Retourtje naar de Balkan
Vijftig jaar geleden stierf Gauguin
ellendig in gedroomd paradijs
M'
Litteratuur" en getui
enis
Reisindrukken in het land van Tito
Afgevallen
Het einde der illussies
JEUGD
Goede kansen voor
eigen teelt Virginia
3
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
ZATERDAG 9 MEI 1953
Ik schrok die eerste uren wat van Belgrado. Als je 's ochtends om half acht in Jocgo-
slavië's hoofdstad uit de Oriënt-exprcsse stapt en op het perron door een kudde
slapende schapen met herder en honden moet waden om bij de uitgang te komen, als
je ondergedompeld wordt in een walm van knoflook en uien en de donkere lieden om
je heen steeds weer nadrukkelijk hun keel schrapen en rondborstig spuwen, dan is dat
voor de mens, die nog met zich draagt de sfeer van West-Europees comfort, even een
moeilijke overgang. Een paar uur na die aankomst was ik er zeker van, dat de
„Balkan" nog voor een goed deel bestaat. Een Kroaat uit Zagreb had me 's nachts in
de trein al gewaarschuwd: „Bij ons in het Noorden ziet het er Europees uit en leven
de mensen er ook wel naar, maar in Beograd, de hoofdstad, zul je al genoeg merken
van de erfenis, welke de Turken en hun oorlogen hier hebben nagelaten. Daar begint
de Balkan". En daarbij had hij dan misschien wel het oog op de wrakkige fiakertjes
en aftandse taxi's voor het station, op de stoffige, armzalig ingerichte étalages, de
gescheurde bruinige gordijnen van het grote hotel „Moskou", de kwispeldoors in elk
restaurant, het tekort aan efficiency, de vele armzalig geklede vrouwen en de don
kere Serven, die achter hun, naar onze deugdzame opvattingen, vaak bandietachtig
voorkomen heel dikwijls een hart van goud plegen te dragen.
Men wees mij, omdat ik vreemdeling was
de weg naar het hotel „Majestic", waar
het personeel geen knoflook en uien mag
eten, waar steeds Amerikanen toeven en
waar het overnachten in een simpele ka
mer reeds tien gulden vergde. Manmoedig
heb ik me omgedraaid en de weg naar een
B-hötel gevonden, waar de prijs 3.50 en
de hygiëne matig was en vervolgens in een
volkscafétje donker brood met salami
(knoflookworst), paprika en vooral met
schliwowitza. de onvolprezen pruimenjene-
ver genuttigd. Nadien voelde ik me ver-
balkaniseerd in eerste graad.
Geen hartveroverend oord
De meeste leden van de Amerikaanse
ambassade, die tegenwoordig groot en be
langrijk is, vinden Belgrado niet veel an
ders dan een strafkolonie. Op zeer gere
gelde tijden gaan ze met hun auto of als er
haast is met hun speciale vliegtuig naar
Triest, München of zelfs naar Parijs om
inkopen te doen en wat Westers amuse
ment te vinden. In Tito's hoofdstad blijft
de buitenlandse vertierzoekers, afgezien
van een enkele maal opera of ballet, niet
veel anders over dan de bar van „Majes
tic", drie uitgesproken „provincialse nacht
lokalen" en de vrij netjes ingerichte pers
club, waar meestentijds goede whiskey te
verkrijgen is en waar de Amerikanen als
„gast" verschijnen, omdat het „McCarthy-
isme" het hun moeilijk maakt lid te zijn
van een genationaliseerd en in dit geval
dus communistisch établissement.
Belgrado is inderdaad geen hartverove
rend oord, omdat het karakter mist. Het
waarom hiervan word je duidelijk in het
park Kalemegdan, de beste plek in deze
stad. Ik zou in dit verband zelfs willen
spreken over een communistische romance.
Op de rots hoog boven de plaats waar Do-
nau en Sawa samenvloeien, bouwden Ro
meinen, Turken en Oostenrijkers, om
slechts enkele „bezetters" te noemen, hun
vestingen, teneinde de strategisch zo be
langrijke stad te beschermen.
