Kerk en Statistiek Dertien Belgische schilders „De Rijpin Bloemendaal Een monument voor Couperus ZATERDAG 8 NOVEMBER 1952 3 Schoonheid in Haarlem en omgeving Veiling der bibliotheek van dr. F. W. T. Hunger Geen radio-programma's in nieuwsbladen Prins kreeg Columbiaanse onderscheiding in Bogota LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Verzamelde werkenuniek en groots Lagere omzetbelasting voor tijdschriften Dr. W. Ploegsma voor gedragen als eerste directeur Heringa Wuthrich HAARSHOW 5th AVENUE OF NEW-YORK £ouis JUèxCotr KERKELIJK LEVEN Van de Bloemendaalseweg af gezien ligt het huiten „de Rijp" half aan het onttrokken door het zware geboomte dat op het voorterrein staat. oog „De Rijp" is een der weinige buitens van Bloemendaal uit de 18e eeuw daterend, die nog in tact gebleven zijn. Maar die om schrijving „in tact" moet hier met het be kende korreltje zout genomen worden, want de jaren na 1940 hebben meer dan dubbel geteld. Eerst zijn de Duitsers er ge komen en na de bevrijding werd het huis door een groot aantal uit Indonesië gere patrieerde gezinnen bewoond. Wel deelden wij in de loop van het vorige jaar mede dat „De Rijp" door de diaconie van de Ned. Hervormde Kerk in Haarlem was aangekocht, om daarin een tehuis voor ouden van dagen te openen, maar tot uit voering van dit plan is het tot heden niet gekomen. Voor het behoud van het huis is dit jammer, want het bewonen door ver scheidene gezinnen brengt natuurlijk extra slijtage mee, terwijl er niet de nodige aan dacht aan het onderhoud wordt besteed. Daarom is „De Rijp" niet meer het fraaie wei-verzorgde buiten uit de tijd dat de familie Stoop het bewoonde. Maar laten wij ons eerst even in de histo rie gaan verdiepen. „De Rijp" is ontstaan uit twee blekerijen, de Grote en de Kleine Mol. De Mollaan, die de Noordgrens van het bosterrein van „De Rijp" vormt, dankt daaraan haar naam. Toen in de 18e eeuw de bloeitijd der blekerijen in deze streek was afgelopen, kocht een vermogend in woner van Haarlem. De Rijp geheten, deze blekerijen en liet die tot een buiten ver bouwen. Dit heeft hem ongetwijfeld veel geld gekost, want aan het inwendige van het huis is zeer veel zorg besteed. Niet al leen zijn er veel kamers met een bijzondere betimmering, maar al het overige is naar die aard: eiken trappenhuizen, glas-in-lood ramen, veel tegels, enzovoort. Wat moet het een weelde zijn geweest om zo'n huis te kunnen bewonen en dan de beschikking te hebben over het personeel om het te onderhouden en voor het huishouden te zorgen! Het is te verklaren dat in deze eeuw het ene buiten na het andere ver dwenen is, want zo'n huis is nu immers heel moeilijk te financieren. We geven hier een foto van de muziek zaal op de le étage. Op dit ogenblik dient deze als woonkamer voor een der vele ge zinnen die „De Rijp" bevolken. De sala mander met het huiselijke waterketeltje op de voorgrond werkt storend. Maar toch krijgt men nog wel een indruk van de weelde. De betimmering der zaal is crème, terwijl de versieringen (emblemen der mu ziek) in goud zijn uitgevoerd. Tenslotte geven wij ook een foto van het theehuis dat aan de Bloemendaalseweg staat. Dit is een typisch bouwsel uit de 18e eeuw. Helaas heeft het veel geleden door dat de Duitsers er in de oorlogsjaren een mitrailleursnest in hadden gemaakt. Tenslotte keren wij weer naar het heden ADVERTENTIE Een hlyvend bexit Horlogerie ten Boom Barteljorisstr. 19 Haarlem, Tel. 11541 Firma W. Voet en Zonen, Anegang 15 Haarlem, Tel. 10574 Gisteren werd door het Internationaal Antiquariaat te Amsterdam onder grote be langstelling, ook van buitenlandse zijde, de botanische bibliotheek geveild van wijlen dr. F. W. T. Hunger. De opbrengsten van enkele der belangrijkste werken waren: de eerste druk van Clusius' „Exoticorum libri decern", gedrukt door de schoonzoon van Plantijn, de geleerde Rafelingen, in 1605, met een opdracht van de toen 80-jarige Clusius aan Daniel Heynsius, f 1525.