Een halve eeuw gemeente-energie Haarlems eerste centrale begon met achtendertig afnemers Oude Britse fabriek werd een modern overheidsbedrijf Een uiteenzetting over het Christen-spiritualisme Moderne variant op eeuwenoud procédé Vijftig jaar gemeentegas Spirituele genezing 9 Str o omr uil-transacties Eén controleur Stroom en stoom Nieuwe projecten Gas uit steenkool Moeilijke jaren Vernieuwing Te voortvarend Nieuwe ontwikkeling VRIJDAG 31 OCTOBER 1952 Het was een „koffijhuishouder" - namelijk de directie van het Amster damse Krasnapolsky - die rond 1880 het wonder van het electrische licht naar Nederland bracht. Wekenlang had men in „Kras" met geheimzinnige machines en reusachtige kabelrollen lopen zeulen en al die tijd bleef ook de Wintertuin voor het publiek gesloten. Maar toen eindelijk de deuren weer openzwaaiden, ontrolde zich voor de verbaasde stam- en eregasten „een sprookjesachtig tafereel van oogen-verblindende glans en schoon heid, eene zee van stralend goudgeel licht, van electrische gloeipeertjes, dat gansch den Wintertuin herschiep in een zomer-lusthof, welke overgoten wordt door een stralende Julizon". In Haarlem was het, twintig jaar later, eveneens een caféhouder, die zich als kam pioen voor de nieuwe verlichting opwierp. Dat was de exploitant van „De Kroon" op de Grote Markt, die zich in 1901 aanmeldde als de eerste klant voor de toen nog in aan bouw zijnde Haarlemse centrale. Die centrale was, zoals men elders op deze pagina zal lezen, allereerst bedoeld als krachtbron voor de gasafbriek en der halve slechts van bescheiden omvang. Toen zij in de zomer van 1902 gereedkwam als eerste onderdeel van de te stichten Ge meentelijke Lichtfabrieken bestond haar ganse apparatuur dan ook slechts uit twee minuscule stoom-dynamo's van zegge en schrijve 400 kilowatts, waaruit, behalve, de gasfabriek, nog 37 particuliere stroomge- bruikers voorzien werden! Al spoedig echter nam de vraag naar electriciteit toe, zodat het reeds tijdens het beleid van de eerste directeur, de heer J. Blom, noodzakelijk werd, zowel de centrale als het kabelnet drastisch uit te breiden. Die reorganisatie, welke o.m. voorzag in de bouw van een flinke draaistroom-centrale (tot dan toe werd alleen gelijkstroom ge produceerd), een ringnet voor de randge meenten en een diagopaalkabel voor Haar lem-centrum, kreeg in 1912 haar beslag. De nieuwe centrale beschikte daarmee over een turbo-generator van 1000 kW en twee motorgeneratoren van 250 kW elk, maar nauwelijks een jaar later moest de capaciteit opnieuw vergroot worden om aan de behoeften van de Electrische Spoor weg Mij., de ENET-tram en de gemeente Heemstede te kunnen voldoen. Inmiddels had het electriciteitsbedrijf een nieuwe directeur gekregen, namelijk •ir. J. A. Reus, die in de veertig jaren van zijn beleid nog vele turbo-generatoren van steeds hoger vermogen zag komen en gaan. De laatste aanwinsten waren twee „tur- bogens" van 14000 kW elk, welke in 1929 en 1931 in bedrijf kwamen. Tezamen met twee kleinere broeders leveren deze beide kolossen thans een totale capaciteit van 34.000 kW en zelfs dat is soms nauwelijks voldoende om aan de vraag naar kracht en lichtstroom uit Haarlem en omgeving te voldoen. Maar als onze centrale overbelast raakt omdat er b.v. in de „piekuren" meer stroom wordt afgenomen dan zij kan pro duceren, dan is één telefoontje naar de PEGEM en het omzetten van een paar handles voldoende om de zaken weer in het reine te brengen. De PEGEM sluit dan het Haarlemse net aan op een andere centrale, hetzij die in Velsen, in Amsterdam of des noods in West-Duitsland. En een andere keer leent dan de hoofdstad óf IJmuiden weer eens stroom van Haarlem, als men daarginds omhoog zit. Het is duidelijk, dat dit koppelnei-systeem een veel economischer bedrijfsvoering mo gelijk maakt dan een stelsel van