.Kees Verwey exposeert ie Delft
Het laatste molentje van Haarlem
Roman van een zeventiger
Een jeugddroom waargemaakt
Geen vegetatie op verworvenheden,
maar vernieuwing en verdieping
In 1 dag retour
De Engelse poëzie
ZATERDAG 21 FEBRUARI 1953
3
Schoonheid, in Haarlem en omgeving
Ballet over watersnood
in Kunstmaand 1953
Toneelgroep Theater
Brieven van Bilderdijk
worden uitgegeven
Nederlandse zeerovers
uit Tanger uitgewezen
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Jaarverslag van de
Twentsche Bank
Belastingambtenaar
verdacht van fraude
Wiymolentje van het poldertje ten Noorden van de Kleverlaan.
De artikelen in deze serie over enkele
molens hebben blijkbaar veel belangstel
ling gehad. Er kwam veel correspondentie
over.
Een lezer heeft zich de moeite getroost
om uit oude boeken en platen na te gaan
hoeveel molens in Haarlem en zijn naaste
omgeving er in de 17e, 18e en 19e eeuw
waren. Hij komt tot een totaal van 80. Het
waren water-, koren-, hout-, cement-, run-,
mout- en papiermolens. Van meer dan 10
molens is bekend dat zij door brand ver
nield zijn. Het laatst ging de „Adriaan"
aan het Spaarne te Haarlem in vlammen
op in 1932. In 1928 brandde de watermolen
,.de Lie" in Haarlemmerliede af; in 1910
de watermolen „de Roóm" in de Room-
polder; in 1906 de cementmolen „de For-
tuyn" bij het Vrouwenhek (Kloppersin
gel).
Zoals wij al eerder hebben medegedeeld
zijn er thans in de omgeving van Haarlem
nog slechts 8 molens over.
Haarlem zelf heeft nog één molen, een
kleintje, het oude watermolentje van een
poldertje van 9 h.a. ten Noorden van de
Kleverlaan. Een lezer zond ons een etsje
van de Stoopmolen en schreef er bij: „Ik
interesseer mij voor molens, maar weet
niet waar deze molen heeft gestaan. Ook
anderen die ik vroeg wisten het mij niet
te zeggen. Weet u het?"
Blijkbaar is deze lezer nooit in de Van
Dortstraat geweest, anders zou hij zich dat
kleine wipmolentje daar herinnerd heb
ben. Ik noemde het onlangs een „speel
goedmolentje", maar die omschrijving is te
kleinerend. Het is eens een echte werken
de molen geweet. Hij moest toen het water
in de polder op peil houden toen deze heel
wat' groter was dan 9 ha. in die tijd was
een zekere Stoop daar molenaar. In de
volksmond werd toen gesproken van de
„Stoopmolen".
Toen de gemeente Haarlem pl.m. 30 jaar
geleden een uitbreidingsplan maakte voor
gronden ten Noorden van de Kleverlaan,
werd dit molentje met een deel van de
omringende grond gespaard. Daardoor
werd een aardig stukje natuur gespaard.
Zomers zien de bewoners van de Van Dort
straat de koeien daar grazen.
De bemaling van het kleine poldertje is
nu toevertrouwd aan een motor. Het mo
lentje zou nog wel kunnen draaien, maar
dan moet daaraan een kleine voorziening
getroffen worden. Heeft de wethouder van
financiën eens een paar tientjes over, dan
kan hij ze daarvoor besteden. Want alleen
een molen die draait is een echte molen!
En op het ene molentje dat Haarlem
heeft moeten wij prijs tellen. In het land
der blinden is immers één oog koning!
De heer mr. P. G. van Tienhoven, voor
zitter van het hoofdbestuur „de Holland-
sche Molen" zond mij verschillende ge
gevens over molens. Verder schreef hij:
„Uiteraard zijn de door u genoemde 8
molens, welke nog in de omgeving van
Haarlem te vinden zijn, aan ons bekend.
Het spijt ons dat van die molens de
„Eersteling" te Hoofddorp de enige is die
het gebruik van windkracht hoog houdt.
