.Kees Verwey exposeert ie Delft Het laatste molentje van Haarlem Roman van een zeventiger Een jeugddroom waargemaakt Geen vegetatie op verworvenheden, maar vernieuwing en verdieping In 1 dag retour De Engelse poëzie ZATERDAG 21 FEBRUARI 1953 3 Schoonheid, in Haarlem en omgeving Ballet over watersnood in Kunstmaand 1953 Toneelgroep Theater Brieven van Bilderdijk worden uitgegeven Nederlandse zeerovers uit Tanger uitgewezen LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Jaarverslag van de Twentsche Bank Belastingambtenaar verdacht van fraude Wiymolentje van het poldertje ten Noorden van de Kleverlaan. De artikelen in deze serie over enkele molens hebben blijkbaar veel belangstel ling gehad. Er kwam veel correspondentie over. Een lezer heeft zich de moeite getroost om uit oude boeken en platen na te gaan hoeveel molens in Haarlem en zijn naaste omgeving er in de 17e, 18e en 19e eeuw waren. Hij komt tot een totaal van 80. Het waren water-, koren-, hout-, cement-, run-, mout- en papiermolens. Van meer dan 10 molens is bekend dat zij door brand ver nield zijn. Het laatst ging de „Adriaan" aan het Spaarne te Haarlem in vlammen op in 1932. In 1928 brandde de watermolen ,.de Lie" in Haarlemmerliede af; in 1910 de watermolen „de Roóm" in de Room- polder; in 1906 de cementmolen „de For- tuyn" bij het Vrouwenhek (Kloppersin gel). Zoals wij al eerder hebben medegedeeld zijn er thans in de omgeving van Haarlem nog slechts 8 molens over. Haarlem zelf heeft nog één molen, een kleintje, het oude watermolentje van een poldertje van 9 h.a. ten Noorden van de Kleverlaan. Een lezer zond ons een etsje van de Stoopmolen en schreef er bij: „Ik interesseer mij voor molens, maar weet niet waar deze molen heeft gestaan. Ook anderen die ik vroeg wisten het mij niet te zeggen. Weet u het?" Blijkbaar is deze lezer nooit in de Van Dortstraat geweest, anders zou hij zich dat kleine wipmolentje daar herinnerd heb ben. Ik noemde het onlangs een „speel goedmolentje", maar die omschrijving is te kleinerend. Het is eens een echte werken de molen geweet. Hij moest toen het water in de polder op peil houden toen deze heel wat' groter was dan 9 ha. in die tijd was een zekere Stoop daar molenaar. In de volksmond werd toen gesproken van de „Stoopmolen". Toen de gemeente Haarlem pl.m. 30 jaar geleden een uitbreidingsplan maakte voor gronden ten Noorden van de Kleverlaan, werd dit molentje met een deel van de omringende grond gespaard. Daardoor werd een aardig stukje natuur gespaard. Zomers zien de bewoners van de Van Dort straat de koeien daar grazen. De bemaling van het kleine poldertje is nu toevertrouwd aan een motor. Het mo lentje zou nog wel kunnen draaien, maar dan moet daaraan een kleine voorziening getroffen worden. Heeft de wethouder van financiën eens een paar tientjes over, dan kan hij ze daarvoor besteden. Want alleen een molen die draait is een echte molen! En op het ene molentje dat Haarlem heeft moeten wij prijs tellen. In het land der blinden is immers één oog koning! De heer mr. P. G. van Tienhoven, voor zitter van het hoofdbestuur „de Holland- sche Molen" zond mij verschillende ge gevens over molens. Verder schreef hij: „Uiteraard zijn de door u genoemde 8 molens, welke nog in de omgeving van Haarlem te vinden zijn, aan ons bekend. Het spijt ons dat van die molens de „Eersteling" te Hoofddorp de enige is die het gebruik van windkracht hoog houdt. Dat „de Slokop" (bij Spaarndam) een aantrekkelijke woning werd, doet ons ge noegen, omdat er