-. De „Rariorum plantarum historia" van 1601, ook van Clusius, afkomstig uit de biblio theek van Caspar Commelin, met diens handtekening op het titelblad, f 340.-. De eerste druk van Dodonaeus' „Cruyde- boeck" van 1554 vond een koper voor f 1945.-. De tweede druk, van 1563, werd genoteerd voor f 700.-. Een vroege Franse uitgave en de eerste Engelse editie brach ten respectievelijk f 500.- en f 490.- op. Veel belangstelling bestond er ook voor de werken van Matt. Lobelius in de folio uitgaven van Plantijn, waarvan de prijzen varieerden tussen f 200.- en f 300.-. Het beroemde Amboinese Kruidenboek van Rumphius in 7 delen en in zeer fraaie band ging van de hand voor f 900.-. De Flora Javae van Blume met 225 buitenge woon mooie gekleurde platen werd ver kocht naar Engeland voor een bedrag van f 890.-. terug. Of liever we richten de blik in de toekomst. Het zou jammer zijn als ook het buiten „De Rijp" ging verdwijnen. Maar als het de bedoeling is om het te behouden, zal er toch weldra een einde moeten komen aan de tegenwoordige manier van bewo nen. En dan moet er ook geld beschikbaar zijn om de schade die in het huis en op het terrein is aangericht, te herstellen. Eerst daarna zal „De Rijp" aan zijn nieuwe be stemming, een tehuis te bieden aan ouden van dagen, kunnen beantwoorden. C. J. van T. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft arrest gewezen in het geding tussen de vier grote radio-omroepverenigingen en de uitgeefster van een in Meppel verschij nend nieuwsblad. De omroepverenigingen staan op het standpunt, dat dagbladen wèl de radio-programma's mogen publiceren, maar de nieuwsbladen, die niet dagelijks verschijnen, niet. De Asser rechtbank ver oordeelde de uitgeefster in Meppel, die dat wel had gedaan, tot een dwangsom van f 100, per verschijnend" nummer, indien zij zich niet aan het vonnis zou houden. De uitgeefster ging van dit vonnis in ho ger beroep. Het gerechtshof te Leeuwar den heeft dit beroep verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Prins Bernhard is te Bogota de gast ge weest van de President van de republiek Columbia en diens echtgenote. Op een gala-diner ten paleize Is de Prins onder scheiden met „Het Kruis van Boyaca". Onder zeer grote belangstelling heeft Prins Bernhard in Bogota, waar te zijner ere grote feesten werden gehouden, een krans gelegd bij het standbeeld van Simon Bolivar. Donderdag bracht hij een bezoek aan de goed onderhouden residentie van deze nationale held, waar hij tal van kunst voorwerpen bezichtigde. Donderdagmiddag vertoefde Prins Bern hard in de woning van de Nederlandse ge zant, de heer G. M. Byvanck, waar een receptie voor de Nederlandse kolonie werd gehouden. Een dertigtal in Bogota en om geving wonende Nederlanders, van wie velen een reis van honderden kilometers hadden gemaakt, werd aan de Prins voor gesteld. Des avonds heeft Prins Bernhard tijdens een bal voor 600 personen in het „Palacio San Carlos" een aantal Columbianen on derscheiden. Een kijkje in de muziekzaal. In hoeverre de dertien Belgische schil ders, wier werken tot 30 November in het Stedelijk Museum te Amsterdam te zien zijn, als representanten van de huidige stand der schilderkunst bij onze Zuider buren beschouwd kunnen worden, kan ik niet beoordelen. In België was het ook vóór de laatste oorlog al moeilijk om pre cies te weten te komen welke stromingen en bewegingen er in de schilderkunst plaats hadden. De oorzaak hiervan lag voor een deel in het feit dat het kunstleven in