Kerk en Statistiek
Dertien Belgische schilders
„De Rijpin Bloemendaal
Een monument voor Couperus
ZATERDAG 8 NOVEMBER 1952
3
Schoonheid in Haarlem en omgeving
Veiling der bibliotheek van
dr. F. W. T. Hunger
Geen radio-programma's
in nieuwsbladen
Prins kreeg Columbiaanse
onderscheiding in Bogota
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Verzamelde werkenuniek en groots
Lagere omzetbelasting
voor tijdschriften
Dr. W. Ploegsma voor
gedragen als eerste directeur
Heringa Wuthrich
HAARSHOW 5th AVENUE OF NEW-YORK
£ouis JUèxCotr
KERKELIJK LEVEN
Van de Bloemendaalseweg af gezien ligt het huiten „de Rijp" half aan het
onttrokken door het zware geboomte dat op het voorterrein staat.
oog
„De Rijp" is een der weinige buitens van
Bloemendaal uit de 18e eeuw daterend, die
nog in tact gebleven zijn. Maar die om
schrijving „in tact" moet hier met het be
kende korreltje zout genomen worden,
want de jaren na 1940 hebben meer dan
dubbel geteld. Eerst zijn de Duitsers er ge
komen en na de bevrijding werd het huis
door een groot aantal uit Indonesië gere
patrieerde gezinnen bewoond.
Wel deelden wij in de loop van het vorige
jaar mede dat „De Rijp" door de diaconie
van de Ned. Hervormde Kerk in Haarlem
was aangekocht, om daarin een tehuis voor
ouden van dagen te openen, maar tot uit
voering van dit plan is het tot heden niet
gekomen. Voor het behoud van het huis is
dit jammer, want het bewonen door ver
scheidene gezinnen brengt natuurlijk extra
slijtage mee, terwijl er niet de nodige aan
dacht aan het onderhoud wordt besteed.
Daarom is „De Rijp" niet meer het fraaie
wei-verzorgde buiten uit de tijd dat de
familie Stoop het bewoonde.
Maar laten wij ons eerst even in de histo
rie gaan verdiepen. „De Rijp" is ontstaan
uit twee blekerijen, de Grote en de Kleine
Mol. De Mollaan, die de Noordgrens van
het bosterrein van „De Rijp" vormt, dankt
daaraan haar naam. Toen in de 18e eeuw
de bloeitijd der blekerijen in deze streek
was afgelopen, kocht een vermogend in
woner van Haarlem. De Rijp geheten, deze
blekerijen en liet die tot een buiten ver
bouwen. Dit heeft hem ongetwijfeld veel
geld gekost, want aan het inwendige van
het huis is zeer veel zorg besteed. Niet al
leen zijn er veel kamers met een bijzondere
betimmering, maar al het overige is naar
die aard: eiken trappenhuizen, glas-in-lood
ramen, veel tegels, enzovoort. Wat moet
het een weelde zijn geweest om zo'n huis
te kunnen bewonen en dan de beschikking
te hebben over het personeel om het te
onderhouden en voor het huishouden te
zorgen! Het is te verklaren dat in deze
eeuw het ene buiten na het andere ver
dwenen is, want zo'n huis is nu immers
heel moeilijk te financieren.
We geven hier een foto van de muziek
zaal op de le étage. Op dit ogenblik dient
deze als woonkamer voor een der vele ge
zinnen die „De Rijp" bevolken. De sala
mander met het huiselijke waterketeltje op
de voorgrond werkt storend. Maar toch
krijgt men nog wel een indruk van de
weelde. De betimmering der zaal is crème,
terwijl de versieringen (emblemen der mu
ziek) in goud zijn uitgevoerd.
Tenslotte geven wij ook een foto van het
theehuis dat aan de Bloemendaalseweg
staat. Dit is een typisch bouwsel uit de 18e
eeuw. Helaas heeft het veel geleden door
dat de Duitsers er in de oorlogsjaren een
mitrailleursnest in hadden gemaakt.