gemeente lijke zelfvoorziening. De betrekkelijk lage prijzen, die wij voor onze electriciteit be talen, zijn dan ook mede aan deze vrucht bare samenwerking der centrales te dan ken. De coöperatie in PEGEM-verband da teert van 1922, een jaar dat ook een andere nouveauté bracht, waarbij zowel de afne mers als de gemeentebedrijven zelf gebaat waren: de Incassodienst, opgericht voor de gelijktijdige inning der gas-, electriciteits- en waternota's. Tussen 1927 en 1929 werd ons stroomvoor- zieningsgebied als gevolg van annexaties en grenswijzigingen der randgemeenten uitgebreid tot grote delen van Bloemendaal, Haarlemmerliede, Heemstede, Spaarndam, Schoten en Velsen, hetgeen opnieuw her ziening van de apparatuur noodzakelijk maakte. Uit die tijd dateren dan ook de beide reeds genoemde 14000 kW-generato- ren, wier machtige hartslag heel onze Ken- nemerlandse samenleving draaiende houdt en wier magische energie door één enkele man een eenzame controleur achter een meters-lange schakeltafel gebreideld wordt! Van hieruit stuwt men de geproduceerde electriciteit via de hoogspanningskabels naar de transformatorstations vanwaar zij, omgezet in gebruiksspanning van 220 of 380 Volt, het stadsnet ingaat. En daar ligt zij dan maar geduldig te wachten, tot het ergens iemand lust om te gaan stofzuigen, zijn schemerlamp aan te doen of een kies te laten uitboren, om maar een paar van de duizenden diensten te noemen, die de cen trale aan de Harmenjansweg voor ons ver richten wil. Maar om nog even op onze generatoren terug te komen, wist u, dat die sinds kort behalve stroom ook nog een andere drijf kracht voor onze industrie leveren, name lijk stoom? Die stoom werd vroeger alleen gebruikt om de generator-turbines aan te drijven, waarna hij weer tot water gecon denseerd werd. Enige tijd geleden heeft men echter een gecompliceerde installatie bijgebouwd, die de afgewerkte turbine- stoom omvormt tot normale drijfstoom (die een veel lagere drukspanning moet heb ben) of tot heet water; twee producten die reeds gretig aftrek vinden bij verschillen de fabrieken rond het GEB-terrein en waarvoor nog grotere animo verwacht wordt als het plan tot industrialisatie van de Waarderpolder slaagt. Na het overlijden van ir. Reus werd, be gin 1941, ir. J. J. de Bruin directeur van T)RECIES vijftig faar geleden in October 1902 begon in Haar lem de „verlichte eeuwin de meest letterlijke zin des woorcls! toen ons eerste gemeentelijke gas- en electriciteitsbedrijf onder de doop naam van „Gemeentelijke Lichtfa brieken' van stapel liep. Die naam is lang ter ziele, maar het bedrijf leeft voort,, gezond, goed- geleid en technisch „bij", gelijk het altijd geweest is. Het heet nu het Gemeentelijk Energiebedrijf en omvat onder meer het imposante complex gebouwen en terreinen aan de Har menjansweg, dat men op bovenstaan de foto in vogelvlucht ziet uitgebeeld. En in vogelvlucht ook willen wij u, ter gelegenheid van zijn jubileum, op deze pagina een idee geven van de geschiedenis, de werkwijze en de be tekenis van dit vitale bedrijf in de halve eeuw van zijn bestaan en daar aan tevens onze beste wensen voor 'zijn toekomst verbinden. Proficiat, G.E.B., en nog vele eeuwen! het Electriciteitsbedrijf, een functie die weinigen hem benijd zullen hebben in die moeilijke oorlogsjaren. Ondanks de kolen- schaarste, de maatregelen der bezetters en tal van andere problemen lukte het ir. De Bruin, hét door bomschade gehavende be drijf drie oorlogsjaren lang gaande te hou den, totdat medio 1944, door het uitblijven der steenkolen, de stroomlevering gestaakt moest worden, behoudens die aan zieken huizen en vitale diensten. Tegen het einde van de oorlog heeft een ander initiatief van ir. De Bruin tot het inrichten van twee drijvende noodcentrales geleid, welke goe de diensten bewezen hebben in de donkere