VAL DA
Mooie poortjes
De bange toekomst
Agenda voor
Haarlem
KLM
Hoe de Belgische overheid
de kunstenaars helpt
Muziek*aesthetiek
In 1 dag retour!
ZATERDAG 14 MAART 1953
3
VALDAMILD
ft
Heringa Wuthrich
Schoonheid in Haarlem en omgeving
ENGELSE LITTERATUUR
Problemen der culturele uitwisseling
Boeken naar buiten
A Is men zijn talent
maar bewijst
ADVERTENTIE
I
ZATERDAG 14 MAART
Stadsschouwburg: „King Lear" (A.T.G.)
8 uur. Spaarne: „De avonturen van Rex en
Rinly" (eerste deel), alle leeft., 7 en 9.15 uur.
Frans Hals: „Stad zonder genade", 14 jaar,
7 en 9.15 uur. Minerva: „Leve de Jantjes",
18 jaar, 7 en 9.15 uur. Rembrandt: „Rancho
Notorious", 18 jaar, 7 en 9.15 uur. Palace:
„De smokkelpoort van Azië". 18 jaar, 7 en
9.15 uur. Luxor: „Don Camillo", alle leeft.,
7 en 9.15 uur. Lido: „Angst voor het huwe
lijk", 18 jaar, 7 en 9.15 uur. Nachtvoorstel
ling „Alexander's Rag-timeband". 11.30 uur
namiddag. City: „Kangeroe", 14 jaar, 7 en
9.15 uur.
ZONDAG 15 MAART
Stadsschouwburg: „Zes personages op
zoek naar een schrijver" (A.T.G.)8.15 uur.
Cultura: Ned. Ver. van Spiritisten „Harmo-
nia", wijdingsmorgen, 10.30 uur. Zuider
kapel: Spreker J. Kits, 10 en 5 uur. Spaarne:
„De avonturen van Rex en Rinty" (eerste
deel), alle leeft., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Frans
Hals: Italiaanse culturele filmvoorstelling
van Cebuto met inleiding van Hella S.
Haasse, 10.30 uur. „Stad zonder genade",
14 jaar, 2, 4.30, 7 en 9.15 uur. Minerva:
„Leve de Jantjes", 18 jaar, 2, 4.15, 7 en 9.15
uur. Rembrandt: „Rancho Notorious", 18
jaar, 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Palace: „De
smokkelpoort van Azië". 18 jaar, 2, 4.15, 7
en 9.15 uur. Luxor: „Don Camillo", alle
leeft.. 2. 4.15, 7 en 9.15 uur. Lido: Zondag
morgenvoorstelling „Wilde pracht", alle
leeft., 11 uur. „Angst voor het huwelijk", 18
jaar, 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. City: „Kangeroe",
14 jaar, 2.15, 4V30, 7 en 9.15 uur.
MAANDAG 16 MAART
Stadsschouwburg: Haarlems Kunstge-
neenschap, causerie (David Koning) en
demonstratie (Kennemer balletstudio) over
„Wat is ballet", 8.15 uur. Spaarne: „De avon
turen van Rex en Rinty" (tweede deel),
alle leeft.. 2.30, 7 en 9.15 uur. Frans Hals:
„Stad zonder genade", 14 jaar, 2.30, 7 en
915 uur. Rembrandt: „Rancho Notorious",
18 jaar, 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Palace: „De
smokkelpoort van Azië". 18 jaar, 2, 4.15, 7
en 9.15 uur. Luxor: „Don Camillo", alle
leeft., 2, 7 en 9.15 uur. Minerva: „Leve de
BIJ GRIEP
PASTI l_ L_ E S
Jantjes", 18 jaar, 2.30 en 8.15 uur. Lido:
„Angst voor het huwelijk", 18 jaar, 2, 4.15,
7 en 9.15 uur. City: „Kangeroe", 14 jaar,
2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur.
ft
Wandelpark Groencndaal: Internationale
bloemententoonstelling Flora, 923 uur
(dagelijks).
Frans Halsmuseum: Speciale tentoonstel
ling, 10 tot 1', en 20 tot 23 uur. (Zondag.