Van de bolwerken staan de restanten
nog overeind en daar omheen is een be
genadigd park ontstaan. Eenvoudig van
aanleg, maar heerlijk van ligging met zijn
uitzicht over de rivieren en de vlakten aan
de overkant. Na twee uur 's middags wordt
het bevolkt. Dan is de arbeid in de fabrie
ken en kantoren ten einde (werktijd van
zes' tot twee) en de middenstanders hou
den hun middagrust. Er wordt in Kale
megdan geflaneerd, geflirt, geredeneerd,
gelezen en geluisterd naar de (serieuze)
muziek, die de talrijke luidsprekers ver
spreiden. Het is goed toeven in dit park
hoog boven de rivieren en ge begrijpt te
vens waarom er door de eeuwen heen tien
tallen malen om Belgrado werd gestreden.
Aan die strategische ligging was het te
wijten, dat de stad steeds weer werd ver
nield, dat er immer opnieuw andere heer
sers kwamen en dat een harmonische groei
een onmogelijkheid werd.
Mislukt Novi Beogiad
Het park Kalemegdan is ook interessant
omdat het uitzicht biedt op een van de
meest demonstratieve blunders van Tito's
regiem.
Aan de overkant van de Sawa zou op de
vlakte het grandioze Novi Beograd, het
nieuwe Belgrado, met zijn regeringsgebou
wen ontstaan. Boordevol communistisch
enthousiasme en met weinig vakmanschap
toog men aan het werk en er ontstonden
grootse betonskeletten. Vanuit Kalemegdan
kon men de bouw van deze enorme wer
ken met de maand zien vorderen, tot op
een dag stilte in Novi Beograd heerste. Die
stilte duurt nu al enige jaren en de reus
achtige betonskeletten verzakken en scheu
ren.
Wat er precies aan de hand is weten
slechts weinigen. Er werden fouten ge
maakt bij de bouw, er kwam iemand in de
gevangenis en het officiële commentaar is
nu: woningbouw gaat voor. Maar de ge
wone man haalt zijn schouders op en zegt
schamper: „Dat hebben ze willen maken
toen ze nog aan de Russische leiband lie
pen. Toen ging alles verkeerd. Nu is het
beter. Veel beter."
Etalages in de Marsala Tit a
Het is nu in het land van Tito oneindig
veel beter dan vóór de breuk met de Ko-
minform in '48. Daar is iedere Joegoslaaf
het over eens, maar de étalages in de Mar
sala Tita, de grootste winkelstraat, ver
tellen de vreemdeling, dat er niettemin nog
steeds armoe heerst. Voor 55 gulden heeft
een arbeider, om het klassieke voorbeeld
te noemen, slechts een paar heel gewone
herenschoenen en wanneer ge dan weet,
dat zo'n normale vakarbeider (met vrouw
en één kind) toch niet meer per maand
verdient dan om en bij 140, dan is het
wel duidelijk hoe de zaken liggen. In die
zelfde étalages zag ik nylons van 18, een
schrijfmachine (portable) voor 1250, een
allei-miserabelst confeetie-colbert voor
125, sinaasappelen voor 0.80 per stuk
en appelen voor 0.17. Maar de wijn en
de pruimenjenever zijn er aanzienlijk goed
koper dan bij ons en dat is ook wat waard!
Na één dag Belgrado weet ge van deze
armoede, weet ge dat Kalemegdan en het
grote moderne plein Tei-azije vooral tegen
de avond gezellig zijn, dat de stad buiten
de enkele vrij imposante centrumlanen uit
een karakterloze opeenhoping van barok-
kige bouwsels uit Oostenrijkse tijd en slor
dige woonkazernes van later datum bestaat,
dat de trottoirs opvallend vol zijn, maar
dat op de rijbanen de trolleybussen het
voornaamste verkeer vormen en dat de
vele jonge agentjes er in hun blauwe uni
formen en met hun kwartiermutsjes op
niet dreigend uitzien. Deze en andere im
pressies hebt ge na één dag, maar een po
ging in Tito's land achter de schermen te
zien, eist uiteraard meer tijd. En zo had
wat hierboven werd vermeld nog niets met
critiek uitstaande.
Een maand lang heeft, onze reportage
redacteur door het Joegoslavië van
heden gereisd. Het werd geen georga
niseerd bezoek, maar een route naar
eigen keuze, welke hem bracht in de
hoofdstad Belgrado, in primitieve ge
bieden als het aan Griekenland gren
zende Macedonië en het vroegere ko
ninkrijkje Montenegro, maar ook in de
vacantieoorden aan de Adriatische zee
en in het gecultiveerde Kroatië.