Dat „de Slokop" (bij Spaarndam) een
aantrekkelijke woning werd, doet ons ge
noegen, omdat er voor deze molen helaas
geen taak meer was weggelegd. Maar ge
zien het standpunt van onze Vereniging
cm de molens in de eerste plaats als wer
kende objecten te behouden, zult u be
grijpen, dat wij als een molen uitsluitend
woning wordt, hierover toch maar matig
enthousiast zijn".
Dit begrijpen wij.
Maar voor het landschap is de molen
nu toch gelukkig behouden.
De trapgevels aan het
Korte Spaarne
In een vorig artikel bespraken wij de
mooie trapgevels Korte Spaarne 23 en 25.
Aan het jaarverslag van de oudheidkun
dige vereniging „Haerlem" over 1929 ont
leenden wij de mededeling dat deze organi
satie er (en gelukkig met succes!) voor
geijverd heeft, dat de vereniging „Hen-
drick de Keyser" het pand No. 25 aankocht,
omdat de toenmalige eigenaar aan de
huurder al toestemming gegeven had om
De Kunstmaand Amsterdam zal op 1 Juni
1953 in de Amsterdamse Stadsschouwburg
worden geopend met een voorstelling door
Ballet Recital onder leiding van Sonia Gas-
kell, met medewerking van een orkest, dat
onder leiding van Anton Kersjes zal staan.
Het bestuur van de stichting Kunstmaand
heeft mevrouw Gask^ll de opdracht gege
ven voor deze gelegenheid een speciale cho
reografie te vervaardigen, gewijd aan een
actueel onderwerp (te weten: de ramp in
Zeeland) en getiteld „Luctor et Emergo".
De componist Geza Frid werd opgedragen
hiervoor de muziek te schrijven.
Kees Kef heeft van het bestuur van de
stichting Kunstmaand de opdracht gekre
gen tot het componeren van drie koorwer
ken, die deze zomer zullen worden uitge
voerd door het Nederlands Kamerkoor on
der leiding van Felix de Nobel.
de fraaie schoorsteenbetimmeringen te
slopen. Met geld en goede woorden heeft
de huurder er toen in berust dat die onge
schonden zouden blijven.
Nu verzoekt de Electrotechnische Groot
handel P. Hoeting, die thans de percelen
in huur heeft, ons, ter voorkoming van
misverstand, mede te delen dat hem hier
van niets bekend is.
Dit vermelden wij. Maar wij tekenen
hierbij aan dat dit ook wel begrijpelijk is,
want bedoelde Groothandel heeft de hui
zen pas in 1935 gehuurd. Het jaarverslag
van „Haerlem" liep over 1929, zodat daar
in natuurlijk sprake was van een vroegere
huurder.
C. J. van T.
De nieuwe Oost-Nederlandse toneelgroep
„Theater" (gevestigd te Arnhem) is thans
definitief samengesteld en zal, onder leiding
van Kees van Iersel en Rob de Vries, be
staan uit de dames Caro van Eyck, Hetty
Blok, Jenny van Maerlant, Liane Saalborn,
Diny Sprock, Karen Anse en de heren Jo-
han Schmitz, Jacques Snoek, Jo Sternheim,
Lo van Hensbergen, Johan Walhain, Jan
Modderman, Bernhard Droog, Sacco van
der Made, Raymond Oosthout, Piet van der
Meulen, alsmede twee volontairs en een dit
jaar van de Toneelschool komende kracht.
Het bestuur wordt gevormd door de Com
missarissen der Koningin in de provincies
Overijssel en Gelderland en de burgemees-
Iers van Arnhem, Enschedé, Zwolle, Apel
doorn, Nijmegen en Deventer.
Dank zij een subsidie, verleend door de
Nederlandse organisatie voor zuiver we
tenschappelijk onderzoek aan de Vereni
ging Bilderdijkmuseum, is het mogelijk ge
worden de correspondentie van Bilderdijk
met commentaar uit te geven. Het museum
bezit een prachtige collectie bx-ieven van
en aan Bilderdijk gericht. Deze verzame
ling, die enige duizenden brieven omvat,
zal in vijf delen worden gepubliceerd. Het
eerste van deze vijf delen is reeds enige
tijd geleden in bewerking genomen en
wordt thans gedrukt. Het omvat de brie
ven tot 1795.