België niet in zo'n sterke mate als bij ons in de hoofdstad is geconcentreerd. Niet al leen de Vlaams-Waalse controversen, maar ook de sterke tegenstellingen der Vlaamse steden onderling, speelden hierbij een rol. De schilders, die nu in Amsterdam expo seren, zijn echter voor het merendeel uit Brussel afkomstig en hierin ligt misschien de verklaring van het feit dat de nadruk op het intellectualistische surrealisme en op het abstracte is komen te liggen. Het krachtige Vlaamse expressionisme van De Smet, Frits van den Berge en Permeke, het satyrisch-fantastische fenomeen Ensor en het naief vertellend realisme van Tytgat zal nog wel enige tijd het algemeen beeld van de Belgische kunst blijven bepalen. Onder geen van de nu naar voren ge brachte kunstenaars, met uitzondering van Brusselmans, vindt men een figuur die voortzet of in nieuwe vormen gestalte geeft wat wij tot dusver als het meest typische en levenskrachtige der Belgische kunst er kenden. De Freudiaanse kermisvertoning van Delvaux mag dan iets weerspiegelen van de bizarre opzichtigheid en zucht tot theatrale effecten, die óók kenmerkend voor de Belgen zijn, diens schilderijen zijn toch zowel schilderkunstig als psycholo gisch bezien veel te schraal en te steriel om als karakteristiek te gelden. Twee generaties De gedachte om het werk van de thans 68-jarige Brusselmans bij dit gezelschap „jongeren" onder te brengen, biedt een uitstekende gelegenheid om het werk der twee generaties te vergelijken. Brussel mans, enerzijds sterk verbonden met het Vlaamse expressionisme, heeft inplaats van dit expressionisme uit te buiten, er op voortgebouwd. Het Brabantse landschap en zijn eigen binnenhuis boden hem vol doende stof om er zijn synthetisch opge bouwde schilderijen uit te componeren. Een soms zwaarmoedig sentiment blijft voelbaar in de overigens uiterst heldere en weloverwogen samenstelling zijner schilde rijen. Dat de jongeren hem zien als trait d'union tussen hun eigen streven naar syn these en het expressionisme is niet zo vreemd. De tendenz om de natuur als uitgangs punt niet geheel los te laten is ook zicht baar in de schilderijen van Cobbaert en zelfs in de bijkans ornamentale vlakvul lingen van Alechinsky. Men mag tegen de doeken van deze laatste inbrengen, dat er geen besloten compositie aan ten grondslag ligt. en men dus zonder bezwaar dit „orna ment" in alle richtingen zou kunnen door zetten, dit neemt niet weg dat Alechinsky uiterst sensibel voor de kleurwaarde en voor de materie is, waardoor hij het be staat om in de beschouwer een vreugdig gevoel te wekken. Vooral zijn schilderij „Hoge grashalmen" heeft een heldere, rijke klank. De schilderijen van René Guiette signa leren we hier nog om het wonderlijke ef fect van het afwisselend zanderig-ruwe en glad-gepolijste oppervlak. Er is veel raffi nement in dit werk, dat hier en daar herin- LAAT ONS vóór alles dit feit, dat zonder overdrijving een gebeurtenis mag worden genoemd in de geschiedenis van ons nationaal geestelijk leven, vastleggen voor het nageslacht: dat voor het eerst een zo respectabel getal uitgevers (zeven namelijk*), bezield blijkbaar door één en dezelfde wens, met vereende kracht en terzijdestelling van eigen belangen een monument heeft opgericht voor een der grootste, zo niet dé grootste, van onze moderne romanschrijvers. Een monument, niet in steen, maar in zijn, in ónze taal; niet naar een uiterlijke beeltenis, maar in een uitgave van het werk zélf, deze schrijver waardig; niet om het met eerbetoon bij te zetten in het panopticum der grote vergetenen, maar om het een duurzame plaats te verzekeren in het levende hart van het volk,'als één der waardigste en één der schoonste geschenken, die het aan de Nederlandse