Tenslotte keren wij weer naar het heden
ADVERTENTIE
Een hlyvend bexit
Horlogerie ten Boom
Barteljorisstr. 19 Haarlem, Tel. 11541
Firma W. Voet en Zonen,
Anegang 15 Haarlem, Tel. 10574
Gisteren werd door het Internationaal
Antiquariaat te Amsterdam onder grote be
langstelling, ook van buitenlandse zijde, de
botanische bibliotheek geveild van wijlen
dr. F. W. T. Hunger. De opbrengsten van
enkele der belangrijkste werken waren: de
eerste druk van Clusius' „Exoticorum libri
decern", gedrukt door de schoonzoon van
Plantijn, de geleerde Rafelingen, in 1605,
met een opdracht van de toen 80-jarige
Clusius aan Daniel Heynsius, f 1525.-. De
„Rariorum plantarum historia" van 1601,
ook van Clusius, afkomstig uit de biblio
theek van Caspar Commelin, met diens
handtekening op het titelblad, f 340.-. De
eerste druk van Dodonaeus' „Cruyde-
boeck" van 1554 vond een koper voor
f 1945.-. De tweede druk, van 1563, werd
genoteerd voor f 700.-. Een vroege Franse
uitgave en de eerste Engelse editie brach
ten respectievelijk f 500.- en f 490.- op.
Veel belangstelling bestond er ook voor de
werken van Matt. Lobelius in de folio
uitgaven van Plantijn, waarvan de prijzen
varieerden tussen f 200.- en f 300.-. Het
beroemde Amboinese Kruidenboek van
Rumphius in 7 delen en in zeer fraaie
band ging van de hand voor f 900.-. De
Flora Javae van Blume met 225 buitenge
woon mooie gekleurde platen werd ver
kocht naar Engeland voor een bedrag van
f 890.-.
terug. Of liever we richten de blik in de
toekomst. Het zou jammer zijn als ook het
buiten „De Rijp" ging verdwijnen. Maar
als het de bedoeling is om het te behouden,
zal er toch weldra een einde moeten komen
aan de tegenwoordige manier van bewo
nen. En dan moet er ook geld beschikbaar
zijn om de schade die in het huis en op het
terrein is aangericht, te herstellen. Eerst
daarna zal „De Rijp" aan zijn nieuwe be
stemming, een tehuis te bieden aan ouden
van dagen, kunnen beantwoorden.
C. J. van T.
Het gerechtshof te Leeuwarden heeft
arrest gewezen in het geding tussen de
vier grote radio-omroepverenigingen en de
uitgeefster van een in Meppel verschij
nend nieuwsblad. De omroepverenigingen
staan op het standpunt, dat dagbladen wèl
de radio-programma's mogen publiceren,
maar de nieuwsbladen, die niet dagelijks
verschijnen, niet. De Asser rechtbank ver
oordeelde de uitgeefster in Meppel, die dat
wel had gedaan, tot een dwangsom van
f 100, per verschijnend" nummer, indien
zij zich niet aan het vonnis zou houden.
De uitgeefster ging van dit vonnis in ho
ger beroep. Het gerechtshof te Leeuwar
den heeft dit beroep verworpen en het
vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Prins Bernhard is te Bogota de gast ge
weest van de President van de republiek
Columbia en diens echtgenote. Op een
gala-diner ten paleize Is de Prins onder
scheiden met „Het Kruis van Boyaca".
Onder zeer grote belangstelling heeft
Prins Bernhard in Bogota, waar te zijner
ere grote feesten werden gehouden, een
krans gelegd bij het standbeeld van Simon
Bolivar. Donderdag bracht hij een bezoek
aan de goed onderhouden residentie van
deze nationale held, waar hij tal van kunst
voorwerpen bezichtigde.
Donderdagmiddag vertoefde Prins Bern
hard in de woning van de Nederlandse ge
zant, de heer G. M. Byvanck, waar een
receptie voor de Nederlandse kolonie werd
gehouden. Een dertigtal in Bogota en om
geving wonende Nederlanders, van wie
velen een reis van honderden kilometers
hadden gemaakt, werd aan de Prins voor
gesteld.
Des avonds heeft Prins Bernhard tijdens
een bal voor 600 personen in het „Palacio
San Carlos" een aantal Columbianen on
derscheiden.
Een kijkje in de muziekzaal.
In hoeverre de dertien Belgische schil
ders, wier werken tot 30 November in het
Stedelijk Museum te Amsterdam te zien
zijn, als representanten van de huidige
stand der schilderkunst bij onze Zuider
buren beschouwd kunnen worden, kan ik
niet beoordelen. In België was het ook
vóór de laatste oorlog al moeilijk om pre
cies te weten te komen welke stromingen
en bewegingen er in de schilderkunst
plaats hadden. De oorzaak hiervan lag voor
een deel in het feit dat het kunstleven in
België niet in zo'n sterke mate als bij ons
in de hoofdstad is geconcentreerd. Niet al
leen de Vlaams-Waalse controversen, maar
ook de sterke tegenstellingen der Vlaamse
steden onderling, speelden hierbij een rol.