Een (vaak moeilijke) reis van duizen
den kilometers door een wonderlijk
land, dat door zijn positie tussen Oost
en West en door zijn merkwaardige
binnenlandse politiek de aandacht van
de wereld op zich gevestigd ziet.
?POCX)OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOCX
Het centrum van Belgrado, de Terazye, maakt op het eerste gezicht een „Westerse''
indruk. De trolley-bussen vormen vrijwel het enige gemotoriseerde verkeer. Niettemin
staat op elke hoek een verkeersagent.
Het laatste gedeelte van de vorige eeuw
was een periode van grote en heftige om
wentelingen. Politieke, sociale en econo
mische groeperingen baseerden zich op
steeds bredere fundamenten. Nationale en
internationale bewegingen geraakten steeds
meer met elkaar in conflict. Nog hield men
zich krampachtig vast aan het bestaande,
het traditionele, waarvan men wist dat het
op den duur ten ondergang gedoemd was.
Door steeds diepere kloven werd de maat
schappij verdeeld. Steeds meer explosieve
stoffen werden opgehoopt, die het gevaar
voor het ontbranden van nieuwe oorlogen
vergrootten, met een ongekende vernieti
gingskracht. Niemand dacht er nog aan,
dat het verblindende speelgoed van de
jonge techniek zou kunnen uitgroeien tot
een demon, die de wereld kon tiranniseren.
Ook de kunst was aan veranderingen on
derhevig. Het getij keerde van indruk naar
uitdrukking, van de analyse van het uiter
lijke naar de synthese van het innerlijke,
van de heerschappij van het getrouw ge
reproduceerde object naar het souverein
beschikkende subject. In tegenstelling tot
de andere ontwikkelingen sloeg hier de
golf terug naar het abstracte, naar het
geestelijke. Men wantrouwde de tastbare
realiteit. Maar wel begon men een inner
lijke werkelijkheid in plaats daarvan te
aanvaarden. Moe en decadent, genotziek en
ontworteld beleefde men het fin de siècle
met pervers raffinement en cynische dub
belzinnigheid. En nergens manifesteerde
deze ontbinding zich duidelijker dan in
Parijs, dat een magische aantrekkings
kracht uitoefende op de wanhopig afge-
dwaalden uit alle delen van Europa.
Vorm en kleur
Hier leefde de in 1848 geboren Paul
Gauguin, die zich door zijn betrekking in
het bankiershuis Bertin de middelen
had verworven, die hem in staat stelden
een verzameling werken van Franse im
pressionisten aan te leggen. De diepere
kennismaking hiermede deed zijn genie als
schilder ontluiken. Aanvankelijk was hij
nog in de ban van Degas en Pissarro, doch
na zijn vertrek naar Bretagne begon zijn
aanleg voor het decoratieve door te bre
ken. Zijn talent uitte zich in een construc
tieve schilderwijze, die de uit elkaar
vloeiende visuele impressies met contou
ren bijeenhield, met verticale en horizon
tale assen steunde. Deze gobelin-achtige
stilering werd in de loop zijner coloristi-
sche ontwikkeling getemperd door een pa
let, waarvan de betovering het mogelijk
cerebrale doet vergeten. Merkwaardige
wisselwerking: de volle kleur doet bij Gau
guin vaak versluierd aan. de samengestel
de kleuren geven daarentegen een metaal
achtige glans. Deze zachte glans, die exo
tische indruk, kan misschien mede ver
klaard worden als men rekening houdt
met zijn afkomst van een Peruaanse moe
der.
In ieder geval verloochende deze invloed
van het bloed zich niet. Op 39-jarige leef
tijd trok de kunstenaar naar Martinique in
West-Indië, het eiland van de Mont Pelé,
vulkanisch geschokt, door orkanen geteis
terd. Zijn leven werd voortaan heen en
weer geslingerd tussen de beide uitersten,
waaraan het was overgeleverd: de bedor-
Ik weet niet of een andere wijsgeer vóór
mij dit ook al eens neergeschreven heeft en
als u mij verontwaardigd schrijft dat u
hetzelfde al eens gelezen hebt bij Tsjoe Mi
JL.ai (10851138) of hij Rheinhold von
Telewitz (17931841), dan geef ik mij bij
voorbaat gewonnen, al verklaar ik hierbij
op erewoord met beider werken totaal on
bekend te zijn ik herzeg: ik weet niet of
een andere wijsgeer dit ook al eens gezegd
heeft, maar ik ben van oordeel dat alleen
de overbodigheden des levens het leven
het leven waard maken.