dagen kort voor de bevrijding. Pas onder het directoraat van ir. De Bruin's opvolger, ir. C. A. Doets, kon in het najaar van 1946 de Haarlemse centrale zelf weer aan de electriciteitsproductie deelnemen en dat was dan nog voornamelijk te danken aan de hardnekkigheid, waarmee laatstgenoem de de Haagse autoriteiten belegerd had om kolentoewijzingen los te krijgen. Ir. Doets, die ook nog korte tijd de titel van presi dent-directeur van het in 1949 gefuseerde Gemeentelijk Energiebedrijf voerde, aan vaardde in datzelfde jaar een functie in het particuliere bedrijf in Leerdam. Sindsdien voeren de beide directeuren ir. J. H. Kouwenhoven (electriciteitsbedrijf) en J. H. Steinkamp (gasfabriek) gezamen lijk het beheer over de G.E.B.-combinatie. Samen hebben zij de belangrijkste projec ten voorbereid die sindsdien ter rationali sering van het bedrijf zijn uitgevoerd of in studie genomen, en tezamen overwegen zij nu ook weer nieuwe technische en admi nistratieve verbeteringen in de gas- en stroomvoorziening van onze contreien, op dat het G.E.B. ook in de volgende halve eeuw in ieder opzicht „bij de tijd" zal blij- WAT gebeurt er nu eigenlijk allemaal in die Haarlemse gasfabriek, voordat haar vluchtige product suizelend uit uw keukencomfoortje komt stromen? Aan het principe der gasbereiding is maar weinig veranderd sinds Becker bijna drie eeuwen geleden in zijn primitieve re torten het eerste „koolgas" maakte; aan de apparatuur echter des te meer. De grondstof, steenkool, wordt per schip van de mijnen aangevoerd. De lossing van deze schepen bij de gasfabriek geschiedt door electrisch gedreven kranen, die met één hap van hun geweldige kaken tonnen steenkool tegelijk uit de scheepsruimen sleuren en in de kolenbreker deponeren, die het „zwarte goud" tot handzamer brok ken kraakt. Via een laadtrechter komt de steenkool dan in de wagentjes van een automatische transportbaan, waarlangs zij, hoog boven het fabrieksterrein naar de opslagplaatsen glijdt. Daar „droppen" de wagentjes hun last op de bergen steenkool, die hier al tijd als reserve-voorraad aanwezig zijn voor het geval de kolenaanvoer door vorst of andere storingen stagneert. NORMALITER echter' gaan de kolen van hier zonder lang antichambreren naar de zogenaamde „schuine kamerovens", waarin de gasproductie een aanvang neemt. Die ovens zijn smalle, metershoge verticale sleuven (met een sterk hellende bodem) tussen dikke vuurvaste wanden. Elk van die sleuven krijgt per etmaal een lading van zeven ton steenkool, wordt dan afgesloten van de lucht en vervolgens door de eronder gelegen generator-vuren ver hit, waarbij de steenkool uiteenvalt in koolgas en een koolstof rijk residu, dat wij kennen onder de naam van cokes. Bij deze z.g. droge destillatie ontstaan bovendien waardevolle bijproducten als teer en ammoniak. Vierentwintig uur duurt dit verhittingsproces, dan gaan de ovens open en kan de gloeiende, samengeklon terde cokesmassa langs de schuine oven bodem naar buiten glijden, waar zij ge koeld en gebroken wordt. Een groot deel van die cokes gebruikt de gasfabriek zelf weer, de rest wordt als huisbrand en in dustriecokes verkocht. Het vrijgekomen ruwe koolgas is inmiddels reeds tijdens de verhitting in de oven door buizen ontweken naar een waterput, waarin het gekoeld wordt en een eerste zuivering ondergaat. Hier worden de meegevoerde koolteer- en ammoniakdampen neergesla gen, terwijl het gas ter verdere afkoeling naar een condensor geleid wordt. In het buizenstelsel van dit apparaat slaat uit het gasmengsel opnieuw teer en voorts naphta- line neer. VIA een zuigperspomp, de z.g. exhauster, wordt het gas daarna uit de conden sors gezogen en naar andere zuiverings toestellen gestuwd, waar de laatste resten teer, ammoniak en naphtaline worden uitgewassen en tenslotte wordt het door kisten met ijzeraarde