voor deze molen helaas geen taak meer was weggelegd. Maar ge zien het standpunt van onze Vereniging cm de molens in de eerste plaats als wer kende objecten te behouden, zult u be grijpen, dat wij als een molen uitsluitend woning wordt, hierover toch maar matig enthousiast zijn". Dit begrijpen wij. Maar voor het landschap is de molen nu toch gelukkig behouden. De trapgevels aan het Korte Spaarne In een vorig artikel bespraken wij de mooie trapgevels Korte Spaarne 23 en 25. Aan het jaarverslag van de oudheidkun dige vereniging „Haerlem" over 1929 ont leenden wij de mededeling dat deze organi satie er (en gelukkig met succes!) voor geijverd heeft, dat de vereniging „Hen- drick de Keyser" het pand No. 25 aankocht, omdat de toenmalige eigenaar aan de huurder al toestemming gegeven had om De Kunstmaand Amsterdam zal op 1 Juni 1953 in de Amsterdamse Stadsschouwburg worden geopend met een voorstelling door Ballet Recital onder leiding van Sonia Gas- kell, met medewerking van een orkest, dat onder leiding van Anton Kersjes zal staan. Het bestuur van de stichting Kunstmaand heeft mevrouw Gask^ll de opdracht gege ven voor deze gelegenheid een speciale cho reografie te vervaardigen, gewijd aan een actueel onderwerp (te weten: de ramp in Zeeland) en getiteld „Luctor et Emergo". De componist Geza Frid werd opgedragen hiervoor de muziek te schrijven. Kees Kef heeft van het bestuur van de stichting Kunstmaand de opdracht gekre gen tot het componeren van drie koorwer ken, die deze zomer zullen worden uitge voerd door het Nederlands Kamerkoor on der leiding van Felix de Nobel. de fraaie schoorsteenbetimmeringen te slopen. Met geld en goede woorden heeft de huurder er toen in berust dat die onge schonden zouden blijven. Nu verzoekt de Electrotechnische Groot handel P. Hoeting, die thans de percelen in huur heeft, ons, ter voorkoming van misverstand, mede te delen dat hem hier van niets bekend is. Dit vermelden wij. Maar wij tekenen hierbij aan dat dit ook wel begrijpelijk is, want bedoelde Groothandel heeft de hui zen pas in 1935 gehuurd. Het jaarverslag van „Haerlem" liep over 1929, zodat daar in natuurlijk sprake was van een vroegere huurder. C. J. van T. De nieuwe Oost-Nederlandse toneelgroep „Theater" (gevestigd te Arnhem) is thans definitief samengesteld en zal, onder leiding van Kees van Iersel en Rob de Vries, be staan uit de dames Caro van Eyck, Hetty Blok, Jenny van Maerlant, Liane Saalborn, Diny Sprock, Karen Anse en de heren Jo- han Schmitz, Jacques Snoek, Jo Sternheim, Lo van Hensbergen, Johan Walhain, Jan Modderman, Bernhard Droog, Sacco van der Made, Raymond Oosthout, Piet van der Meulen, alsmede twee volontairs en een dit jaar van de Toneelschool komende kracht. Het bestuur wordt gevormd door de Com missarissen der Koningin in de provincies Overijssel en Gelderland en de burgemees- Iers van Arnhem, Enschedé, Zwolle, Apel doorn, Nijmegen en Deventer. Dank zij een subsidie, verleend door de Nederlandse organisatie voor zuiver we tenschappelijk onderzoek aan de Vereni ging Bilderdijkmuseum, is het mogelijk ge worden de correspondentie van Bilderdijk met commentaar uit te geven. Het museum bezit een prachtige collectie bx-ieven van en aan Bilderdijk gericht. Deze verzame ling, die enige duizenden brieven omvat, zal in vijf delen worden gepubliceerd. Het eerste van deze vijf delen is reeds enige tijd geleden in bewerking genomen en wordt thans gedrukt. Het omvat de brie ven tot 1795. Drie Nederlanders, opvarenden van het piratenschip „Esme", dat op 4 October in de Middellandse Zee het schip de „Combi natie" overviel en leegplunderde, zijn op verzoek van de Nederlandse gezant in Tan ger bij besluit van het internationale be stuur buiten het territorium van dit ge bied uitgewezen. De drie mannen zullen nu naar Marseille worden overgebracht om aldaar te worden berecht. De „Esme" kwam in de nacht van 4 Oc tober langszij de „Combinatie". Gemas kerde en gewapende piraten sprongen aan boord, overmeesterden de bemanning en bleven tot 17 October aan boord. Zij na men voor een waarde van 100.000 dollar aan Amerikaanse sigaretten mee, die deel uitmaakten van de lading der „Combina tie". TV7"AT IK dichtte Goethe in zijn Ballade van de spinster „wat ik binnen stille VY muren heb geweven, wat ik spon, ziet te een of andere ure hoe kan 't anders? het licht der zon". Een halve eeuw heeft Ary Delen, eens een vurig dromer en bezield vernieuwer van letterkundig Vlaanderen, zo gesponnen en geweven. Wat hij in die jaren als romanschrijver tot de litteratuur bijdroeg een verhaal „Prinskensdag", dat ik nooit onder ogen kreeg is nauwelijks bekend en, voor zover bekend, alweer vergeten. Niet in de letteren veroverde hij zich een naam, maar in de kunsthistorie, en zo zou ook de schrijver-Delen, jeugdvriend van Willem Elsschot, zwierig bohé mien, een door de Muzen betoverde jongeling, in vergetelheid zijn geraakt, als de hoofdconservator van het Antwerpse Museum voor Schone Kunsten, eenmaal in ruste, niet was teruggekeerd tot de liefde van zijn jeugd en met een roman had waargemaakt, wat hij toentertijd droomde: dat hij een schrijver is. Tóéntertijd: men moet tot die jaren te ruggaan, tot „het begin der mooie jaren van negentig, al lang geschiedenis" zoals Arthur van Schendel niet zonder een zweem van weemoed schreef in zijn her denkingsvers „Mast" om van de roman „Het donkere huis"*) en zijn schrijver Ary Delen plaats, sfeer, milieu en stijl, kortom het levensgevoel, waarvan het een voor het ander zo onmiskenbaar het stem pel draagt, te kunnen onderkennen en be palen. Die jaren omtrent de eeuwwisse ling, onbezwaarde jaren nog wel, maar toch al overschaduwd door een. onbepaal baar onheil wat konden ze nog vol ver wachting, vol levenslust en dadendrang zijn, vol tederheid niet minder en vol strijdbaarheid bovendien! Wat was er niettegenstaande zoveel schoons, ook een broeiende onvrede onder de jonge gene ratie een onvrede met de wereld van verburgerlijking en materialisme, van ont nuchtering en verzakelijking. Wat kon den die geestdriftige jongeren wat móésten ze zelfs wel somber zijn: hoe pessimistisch werd hun realisme, hoe sceptisch-gewapend hun heimelijk ver langen. Ik denk aan Frans Coenei. aan zijn „In Duisternis" of „De zwakke" bij voor beeld aan Emants en De Meester en hun toen nog niet erkende meester Van Oudshoorn of, om dichter bij het Vlaamse huis te blijven, aan Lode Baekelmans: hoe troosteloos eigenlijk dit alles, hoeveel ver beten verweer tóén al. Men heeft het „fin de siècle" genoemd. Maar wat daarin Een ruime keuze uit het werk van de Haarlemse schilder Kees Verwey is van 15 Februari tot 1 April in het museum „Het Prinsenhof" te Delft tentoongesteld. Daal de meeste werken van betrekkelijk recente datum zijn, kan men niet van een retro spectieve expositie sprekeij. De aanwezig heid van een aantal tekeningen en schilde rijen uit vroeger jaren geeft de bezoeker echter de gelegenheid de verschillende evoluties van Verwey te volgen. Een expositie van Verwey, één