Drie Nederlanders, opvarenden van het
piratenschip „Esme", dat op 4 October in
de Middellandse Zee het schip de „Combi
natie" overviel en leegplunderde, zijn op
verzoek van de Nederlandse gezant in Tan
ger bij besluit van het internationale be
stuur buiten het territorium van dit ge
bied uitgewezen. De drie mannen zullen nu
naar Marseille worden overgebracht om
aldaar te worden berecht.
De „Esme" kwam in de nacht van 4 Oc
tober langszij de „Combinatie". Gemas
kerde en gewapende piraten sprongen aan
boord, overmeesterden de bemanning en
bleven tot 17 October aan boord. Zij na
men voor een waarde van 100.000 dollar
aan Amerikaanse sigaretten mee, die deel
uitmaakten van de lading der „Combina
tie".
TV7"AT IK dichtte Goethe in zijn Ballade van de spinster „wat ik binnen stille
VY muren heb geweven, wat ik spon, ziet te een of andere ure hoe kan 't anders?
het licht der zon". Een halve eeuw heeft Ary Delen, eens een vurig dromer en
bezield vernieuwer van letterkundig Vlaanderen, zo gesponnen en geweven. Wat hij in
die jaren als romanschrijver tot de litteratuur bijdroeg een verhaal „Prinskensdag",
dat ik nooit onder ogen kreeg is nauwelijks bekend en, voor zover bekend, alweer
vergeten. Niet in de letteren veroverde hij zich een naam, maar in de kunsthistorie,
en zo zou ook de schrijver-Delen, jeugdvriend van Willem Elsschot, zwierig bohé
mien, een door de Muzen betoverde jongeling, in vergetelheid zijn geraakt, als de
hoofdconservator van het Antwerpse Museum voor Schone Kunsten, eenmaal in
ruste, niet was teruggekeerd tot de liefde van zijn jeugd en met een roman had
waargemaakt, wat hij toentertijd droomde: dat hij een schrijver is.
Tóéntertijd: men moet tot die jaren te
ruggaan, tot „het begin der mooie jaren
van negentig, al lang geschiedenis"
zoals Arthur van Schendel niet zonder een
zweem van weemoed schreef in zijn her
denkingsvers „Mast" om van de roman
„Het donkere huis"*) en zijn schrijver
Ary Delen plaats, sfeer, milieu en stijl,
kortom het levensgevoel, waarvan het een
voor het ander zo onmiskenbaar het stem
pel draagt, te kunnen onderkennen en be
palen. Die jaren omtrent de eeuwwisse
ling, onbezwaarde jaren nog wel, maar
toch al overschaduwd door een. onbepaal
baar onheil wat konden ze nog vol ver
wachting, vol levenslust en dadendrang
zijn, vol tederheid niet minder en vol
strijdbaarheid bovendien! Wat was er
niettegenstaande zoveel schoons, ook een
broeiende onvrede onder de jonge gene
ratie een onvrede met de wereld van
verburgerlijking en materialisme, van ont
nuchtering en verzakelijking. Wat kon
den die geestdriftige jongeren wat
móésten ze zelfs wel somber zijn: hoe
pessimistisch werd hun realisme, hoe
sceptisch-gewapend hun heimelijk ver
langen.
Ik denk aan Frans Coenei. aan zijn
„In Duisternis" of „De zwakke" bij voor
beeld aan Emants en De Meester en
hun toen nog niet erkende meester Van
Oudshoorn of, om dichter bij het Vlaamse
huis te blijven, aan Lode Baekelmans: hoe
troosteloos eigenlijk dit alles, hoeveel ver
beten verweer tóén al. Men heeft het
„fin de siècle" genoemd. Maar wat daarin
Een ruime keuze uit het werk van de
Haarlemse schilder Kees Verwey is van
15 Februari tot 1 April in het museum „Het
Prinsenhof" te Delft tentoongesteld. Daal
de meeste werken van betrekkelijk recente
datum zijn, kan men niet van een retro
spectieve expositie sprekeij. De aanwezig
heid van een aantal tekeningen en schilde
rijen uit vroeger jaren geeft de bezoeker
echter de gelegenheid de verschillende
evoluties van Verwey te volgen.