gevoerd, dat de vluchtige cyaan- en zwavelverbindingen in het gasmengsel in vaste stoffen omzet. Via een meetinstallatie komt het zuivere gas nu in de gashouders, waar het gemengd wordt, o.a. met watergas, en dan gereed is voor de distributie. Voor het de leidingen ingaat, passeert het tenslotte nog een com pressor, om het gas die extra-clruk te geóèn, die nodig is om uw fornuis, üw gas haard of uw geijser hun werk naar beho ren te laten vervullen. Uen ik, die de wonderen der moderne techniek bij wijze van spreken met de moe dermelk ingedronken hebben, wij kunnen ons nog maar nauwelijks voorstellen, dat onze voorouders zich eens in opperste verbazing de handen ineensloegen bij het zien van een simpel gaspit je. En toch is het niet eens zo heel lang geleden, dat in Londen, langs één zijde van de befaamde Pall Mali, het eerste rijtje gaslantaarns ontstoken werd een schouwspel dat wekenlang de „topic of the day" was in de Engelse hoofdstad en dat avond aan avond duizenden naar de Mali lokte. Dat ge beurde in het jaar 1807 en daarmee was de zegetocht van het gaslicht begonnen. Luttele jaren later was de petroleumlamp reeds bijna overal ter wereld verdrongen door het gloeikousje, dat bijna een eeuw lang licht in de duisternis zou brengen totdat het, aan het begin van onze eeuw, op zijn beurt het veld moest ruimen voor de electrische gloeilamp. Met dat al duurde het nog jaren voor de nieuwe gasverlichting ook in ons land, in gang vond. Amsterdam had omstreeks 1830 de primeur en in 1837 volgde ook onze stad, die toen de Imperial Continental Gas Association een contract gaf voor de leve ring van „koolgas". Bijna zestig jaar lang heeft die Engelse maatschappij onze con treien van lichtgas voorzien, eer Haarlems vroede vaderen tot de conclusie kwamen, dat men deze bron van inkomsten beter zelf kon exploiteren. En op Sinterklaas avond van het jaar 1902 ging de kogel eindelijk door de kerk, toen de gemeente raad het voorstel tot stichting van een eigen „lichtfabriek" goedkeurde en het daartoe benodigde crediet van 3,5 millioen gulden voteerde. In die begrotingssom voor die dagen een astronomisch bedrag! waren be grepen alle kosten voor aankoop van ter rein en machines, voor de bouw der fabrie ken en werkplaatsen en voor de aanleg van een nieuw buizennet. En dan bleef er nog genoeg over voor een flink bedrijfs kapitaal en voor de inrichting van een eigen electrische centrale, die in hoofdzaak tot taak zou hebben, de krachtstroom te leveren, welke de gasfabriek voor het aan drijven van haar kolentransportinrichting behoefde. Van de resterende stroompro- ductie zouden dan particulieren en indus triëlen in Haarlem kunnen mee profiteren, aldus de motivering van het raadsbesluit. Onder persoonlijke leiding van de eerste directeur, de heer J. Blom, werd reeds in Januari 1901 een begin gemaakt met de bouw der „Gemeentelijke Lichtfabrieken" en ondanks tegenvallers als langdurig slecht weer en stakingen was het hele com plex al in de zomer van 1902 „onder de kap". Er was grote spoed achter de zaken ge zet, omdat het nieuw te bouwen café „De Kroon" op de Grote Markt te kennen had gegeven, wel stroom van de nieuwe cen trale te willen betrekken, mits die stroom niet later dan per 1 Augustus 1902 ge leverd zou kunnen worden. Op die eerste Augustus kon de centrale inderdaad draaien. Maar „De Kroon" bleef die dag toch verstoken van electrisch licht, omdat het café zelf, tengevolge van een staking der bouwvakarbeiders, niet op tijd gereed was. drijf geopend en stroomde het eerste ge meentegas door de leidingen, die echter dringend uitbreiding behoefden om met spoed een zo groot mogelijk aantal nieuwe gasgebruikers te kunnen aansluiten. Het succes van de gemeentelijke onder neming hing namelijk in de eerste plaats af van een snelle verhoging van het gasdebiet en