der be langrijkste figuren in de hedendaagse Ne derlandse schilderkunst, wordt altijd een evenement dat levendige reacties opwekt. Wij hebben dat ervaren in 1946 in Haarlem, in 1947 in het Van Abbe-Museum te Eind hoven, in 1950 bij Huinck en Schcrjon te Amsterdam en we kunnen dat ook nu in Delft. Steeds meer beseft men getuige te zijn van een met hartstocht beleden kun stenaarschap. De exposities krijgen in steeds mindere mate het karakter van een statische rust. Het algemene beeld is zeker Portretstudie mevrouw V.) in olieverf (1951). niet chaotisch, maar toont wel aan dat Ver wey, die reeds lang zijn schildersgave tot een rijpe ontwikkeling heeft gebracht, zich nu andere problemen gaat stellen. Inplaats van te vegeteren op verworvenheden, die toch reeds van grote importantie waren, heeft Verwey zich gedrongen gevoeld, deze enerzijds te verdiepen en anderzijds nieu we gebieden te gaan ontginnen. Dat hij zich onbevreesd en met brio op dit nieuwe ter rein heeft geworpen, mag zeer verheugend genoemd worden, ook al brengt dit onver mijdelijk behalve winst wel eens verlies- punten mede. Men heeft de ontwikkeling van Verwey ene van impressionnisme naar expression- nisme genoemd. Dit lijkt mij niet juist. Verwey was en blijft in de eerste plaats een visueel schilder. Het is en blijft steeds het speurende oog dat kleurwaarden en ruimteverschuivingen waarneemt en regi streert. Dat hij langs deze weg niettemin diep-menselijke waarden lot uitdrukking brengt en dat hij weet te ontroeren, gebeurt min of meer buiten zijn directe intentie om. Het is het merkteken van zijn kunstenaars schap. Was dit er niet dan zou zijn inspan ning in zekere zin tevergeefs blijven. Ongewone combinatie Merkwaardig is het op te merken dat er jn het werk van Verwey twee richtingen zijn aan te wijzen, die soms afzonderlijk en soms gelijktijdig optreden. Ik bedoel hier mee een element van bezinning en gecon centreerde aandacht en een element van directheid en hartstocht, die soms in wild heid kan doorslaan. Verstoorde rust en ge temperde hevigheid kan men in één en hetzelfde werk aantreffen. Een ongewone combinatie: een krachtige rechtlijnigheid in de compositie, onderbroken door een kruimelig pointillé in de détails, tracht hij tot stand te brengen. Dit leidt soms tot een onbevredigend dualisme en geeft het werk stuk een minder duidelijk aspect. Daar staat tegenover dat de beschouwer als het ware rechtstreeks betrokken wordt in de schildersactiviteit van de kunstenaar, deel gaat nemen aan de problematiek die de schilder zich stelt. Hierdoor ontstaat een ongewild levendig contact tussen beschou wer en kunstwerk. Portretten en stillevens Na de aandacht gevestigd te hebben op de achtergronden die het werk van Kees Verwey beheersen, laat ik hieronder een korte bespreking volgen van enige der voornaamste werken. Een kleine zaal is geheel gevuld met te keningen. Het expressieve meisjesportret, dat ter illustratie van deze beschouwing gereproduceerd wordt, geeft een voortref felijke indruk van de krachtige en gevoe lige tekenhand van Verwey. De tweede groep omvat de aquarellen, stillevens, bloemen en een enkel portret. Er is iets heel weelderigs in deze kleurige bouquetten. Fraaier dan de leikleurige zijn naar mijn mening de breed-gepenseelde, stillere arrangementen met dorre bladeren en duindistels. Van de geschilderde stil levens vermeld ik het sonore met de appels uit 1933. Een aan de mooiste schilderijen van Verster herinnerende gloed is hier in achtergrond en vruchten te genieten. De vloeiende glanzende schildering verkreeg een rijke patine. Over het magistrale portret van Lode- wijk van Deyssel, terecht al menigmaal als een hoogtepunt in het oeuvre van Verwey opgemerkt, hoeft niet meer geschreven te worden. De fijnzinnige portx-etjes van Corn. Veth en van Emile Erens sluiten zich hier waardig bij aan. Dat de explosieve schilder wijze zich niet leent voor het portret, dat ADVERTENTIE UW MATRASSEN bijgevuld of vernieuwd MAAKLOON 1 pers 12.50. 