Een expositie van Verwey, één der be
langrijkste figuren in de hedendaagse Ne
derlandse schilderkunst, wordt altijd een
evenement dat levendige reacties opwekt.
Wij hebben dat ervaren in 1946 in Haarlem,
in 1947 in het Van Abbe-Museum te Eind
hoven, in 1950 bij Huinck en Schcrjon te
Amsterdam en we kunnen dat ook nu in
Delft. Steeds meer beseft men getuige te
zijn van een met hartstocht beleden kun
stenaarschap. De exposities krijgen in
steeds mindere mate het karakter van een
statische rust. Het algemene beeld is zeker
Portretstudie mevrouw V.) in
olieverf (1951).
niet chaotisch, maar toont wel aan dat Ver
wey, die reeds lang zijn schildersgave tot
een rijpe ontwikkeling heeft gebracht, zich
nu andere problemen gaat stellen. Inplaats
van te vegeteren op verworvenheden, die
toch reeds van grote importantie waren,
heeft Verwey zich gedrongen gevoeld, deze
enerzijds te verdiepen en anderzijds nieu
we gebieden te gaan ontginnen. Dat hij zich
onbevreesd en met brio op dit nieuwe ter
rein heeft geworpen, mag zeer verheugend
genoemd worden, ook al brengt dit onver
mijdelijk behalve winst wel eens verlies-
punten mede.
Men heeft de ontwikkeling van Verwey
ene van impressionnisme naar expression-
nisme genoemd. Dit lijkt mij niet juist.
Verwey was en blijft in de eerste plaats
een visueel schilder. Het is en blijft steeds
het speurende oog dat kleurwaarden en
ruimteverschuivingen waarneemt en regi
streert. Dat hij langs deze weg niettemin
diep-menselijke waarden lot uitdrukking
brengt en dat hij weet te ontroeren, gebeurt
min of meer buiten zijn directe intentie om.
Het is het merkteken van zijn kunstenaars
schap. Was dit er niet dan zou zijn inspan
ning in zekere zin tevergeefs blijven.
Ongewone combinatie
Merkwaardig is het op te merken dat er
jn het werk van Verwey twee richtingen
zijn aan te wijzen, die soms afzonderlijk en
soms gelijktijdig optreden. Ik bedoel hier
mee een element van bezinning en gecon
centreerde aandacht en een element van
directheid en hartstocht, die soms in wild
heid kan doorslaan. Verstoorde rust en ge
temperde hevigheid kan men in één en
hetzelfde werk aantreffen. Een ongewone
combinatie: een krachtige rechtlijnigheid
in de compositie, onderbroken door een
kruimelig pointillé in de détails, tracht hij
tot stand te brengen. Dit leidt soms tot een
onbevredigend dualisme en geeft het werk
stuk een minder duidelijk aspect.
Daar staat tegenover dat de beschouwer
als het ware rechtstreeks betrokken wordt
in de schildersactiviteit van de kunstenaar,
deel gaat nemen aan de problematiek die
de schilder zich stelt. Hierdoor ontstaat een
ongewild levendig contact tussen beschou
wer en kunstwerk.
Portretten en stillevens
Na de aandacht gevestigd te hebben op
de achtergronden die het werk van Kees
Verwey beheersen, laat ik hieronder een
korte bespreking volgen van enige der
voornaamste werken.
Een kleine zaal is geheel gevuld met te
keningen. Het expressieve meisjesportret,
dat ter illustratie van deze beschouwing
gereproduceerd wordt, geeft een voortref
felijke indruk van de krachtige en gevoe
lige tekenhand van Verwey.
De tweede groep omvat de aquarellen,
stillevens, bloemen en een enkel portret.
Er is iets heel weelderigs in deze kleurige
bouquetten. Fraaier dan de leikleurige zijn
naar mijn mening de breed-gepenseelde,
stillere arrangementen met dorre bladeren
en duindistels. Van de geschilderde stil
levens vermeld ik het sonore met de appels
uit 1933. Een aan de mooiste schilderijen
van Verster herinnerende gloed is hier in
achtergrond en vruchten te genieten. De
vloeiende glanzende schildering verkreeg
een rijke patine.