daarom werd het oude ICGA-net direct met een nieuwe ringleiding en een groot aantal muntmeterleidingen uitgebreid. De aanleg daarvan kostte grote sommen gelds, maar al spoedig bleek, dat die goed belegd waren. Want reeds in de loop van 1903 overtrof het aantal nieuwe aansluitingen verre de verwachtingen en in 't jaar daar op moesten al vier nieuwe gasovens bij gebouwd worden. De bedrijfsuitkomsten waren dat jaar zo goed, dat ook de arbeids- condities van het personeel aanzienlijk ver beterd konden worden. De weeklonen der lantaarnopstekers bijvoorbeeld sprongen toen zomaar ineens van 3,75 op 5,50, hetgeen volgens een raadslid uit die dagen „een bedenkelijk hoge salariëring" was. ven, een zorg die bij hen in goede handen is. Hoe ons electriciteitsbedrijf zich ontwik kelde sinds 1902 moge blijken uit de vol gende cüfers: 1902 1952 Vermogen 400 kW 34.000 kW Personeel liman 213 man Kabelnet (1903) 70 km 475 km Aansluitingen 37 43.661 Stroomverk. kWh ('03) 253.150 69,393,800 Inmiddels was ook de gasfabriek zelf haar voltooiing genaderd en einde 1902 moest de Imperial Continental, na een gas- heerschappij van zestig jaren, haar biezen pakken, nadat zij eerst nog haar gehele buizennet en verdere outillage aan de nieuwe Lichtfabrieken had overgedaan. Op de laatste dag van dat jaar werd het be- De vol-automatische kolentransporteur die men hieronder ziet, is de trots van het G.E.B. Van hier wordt de steenkool uit de scheepsruimen naar de overdekte opslagplaats (niet op de foto te zien) of naar het open kolenpark op de voor grond vervoerd. 99 99 De laatste jaren valt een nog steeds toe nemende belangstelling te constateren voor de rol, die de geestelijke krachten van de mens en buiten de mens spelen in het proces van het stoffelijk welzijn. De heling van storingen in het lichaam door middel van de geest heeft in verschillende vormen en onder auspiciën van verschil lende prominenten zoveel successen ge boekt, dat niet langer mag worden vol staan met aan de medische wetenschap het „alleenrecht voor genezingen" toe te kennen, al blijft uiterste voorzichtigheid geboden bij het aanvaarden van genezings hulp van niet-wetenschappelijke mensen. Dat er echter buiten de wetenschap een op religieuze overtuigingen gebaseerde ge nezingskracht kan worden werkzaam ge maakt, lijkt echter genoegzaam aange toond en daarom willen wij hieronder ie mand aan het woord laten, die in zijn jarenlange praktijk als verbreider van de these der „spirituele genezing" in Haarlem bekendheid en vertrouwen heeft verwor ven. De heer H. C. L. v. d. Laan, een der leiders van het christen-spiritualistisch centrum „De Grotere Wereld", vertelt in onderstaande beschouwing, die ontleend is aan een door de heer Van der Laan ge houden lezing, een en ander over zijn er varingen en zijn zienswijze. „Het toenemende debat over de spiri tuele genezingsmethodes is van zeer groot belang voor de gehele lijdende mensheid. De medische wetenschap is temidden van haar gigantische vorderingen opgeschrikt door spirituele genezingen van kwalen, die zij als ongeneeslijk had verklaard. Zij is steeds biijven zoeken naar de aard der uitwendige verschijnselen, de wetten en elementen van de stoffelijke, zintuiglijke, waarneembare wereld en weigert tot nu toe vrijwel alles te aanvaarden, wat niet op wetenschappelijke wijze kan worden verklaard. De medische wetenschap heeft het oneindig waardevoller terrein van de geest volkomen genegeerd. Naast de wetenschappelijke behandeling van zieken door artsen is een onweten schappelijke behandeling ontstaan, name lijk door magnetische en spirituele metho des. De spirituele methode kenmerkt zich door gebedsgenezing en de zogenaamde behandeling op afstand. De spirituele ge nezingsmethode is niet het monopolie van een groep als de Christen-Spiritualisten, doch kan ook geschieden