De schilders, die nu in Amsterdam expo
seren, zijn echter voor het merendeel uit
Brussel afkomstig en hierin ligt misschien
de verklaring van het feit dat de nadruk
op het intellectualistische surrealisme en
op het abstracte is komen te liggen. Het
krachtige Vlaamse expressionisme van De
Smet, Frits van den Berge en Permeke, het
satyrisch-fantastische fenomeen Ensor en
het naief vertellend realisme van Tytgat
zal nog wel enige tijd het algemeen beeld
van de Belgische kunst blijven bepalen.
Onder geen van de nu naar voren ge
brachte kunstenaars, met uitzondering van
Brusselmans, vindt men een figuur die
voortzet of in nieuwe vormen gestalte geeft
wat wij tot dusver als het meest typische
en levenskrachtige der Belgische kunst er
kenden. De Freudiaanse kermisvertoning
van Delvaux mag dan iets weerspiegelen
van de bizarre opzichtigheid en zucht tot
theatrale effecten, die óók kenmerkend
voor de Belgen zijn, diens schilderijen zijn
toch zowel schilderkunstig als psycholo
gisch bezien veel te schraal en te steriel
om als karakteristiek te gelden.
Twee generaties
De gedachte om het werk van de thans
68-jarige Brusselmans bij dit gezelschap
„jongeren" onder te brengen, biedt een
uitstekende gelegenheid om het werk der
twee generaties te vergelijken. Brussel
mans, enerzijds sterk verbonden met het
Vlaamse expressionisme, heeft inplaats van
dit expressionisme uit te buiten, er op
voortgebouwd. Het Brabantse landschap
en zijn eigen binnenhuis boden hem vol
doende stof om er zijn synthetisch opge
bouwde schilderijen uit te componeren.
Een soms zwaarmoedig sentiment blijft
voelbaar in de overigens uiterst heldere en
weloverwogen samenstelling zijner schilde
rijen. Dat de jongeren hem zien als trait
d'union tussen hun eigen streven naar syn
these en het expressionisme is niet zo
vreemd.
De tendenz om de natuur als uitgangs
punt niet geheel los te laten is ook zicht
baar in de schilderijen van Cobbaert en
zelfs in de bijkans ornamentale vlakvul
lingen van Alechinsky. Men mag tegen de
doeken van deze laatste inbrengen, dat er
geen besloten compositie aan ten grondslag
ligt. en men dus zonder bezwaar dit „orna
ment" in alle richtingen zou kunnen door
zetten, dit neemt niet weg dat Alechinsky
uiterst sensibel voor de kleurwaarde en
voor de materie is, waardoor hij het be
staat om in de beschouwer een vreugdig
gevoel te wekken. Vooral zijn schilderij
„Hoge grashalmen" heeft een heldere, rijke
klank.
De schilderijen van René Guiette signa
leren we hier nog om het wonderlijke ef
fect van het afwisselend zanderig-ruwe en
glad-gepolijste oppervlak. Er is veel raffi
nement in dit werk, dat hier en daar herin-
LAAT ONS vóór alles dit feit, dat zonder overdrijving een gebeurtenis mag worden
genoemd in de geschiedenis van ons nationaal geestelijk leven, vastleggen voor
het nageslacht: dat voor het eerst een zo respectabel getal uitgevers (zeven
namelijk*), bezield blijkbaar door één en dezelfde wens, met vereende kracht en
terzijdestelling van eigen belangen een monument heeft opgericht voor een der
grootste, zo niet dé grootste, van onze moderne romanschrijvers. Een monument,
niet in steen, maar in zijn, in ónze taal; niet naar een uiterlijke beeltenis, maar in
een uitgave van het werk zélf, deze schrijver waardig; niet om het met eerbetoon bij
te zetten in het panopticum der grote vergetenen, maar om het een duurzame plaats
te verzekeren in het levende hart van het volk,'als één der waardigste en één der
schoonste geschenken, die het aan de Nederlandse romankunst te danken heeft
het monument van Louis Couperus' Verzamelde Werken. Met het verschijnen van
Deel VI daarvan, als eerste in de reeks van twaalf, is een onvolprezen begin ge
maakt met de uitvoering van een uniek en groots plan: Couperus te doen herleven,
en nu voor goed, als een nationaal bezit; Couperus te doen herlezen, nu en later, als
degene die hij was: een episch prozaïst van de eerste rang, „die schreef Top Naeff
terecht „in zijn persoon de hele Nederlandse litteratuur releveerde".