Over het magistrale portret van Lode-
wijk van Deyssel, terecht al menigmaal als
een hoogtepunt in het oeuvre van Verwey
opgemerkt, hoeft niet meer geschreven te
worden. De fijnzinnige portx-etjes van Corn.
Veth en van Emile Erens sluiten zich hier
waardig bij aan. Dat de explosieve schilder
wijze zich niet leent voor het portret, dat
ADVERTENTIE
UW MATRASSEN bijgevuld of vernieuwd
MAAKLOON 1 pers 12.50. 2 pers. 15.—
HAARLEMS MATRASSENHUIS
H. DE GRAAF F
Gr. Houtstraat 103 Tel. 11485 Haarlem
Tekening Anneke(1952) door
Kees Verwey.
een indringende aandacht verlangt, bewij
zen de al te vluchtige laatste portretten van
Nederlandse letterkundigen. Doch het su
blieme damesportret (no. 45) toont helder
welke hoogte Verwey in gunstiger conditie
kan bereiken.
Over de grote composities met figuren in
intérieur zouden wij nog zeer veel willen
schrijven, als we over meer ruimte konden
beschikken. Een onduidelijkheid in het
stellingnemen tegenover het gegeven wordt
hier het sterkst ervaren. Van een eigen
lijke compositie kan men bezwaarlijk spre
ken; deze lijkt althans eerder tijdens het
werk ontstaan dan vooraf geconcipieerd.
Alleen het stuk „De voorlezing" bezit een
concentratie, die een grote innigheid aan
het moment geeft. In de twee andere stuk
ken zijn de figuren niet in die mate tot
mensen geworden als men dat wel zou
wensen. Hier bleef het oog van Verwey te
zeer hangen aan de contrastwerking der
kleuren en de wijking der ruimte. Hij zag
de mens voorbij.
Het grote portret van de moeder van de
schilder, wederom sober na de hevige
kleurbrgiën, laat zien welk een mooi ge
voel voor een geliefd mens de schilder kan
bezielen. Ook dit ontroerende stuk dateert
van 1952. Opent het een perspectief op de
volgende periode? Dan zien we deze met
hooggestemde verwachtingen tegemoet!
OTTO B. DE KAT.
- iS 11
tot uitdrukking kwam, al die moeheid, te
leurstelling, levensweerzin zelfs, was meer
dan een tijdelijk, een modeverschijnsel:
het was een voox-voelen van wat zich onze
dagen moderner, bewuster, harder uit
spreekt als „existentialistische" levens
beschouwing.
„Levenswijs! En anarchistisch!"
Is het die weerslag geweest, deze stille
ontmoediging, die Ary Delen jong al uit
de bloeiende voorhof der letteren ver
dreef? Het begon zo veelbelovend: vurig
werd er gedweept met Gorters „Mei", de
verzen van Kloos, „De kleine Johannes"
van Van Eeden, ijverig werd er in hun
trant door Delen incluis „in de
klamme avond uitgeweend, het lijze stro-
mend.welke liefdesleed" (aldus een „jeugd-
strofe" van Elsschot). En xn die liefde
voor de letteren, voor het schone, vonden
de jongeren elkaar: Elsschot wat mét Ary
Delen van de partij en Teirlinck, Tödssaint
van Boelaere, Lode Baekelmans. Aldra
kraaide hun haan op het groene omslag
van „Alvoorder", hun tijdschrift, een litte
raire dageraad wakker. „En levenswijs
dat we waren", schreef Delen eens. En
„anarchistisch"! Enthousiast werd „Les
temps nouveaux" door deze „zachtzinnige
Tolstojanen" verslonden, heethoofdig dis
cussieerden ze bij Leo Krijn, verzamel-
plaals van de Antwerpse bohème. „Wat
daar plannen gemaakt zijn, luchtkastelen
gebouwd, stoute fantasieën geweven,
dwaasheden uitgehaald, dat weten alleen
zij, die er de getrouwen waren", schreef
Delen jaren her.