13 tot 17 en 20 tot 23 uur).
Vishal: Sprookjesshow „Flora en fauna",
10 tot 23 uur.
Teylermuseum: Tentoonstelling „Bloemen
wereld van oude en moderne Nederlandse
kunst, 10 tot 17 uur (Maandag gesloten en
Zondag van 13 tot 17 uur).
Huis Van Looy: Tentoonstelling van werken
van VZOD 10 tot 17 uur. (Zondag van 13 tot
17 uur).
Vleeshal: Taveerne „De hyacinth", van 10
uur 's morgens tot 2 uur 's nachts.
Stadhuis: Poesjenellenkelder, 15, 16, 17,
20. 21 en 22 uur: de hal is van 20 tot 23 uur
te bezichtigen.
Grote Kerk: Bezichtiging van 20 tot 23 uur
en orgelspel om 21 en 22 uur.
Rondritten per autobus: Vertrek Soenda-
plcin 20. 21 en 22 uur door verlicht Haar
lem en Heemstede: vertrek Tempeliersstraat
14 uur en Stationsplein 14.05 uur door Haar
lem en omstreken.
Rondvaarten door de verlichte Haarlemse
grachten, vertrek 19.30 uur van Grote Hout-
brug.
ADVERTENTIE
Haarlem
CENTRAIF. VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
Onder de nalatenschap
van onze voorouders zijn
enkele poortjes. Die zijn
niet alleen zeer oud,
maar ook heel mooi!
Van de bijzonderste ge
ven wij een afbeelding.
Het oudste staat in de
Grote Houtstraat, tussen
Spekstraat en Anegang.
Het is de poort die in
dertijd toegang gaf tot
het Karmelietenklooster,
dat in het midden der
13e eeuw werd gesticht,
maar waarvan niets
meer bestaat dan de
herinnering. Het poortje
beperkt zich ook tot een
boog, zodat er niet veel
aan te zien is.
Ons oog wordt meer
bekoord door het poortje
van het vroegere St.
Barbaragasthuis in cte
Jansstraat. Deze inrich
ting werd in 1435 door
Hugo van Assendelft aan
het stadsbestuur in be
heer gegeven. In het
poortje is een gevelsteen
opgenomen die een af
beelding geeft van een
ziekenhuiszaal in vroe
ger eeuwen. Daaronder
staat:
Omdat wy out behoef
tig schenen verlaten
Heeft Hugo Assendelf
hier gesticht tonser
bate.
Dat was in de tijd dat
zo'n inrichting inderdaad
een gasthuis was, een
huis waarin gasten wer
den opgenomen. Arme
ouden en gebrekkigen
die geen eigen huis had
den waar ze een behoor
lijke verzorging genoten.
Dat blijkt ook wel uit
het beeld op de gevelsteen. Op de voor
grond staan een paar oudjes te praten,
aan de kant ziet men een rij ledikanten.
Eerst in later tijd, toen de geneesheren ge
leerd hadden zieke mensen beter te ma
ken, zijn de ziekenhuizen gekomen.
Het St. Elisabeths Gasthuis is als zie
kenhuis vermoedelijk ook uit zo'n verzor-
De vroegere hoofdingang van het St. Elisabeths Gasthuis
aan het Groot Heiligland.
Het poortje van het. St. Barbara Gasthuis
gingsinrichting voortgekomen. Opmerke
lijk is dat in de eerste ziekenhuizen geen
melaatsen en krankzinnigen werden opge
nomen. Daarvoor bestonden speciale hui
zen, de pest- en de dolhuizen.
Wij geven ook een afbeelding van het
mooie Gasthuispoortje op het Groot Hei
ligland. Dit draagt als jaartal 1567. Oor
spronkelijk is dit de
hoofdingang van het
Gasthuis geweest. Dat
werd in die tijd ge
bouwd op de gronden
van het vroegere kloos
ter der Minnebroeders.
Langendijk weet ons
te vertellen dat de steen,
die boven dit poortje
staat, ook opgenomen
was in het oude Gast
huis dat bij de Gr. Hout
straat stond, maar dat
was kort te voren ver
brand.
