicus op aarde ooit zo ver
komen zal. Mijn overtuiging is dat in hoger
sferen geestelijke leiders door moeizame
evolutie die kennis hebben vergaard en
bereid zijn, haar toe te passen wanneer
er op aarde „om gebeden" wordt.
Deze hoog-geëvolutionneez-de geesten
vangen de uitzending van geconcentreerde
gedachtekrachten op en zijn in staat de
juiste geestelijke kracht tot genezing aan
te wenden".
De heer Van der Laan herinnert dan aan
zijn waarnemingen tijdens genezingsdien
sten, waarbij hij in helderziendheid deze
geestelijke leiders bespeurde en geeft een
beschrijving van zijn ervaringen tijdens
genezingsdiensten van het Christen-Spiri
tualistisch Centrum. Hij spreekt als zijn
overtuiging uit dat het Christen-Spiritua-
lisme zich steeds meer zal verbreiden, om
dat het geen moeilijke studie vereist en
geen gecompliceerde vraagstukken voor
legt, doch het stoffelijk verstand op de
achtergrond dringt en de mens slechts
volledige overgave aan God oplegt om
wonderbaarlijke resultaten mogelijk te
maken.
De heer Van der Laan herinnert dan aan
de genezingsdienst van de Engelsman
Harry Edwards in het Haarlemse concert
gebouw, wiens kracht hij toeschrijft aan
de hulp van in hoger sferen vertoevende
artsen en chirurgen, die door hun vergees
telijking grotere wijsheid hebben gekregen
en in hun liefde voor de mensheid zich via
menselijke instrumenten tot de lijdenden
op aarde richten om te helpen.
De heer Van der Laan vervolgt „Ik hoop
de overtuiging te verbreiden dat er buiten
de harde, stoffelijk waarneembare we
reld, waarin zoveel strijd, disharmonie en
leed heersen, een andere wereld bestaat,
de wereld van de geest, waaruit wij allen
zijn voortgekomen en waarnaar wij zullen
terugkeren. Wij hebben, hoe klein wij ook
zijn, allen onze betekenis in Gods schep
ping. Wij worden gebruikt als instrumen
ten in Zijn plan. Wij hebben slechts Zijn
gebod te volgen, namelijk Hem liefhebben
met geheel ons hart, met geheel onze ziel
en met geheel ons verstand, en onze naas
ten gelijk ons zeiven".
Nauwelijks een jaar later was de maxi-
mum-gasafgifte opnieuw de grens der pro
ductie-capaciteit genaderd, waarom men
besloot tot de bouw van een nieuwe cokes
gasfabriek, die nog eens 25000 m3 gas per
etmaal zou kunnen afleveren. In December
1906 kwam deze fabriek gereed, hetgeen
de totale productie-capaciteit per etmaal
op 65.000 m3 lichtgas bracht. Dat was aan
merkelijk meer dan de toenmalige be
hoefte, maar man had er op gerekend, dat
de vraag naar gas nog aanzienlijk zou toe
nemen. Dit pakte echter anders uit, want
in 1908 richtten Heemstede en Schoten
eigen gasfabrieken op, waardoor een be
langrijk deel van het afzetgebied voor de
Haarlemse fabriek verloren ging. Boven
dien leek het er op, dat het debiet in de
Spaarnestad zelf die immers tot aan
haar toenmalige grenzen volgebouwd was
zijn toppunt bereikt had.
Zo stond het jonge gemeentelijke gasbe
drijf dus rond 1910 voor grote moeilijk
heden, die pas wat verminderden toen de
gemeente Velsen in 1911 bereid bleek, gas
uit Haarlem te gaan betrekken. De buis
van 12 km lengte, die daartoe werd aange
legd, heeft tien jaar lang het Haarlemse
gas naar de IJmond gevoerd totdat, in
1921, ook deze profitabele relatie een einde
nam. Het verlies van het Velseiise afzet
gebied kon echter ten dele goedgemaakt
worden door gasleveranties aan Bloemen
daal, Zandvoort enSchoten, welke
laatste gemeente omstreeks die tijd haar
eigen gasfabriek namelijk weer moest stil
leggen!
Vele van zulke up en downs volgden,
maar ondanks alle tegenvallers en moei
lijkheden (vooral tijdens de beide wereld
oorlogen) is het bedrijf steeds technisch,
commercieel en organisatorisch „bij" ge
bleven. Voortdurend werd de bedrijfs-
outillage gerationaliseerd en de productie
vergroot. Onder leiding van de directeuren
J. Blom (19001916), J. A. A. Ochtman
(19161946), dr. A. I. den Hollander
(19461948) en J. H. Steinkamp (sedert
1948) zijn in de loop der jaren voorts tal van
initiatieven ontwikkeld om het gebruik van
gas te populariseren, door het organiseren
van kookdemonstraties (reeds in 1911 be
gonnen!), het inrichten, van voorlichtings
diensten, showrooms, tentoonstellingen en,
niet te vergeten, het streven naar lagere
gasprijzen en aantrekkelijker tariefsvor-
men als vastrechttarieven, verwarmings
tarieven en dergelijken.
Er is zelfs een tijd geweest, dat men in
dit opzicht wat al te veel voortvarendheid
ontplooide, namelijk toen de gasfabriek en
het electriciteitsbedrijf met dure reclame
campagnes en slagzin-acties („Doe het met
gas" en „Kookt electrisch") tegen elkaar
gingen opbieden om hun producten aan de
man te brengen. Om aan deze kostbare con
currentiestrijd tussen twee gemeentebe
drijven een eind te maken, werden de beide
diensten in 1949 samengevoegd tot het Ge
meentelijk Energiebedrijf onder leiding
van een president-directeur, ir. C. A. Doets,
en twee directeuren, te weten de heren J.
H. Steinkamp (gasfabriek) en ir. J. H.
Kouwenhoven (electrisch bedrijf).
Toen ir. Doets een jaar later ontslag nam
om een functie in het particuliere bedrijf
te gaan vervullen, werd het president
directeurschap opgeheven en de leiding
van het GEB toevertrouwd aan het twee
manschap ir. KouwenhovenSteinkamp,
dat sindsdien in eendrachtige samenwer
king het beheer voerde. Onder hun beleid
is onder meer de nieuwe kraanbaan in het
kolenpark tot stand gekomen en werd
voorts een begin gemaakt met de bouw
van een volautomatische watergasfabriek,
die nog dit jaar gereed komt en die het
mogelijk zal maken, sneller en economi
scher het hoofd te bieden aan piekbelas-
tingen in de gasafname.
Tenslotte geven wij enige vergelijkende
cijfers ter illustratie van de snelle groei dei-
gasfabriek in de afgelopen halve eeuw:
productiecapaciteit per etmaal, 1902
36.000 m3, in 1952: 180.000 m3;
lengte buizennet, 1902 84 km, in 1952:
336 km;
personeelssterkte, 1902: 175 man; in iy52:
242 man (De geringe personeelstoename is
te verklaren uit de mechanisatie, die h
bedrijf in de loop der jaren doormaakte
geplaatste gasmeters, 1902: 4.964 stuks,
in 1952: 41.635 stuks;
geleverd gas, 1903: 6.567.000 m3; in 1951:
43.698.000 m3.