Van die bezielde overmoed zal men in
„Het donkere huis" niets terugvinden. Na
vijftig jaar heeft Delen de schaduwzijde
van zijn jeugddroom naar zijn lezers toe
gekeerd in een uiterst sober, bewonderens-
waardig-beheerst „tijdsbeeld", samenge
vat in het opvallende levensverhaal van
een onopvallende stadhuisklerk. Hijzelf,
deze Jan Vermeiren, blijft vrijwel op de
achtergx-ond. evenals zijn persoon in „het
doxxkere huis" de schemerige, stoffige
burelen van het Antwerpse stadhuis
nauwelijks onderscheidde van zijn admi-
nistratief-ingesponnen lotgenoten.
Een „armzalige pennelikker"
Deze Jan Vermeiren had niet alleen het
ongeluk als wees te zijn opgeyoed door een
goeie ouwe 'tante, hij was bovendien be
hept xnet een dichterlijke aanleg, die in de
journalistiek niet wilde ontluiken en in „de
stadsdienst vol met poëten en schrijvers",
temidden van de gewieksten en rad
draaiers, een roemloze dood moest ster
ven. Vex*meix-en blijft een „triste gratte-
papier", een armzalige pennelikker, om
ringd door een aantal snaken, die door
hun belachelijkheid of valsaardigheid nog
een spoor nalaten. Vermeiren laat geen
spoor na, hij hééft geen gebreken, het zij
dan als enige het gebrek geen gebreken te
bezitten. Zijn verweer is zijn onopvallend
heid. zijn tragedie zijn stil verlangen, zijn
betekenis de „verpersoonlijking" van een
levensgevoel: een machteioos verglijden,
en zijn noodlot het late huwelijk met een
omvangrijke en uitgeslapen pensionhoud
ster, die hem volijverig exploiteert zodra
hij, oud en moe, de stadsdienst met pen
sioen heeft verlaten. Wat hem rest is niet
veel: een enkel dagelijks uur, aan de waak
zaamheid van zijn „chère Prudence" ont
snapt, doorgebracht in het stadspark, om
er de krant te lezen, een pijp te roken en
de mussen te voeren.
Wat verder? Niets. Een stil, willoos ver
kwijnen van een leven dat niet meer dan
een schaduw was, een schaduw in een don
ker huis. Een tijdsbeeld waarvan de trek-
ken met de soberste middelen zijn gete
kend. Een stille tragiek, tragisch door haar
stilte. „En levenswijs dat we waren
C. J. E. DINAUX
Ary Deler: „Het donfaenp huis'' ;roman).
(A. A. M. Stols, 's-Gravenhage).
Mevrouw George La Pinska ontdekte ongeveer een jaar geleden, dat schilderen een
prettige vrije tijdsbesteding is. Sinds die tijd is deze schilderende huisvrouw met. haar
ezel, penselen en doeken, een bekende figuur geworden in de kapperssalon van haar
echtgenoot, wiens zaak er niet slechter om gaat.
„Op menig gebied is 1952 een jaar van
ommekeer geweest", zo concludeert de di
rectie van de Twentsche Bank N.V. in het
jaai-vei-slag. De uitkomst der presidents
verkiezingen in Amerika wordt een keer
punt genoemd. Van het nieuwe regiem is
te verwachten, dat het principieel het
vrije bedrijfsleven zal bevoi-deren. Ander
zijds zal Amerika moeten inzien, dat al
lerlei handelsbelemmeringen niet in over
eenstemming zijn met de grote taak die dit
land in de wereld heeft te vei-vullen. „Een
crediteurennatie behoort in beginsel vrij
handelnatie te zijn. Handel, geen steun, zij
het parool". aldJus het verslag.
Verder zegt het jaarverslag: Het knel
punt voor de vergroting van het px-oductie-
apparaat ligt bij de kapitaalvoorziening.
De welstand kan slechts op peil worden
gehouden door voortdurende uitbreiding
der investex-ingen.
He: totaal der baten van de Twentsche
Bank N.V. over 1952 heeft bedragen
f 30.780.677 (f 32.042.980). De onkosten be
liepen 1 5.043.297 (f 5.232.994). Na afschrij
vingen, voorzieningen en reserveringen
resteert een saldo winst van f 5.204.285
(f 5.254.684) Zoals bekend, woi-dt een on-
verandex-d dividend van 9 procent voorge
steld.