De voorstelling op de
steen is heel eigenaardig:
een zieke wordt in een
mand die op een draag
baar staat, naar het zie
kenhuis gebracht. Die
wijze van vervoer werd
voor armlastige' patiën
ten gehandhaafd tot
1872. Als wij er nu mede
vergelijken het transport
in de grote auto's, die
aan rijdende ziekenhui
zen doen denken, is het
verschil opvallend. Uit
mijn kinderjaren (55
jaar geleden) herinner
ik mij nog dat zieken,
die voor rekening van
het Armbestuur naar het
Gasthuis werden ge
bracht, door een politie
agent met een brancard
overgebracht werden.
Ruim een eeuw gele
den werd het Bai"bara-
Gasthuis ingericht tot
bewaarschool. Het begin
van het nu zo uitgebrei
de kleuteronderwijs.
In een volgend artikel
komen nog enkele
poortjes aan de beurt.
C. J. VAN T.
Julian Huxley, Evolution in
action - Chatto and Windus,
London.
Een maand of wat geleden is in deze
kolom Charles Galton Darwins boek The
next million years besproken; het leek
goed om als tegenwicht het. boekje te ne
men van Julian Huxley, die zijn gedach
ten ook op een biologisch fundament stelt
en niettemin tot bemoedigender conclusies
over de menselijke toekomst geneigd is,
althans er in een meer opgewekte toon
over spreekt. Darwin betoogde, dat er in
minder dan een millioen jaar geen belang
rijke verandering in het menselijk wezen
kan komen, en dat de mens zoals hij is
alleen in omstandigheden van materiële
overvloed zijn samenleving kan inrichten
op zekere motieven van morele orde. Nu
voor ons in „het Westen" de bevoorrechte
tijd begint af te lopen, moeten wij ons
voorbereiden op een periode van verru
wing van de beschaving.
Het blijkt bij lezing van Huxley's be
toog, dat hij daar niets tegen inbrengt.
Zijn optimistischer allure over het men
selijk lot, die inderdaad wel waar te ne
men is, bestaat alleen dank zij het negeren
van de problemen die Darwin stelt - het
zien in langere termijnen, zich erover ver
heugen dat de positie van de mens als
hoogste ontwikkeling van de natuur niet
ernstig bedreigd wordt, en wat suggesties
aan de hand doen ter veraangenaming van
onze fase in de millioenen jaren biologi
sche geschiedenis. Wat dat aangaat, stel
len de conclusies van dit boekje teleur.
Van meer belang is Huxley's uiteenzet
ting over zijn eigenlijke onderwerp: de
evolutie. De beginselen van mutatie en
natuurlijke selectie zijn als zodanig gro
tendeels gemeengoed, maar het is altijd
onderhoudend voorbeelden van hun toe
passing in levensvormen op verschillende
niveau's te lezen; en Huxley vult dit. dan
nog aan met het beginsel van „deploy
ment", ontplooiing, en fleurt het op met
het begrip „verbetering", een gematigde
en solieder nakomeling van het protserige
„vooruitgang". De gedachte van de ont
plooiing houdt in, dat de toenemende ver
scheidenheid van soorten ontstaat doordat
de door mutaties tot stand gebrachte af
wijkingen van het oorspronkelijke type
hun nieuwe levensmogelijkheden, als die
bestaan, in verschillende richtingen vin
den; dat zij als het ware de neiging heb
ben om in alle nauwe ruimtes voor leven,
die de natuur biedt, door te dringen. De
tegenkant hiervan is dat bepaalde vormen
zich ook alleen kunnen ontwikkelen in ge
bieden, waar zij niet door variëteiten met
betere „oplossingen" van hun levenspro
blemen worden beconcurreerd: zoals de
buideldieren in Australië niet te stellen
hadden met de mededinging van de meer
efficiënte hogere zoogdieren. Dit beginsel
is geen nieuwigheid van Huxley. Charles
Darwin Sr. gaf het zelfs al aan, maar het
wordt hier duidelijker gesteld dan de niet-
deskundige het zal kennen.