romankunst te danken heeft het monument van Louis Couperus' Verzamelde Werken. Met het verschijnen van Deel VI daarvan, als eerste in de reeks van twaalf, is een onvolprezen begin ge maakt met de uitvoering van een uniek en groots plan: Couperus te doen herleven, en nu voor goed, als een nationaal bezit; Couperus te doen herlezen, nu en later, als degene die hij was: een episch prozaïst van de eerste rang, „die schreef Top Naeff terecht „in zijn persoon de hele Nederlandse litteratuur releveerde". Uniek en groots, beide. Uniek van opzet en uitvoering. Groots waar het een zo veelzijdig, zo brillant, zo beto verend en voor zijn en ónze tijd repre sentatief werk betreft dat, ten dele ver geten, ten dele nauwelijks gekend, weer te midden van ons zal zijn, dertig jaar on geveer na de dood van de schrijver, en gaat spreken met onverminderde gratie, met onaantastbaar gebleken sprankeling en met dezelfde drift. „de drift waar- mé? hij geschreven heeft, donker en som ber, maar van een geweldige kracht", al dus de woorden waarmee Couperus door Marsman werd herdacht., tien jaar na zijn door, in de tijd dus waarin de onvermijde lijke stilte om zijn werk on's+ond, die aan een herontdekking vooraf blijkt te moeten gaan. In de „dronkemanstijd" van de Nieuwe Gids mag Kloos hèm de Tachtiger van herkomst, maar desondanks de zich in gedurige „metamorfose" tot een hoogte van Europees peil ontwikkelende romancier in een scheid-vers hebben gehoond als „zoet, zelfvergenóeglijk kind Couperus", Hollandse deugdzaamheid en nuchterheid mogen voor zijn „Oosterse praalzucht", zijn hedonisme, zijn heidendom en fatalis me, voor ziin determinisme en dandy-isme, voor al zijn onhollandse kwaliteiten de neus hebben opgetrokken, miskend was Couperus allerminst. Hij werd gelezen en zelfs vertaald, hoewel het niet het gaafste van zijn hand is geweest, dat. de grootste populariteit genoot. Want niet dat hij ge lezen werd en wordt is beslissend voor de onvergelijkelijke plaats, die hij in onze moderne letteren inneemt. „De vraag" schreef Marsman destijds „mag worden gesteld of hij góéd is gelezen, met ont vankelijkheid, liefde en begrip". Couperus goed lezen Couperus góéd lezen dat. wil zeggen hem telkens anders ontmoeten, telkens an ders door hem betoverd worden, onder de bekoring geraken van zijn joyeuze spel met verrukkelijke levensarabesken en zich onder de doem gevoelen van het noodlot, dat het mensenbestaan,, een mensenge meenschap ,een cultuur, onontkoombaar overkoepelt: de doem van het verval, het onherroepelijk voorbijgaande de doem van de dood. Couperus met ontvankelijk heid, liefde en begrip lezen, dat betekent in die telkens andere de éne herkennen, die zo ontzaglijk veel van de dingen des levens hield, omdat ze zo oneindig kwets baar en broos, zo tragisch kortstondig zijn, in het kleine en in het grote. Men kan op de rossinant van een ontembaar idealisme uittrekken om de levenssphinx te ont raadselen en zich Don Quichotte noemen, men kan Couperus heten, langoureus de benen strekken in de midzomerloomte en in stilte „zijn slanke vingers blauw schrij ven" om met alle ernst van het schrijf- spel, met. alle spel-kunst van de schrijvers- ernst de levensvijand te bezweren: de ver gankelijkheid. de dood hoe dan ook ge naamd zullen beiden, Don Quichotte en Couperus, ridder en „dandy", elkaar er gens in de eenzame gebieden van de wee moed ontmoeten en herkennen: als hi- In een nader verslag van de Tweede Kamer over het wetsontwerp tot wijziging van de Omzetbelasting ten aanzien van tijdschriften hebben enkele Kamerleden voor tijdschriften een gelijke heffing als voor boeken bepleit. De minister van Financiën heeft tihans bij nota van wijziging voorgesteld de le