2 pers. 15.— HAARLEMS MATRASSENHUIS H. DE GRAAF F Gr. Houtstraat 103 Tel. 11485 Haarlem Tekening Anneke(1952) door Kees Verwey. een indringende aandacht verlangt, bewij zen de al te vluchtige laatste portretten van Nederlandse letterkundigen. Doch het su blieme damesportret (no. 45) toont helder welke hoogte Verwey in gunstiger conditie kan bereiken. Over de grote composities met figuren in intérieur zouden wij nog zeer veel willen schrijven, als we over meer ruimte konden beschikken. Een onduidelijkheid in het stellingnemen tegenover het gegeven wordt hier het sterkst ervaren. Van een eigen lijke compositie kan men bezwaarlijk spre ken; deze lijkt althans eerder tijdens het werk ontstaan dan vooraf geconcipieerd. Alleen het stuk „De voorlezing" bezit een concentratie, die een grote innigheid aan het moment geeft. In de twee andere stuk ken zijn de figuren niet in die mate tot mensen geworden als men dat wel zou wensen. Hier bleef het oog van Verwey te zeer hangen aan de contrastwerking der kleuren en de wijking der ruimte. Hij zag de mens voorbij. Het grote portret van de moeder van de schilder, wederom sober na de hevige kleurbrgiën, laat zien welk een mooi ge voel voor een geliefd mens de schilder kan bezielen. Ook dit ontroerende stuk dateert van 1952. Opent het een perspectief op de volgende periode? Dan zien we deze met hooggestemde verwachtingen tegemoet! OTTO B. DE KAT. - iS 11 tot uitdrukking kwam, al die moeheid, te leurstelling, levensweerzin zelfs, was meer dan een tijdelijk, een modeverschijnsel: het was een voox-voelen van wat zich onze dagen moderner, bewuster, harder uit spreekt als „existentialistische" levens beschouwing. „Levenswijs! En anarchistisch!" Is het die weerslag geweest, deze stille ontmoediging, die Ary Delen jong al uit de bloeiende voorhof der letteren ver dreef? Het begon zo veelbelovend: vurig werd er gedweept met Gorters „Mei", de verzen van Kloos, „De kleine Johannes" van Van Eeden, ijverig werd er in hun trant door Delen incluis „in de klamme avond uitgeweend, het lijze stro- mend.welke liefdesleed" (aldus een „jeugd- strofe" van Elsschot). En xn die liefde voor de letteren, voor het schone, vonden de jongeren elkaar: Elsschot wat mét Ary Delen van de partij en Teirlinck, Tödssaint van Boelaere, Lode Baekelmans. Aldra kraaide hun haan op het groene omslag van „Alvoorder", hun tijdschrift, een litte raire dageraad wakker. „En levenswijs dat we waren", schreef Delen eens. En „anarchistisch"! Enthousiast werd „Les temps nouveaux" door deze „zachtzinnige Tolstojanen" verslonden, heethoofdig dis cussieerden ze bij Leo Krijn, verzamel- plaals van de Antwerpse bohème. „Wat daar plannen gemaakt zijn, luchtkastelen gebouwd, stoute fantasieën geweven, dwaasheden uitgehaald, dat weten alleen zij, die er de getrouwen waren", schreef Delen jaren her. Van die bezielde overmoed zal men in „Het donkere huis" niets terugvinden. Na vijftig jaar heeft Delen de schaduwzijde van zijn jeugddroom naar zijn lezers toe gekeerd