Uniek en groots, beide. Uniek van
opzet en uitvoering. Groots waar het
een zo veelzijdig, zo brillant, zo beto
verend en voor zijn en ónze tijd repre
sentatief werk betreft dat, ten dele ver
geten, ten dele nauwelijks gekend, weer te
midden van ons zal zijn, dertig jaar on
geveer na de dood van de schrijver, en
gaat spreken met onverminderde gratie,
met onaantastbaar gebleken sprankeling
en met dezelfde drift. „de drift waar-
mé? hij geschreven heeft, donker en som
ber, maar van een geweldige kracht", al
dus de woorden waarmee Couperus door
Marsman werd herdacht., tien jaar na zijn
door, in de tijd dus waarin de onvermijde
lijke stilte om zijn werk on's+ond, die aan
een herontdekking vooraf blijkt te moeten
gaan.
In de „dronkemanstijd" van de Nieuwe
Gids mag Kloos hèm de Tachtiger van
herkomst, maar desondanks de zich in
gedurige „metamorfose" tot een hoogte van
Europees peil ontwikkelende romancier
in een scheid-vers hebben gehoond als
„zoet, zelfvergenóeglijk kind Couperus",
Hollandse deugdzaamheid en nuchterheid
mogen voor zijn „Oosterse praalzucht",
zijn hedonisme, zijn heidendom en fatalis
me, voor ziin determinisme en dandy-isme,
voor al zijn onhollandse kwaliteiten de
neus hebben opgetrokken, miskend was
Couperus allerminst. Hij werd gelezen en
zelfs vertaald, hoewel het niet het gaafste
van zijn hand is geweest, dat. de grootste
populariteit genoot. Want niet dat hij ge
lezen werd en wordt is beslissend voor de
onvergelijkelijke plaats, die hij in onze
moderne letteren inneemt. „De vraag"
schreef Marsman destijds „mag worden
gesteld of hij góéd is gelezen, met ont
vankelijkheid, liefde en begrip".
Couperus goed lezen
Couperus góéd lezen dat. wil zeggen
hem telkens anders ontmoeten, telkens an
ders door hem betoverd worden, onder de
bekoring geraken van zijn joyeuze spel
met verrukkelijke levensarabesken en zich
onder de doem gevoelen van het noodlot,
dat het mensenbestaan,, een mensenge
meenschap ,een cultuur, onontkoombaar
overkoepelt: de doem van het verval, het
onherroepelijk voorbijgaande de doem
van de dood. Couperus met ontvankelijk
heid, liefde en begrip lezen, dat betekent
in die telkens andere de éne herkennen,
die zo ontzaglijk veel van de dingen des
levens hield, omdat ze zo oneindig kwets
baar en broos, zo tragisch kortstondig zijn,
in het kleine en in het grote. Men kan op
de rossinant van een ontembaar idealisme
uittrekken om de levenssphinx te ont
raadselen en zich Don Quichotte noemen,
men kan Couperus heten, langoureus de
benen strekken in de midzomerloomte en
in stilte „zijn slanke vingers blauw schrij
ven" om met alle ernst van het schrijf-
spel, met. alle spel-kunst van de schrijvers-
ernst de levensvijand te bezweren: de ver
gankelijkheid. de dood hoe dan ook ge
naamd zullen beiden, Don Quichotte en
Couperus, ridder en „dandy", elkaar er
gens in de eenzame gebieden van de wee
moed ontmoeten en herkennen: als hi-
In een nader verslag van de Tweede
Kamer over het wetsontwerp tot wijziging
van de Omzetbelasting ten aanzien van
tijdschriften hebben enkele Kamerleden
voor tijdschriften een gelijke heffing als
voor boeken bepleit.
De minister van Financiën heeft tihans
bij nota van wijziging voorgesteld de le
vering van tijdschriften in de kleinhandel
van omzetbelasting vrii te stellen. Uit
gevers, die rechtstreeks aan het publiek
leveren, zullen niet meer dan vier percent
omzetbelasting zijn verschuldigd. B'j in
voer ten behoeve van particulieren zal de
heffing eveneens vi-* percent bedragen.
dalgo's van de levensvoornaamheid.