Nadat hij van de evolutie in haar histo
risch verloop zoveel indruk heeft gegeven
als hem in zijn korte bestek mogelijk was,
komt Huxley aan de positie van de mens
in het verdere verloop van de biologische
geschiedenis toe. Zoals gezegd stelt hij zich
eigenlijk het probleem niet, waar C-; G.
Darwin geen oplossing voor kon vinden.
Voordat hij dat bereikt heeft, laat hij de
belangeloze wetenschap voor wat zij is, en
begint met aanbevelingen ter verbetering
van onze behandeling van het menselijk
lot. Hij staat een „evolutionnair humanis
me" voor, waarin de waarde van de mens
niet in het licht der eeuwigheid, maar in
dat van de evolutie wordt gezien. Een van
de eerste uitwerkingen van deze geestes
stroming zou moeten zijn dat de ongun
stige gevolgen van de moderne beschaving
op de natuurlijke selectie in de mensheid
werd gecompenseerd. Het staat nu wel
vast, zegt Huxley, dat tegenwoordig de
voortplanting van de minder intelligenten
relatief groter is dan die van de intelli
genten; een kleine wijziging in de percen
tages zou al een groot verschil maken, en
wij hebben intelligente mensen nodig voor
de moeilijke taken, die de samenleving
stelt. Op het ogenblik is het zo dat de
mensheid belast is met meer ongunstige
erfelijkheidskansen, dan ooit in een onbe
schaafd wezen kunrten voorkomen. Daar
moeten wij de eugenitiek niet tegenover
stellen, voorzover die betekent het uit
roeien van ongewenste elementen; maar
wel kunnen wij de uitbreiding van de gun
stige bevorderen, al vergt dat een „ietwat
radicale" verandering van beschouwings
wijze.
Het is jammer dat Huxley zich voortdu
rend verschanst in zijn bioloog-zijn wat
hem de gelegenheid biedt luchtigjes ingrij
pende ideeën op te werpen zonder hun
practische bruikbaarheid ook maar in
overweging te hoeven nemen. Zo is het met
het evolutionnair humanisme, dat hij zich
als een soort religie denkt, die niet op zich
zelf hoeft te bestaan, maar als een soort
supplement op iedere godsdienst kan fun
geren; en zo is het ook met deze positieve
eugenetiek, waarvan hij de practijk niet
verder aanroert dan via de wonderlijke
term „ietwat radicaal". Op deze manier
wordt de opgewekte stemming, die de be
schouwing van millioenen jaren biologi
sche verbeteringsgeschiedenis teweeg
brengt, nonchalant overgebracht in de be
schavingsgeschiedenis, en Huxley bekom
mert er zich niet om, dat zij daar al gauw
naar adem ligt te snakken. Wanneer hij
zegt dat wij ons begrip van de mens niet
zuiver kunnen krijgen zonder een inzicht
in de werking van de evolutie, spreekt hij
niettemin een waar woord; en zijn bijdrage
tot dat begrip is interessant genoeg. Pas
als hij wil laten zien, hoe de mensheid het
zich ten nutte moet maken, raakt zijn be
toog in rul zand. De gedachte dat wij over
een millioen jaar nog steeds de apen te
slim af zullen zijn, die Huxley ons ter sti
mulering van het evolutionnair verant
woordelijkheidsbesef voorhoudt, wekt
maar een flauwe voldoening. S. M.
Dr. N. Waterman zal Dinsdag 17 Maart
zijn 70ste verjaardag vieren. Per 1 April
zal hij het grootste deel van zijn werk als
kankeronderzoeker bij het Nederlands
Kanker Instituut te Amsterdamwaar hij
33 jaar als bioloog werkzaam is geweest,
neerleggen.
Toen ik een bevriende Nederlandse
letterkundige mijn voornemen vertelde
om in Antwerpen een bezoek te brengen
aan Gerard Walschap, gaf deze me de
raad om bij het afscheid te zeggen, dat
ik mij vervolgens naar diens kunst
broeder Willem Elsschot zou begeven.