Deze mijn stellige overtuiging druist
regelrecht in tegen het inzicht der Heilige
Diëtisten, welker profeet de heer Hauser
is, evenals tegen de Spartaanse opvattingen
en die van de Staatkundig Gereformeerde
Partij.
Maar na een Hauser-diëet van vier
weken, gepaard met een verlies aan ge
wicht van 8 pond en 3 ons en een verlies
aan levensvreugde ad honderd procent, ben
ik tot de overtuiging gekomen, dat de over
bodigheid van in-veel-boter-gebakken-
biefstuk en goed-knapperig gebakken aar-
peltjes ten enenmale vaststaat, doch dat het
juist deze overbodigheid is die een mens
moet toevallen, wil hij nog enige vreugde
in het leven scheppen.
Hetzelfde geldt voor het bezoeken van
café's, voetbalwedstrijden en bioscopen;
voor slagroomwafels, melkchocolade, ge
braden kip, tong a la meunière, liefde voor
Miepie, een reisje naar de Rivièra en Toon
Hermans.
Al deze zaken zijn dat ziet ge reeds op
het eerste gezicht overbodig en het kost
weinig moeite nog 10.316 van zulke over
bodigheden (met inbegrip van cigaretten,
leverworst en haarwater) op te noemen.
Niettemin zijn dit volgens mijn deca
dente inzichten de dingen waar het nu
juist op aankomt.
Na vier weken Hauser ben ik tot de over
tuiging gekomen dat de Leer der Over
bodigheden te weinig rekening houdt met
het menselijke innerlijke gestel en dat deze
heer slechts één ding over het hoofd ziet
waarom zou een man hard werken om te
eten, wanneer hij toch niet te eten krijgt?
Waarom zou een man trachten zijn in
komen op te voeren tot het niveau van
Russische eieren, kippensoep, gebraden
ossenhaas, pommes fritis en een moorkopje
toe, wanneer hem toch niet anders wacht
clan een stukje gekookte vis met onaange-
maakte sla en yoghurt?
En waarom om Hauser even te ver
wisselen met de heren Zandt en Van Dis
moet hij na die yoghurt nog een tientje
overhouden wanneer hij toch niet met
Miepie naar de bioscoop mag?
Als ik er goed over nadenk zijn de over
bodigheden juist de ware drijfveren des
levens.
Als ik toch alleen maar gekookte vis mag
eten en op een bed met spijkers mag sla
pen. dan kan ik met 1 boezeroen, 1 baaien
broek, 1 paar klompen en 1 rijksdaalder
per dag ruim toe.
Heeft Tsjoe Mi Lai (10851138) in zijn
Tractatus de Homine Puro niet geschreven:
„in de moorkop is de ware zin des levens"?
En zeide Rheinhold von Telewitz (1793
1841) in zijn Oberempfindung des mensch-
lichen Gestandserhaltnis gesehen vom
Spurversenkens am Seelischen Erproben
niet: „gekookte vis is de ondergang des
avondlands"?
Ik wil maar zeggen. ELIAS
99
ET EEN ENKEL woord gekarakteriseerd zou „Engelen van mensen" waarmee
Jan Willem Hofstra zijn tot een reeks van vier uitgegroeide cyclus besluit, een
boek van de ontgoocheling kunnen worden genoemd en als zodanig een min of meer
existentialistische roman. Hofstra mag met zijn religieuze levensovertuiging dichter
bij Gabriël Marcel dan bij Sartre staan, oneindig dichter bij het geloof dan bij het
Niets, dichter bij de hoop dan bij de walging, in zijn nieuwe roman valt onmiskenbaar
de nadruk meer op de onhoudbaarheid der illusies dan op de uiteindelijke „sprong
in het Absolute", meer op de twijfel dan op het geloof, meer op de ontnuchtering dan
op de bekering. Neemt men aan - en daartoe is alle reden - dat hij juist deze laatste
geloofwaardig wilde maken, dan kan men deze strekkingsroman, ondanks zijn veel
zijdige verdiensten, niet anders dan mislukt noemen.