vering van tijdschriften in de kleinhandel van omzetbelasting vrii te stellen. Uit gevers, die rechtstreeks aan het publiek leveren, zullen niet meer dan vier percent omzetbelasting zijn verschuldigd. B'j in voer ten behoeve van particulieren zal de heffing eveneens vi-* percent bedragen. dalgo's van de levensvoornaamheid. Levensvoornaamheid het woord be staat niet. Ik maak het in de geest van Couperus, omdat niets, naar het mij voor komt, beter kan uitdrukken, waarom en waarin hij groots wès en groots schrééf. Hij zwoegde niet onder het ondoorgronde lijke levensraadsel, hij betoverde het, werk na werk, tot iets schoons, tot iets noodlottigs, maar steeds met die heldhaf tige „grandeur", die te voornaam van houding, te edel van gebaar is, om zich prijs te geven aan de wanhoop. Telkens weer bezwoer hij zijn tragische levens gevoel met het waardigste wapen van de geest: de ironie, met. het mildste verweer van het hart: de charme. Als een libelle In zijn „Korte Arabesken" schreef Cou perus een brillante vertelling over libel len. Hij hèd iets van zo'n libelle: hij had er het doorzichtig-kleurige, zwevende, scherende, sierlijke en vooral het exoti sche van: het speels-kostbare onder een dreigende hemel, het noodlottig-schone. De jongeren hebben het in hem her kend en bewonderd. De eeuw waarvan Couperus schrijft (de negentiende, in haar verval), de ondergang van antieke be schavingen met hun schone nabloei in wat zij lieten aan onvergankelijke tekenen van hun grootsheid, die hij bij voorkeur tot onderwerp koos ze dienden hem tot spiegel van zijn noodlotsgevoel, dat de „jongeren", Marsman vooral, beter ver staan dan zijn tijdgenoten. Meer dan één van zijn generatiegenoten was Couperus „van zijn tijd", ongetwij feld. Maar hij was dat zozeer, dat zijn werk de diepe onderstroom daarvan, die van Mie tijden is, in zijn tragische zin openbaart aan de onze, die schriel en schril voltrekt wat voor hèm nog groots van al lure was. En zo, representatief voor de historische fase waarin wij leven, als sym bool tévens en zelfs allerèèrst van het eeuwig surplus, dat deze historische ver gankelijkheid te boven gaat, heeft Cou perus „de stormen doorstaan", is hij van onze tijd èn de komende. Het zesde, eerst-verschenen deel**) van zijn Verzamelde Werken heeft hem opnieuw ingeleid met „Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan" en „De Berg van Licht" met een „Haagse" en een „Romeinse" roman. Couperus is herleefd. Of hij zal voortleven in het hart van het volk hangt af van de ontvankeliikheid, de liefde en het begrip waarmee hij zal wor den gelezen. Op de Nederlandse lezers rust een ereschuld. C. J. E. DINAUX N.V. de Arbeiderspers, AmsterdamD. A. Daamens Uitgeversmaatschappij, Den Haag, Uit geversmaatschappij Van Logihum Sla terns, Arn hem; N.V. Nygh en Van Ditmar, Den Haag; A. van Oorschot, Amsterdam; Uitgeverij de Sik kel, Antwerpen; L. J. Veen's Uitgeversmaat schappij, Amsterdam. Deel VI van „De Verzamelde Werken van Louis Couperus", onder redactie van Top Naeff, Pierre H. Dubois, Mamdx Gijsen (prof. dr. J. A. Goris), dr. J. Hulsker, mr. M. Nijihoff, prof. dr. Garant Stuiveling en dir. Herman Teirtanck. Uit gegeven door: de Samenwerkende Uitgevers, Amsterdam-Antwerpen, typografisch verzorgd door Helmut Salden. N.B.) Intussen verscheen van Couperus ln ae Leeuwenserie van H. P. Leopold N.V. te 's-Gra- venhage een goedkope editie in vier delen van de romancyclus „De boeken der kleine zielen" (De kleine zielen, Het late leven, Zielescheme- rinig en Het heilige weten). Leo van Roy: Jongen met molentje. nering aan Paul Klee oproept. De jongste van het gezelschap is de in 1921 geboren Leo van Roy. Ook hij bezigt een eigen tech niek, die een combinatie