Mijn zegsman voorspelde dat Walschap
dan in opperste verbazing zou vragen:
..Woont Elsschot dan ook in Antwer
pen?" In Nederlandse litteraire krin
gen circuleert namelijk het gerucht
dat beide schrijvers, sinds twintig jaren
elkanders' overburen in de nogal deftige
Lemméstraat, elkanders bestaan vol
komen negeren.
Walschap lachte hartelijk toen ik
hem dit verhaal overbracht, maar ver
klaarde onmiddellijk: „Hoe komt men
daar bij? Fons en ik (Willem Els
schot is hel pseudoniem van Al fons de
Ridderin het dagelijks leven directeur
van een reclamebureau) zijn dikke
vrienden. We gaan altijd samen naar
vergaderingen van schrijvers, als dat zo
uitkomtivant hij heeft een auto!" En
toch schuilt er een kern van ivaarheid
in de anecdote, want Elsschot, die geen
enkel boêk in huis heeftzelfs zijn
eigen werken niet, heeft nog nooit een
letter gelezen van wat Walschap publi
ceerde.
Eigenlijk hebben we nimmer een
woord over litteratuur gewisseld", zo
deelde mijn gastheer verder mede. ..We
oraten alleen over onze kinderen. Men
kan het dus wel zo zeggen: tot deze
straat is de culturele uitwisseling nog
aiet doorgedrongen.
XXXXJOOOCOOOOOOCCOOOOCOOOOOOOOOOOOOOOCOOCOOOOCOCCOOCOC-:»
de algemene opinie, toen hij aan deze
voorbeelden toevoegde: „Als iemand twee
boeken heeft geschreven en dan staats
ambtenaar wordt, waarom mag hij dan
niet de 10.001ste luierik zijn? En kijk nu
eens hoeveel geld er links en rechts met
handen vol verkwist wordt. Is het dan
zo erg als we een jongeman, die op letter
kundig gebied z'n best doet, eens een paar-
duizend francs geven? Rijk word je er niet
van. Ik heb zelf alle prijzen gekregen, die
er in België worden uitgeloofd en dat zijn
er heel wat, waar het was net genoeg om
er af en toe een reisje met zijn gezin van
te maken".
INTERESSANT was ook hetgeen Gerard
Walschap vertelde over de activiteit
van het na de bevrijding tot stand geko
men Fonds voor letterkunde, dat door de
staat „gespijsd" en door de Koninklijke
Vlaamse Academie beheerd wordt. Onder
zijn voorzitterschap heeft de raad van ad
vies een grootscheeps plan opgesteld, ter
verwezenlijking waarvan ruime geldmid
delen aanwezig zijn: de uitstraling van de
Belgische litteratuur naar buiten. Een
keuze van 25 boeken uit de Vlaamse let
terkunde sinds Zuster Hadewych wordt
thans in het Frans, het Duits en het Engels
vertaald, teneinde op betrekkelijk grote
schaal in het buitenland te worden uitge
geven. De Franse editie bezorgt de meeste
moeilijkheden, omdat de Walen hebben
verkondigd dat het Vlaams een minder
waardig dialect is, waarin niets van bete
kenis wordt gepresteerd. De Duitse reeks
verschijnt reeds. Bovendien stuurt het mi
nisterie van Buitenlandse Zaken regel
matig door de genoemde commissie gese
lecteerde romans, dichtbundels en tijd
schriften naar uitheemse posten, teneinde
over de gehele wereld letterkundige en
wetenschappelijke kringen van de stand
van zaken op de hoogte te houden.
Wat die overheidsbaantjes betreft, zo
keert Walschap tot ons onderwerp van ge
sprek terug, zijn we intussen nog niet zo
ver als in die Zuid-Amerikaanse republie
ken, waar alle dichters ten minste ambas
sadeur of minister worden.
DAVID KONING
In het vorige artikel citeerde ik enige
uitspraken van aanhangers der „gevoels-
aesthetiek", nu wil ik enige woorden uit
Hanslicks veelbesproken en veelomstreden
Vom Musikalisch-Schönen aanhalen.