Omtrent de tweeledigheid van zijn „be
doeling" een „neen" en een „ja", een
ontmaskering van het behagelijke zelfbe
drog en een onthulling van de Christelijke
liefde-in-deemoed kan men moeilijk in
twijfel verkeren: men kiest niet als motto,
als „motief" dus, de uitspraak van George
Sand, volgens welke „het geloof, evenals
de liefde, juist dan komt als men het het
minst verwacht", indien men niet van zins
is er het slotaccoord van te maken. En wat
het „neen", wat de tragiek van de huidige
menselijke conditie aangaat, heeft Hofstra
zich duidelijk uitgesprkoen, toen hij iets
vertelde van de conceptie van zijn „Enge
len van mensen", waaraan oorspronkelijk
een andere, niet minder „sarcastische" titel
was toebedacht: „Een gelukkige familie".
Weerbarstig geluk
Charley Toorop had juist de laatste hand
gelegd aan een schilderij, dat als familie
tafereel een groep van gelukkige mensen
had moeten voorstellen, toen Hofstra haar
bezocht. Het was goed geworden, dat schil
derij. Het was goed omdat het wéar was.
Het was waar èn goed, omdat het zo vol
strekt mogelijk haar, Charley Toorop's,
waarheid uitdrukte. Een gelukkige familie,
dat had er niet van willen komen, dat had
het niet mógen, niet kunnen worden, of
het zou een leugen zijn geweest.
Kan nu hetzelfde van Hofstra's „geluk
kige familie", van zijn „Engelen van men
sen" worden gezegd? Is hun tragiek, is de
berooidheid van hun bestaan een onaf
wendbare tragiek, een onvermijdelijke be
rooidheid? Is de débacle van alle illusies,
die de „ik"-figuur de vrijgezel Jonathan,
deze zich voor zijn huisgenoten uitslovende
„souffre-douleur" oom Jont vijftien
trage jaren had gekoesterd, een inmerlijk-
noodzakelijke, een waarachtig-wanhopende
ontgoocheling? Dat is de vraag, waarmee
ik mij onder het lezen en herlezen (en
dagenlang nadien) onophoudelijk heb be
ziggehouden, omdat de beantwoording
daarvan beslissend is voor het geloof in
deze roman, voor het geloof aan het ge
lovend slot. De waarde van een roman,
van een moderne ideeën-roman zéker
wordt immers niet bepaald door zijn strek
king, niet door wat de auteur zijn roman
figuren laat denken, voelen, zeggen en
doen. Ze wordt bepaald door de noodwen
digheid, die hen doet zijn zóals ze zijn;
door het waarheidsgehalte van hun per
soonlijkheid. „Kunst is waarheid",
schreef Thomas Mann „de waarheid
omtrent de kunstenaar'.Kunst is het waar
merk van de echtheid van maker en maak
sel. En voor de volstrekte echtheid van
deze roman zou ik mijn hand niet in het
vuur willen houden.
Hofstra schrijft een voorbeeldige dialoog,
tekent opmerkelijk scherp de reacties van
mens op mens. Hij schrijft boeiend, hij be
heerst de bouw van het romanwerk beter
dan bij voorbeeld een Dostojewski. Hij
bespeelt de registers van het dramatisch
verloop met een verrassende virtuositeit,
hij ontroert herhaaldelijk. Dat is allemaal
waar. Maar even waar is het, dat deze
roman niet bij machte was de groeiende
twijfel weg te nemen, of „Engelen van
mensen" méér is geworden dan litteratuur,
méér dan een met lofwaardige „spel"-
routine geschreven „geval".
Surrealisme is aan deze roman vreemd.
„Engelen van mensen" houdt zich bezig
met reële mensen, wier lotgevallen zich
voltrekken in een reëel tijdsverloop, zodat
men aan de zich ontknopende tragedie de
eis mag stellen van een reële waarschijn
lijkheid.
Geforceerd conflict
Maar is het dan aannemelijk, dat zich in
enkele weken tijds een zo fatale toedracht
voordoet als hier is ontsponnen? Het is
waar dat in de familie-antecedenten de
nodige conflictstof besloten ligt. Er is een
vader (Frederik), die het verplicht verdriet
om het verlies van zijn vrouw voldoende
onderhoudt om zijn dagelijks leven niet
onvoldaan te kunnen bestendigen, zijn
geloofsplichten nakomt en zijn zaken doet.
Er is een tweetal dochters uit het eerste
huwelijk van de overleden („slechte")echt
genote. De één werkt in Parijs als ballet
danseres „zonder hart en moraal", gepous
seerd door een minnaar, die de vader blijkt
te zijn van haar jongste broer („Beau").