in een uiterst sober, bewonderens- waardig-beheerst „tijdsbeeld", samenge vat in het opvallende levensverhaal van een onopvallende stadhuisklerk. Hijzelf, deze Jan Vermeiren, blijft vrijwel op de achtergx-ond. evenals zijn persoon in „het doxxkere huis" de schemerige, stoffige burelen van het Antwerpse stadhuis nauwelijks onderscheidde van zijn admi- nistratief-ingesponnen lotgenoten. Een „armzalige pennelikker" Deze Jan Vermeiren had niet alleen het ongeluk als wees te zijn opgeyoed door een goeie ouwe 'tante, hij was bovendien be hept xnet een dichterlijke aanleg, die in de journalistiek niet wilde ontluiken en in „de stadsdienst vol met poëten en schrijvers", temidden van de gewieksten en rad draaiers, een roemloze dood moest ster ven. Vex*meix-en blijft een „triste gratte- papier", een armzalige pennelikker, om ringd door een aantal snaken, die door hun belachelijkheid of valsaardigheid nog een spoor nalaten. Vermeiren laat geen spoor na, hij hééft geen gebreken, het zij dan als enige het gebrek geen gebreken te bezitten. Zijn verweer is zijn onopvallend heid. zijn tragedie zijn stil verlangen, zijn betekenis de „verpersoonlijking" van een levensgevoel: een machteioos verglijden, en zijn noodlot het late huwelijk met een omvangrijke en uitgeslapen pensionhoud ster, die hem volijverig exploiteert zodra hij, oud en moe, de stadsdienst met pen sioen heeft verlaten. Wat hem rest is niet veel: een enkel dagelijks uur, aan de waak zaamheid van zijn „chère Prudence" ont snapt, doorgebracht in het stadspark, om er de krant te lezen, een pijp te roken en de mussen te voeren. Wat verder? Niets. Een stil, willoos ver kwijnen van een leven dat niet meer dan een schaduw was, een schaduw in een don ker huis. Een tijdsbeeld waarvan de trek- ken met de soberste middelen zijn gete kend. Een stille tragiek, tragisch door haar stilte. „En levenswijs dat we waren C. J. E. DINAUX Ary Deler: „Het donfaenp huis'' ;roman). (A. A. M. Stols, 's-Gravenhage). Mevrouw George La Pinska ontdekte ongeveer een jaar geleden, dat schilderen een prettige vrije tijdsbesteding is. Sinds die tijd is deze schilderende huisvrouw met. haar ezel, penselen en doeken, een bekende figuur geworden in de kapperssalon van haar echtgenoot, wiens zaak er niet slechter om gaat. „Op menig gebied is 1952 een jaar van ommekeer geweest", zo concludeert de di rectie van de Twentsche Bank N.V. in het jaai-vei-slag. De uitkomst der presidents verkiezingen in Amerika wordt een keer punt genoemd. Van het nieuwe regiem is te verwachten, dat het principieel het vrije bedrijfsleven zal bevoi-deren. Ander zijds zal Amerika moeten inzien, dat al lerlei handelsbelemmeringen niet in over eenstemming zijn met de grote taak die dit land in de wereld heeft te vei-vullen. „Een crediteurennatie behoort in beginsel vrij handelnatie te zijn. Handel, geen steun, zij het parool". aldJus het verslag. Verder zegt het jaarverslag: Het knel punt voor de vergroting van het px-oductie- apparaat ligt bij de kapitaalvoorziening. De welstand kan slechts op peil worden gehouden door voortdurende uitbreiding der investex-ingen. He: totaal der baten van de Twentsche Bank N.V. over 1952 heeft bedragen f 30.780.677 (f 32.042.980). De onkosten be liepen 1 5.043.297 (f 5.232.994). Na afschrij vingen, voorzieningen en reserveringen resteert een saldo winst van f 5.204.285 (f 5.254.684) Zoals bekend, woi-dt een on- verandex-d dividend van 9 procent voorge steld. De uitkomsten acht de directie bevre digend, al