in de kring van Brahmanen, Mohammedanen, Katholie ken, Joden, Methodisten, Christian Scien tists, enzovoort, omdat alle religieuze ge meenschappen diensten houden waarin gebeden wordt voor genezing van zieken. De R.K. kerk schrijft geconstateerde gene zingen in Lourdes bijvoorbeeld toe aan de directe tussenkomst van God, als verhoring van gebed. De Christen-Spiritualistische beweging houdt genezingsdiensten, waay om herstel gebeden wordt. Wij hebben begrepen dat voor het genezen van zieken één factor in ;?der geval onmisbaar is, namelijk het ge- bed, een geconcentreerde gedachtekracht j die wordt uitgezonden. Alles wat in de schepping gebeurt, is het resultaat van een zekere wet, van krachten die door een wet beheerst wor den. Niets gebeurt bij toeval of per on geluk, doch alles is ingepast in een gigan tisch, gereglementeerd plan. Dat plan is voor alles en allen gelijk. Er is geen apart plan voor de Katholieken of de Hindoes of de Christen-Spiritualisten. Als er een spirituele genezing tot stand komt, zijn bepaalde krachten in werking gesteld die onderworpen zijn aan een wet. Deze krach ten worden in werking gesteld door de geconcentreerde uitzending van een ge dachte-kracht. Doordat ziekten en kwalen van verschil lende aard spiritueel genezen blijken te kunnen wórden, moet men een hoog ont wikkelde intelligentie veronderstellen, die zoveel kennis van de wisselwerking tussen geestelijk en stoffelijk heeft vergaard, dat geen enkele medicus op aarde ooit zo ver komen zal. Mijn overtuiging is dat in hoger sferen geestelijke leiders door moeizame evolutie die kennis hebben vergaard en bereid zijn, haar toe te passen wanneer er op aarde „om gebeden" wordt. Deze hoog-geëvolutionneez-de geesten vangen de uitzending van geconcentreerde gedachtekrachten op en zijn in staat de juiste geestelijke kracht tot genezing aan te wenden". De heer Van der Laan herinnert dan aan zijn waarnemingen tijdens genezingsdien sten, waarbij hij in helderziendheid deze geestelijke leiders bespeurde en geeft een beschrijving van zijn ervaringen tijdens genezingsdiensten van het Christen-Spiri tualistisch Centrum. Hij spreekt als zijn overtuiging uit dat het Christen-Spiritua- lisme zich steeds meer zal verbreiden, om dat het geen moeilijke studie vereist en geen gecompliceerde vraagstukken voor legt, doch het stoffelijk verstand op de achtergrond dringt en de mens slechts volledige overgave aan God oplegt om wonderbaarlijke resultaten mogelijk te maken. De heer Van der Laan herinnert dan aan de genezingsdienst van de Engelsman Harry Edwards in het Haarlemse concert gebouw, wiens kracht hij toeschrijft aan de hulp van in hoger sferen vertoevende artsen en chirurgen, die door hun vergees telijking grotere wijsheid hebben gekregen en in hun liefde voor de mensheid zich via menselijke instrumenten tot de lijdenden op aarde richten om te helpen. De heer Van der Laan vervolgt „Ik hoop de overtuiging te verbreiden dat er buiten de harde, stoffelijk waarneembare we reld, waarin zoveel strijd, disharmonie en leed heersen, een andere wereld bestaat, de wereld van de geest, waaruit wij allen zijn voortgekomen en waarnaar wij zullen terugkeren. Wij hebben, hoe klein wij ook zijn, allen onze betekenis in Gods schep ping. Wij worden gebruikt als instrumen ten in Zijn plan. Wij hebben slechts Zijn gebod te volgen, namelijk Hem liefhebben met geheel ons hart, met geheel onze ziel en met geheel ons verstand, en onze naas ten gelijk ons zeiven". Nauwelijks een jaar later was de maxi- mum-gasafgifte opnieuw de grens der pro ductie-capaciteit genaderd, waarom men besloot tot de bouw van een nieuwe cokes gasfabriek, die nog eens 25000 m3 gas per etmaal zou kunnen afleveren. In December 1906 kwam deze fabriek gereed, hetgeen de totale productie-capaciteit per etmaal op 65.000 m3 lichtgas