Levensvoornaamheid het woord be
staat niet. Ik maak het in de geest van
Couperus, omdat niets, naar het mij voor
komt, beter kan uitdrukken, waarom en
waarin hij groots wès en groots schrééf.
Hij zwoegde niet onder het ondoorgronde
lijke levensraadsel, hij betoverde het,
werk na werk, tot iets schoons, tot iets
noodlottigs, maar steeds met die heldhaf
tige „grandeur", die te voornaam van
houding, te edel van gebaar is, om zich
prijs te geven aan de wanhoop. Telkens
weer bezwoer hij zijn tragische levens
gevoel met het waardigste wapen van de
geest: de ironie, met. het mildste verweer
van het hart: de charme.
Als een libelle
In zijn „Korte Arabesken" schreef Cou
perus een brillante vertelling over libel
len. Hij hèd iets van zo'n libelle: hij had
er het doorzichtig-kleurige, zwevende,
scherende, sierlijke en vooral het exoti
sche van: het speels-kostbare onder een
dreigende hemel, het noodlottig-schone.
De jongeren hebben het in hem her
kend en bewonderd. De eeuw waarvan
Couperus schrijft (de negentiende, in haar
verval), de ondergang van antieke be
schavingen met hun schone nabloei in
wat zij lieten aan onvergankelijke tekenen
van hun grootsheid, die hij bij voorkeur
tot onderwerp koos ze dienden hem tot
spiegel van zijn noodlotsgevoel, dat de
„jongeren", Marsman vooral, beter ver
staan dan zijn tijdgenoten.
Meer dan één van zijn generatiegenoten
was Couperus „van zijn tijd", ongetwij
feld. Maar hij was dat zozeer, dat zijn
werk de diepe onderstroom daarvan, die
van Mie tijden is, in zijn tragische zin
openbaart aan de onze, die schriel en schril
voltrekt wat voor hèm nog groots van al
lure was. En zo, representatief voor de
historische fase waarin wij leven, als sym
bool tévens en zelfs allerèèrst van het
eeuwig surplus, dat deze historische ver
gankelijkheid te boven gaat, heeft Cou
perus „de stormen doorstaan", is hij van
onze tijd èn de komende.
Het zesde, eerst-verschenen deel**)
van zijn Verzamelde Werken heeft hem
opnieuw ingeleid met „Van oude mensen,
de dingen die voorbijgaan" en „De Berg
van Licht" met een „Haagse" en een
„Romeinse" roman. Couperus is herleefd.
Of hij zal voortleven in het hart van het
volk hangt af van de ontvankeliikheid, de
liefde en het begrip waarmee hij zal wor
den gelezen. Op de Nederlandse lezers
rust een ereschuld.
C. J. E. DINAUX
N.V. de Arbeiderspers, AmsterdamD. A.
Daamens Uitgeversmaatschappij, Den Haag, Uit
geversmaatschappij Van Logihum Sla terns, Arn
hem; N.V. Nygh en Van Ditmar, Den Haag;
A. van Oorschot, Amsterdam; Uitgeverij de Sik
kel, Antwerpen; L. J. Veen's Uitgeversmaat
schappij, Amsterdam.
Deel VI van „De Verzamelde Werken van
Louis Couperus", onder redactie van Top Naeff,
Pierre H. Dubois, Mamdx Gijsen (prof. dr. J. A.
Goris), dr. J. Hulsker, mr. M. Nijihoff, prof. dr.
Garant Stuiveling en dir. Herman Teirtanck. Uit
gegeven door: de Samenwerkende Uitgevers,
Amsterdam-Antwerpen, typografisch verzorgd
door Helmut Salden.
N.B.) Intussen verscheen van Couperus ln ae
Leeuwenserie van H. P. Leopold N.V. te 's-Gra-
venhage een goedkope editie in vier delen van
de romancyclus „De boeken der kleine zielen"
(De kleine zielen, Het late leven, Zielescheme-
rinig en Het heilige weten).
Leo van Roy: Jongen met molentje.
nering aan Paul Klee oproept. De jongste
van het gezelschap is de in 1921 geboren
Leo van Roy. Ook hij bezigt een eigen tech
niek, die een combinatie van krijttekening
en gouache is. De soberheid van zijn zwart
wit tekeningen is opvallend. Dat deze jong
ste de meeste zelfdiscipline en concentratie
opbrengt, is opvallend en tevens hoop
gevend.