van krijttekening en gouache is. De soberheid van zijn zwart wit tekeningen is opvallend. Dat deze jong ste de meeste zelfdiscipline en concentratie opbrengt, is opvallend en tevens hoop gevend. OTTO B. DE KAT. Provinciaal Ziekenhuis Santpoort Gedeputeerde Staten van Noordholland hebben dr. W. Ploegsma te Amsterdam voorgedragen voor de functie van eerste geneesheer-directeur van het Provinciaal Ziekenhuis nabij Santpoort ter vervulling van de vacature die ontstaan is door het vertrek van de heer P. van der Esch. Dr. Ploegsma is 46 jaar en Amsterdam mer van geboorte. Hij studeerde medicij nen aan de Amsterdamse Universiteit, waar hij in 1940 bij prof. G. C. Heringa promoveerde op de dissertatie „Autonoom zenuwstelsel en dwarsgestreept spier weefsel". Hij werkte aan de psychiatrisoh-neuro- logische kliniek van het Wilhelmina-gast- huis, eerst onder prof. dr. K. H. Bouman, na diens dood onder prof. dr. L. van der Horst. Tegenwoordig is dr. Ploegsma directeur van het door de stad Amsterdam gesub sidieerde Instituut voor medische psycho logie, terwijl hij tevens een eigen praktijk als psychiater-neuroloog uitoefent. Voorts heeft hij als adviseur zitting in tal van commissies. Gedeputeerden schrijven dat zij zeer gunstige beoordelingen van dr. Ploegsma hebben ontvangen. Provinciale Staten zul len in December tot benoeming overgaan. ADVERTENTIE HAARLEM CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS ADVERTENTIE In verband met de waar de nieuwe COIFFURES 1953 gedemonstreerd en gepresenteerd zullen worden door en getoond door de populairste Nederlandse mannequins, berichten wij U, dat de damessalons op 11 November a.s. GESLOTEN zijn. ZIJLSTRAAT 88 HAARLEM TELEFOON 10083. Onze tijd wordt gekenmerkt door orga niseren en daarmee samenhangend rubriceren. De kerk houdt er wat dit be treft een eigen opvatting op na. Zij doet dit, omdat het Evangelie een eigen geluid Iaat horen. In het Weekblad van de Nederlandse Protestantenbond schreef prof. dr. M. A. Beek hierover. Wij rubriceren alles al dus de hoogleraar we bezitten de sta tistieken van de huwelijken en van de echtscheidingen, van de misdaden en van de straffen. Het hele leven is in cijfers op gesloten: de kerkelijkheid en de onkerke lijkheid, de kinderverlamming en de tu berculose. Dit alles zal, naar de mening van prof. Beek, zijn nut hebben. Hij is er van overtuigd, dat de rekenmachine in onze gecompliceerde samenleving steeds onmisbaarder wordt. Niet door rekenmachines Er moet echter goed bedacht worden, dat in beginsel het mensenmateriaal niet door de rekenmachine te draaien is om de doodeenvoudige reden, dat de mensen niet geteld kunnen worden. Men kan kno pen tellen, maar Gods schepselen zijn niet te tellen. In zijn eindeloos gevarieerde schepping bestaan nauwelijks twee leven de wezens, die volkomen aan elkaar gelijk zijn, laat staan twee mensen. Maar al tellend, rubricerend met statis tisch fanatisme, doen we net alsof allen hetzelfde zijn. Prof. Beek vindt, dat Nietzsche toch wel groot gelijk had, toen hij zei, dat alle tel len een moord op de werkelijkheid is. De primitieven, die niet tellen kunnen, zijn misschien wel wijzer dam de beschaafde mens. Statistisch kan niemand getroost of op de rechte weg gebracht worden. De men sen, wier huwelijk gederailleerd is, heb ben er toch wel enig recht op, dat zij be handeld worden volgens de goedkope re cepten onder het hoofdstuk „na-oorlogse huweiijksnood". Zij dienen te weten, dat hun verlegenheid van geval tot geval op nieuw zo ernstig wordt genomen als een geheel enige en onherleidbare nood. Op een kleine vlakte, enige mijlen achter het front in Korea heeft een lid van de eerste Amerikaanse Marine divisie van een oud ijzeren vat