bleven zij beneden die van het voorgaande jaar. Mr. H. F. van Leeuwen, sinds 1 Juli 1929 directeur van de Twentsche Bank N.V., zal op 31 Maart deze functie neerleggen, teneinde zich vrij te maken om zich meer aan andere belangen te kunnen wijden. De directie is door de benoeming van de heer drs. J. C. Wurfbain reeds aangevuld. De heer Van Leeuwen zal benoemd wor- .en tot adyi^eur van de Twentsche Bank n tevens worderr.voorgesteld alsoommis- saris. New Poems 1952, A P.E.N. Anthology, edited by Clif ford Dyment, Roy Fuller and Montague Slater-Michael Joseph, London. Het aantal Nederlandse lezers van mo derne Engelse poëzie is waarschijnlijk op de vingei-s van een hand of wat te tellen. De reden daarvoor is misschien dat het lezen van gedichten in de eigen taal al de beschikbare tijd vergt, maar men is toch geneigd nog meer invloed toe te kennen aan schrik voor moeilijkheden met de taal. De dichtex-s die in het hoogste aanzien staan en wier werk men dus wel het eerst in han den zou krijgen: T. S. Eliot, Edith Sitwell, W. H. Auden, zijn inderdaad niet licht ver staanbaar, ook niet voor hun landgenoten. De meeste van de dichters in de bloem lezing van gedichten van 1952, die onder auspiciën van de P.E.N.-club is uitgegeven, maken het daarentegen hun lezei's niet ovex-matig moeilijk; en deze verzameling geeft daarin ook een getrouwe weergave van de Engelse poëzie van de laatste jax-en, die het over het algemeen met eenvoudiger uitdrukkingswijzen probeert zodat er zelfs alweer een gevaar van simpelheid is. Wie een Engelse roman kan lezen, en enig gevoel voor poëzie heeft, kan deze gedich ten ook lezen, al neemt het dan wat meer tijd per regel. Om met gedichten kennis te maken is het systeem van een blote bloemlezing zonder toelichting vërkiéselijk boven dat van een boekje als Allan Ross geschreven heeft voor de British Council, waarin hij de dich ters bespreekt en voorbeelden van hun werk geeft. Daar wordt het lezen van de tekst bemoeilijkt door de versfragmenten, die er in staan als horden op een wandel pad; bovendien is het niet animerend iemand reeds bij eerste kennismaking tot op het gebeente van zijn karakter schoon- gekrabd te vinden. Voor karakterisaties is het nog vroeg genoeg wanneer men met de gedichten zelf vertrouwd is geraakt. Het is dan ook goed gezien van de drie samenstel lers van de P.E.N.-bloemlezing, dat zij niet eens meedelen op welke gronden zij hun indeling in zevenen van het werk van de vijfenveertig dichters gemaakt hebben, al zeggen zij wel dat zij daarmee hun opinie geven over de groepen en stromingen in de Engelse poëzie. Een poging om in deze bespi-eking nu toch de zeven groepen te gaan karakteri seren zou alleen al om het onlogische ervan afkeuring verdienen. Beter is het iets te zeggen over enige van de gedichten. De bekendste representanten van de En gelse poëzie in de jaren '30 zijn hier alle vier vertegenwoordigd: W. H. Auden, C. Day Lewis, Louis MacNeice en Stephen Spender. Vóór de oorlog stonden zij ge zamenlijk op de barrière voor een betere maatschappij, sindsdien zijn zij ieder hun eigen zaak gaan behartigen. Hun werk is vrij onbetwistbaar van hogere kwaliteit dan het meeste andere in deze bloemlezing. Van Day Lewis zijn er drie gedichten: „Father to sons", waarin een vader zijn zoons vraagt wat zij van hem zullen den ken als zij hun kindertijd in hun herinne ring oproepen: „Love and pity", een sonnet dat van vorm bijna hard is door de samen gedrongen beelden pity, when love's gone,/bleeds