Men leerde ons aldus Hanslick dat
de muziek de taak heeft op de gevoelens
van de mens te werken. En verder: Waarin
de samenhang der muziek met de gevoe
lens, of van bepaalde muziekstukken met
bepaalde gevoelens zou bestaan, naar welke
natuurwetten deze zou werken, naar welke
kunstprincipes deze zou worden gevormd,
daarover lieten ons degenen die daarmede
werken volkomen in het duister. Eerst als
men zijn oog ietwat aan deze duisternis
heeft gewend, dan begint men te ontdek
ken, dat in de heersende muziekopvatting
de gevoelens een dubbele rol spelen. Ten
eerste wordt als doel en bestemming der
muziek vastgesteld, dat zij gevoelens of
schone gevoelens moet wekken. Ten tweede
duidt men de gevoelens aan als de inhoud
die de muziek in haar werken neerlegt.
Beide uitspraken hebben dit met elkaar ge
meen, dat de ene er evenzeer naast is als
de andere.
Hij vraagt dan verder eens het thema
te spelen van een of andere symphonie van
Mozart of Haydn, een Adagio van Beet
hoven, een scherzo van Mendelssohn, een
pianowerk van Schumann of Chopin, mo
tieven van Auber, Donizetti, Flotow. Wie
waagt zich er aan een bepaald gevoel als
inhoud van deze thema's aan te wijzen? De
een zal zeggen: liefde. Mogelijk. Een ander
meent: verlangen. Misschien. Een derde
voelt vroomheid. Niemand kan dat weer
leggen. Maar is dat nu een bepaald gevoel
uitdrukken, als niemand weet wat er wordt
weergegeven?
Er is een beroemde aria van Gluck, uit
zijn opera Orpheus: „J'ai perdu mon Euri-
dice, Rien n'égale mon malheur", waarvan
Hanslick de opmerking van Boyé, een
tijdgenoot van Gluck, aanhaalt, dat men
wat de muziek betreft hier evengoed, ja,
veel beter, het tegendeel van die woorden,
dus: „Jai trouvé mon Euridice, Rien n'égale
mon bonheur" zou kunnen zingen!
Maar Hanslicks uitspraak (die ik on
vertaald laat): Die Inhalt der Musik sind
tonend bewegte Formen, heeft de tegen
stand tegen zijn denkbeelden versterkt en
hem niet onverdiend de naam van ver
stokt formalist bezorgd. Te meer, daar hij
de schoonheid der muziek vergelijkt bij
een bepaalde versieringsvörm uit de beel-
denete kunst: de arabeske. Dit alles gaat
ongetwijfeld veel te ver. Het neemt echter
niet weg, dat hij met menige scherpe op
merking tegenover de gevoelsaesthetici ge
lijk had. i.
Beethovens Sonate op. 81a heeft boven
elk der drie onderdelen een opschrift:
Les adieux; l'Absence; Le retour". Adolf
Marx noemt ze momenten uit het leven
van een minnend paar. En over het slot
van de sonate de terugkeer zegt
Wilhelm Lenz: „De minnenden openen
hun armen, zoals trekvogels hun vleu
gels". Maar wat heeft Beethoven op het
handschrift geschreven? „Het afscheid bij
het vertrek van Z.K.H. Aartshertog Ru-
dolf, 4 Mei 1809" en boven het finale: „De
aankomst van Z.K.H. Aartshertog Rudolf,
30 Januari 1810". Wat zou Beethoven ge
protesteerd hebben, zegt Hanslick, dat hij
tegenover de Aartshertog een in „schmei-
chelnden Kosen beseligter Lust, flügel-
schlagende" geliefde zou moeten voor
stellen!
Toch hebben de strijdbare Wèense ge
leerde, noch zijn medestanders, bereikt dat
de zucht tot „hineininterpretieren" (wie
geeft ons hiervoor eens een goed Neder
lands woord?) verdwenen is. Het is de
behoefte, door middel van concrete voor
stellingen de fantasie van de toehoorders,
of ook die van de uitvoerenden, op te
wekken, te verlevendigen, richting te ge
ven. Zie Alfred Cortot, die alle Préludes
van Chopin voorziet van sentimentele op
schriften als: Désir de jeune fille, of: Elle
m'a dit: je t'aime.