en wat hout een „was machine" gecontrueerd, die door de wind wordt aangedreven. Het wil er bij d i hoogleraar niet in, dat God ons kent in rubrieken. Wij geloven, zegt hij, dat God temidden vam milliairden onze naam en ons adres kent en over ons toornt en voor ons zorgt en ons barmhar tigheid bewijst. Hij heeft ons lief als een vader of een moeder, die hun kinderen zien als nog nooit vertoonde exemplaren onder de nieuw geboren mensen. Wie zo gelooft, die weet, dat het leven van onze naaste alleen daar diep en waarachtig is, waar het zich afspeelt tussen een „ik" en een „gij", die beiden het recht hebben om ernstig te worden genomen. Eenvoudig vindt prof. Beek dit niet, „want het is ge makkelijker de mensheid Lief te hebben dan om waarlijk te leven met het ene schepsel Gods, dat wij onze naaste noe men". Alom wordt als een gevaar in onze tijd gezien, dat de massa-mens steeds meer gaat „leven". Hiertegen wordt van alle zij den gewaarschuwd. Het is goed, dat dit ook ja juist van kerkelijke zijde ge beurt. Daarom zullen de woorden van prof. Beek dan ook zeker in de kerk waar dering vinden. Dat gehoopt wordt, dat zijn stem ook verder zal klinken, behoeft wel geen betoog. Vüf jaar Terwijl in ons land dit geluid wordt ge hoord werd in een ander deel van de we reld in Zuid-India het feit herdacht, dat vijf jaar geleden de kerk van Zuid- Indiia tot stand kwaim. Enige tijd geleden wezen we in deze rubriek al eens op deze gebeurtenis van vijf jaar terug. Het lijkt ons goed thans eens iets mede te delen over de pi* act ijk, die men er inmiddels heeft opgedaan. Een kerkenhereniging is zeker een zaak van zo groot gewicht, dat het goed is er wat naders over mede te delen. In „The Spectator" (Londen) werd hier over verteld. Na er aan te hebben herin nerd, dat in Zuid-India de Anglicanen, Congregationalisten, Presbyterianen en Methodisten lange tijd met elkaar hebben gesproken eer het tot daden is gekomen wordt geconstateerd dat de vreugde groot was toen, vijf jaar geleden, in de kathe draal van Madras de kerk van Zuid-India tot stand kwam. Hiermee hield de kloof tussen Anglicanen en de aanhangers der Reformatie, de kerken niet langer geschei den. Niet iedereen juichte deze stap ech ter toe. Na vijf jaar, zo wordt opgemerkt, kan niet alleen gezegd worden, dat men bij een is gebleven, maar ook dat men nog hechter verbonden is dan in het begin. Voor geen van de kerken is het meer denkbaar, dat men terug zou kunnen ke ren tot de scheidingen van vroeger. Men is niet ondankbaar voor wat de Anglicaanse, de Congregationalistische, de Presbyteriaanse of de Methodistische leer brengen, maar men is tot de overtuiging gekomen dat geen enkele leer in zichzelf voldoende is. Het destijds opgemaakte ontwerp tot hereniging was een poging om de essen tiële elementen in de verschillende kerk orden te combineren. Het kunstmatige, dat hierdoor was ontstaan acht men thans verdwenen. Er is een levende eenheid ont staan, waarin men ervaren heeft, dat dat gene wat men vroeger leerde, niet ver minkt is maar eerder verrijkt is. Inmid dels is men er zich heel goed van bewust dat er nog vele zonden en zwakheden aan wezig zijn. Er wordt echter voortgegaan op de ingeslagen weg. De zgn. Christelijke landen hebben, zo zegt „The Spectator", vaak gefaald om Christelijk te zijn. Wij zijn tenminste begonnen, wat de verhou- houding tussen de kerken betreft, om iets te doen, waarover deze landen nog praten en dat is Jezus Christus te laten zien in Zijn verzoenende kracht". Of deze opmerking ook voor ons land van belang is? Waarschijnlijk zullen er niet zo heel velen zijn, die deze vraag ont kennend zullen beantwoorden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1952 | | pagina 3