OTTO B. DE KAT.
Provinciaal Ziekenhuis Santpoort
Gedeputeerde Staten van Noordholland
hebben dr. W. Ploegsma te Amsterdam
voorgedragen voor de functie van eerste
geneesheer-directeur van het Provinciaal
Ziekenhuis nabij Santpoort ter vervulling
van de vacature die ontstaan is door het
vertrek van de heer P. van der Esch.
Dr. Ploegsma is 46 jaar en Amsterdam
mer van geboorte. Hij studeerde medicij
nen aan de Amsterdamse Universiteit,
waar hij in 1940 bij prof. G. C. Heringa
promoveerde op de dissertatie „Autonoom
zenuwstelsel en dwarsgestreept spier
weefsel".
Hij werkte aan de psychiatrisoh-neuro-
logische kliniek van het Wilhelmina-gast-
huis, eerst onder prof. dr. K. H. Bouman,
na diens dood onder prof. dr. L. van der
Horst.
Tegenwoordig is dr. Ploegsma directeur
van het door de stad Amsterdam gesub
sidieerde Instituut voor medische psycho
logie, terwijl hij tevens een eigen praktijk
als psychiater-neuroloog uitoefent. Voorts
heeft hij als adviseur zitting in tal van
commissies.
Gedeputeerden schrijven dat zij zeer
gunstige beoordelingen van dr. Ploegsma
hebben ontvangen. Provinciale Staten zul
len in December tot benoeming overgaan.
ADVERTENTIE
HAARLEM
CENTRALE VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
ADVERTENTIE
In verband met de
waar de nieuwe COIFFURES 1953
gedemonstreerd en gepresenteerd
zullen worden door
en getoond door de populairste Nederlandse mannequins, berichten wij
U, dat de damessalons op 11 November a.s. GESLOTEN zijn.
ZIJLSTRAAT 88 HAARLEM TELEFOON 10083.
Onze tijd wordt gekenmerkt door orga
niseren en daarmee samenhangend
rubriceren. De kerk houdt er wat dit be
treft een eigen opvatting op na. Zij doet
dit, omdat het Evangelie een eigen geluid
Iaat horen.
In het Weekblad van de Nederlandse
Protestantenbond schreef prof. dr. M. A.
Beek hierover. Wij rubriceren alles al
dus de hoogleraar we bezitten de sta
tistieken van de huwelijken en van de
echtscheidingen, van de misdaden en van
de straffen. Het hele leven is in cijfers op
gesloten: de kerkelijkheid en de onkerke
lijkheid, de kinderverlamming en de tu
berculose. Dit alles zal, naar de mening
van prof. Beek, zijn nut hebben. Hij is
er van overtuigd, dat de rekenmachine in
onze gecompliceerde samenleving steeds
onmisbaarder wordt.
Niet door rekenmachines
Er moet echter goed bedacht worden,
dat in beginsel het mensenmateriaal niet
door de rekenmachine te draaien is om
de doodeenvoudige reden, dat de mensen
niet geteld kunnen worden. Men kan kno
pen tellen, maar Gods schepselen zijn niet
te tellen. In zijn eindeloos gevarieerde
schepping bestaan nauwelijks twee leven
de wezens, die volkomen aan elkaar gelijk
zijn, laat staan twee mensen.
Maar al tellend, rubricerend met statis
tisch fanatisme, doen we net alsof allen
hetzelfde zijn.
Prof. Beek vindt, dat Nietzsche toch wel
groot gelijk had, toen hij zei, dat alle tel
len een moord op de werkelijkheid is. De
primitieven, die niet tellen kunnen, zijn
misschien wel wijzer dam de beschaafde
mens.
Statistisch kan niemand getroost of op
de rechte weg gebracht worden. De men
sen, wier huwelijk gederailleerd is, heb
ben er toch wel enig recht op, dat zij be
handeld worden volgens de goedkope re
cepten onder het hoofdstuk „na-oorlogse
huweiijksnood". Zij dienen te weten, dat
hun verlegenheid van geval tot geval op
nieuw zo ernstig wordt genomen als een
geheel enige en onherleidbare nood.