De uitkomsten acht de directie bevre
digend, al bleven zij beneden die van het
voorgaande jaar.
Mr. H. F. van Leeuwen, sinds 1 Juli 1929
directeur van de Twentsche Bank N.V.,
zal op 31 Maart deze functie neerleggen,
teneinde zich vrij te maken om zich meer
aan andere belangen te kunnen wijden.
De directie is door de benoeming van de
heer drs. J. C. Wurfbain reeds aangevuld.
De heer Van Leeuwen zal benoemd wor-
.en tot adyi^eur van de Twentsche Bank
n tevens worderr.voorgesteld alsoommis-
saris.
New Poems 1952, A P.E.N.
Anthology, edited by Clif
ford Dyment, Roy Fuller and
Montague Slater-Michael
Joseph, London.
Het aantal Nederlandse lezers van mo
derne Engelse poëzie is waarschijnlijk op
de vingei-s van een hand of wat te tellen.
De reden daarvoor is misschien dat het
lezen van gedichten in de eigen taal al de
beschikbare tijd vergt, maar men is toch
geneigd nog meer invloed toe te kennen
aan schrik voor moeilijkheden met de taal.
De dichtex-s die in het hoogste aanzien staan
en wier werk men dus wel het eerst in han
den zou krijgen: T. S. Eliot, Edith Sitwell,
W. H. Auden, zijn inderdaad niet licht ver
staanbaar, ook niet voor hun landgenoten.
De meeste van de dichters in de bloem
lezing van gedichten van 1952, die onder
auspiciën van de P.E.N.-club is uitgegeven,
maken het daarentegen hun lezei's niet
ovex-matig moeilijk; en deze verzameling
geeft daarin ook een getrouwe weergave
van de Engelse poëzie van de laatste jax-en,
die het over het algemeen met eenvoudiger
uitdrukkingswijzen probeert zodat er
zelfs alweer een gevaar van simpelheid is.
Wie een Engelse roman kan lezen, en enig
gevoel voor poëzie heeft, kan deze gedich
ten ook lezen, al neemt het dan wat meer
tijd per regel.
Om met gedichten kennis te maken is het
systeem van een blote bloemlezing zonder
toelichting vërkiéselijk boven dat van een
boekje als Allan Ross geschreven heeft
voor de British Council, waarin hij de dich
ters bespreekt en voorbeelden van hun
werk geeft. Daar wordt het lezen van de
tekst bemoeilijkt door de versfragmenten,
die er in staan als horden op een wandel
pad; bovendien is het niet animerend
iemand reeds bij eerste kennismaking tot
op het gebeente van zijn karakter schoon-
gekrabd te vinden. Voor karakterisaties is
het nog vroeg genoeg wanneer men met de
gedichten zelf vertrouwd is geraakt. Het is
dan ook goed gezien van de drie samenstel
lers van de P.E.N.-bloemlezing, dat zij niet
eens meedelen op welke gronden zij hun
indeling in zevenen van het werk van de
vijfenveertig dichters gemaakt hebben, al
zeggen zij wel dat zij daarmee hun opinie
geven over de groepen en stromingen in de
Engelse poëzie.
Een poging om in deze bespi-eking nu
toch de zeven groepen te gaan karakteri
seren zou alleen al om het onlogische ervan
afkeuring verdienen. Beter is het iets te
zeggen over enige van de gedichten.
De bekendste representanten van de En
gelse poëzie in de jaren '30 zijn hier alle
vier vertegenwoordigd: W. H. Auden, C.
Day Lewis, Louis MacNeice en Stephen
Spender. Vóór de oorlog stonden zij ge
zamenlijk op de barrière voor een betere
maatschappij, sindsdien zijn zij ieder hun
eigen zaak gaan behartigen. Hun werk is
vrij onbetwistbaar van hogere kwaliteit
dan het meeste andere in deze bloemlezing.