bracht. Dat was aan merkelijk meer dan de toenmalige be hoefte, maar man had er op gerekend, dat de vraag naar gas nog aanzienlijk zou toe nemen. Dit pakte echter anders uit, want in 1908 richtten Heemstede en Schoten eigen gasfabrieken op, waardoor een be langrijk deel van het afzetgebied voor de Haarlemse fabriek verloren ging. Boven dien leek het er op, dat het debiet in de Spaarnestad zelf die immers tot aan haar toenmalige grenzen volgebouwd was zijn toppunt bereikt had. Zo stond het jonge gemeentelijke gasbe drijf dus rond 1910 voor grote moeilijk heden, die pas wat verminderden toen de gemeente Velsen in 1911 bereid bleek, gas uit Haarlem te gaan betrekken. De buis van 12 km lengte, die daartoe werd aange legd, heeft tien jaar lang het Haarlemse gas naar de IJmond gevoerd totdat, in 1921, ook deze profitabele relatie een einde nam. Het verlies van het Velseiise afzet gebied kon echter ten dele goedgemaakt worden door gasleveranties aan Bloemen daal, Zandvoort enSchoten, welke laatste gemeente omstreeks die tijd haar eigen gasfabriek namelijk weer moest stil leggen! Vele van zulke up en downs volgden, maar ondanks alle tegenvallers en moei lijkheden (vooral tijdens de beide wereld oorlogen) is het bedrijf steeds technisch, commercieel en organisatorisch „bij" ge bleven. Voortdurend werd de bedrijfs- outillage gerationaliseerd en de productie vergroot. Onder leiding van de directeuren J. Blom (19001916), J. A. A. Ochtman (19161946), dr. A. I. den Hollander (19461948) en J. H. Steinkamp (sedert 1948) zijn in de loop der jaren voorts tal van initiatieven ontwikkeld om het gebruik van gas te populariseren, door het organiseren van kookdemonstraties (reeds in 1911 be gonnen!), het inrichten, van voorlichtings diensten, showrooms, tentoonstellingen en, niet te vergeten, het streven naar lagere gasprijzen en aantrekkelijker tariefsvor- men als vastrechttarieven, verwarmings tarieven en dergelijken. Er is zelfs een tijd geweest, dat men in dit opzicht wat al te veel voortvarendheid ontplooide, namelijk toen de gasfabriek en het electriciteitsbedrijf met dure reclame campagnes en slagzin-acties („Doe het met gas" en „Kookt electrisch") tegen elkaar gingen opbieden om hun producten aan de man te brengen. Om aan deze kostbare con currentiestrijd tussen twee gemeentebe drijven een eind te maken, werden de beide diensten in 1949 samengevoegd tot het Ge meentelijk Energiebedrijf onder leiding van een president-directeur, ir. C. A. Doets, en twee directeuren, te weten de heren J. H. Steinkamp (gasfabriek) en ir. J. H. Kouwenhoven (electrisch bedrijf). Toen ir. Doets een jaar later ontslag nam om een functie in het particuliere bedrijf te gaan vervullen, werd het president directeurschap opgeheven en de leiding van het GEB toevertrouwd aan het twee manschap ir. KouwenhovenSteinkamp, dat sindsdien in eendrachtige samenwer king het beheer voerde. Onder hun beleid is onder meer de nieuwe kraanbaan in het kolenpark tot stand gekomen en werd voorts een begin gemaakt met de bouw van een volautomatische watergasfabriek, die nog dit jaar gereed komt en die het mogelijk zal maken, sneller en economi scher het hoofd te bieden aan piekbelas- tingen in de gasafname. Tenslotte geven wij enige vergelijkende cijfers ter illustratie van de snelle groei dei- gasfabriek in de afgelopen halve eeuw: productiecapaciteit per etmaal, 1902 36.000 m3, in 1952: 180.000 m3; lengte buizennet, 1902 84 km, in 1952: 336 km; personeelssterkte, 1902: 175 man; in iy52: 242 man (De geringe personeelstoename is te verklaren uit de mechanisatie, die h bedrijf in de loop der jaren doormaakte geplaatste gasmeters, 1902: 4.964 stuks, in 1952: 41.635 stuks; geleverd gas, 1903: 6.567.000 m3; in 1951: 43.698.000 m3.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1952 | | pagina 13