Op een kleine vlakte, enige mijlen achter
het front in Korea heeft een lid van de
eerste Amerikaanse Marine divisie van een
oud ijzeren vat en wat hout een „was
machine" gecontrueerd, die door de wind
wordt aangedreven.
Het wil er bij d i hoogleraar niet in, dat
God ons kent in rubrieken. Wij geloven,
zegt hij, dat God temidden vam milliairden
onze naam en ons adres kent en over ons
toornt en voor ons zorgt en ons barmhar
tigheid bewijst. Hij heeft ons lief als een
vader of een moeder, die hun kinderen
zien als nog nooit vertoonde exemplaren
onder de nieuw geboren mensen. Wie zo
gelooft, die weet, dat het leven van onze
naaste alleen daar diep en waarachtig is,
waar het zich afspeelt tussen een „ik" en
een „gij", die beiden het recht hebben om
ernstig te worden genomen. Eenvoudig
vindt prof. Beek dit niet, „want het is ge
makkelijker de mensheid Lief te hebben
dan om waarlijk te leven met het ene
schepsel Gods, dat wij onze naaste noe
men".
Alom wordt als een gevaar in onze tijd
gezien, dat de massa-mens steeds meer
gaat „leven". Hiertegen wordt van alle zij
den gewaarschuwd. Het is goed, dat dit
ook ja juist van kerkelijke zijde ge
beurt. Daarom zullen de woorden van
prof. Beek dan ook zeker in de kerk waar
dering vinden. Dat gehoopt wordt, dat zijn
stem ook verder zal klinken, behoeft wel
geen betoog.
Vüf jaar
Terwijl in ons land dit geluid wordt ge
hoord werd in een ander deel van de we
reld in Zuid-India het feit herdacht,
dat vijf jaar geleden de kerk van Zuid-
Indiia tot stand kwaim. Enige tijd geleden
wezen we in deze rubriek al eens op deze
gebeurtenis van vijf jaar terug. Het lijkt
ons goed thans eens iets mede te delen
over de pi* act ijk, die men er inmiddels
heeft opgedaan. Een kerkenhereniging is
zeker een zaak van zo groot gewicht, dat
het goed is er wat naders over mede te
delen.
In „The Spectator" (Londen) werd hier
over verteld. Na er aan te hebben herin
nerd, dat in Zuid-India de Anglicanen,
Congregationalisten, Presbyterianen en
Methodisten lange tijd met elkaar hebben
gesproken eer het tot daden is gekomen
wordt geconstateerd dat de vreugde groot
was toen, vijf jaar geleden, in de kathe
draal van Madras de kerk van Zuid-India
tot stand kwam. Hiermee hield de kloof
tussen Anglicanen en de aanhangers der
Reformatie, de kerken niet langer geschei
den.
Niet iedereen juichte deze stap ech
ter toe.
Na vijf jaar, zo wordt opgemerkt, kan
niet alleen gezegd worden, dat men bij
een is gebleven, maar ook dat men nog
hechter verbonden is dan in het begin.
Voor geen van de kerken is het meer
denkbaar, dat men terug zou kunnen ke
ren tot de scheidingen van vroeger.
Men is niet ondankbaar voor wat de
Anglicaanse, de Congregationalistische, de
Presbyteriaanse of de Methodistische leer
brengen, maar men is tot de overtuiging
gekomen dat geen enkele leer in zichzelf
voldoende is.
Het destijds opgemaakte ontwerp tot
hereniging was een poging om de essen
tiële elementen in de verschillende kerk
orden te combineren. Het kunstmatige,
dat hierdoor was ontstaan acht men thans
verdwenen. Er is een levende eenheid ont
staan, waarin men ervaren heeft, dat dat
gene wat men vroeger leerde, niet ver
minkt is maar eerder verrijkt is. Inmid
dels is men er zich heel goed van bewust
dat er nog vele zonden en zwakheden aan
wezig zijn. Er wordt echter voortgegaan
op de ingeslagen weg. De zgn. Christelijke
landen hebben, zo zegt „The Spectator",
vaak gefaald om Christelijk te zijn. Wij
zijn tenminste begonnen, wat de verhou-
houding tussen de kerken betreft, om iets
te doen, waarover deze landen nog praten
en dat is Jezus Christus te laten zien in
Zijn verzoenende kracht".
Of deze opmerking ook voor ons land
van belang is? Waarschijnlijk zullen er
niet zo heel velen zijn, die deze vraag ont
kennend zullen beantwoorden.