Wat dit laatste opschrift, bedoeld voor
Frélude op. 28 no. 17, betreft, het doet mij
denken aan <jen amusant verhaal, dat
Caspar Höweler vertelt in zijn zeer inte
ressant werk Rhythme in Vers en Muziek
(Mouton, Den Haag, 1952) over een repe
titie van het Concertgebouworkest onder
Mengelberg. Jaren geleden was er in het
orkest een Duitse hoornist; tijdens een
repetitie van de vijfde Symphonie van
Tsjaikowski blies deze musicus de hoorn
solo aan het begin van het Andante canta
bile bijzonder mooi. Toch begon Mengel
berg te mopperen, dat het niet gevoelig
genoeg was. Op een gegeven ogenblik zei
hij: „Mijnheer, als u die melodie blaast,
moet u in u zelf meezingen Ah, que je
t'aime". Wie dit thema kent, zal merken,
dat die woorden daar werkelijk onder ge
plaatst kunnen worden, wat zeker niet be
tekent, dat deze melodie door de compo
nist is bedoeld als een liefdesverklaring.
Het antwoord van de hoornist, die een
wonderlijk mengelmoes van Duits en Hol
lands sprak, was kort en krachtig: „Flau
we khoel, mijnheer!"
Höweler voegt hieraan toe en ik on
derschrijf het geheel: „De man had vol
komen gelijk, want de gevoelstoestand van
een verliefde is heel iets anders dan de
aesthetische aandoening van. een kunste
naar, of deze nu schept dan wel her
schept".
In deze twee artikelen heb ik slechts
enige aspecten van de muziek-aesthetiek
aangeroerd. Ik wil ze besluiten met uit te
spreken, dat naar mijn overtuiging de
ontroeringsmacht die in de muzikale
schoonheid leeft, zo groot is, dat zij ons
weet mee te voeren naar gebieden van ons
innerlijk zijn, voor woorden onbereikbaar,
gebieden, die geen woorden nodig hebben
en waarvoor ze een ontwijding zouden
kunnen betekenen. Dit geldt uit de aard
der zaak voor de instrumentale muziek.
Verbindt deze zich met de dichtkunst, dan
komen er weliswaar nieuwe problemen,
maar het beginsel blijft onaangetast.
WILLEM ANDRIESSEN
ADVERTENTIE
UW MATRASSEN bijgevuld of vernieuwd.
MAAKLOON 1 pers. 12.50, 2 pers. 15.—
HAARLEMS MATRASSENHUIS
H. DE GRAAFF
Gr. Houtstraat 103 Tel. 11485 Haarlem
De Fcbruari-prijswinnaars zijn:
le prijs: Wilma v. d. Horst, Haarlem 3e prijs: L. Schoonbeek. Schoonebeek
2e prijs: Jessy Hertogh, Sittard. 4e prijs: Marietjc Noordink, Haaksbergen
Deze en de overige prijzen werden inmiddels aan de betreffende winnaars toegezonden.
ADVERTENTIE
HET heeft, natuurlijk weinig zin, hoe verleidelijk dat ook mag zijn, om een een
voudige vergelijking te maken tussen de Nederlandse en de Belgische cultuur
politiek. ornaat nu eenmaal bij onze Zuiderburen al ware het slechts door ca
tweetaligheid de verhoudingen geheel anders liggen. Het is trouwens niet in de
eerste plaats het feit, dat daarginds de voor allerlei subsidies op artistiek terrein
beschikbare bedragen zoveel hoger zijn dan bij ons, dat de meeste aandacht verdient.