endlessly to no end blood from stone"); en een gedicht dat in de En gelse poëzie minder opvalt dan het hier zou doen, en dat in deze verzameling ook niet het enige van zijn soort is: „The com mittee", over hoe vervelénd vergaderingen wel zijn („And I regret another afternoon wasted"). Auden, de meest intellectuele van de vier, is er met enige regels straffe wijsheid over „The Chimeras"; Spender met „In Attica", waar de bergen op een arm in de vlakte leunen; en MacNeice heeft een meesterlijk gedicht gelevex-d, „Day of returning", waarin Odysseus en Jacob op treden als vertegenwoordigers van de twij fel tussen het verlangen naar onverslijt baar groot leven en dat naar het concrete leven op de eigen aai-de. Maar afgezien van deze vier is er nog allerlei dat de moeite waard is. De gedich ten van Norman Nicholson zijn goed, voor al het tweede, „A turn for the better", dat de ervaring registreert van een ogenblik, waarin de wei-eld stil staat en terugkeert naar haar beginvorm. Er zijn krachtige gedichten van Chinese inspiratie door Ar thur Waley, en een scherpe „Death of Kropotkin" van Herbert Read. Van Clif ford Dyment zelf is er onder andere een boutade „As a boy with a richness of needs I wandered", waarin hij vertelt dat hij van Lagonda's, Minerva's, Invicta's en Hispano Suiza's placht te genieten, en glimlachte om Rovers en Rileys en Morris Cowleys „met kleine nieuwsgiei'ige neu zen", en er zijn twee lichte, Dufy-aehtige uitbeeldingen van de eerder genoemde Alan Ross. Het zou ovex-igens misleidend zijn, te doen of al deze gedichten zich zo bereid willig aan de lever uitleveren als die van Nichelson en Dyment en Ross. Dylan Tho mas is niet van dit makkelijke slag, en zijn „Over St. John's Hill" geeft in het begin wel enige raadselen op; maar het is zelfs vóór het nog volledig ontraadseld is zo'n opwindend gedicht, dat men wel van ijzer moet zijn om het schoudei-ophalend voor bij te gaan. In mindere mate geldt dit voor de bijdragen van W. S. Merwin, die een van de jongste dichters in het gezelschap is: zijn gedrongenheid lijkt niet altijd no dig, maar zijn „Dictum: for a marque of deluge" heeft niettemin vooi-ti-effélijke passages. Het zou moeilijk zijn een van deze ge dichten tot de allerhoogste klasse te reke nen, behalve misschien die van Mac Neice en Thomas, maar er is ook zowat geen dat vlak of vervelend is. Al is de persoon lijke voorkeur bij gedichten natuurlijk van nog meer gezag dan bij andere littera tuur-vormen, niemand zal toch willen vol houden dat deze Engelse dichters geen goed gezelschap zijn. Behalve dan voor zover de cynici gelijk hebben die C. V. Wedgwood in haar inleiding veronderstelt, maar zij zegt: „Ik ben geen dichter: ik ben waf: cynici misschien nog ongewoner zullen vinden een lezer van poëzie." S. M. Te Utrecht is aangehouden de 58-jarige W. S., chef de bureau bij de inspectie der invoex-rechten en accijnzen te Utrecht. Hij wordt er van verdacht zich gedurende een reeks van jaren schuldig te hebben ge maakt aan frauduleuze handelingen. In 1946 kreeg hij de bevoegdheid uit gaande stukken te tekenen. Hij zou hier van misbi'uik hebben gemaakt door vals heid in geschi'ifte te plegen met bevelen tot terugbetaling van belasting, welke hij voor zichzelf gebruikte. Hij zou hiexwoor de staat benadeeld hebben voor een bedrag dat waarschijnlijk de f 12.000 te boven gaat. W. S. heeft bij zijn verhoor een ge deeltelijke bekentenis afgelegd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1953 | | pagina 5