Van Day Lewis zijn er drie gedichten:
„Father to sons", waarin een vader zijn
zoons vraagt wat zij van hem zullen den
ken als zij hun kindertijd in hun herinne
ring oproepen: „Love and pity", een sonnet
dat van vorm bijna hard is door de samen
gedrongen beelden pity, when love's
gone,/bleeds endlessly to no end blood
from stone"); en een gedicht dat in de En
gelse poëzie minder opvalt dan het hier
zou doen, en dat in deze verzameling ook
niet het enige van zijn soort is: „The com
mittee", over hoe vervelénd vergaderingen
wel zijn („And I regret another afternoon
wasted"). Auden, de meest intellectuele
van de vier, is er met enige regels straffe
wijsheid over „The Chimeras"; Spender
met „In Attica", waar de bergen op een
arm in de vlakte leunen; en MacNeice heeft
een meesterlijk gedicht gelevex-d, „Day of
returning", waarin Odysseus en Jacob op
treden als vertegenwoordigers van de twij
fel tussen het verlangen naar onverslijt
baar groot leven en dat naar het concrete
leven op de eigen aai-de.
Maar afgezien van deze vier is er nog
allerlei dat de moeite waard is. De gedich
ten van Norman Nicholson zijn goed, voor
al het tweede, „A turn for the better", dat
de ervaring registreert van een ogenblik,
waarin de wei-eld stil staat en terugkeert
naar haar beginvorm. Er zijn krachtige
gedichten van Chinese inspiratie door Ar
thur Waley, en een scherpe „Death of
Kropotkin" van Herbert Read. Van Clif
ford Dyment zelf is er onder andere een
boutade „As a boy with a richness of
needs I wandered", waarin hij vertelt dat
hij van Lagonda's, Minerva's, Invicta's en
Hispano Suiza's placht te genieten, en
glimlachte om Rovers en Rileys en Morris
Cowleys „met kleine nieuwsgiei'ige neu
zen", en er zijn twee lichte, Dufy-aehtige
uitbeeldingen van de eerder genoemde
Alan Ross.
Het zou ovex-igens misleidend zijn, te
doen of al deze gedichten zich zo bereid
willig aan de lever uitleveren als die van
Nichelson en Dyment en Ross. Dylan Tho
mas is niet van dit makkelijke slag, en zijn
„Over St. John's Hill" geeft in het begin
wel enige raadselen op; maar het is zelfs
vóór het nog volledig ontraadseld is zo'n
opwindend gedicht, dat men wel van ijzer
moet zijn om het schoudei-ophalend voor
bij te gaan. In mindere mate geldt dit voor
de bijdragen van W. S. Merwin, die een
van de jongste dichters in het gezelschap
is: zijn gedrongenheid lijkt niet altijd no
dig, maar zijn „Dictum: for a marque of
deluge" heeft niettemin vooi-ti-effélijke
passages.
Het zou moeilijk zijn een van deze ge
dichten tot de allerhoogste klasse te reke
nen, behalve misschien die van Mac Neice
en Thomas, maar er is ook zowat geen
dat vlak of vervelend is. Al is de persoon
lijke voorkeur bij gedichten natuurlijk
van nog meer gezag dan bij andere littera
tuur-vormen, niemand zal toch willen vol
houden dat deze Engelse dichters geen
goed gezelschap zijn. Behalve dan voor
zover de cynici gelijk hebben die C. V.
Wedgwood in haar inleiding veronderstelt,
maar zij zegt: „Ik ben geen dichter: ik ben
waf: cynici misschien nog ongewoner zullen
vinden een lezer van poëzie." S. M.
Te Utrecht is aangehouden de 58-jarige
W. S., chef de bureau bij de inspectie der
invoex-rechten en accijnzen te Utrecht. Hij
wordt er van verdacht zich gedurende een
reeks van jaren schuldig te hebben ge
maakt aan frauduleuze handelingen.
In 1946 kreeg hij de bevoegdheid uit
gaande stukken te tekenen. Hij zou hier
van misbi'uik hebben gemaakt door vals
heid in geschi'ifte te plegen met bevelen
tot terugbetaling van belasting, welke hij
voor zichzelf gebruikte. Hij zou hiexwoor
de staat benadeeld hebben voor een bedrag
dat waarschijnlijk de f 12.000 te boven
gaat. W. S. heeft bij zijn verhoor een ge
deeltelijke bekentenis afgelegd.