Daarbij spelen immers allerlei factoren een rol, die wij gelukkig niet kennen, al
schijnt een stedelijke rivaliteit als die tussen Brussel en Antwerpen zich thans ook
tussen Amsterdam en Den Haag te gaan ontwikkelen, zij het op geheel andere motie
ven. Maar van veel meer betekenis is de geest, waarin het geld gegeven wordt. De
Belgische overheid staat altijd klaar om frisse, veelbelovende initiatieven aan te moe
digen en eerlijke kunstenaars een kans te geven. En dat daar wel eens mislukkingen
bij zijn. deert eigenlijk niemand. Bovendien is men cr steeds op uit aan personen,
die mogelijk belangrijk creatief werk zouden kunnen doen, indien nodig door middel
van geenszins de gehele persoonlijkheid vergende hele of halve staatsbetrekkingen
een althans in materieel opzicht zorgeloos bestaan te bieden. Het gaat echter te ver
deze baantjes zoals wel eens gebeurt als sinecureste bestempelen.
Ter propaganda van de beeldende kunst
worden in opdracht van het ministerie van
Openbaar Ónderwijs te Brussel jaarlijks
zes monografieën over vooraanstaande
schilders en beeldhouwers uitgegeven, ge
schreven door gezaghebbende beoor
delaars en rijk van illustraties voorzien.
Hier heeft men een proeve daarvan: „De
melodieuze clownvan Edgard Tytgat uit
de door Maurice Roelants aan hem ge
wijde plaquette.
samen met liet schrijversschap. En boven
dien: „Bij mijn bezoeken aan al deze drie-
honderd-en-zovecl instellingen ontmoet ik
steeds weer andere mensen, hetgeen me
geweldig helpt in mijn werk. Tussen twee
haakjes: zijn laatste roman „Zuster Virgi-
Iia" is zoiets als een best-seller in zijn va
derland. In Nederland is hij misschien het
meest bekend door zijn dynamisch proza
van „Celibaat" en „Trouwen" welke
boeken hij schreef toen hij nog gewoon
journalist was.
Respect voor de kunst, zo vertelt mijn
gastheer verder en het is ter versterking
van het wederzijds begrip goed hem te ci
teren, heeft er bij de Belgische bevolking
altijd in gezeten, speciaal voor de beelden
de kunst. Als bij voorbeeld vroeger de Prix
de Rome werd toegekend, dan vlagde de
gehele buurt waar de winnaar woonde en
kwamen alle muziekgezelschappen op
straat! Iemand, die bewezen heeft talent te
hebben, vindt hier altijd wel een passende
betrekking. Urbain van de Voorde heeft
nog nooit een letter thuis geschreven, want
al zijn werken kwamen tot stand aan zijn
bureau in één van de ministeries, waar
thans ook Bert Decorte het nuttige met het
aangename verenigt, als men het zo mag
uitdrukken. Karei Leroux en Raymond
Herremans maken verslagen van de Se
naatszittingen, Ernest Claes en Ferdinand
van Toussaint van Boelaere waren vroeger
directeuren van het Kamerverslag, zoals
dat. heet.
Gerard Walschap vertolkte ongetwijfeld
WERKKLEDING
K«a<5 Langer I
MEER dan een dozijn componisten en
letterkundigen in een vorig arti
kel noemde ik reeds Raymond Brulez
is in meer of minder belangrijke functies
bij de nationale omroep te werk gesteld.
Merkwaardiger (of liever gezegd: illustra
tiever) nog is het voorbeeld van de vijf
regionale bibliotheekinspecties in Vlaande
ren, die sinds 1920 door bekende littera
toren worden vervuld. Thans zijn hier
mede onder meer belast: Karei Jonck-
heere, Hubert Lampo, Albert van Hoogen-
bemt en Gerard Waischap, welke laatste
mij op bijzonder plezierige manier het een
en ander vertelde over dit werk, dat hij
geheel zelf kan regelen, zodat hij althans
in theorie steeds die tijd over houdt
welke hem het meest gelegen komt.
In Vlaanderen krijgen bibliotheken van
gemeenten en particulieren, die aan be
paalde eisen voldoen, van staatswege een
subsidie. De taak van de inspecteurs is nu
om de lijst der van dit geld aangekochte
boeken goed te keuren en desgewenst ad
viezen uit te brengen of bemiddelend op
te treden. Dit ambt, aldus Walschap, hangt
Gerard Walschap