De ander is van een even normaal als on
benullig soort. Verder zijn er twee (mo
derne) jongens: de oudste uit dat eerste
huwelijk van moeders zijde, de andere uit
het tweede huwelijk, öok van moeders
zijde, omdat zijn „vader" Frederik zijn
vader niet is. Én dan, of eigenlijk aller
eerst: Oom Jont, jeugdvx-iend van Frede
rik, aller verzorger en weldoener men
herkent in hem, de mismaakte, gemakke
lijk Tjerre Weeruma uit „Een man alleen",
Hofstra's vorige roman die, zodra de
lawine door een zelfmoord-tragedie een
maal in beweging komt, in zijn vermeende
„offers" een laf zelfbedrog van zijn kant
en een harteloze baatzucht van de zijde
der anderen, al met al een beschamende
farce, gaat ontdekken. Hij, deze „omge
keerde" Mephisto, die steeds het goede wil
en het „slechte" bewerkstelligt, ziet zijn
J«iartenhuis van illusies reddeloos ineen-
ven overbeschaving van de wereldstad Pa
rijs en de primitieve, lichtende oerkracht
van de tropische eilanden.
In de jaren voor 1891 had Cézanne veel
bijgedragen tot de ontwikkeling van het
decoratieve element in Gauguin's kunst.
We vinden hem vaak in Bretagne, echter
ook in het Zuiden, in Arles, waar hij met
Van Gogh werkte. Doch de tropen lokten
onweerstaanbaar het verre gebied van
de Stille Zuidzee, waar nog het aardse
paradijs te vinden zou zijn.
Wilde schoonheid
Gauguin's leven met de inheemsen op
Tahiti (1891-1893) deed schilderijen vol
kleurige exotiek ontstaan. Hier ontstond
zijn autobiografische boek „Noa Noa"
het merkwaardige verhaal van een man,
nu smachtend, ongelukkig in zijn ver
scheurdheid, dan weer zalig in zijn vervul
de droom. Aan het einde van dit geschrift
maakt de kunstenaar de balans op van
deze jaren:
„Vaarwel gastvrij land, kostelijk land,
vaderland van vrijheid en van schoonheid.
Twee jaren ouder en twintig jaren ver
jongd ga ik weg, meer verwilderd dan ik
gekomen was en toch verstandiger. De
wilden, deze onwetenden, hebben de oude
cultuurmens veel geleerd, veel in de kunst
te leven en gelukkig te zijn. Vooral hebben
ze me geleerd mezelf beter te kennen. Ik
heb van hen slechts de diepste waarheid
gehoord. Was dat je mysterie, geheimzin
nige wereld? Je hebt me licht gebracht en
ik ben gegroeid in de bewondering van je
antieke schoonheid, de onvergankelijke
jeugd der natuur. Het verstaan van en de
liefde tot de ziel van je mensen, tot deze
bloem die ophoudt te bloeien en waarvan
niemand de geur meer zal inademen, heeft
mij beter gemaakt".
Zoals Gauguin tussen de werelddelen
stond, zo verkeerden zijn werken tussen de
tijden: het impressionisme ontgroeid zon
der het expressionisme te hebben bereikt.
Parijs nam dat niet. Op de tentoonstelling
van 1893 werden zijn doeken afgewezen.
Teleurgesteld, verbitterd en benadeeld
ging zijn verlangen opnieuw uit naar de
.zijn Peruaanse moeder.
antipoden en in 1895 voer hij weer naar
Tahiti. Men moet eens bedenken hoeveel
energie, moed en tijd er voor een dergelijke
reis nodig was en wat men er voor ont
beren moest. Binnen acht jaar maakte hij
vijf van dergelijke reizen. De kracht en
het verlangen worden weerspiegeld in de
zelfportretten en in de schilderijen die er
van hem gemaakt werden: de haviksneus,
het lage voorhoofd, de zware stierennek,
de grote afstaande oren, geheel in tegen
stelling tot de beheerste mond, de klare of
dromende blik, de in grote bogen getrok
ken wenkbrauwen.
In 1895 reisde Gauguin weer naar de
Gezelschapseilanden, naar Tahiti, waar
hem nog zes jaren waren toebedeeld. Toen
trok hij zich nog- meer terug, naar San
Dominica op de meer Noord-Oostelijk ge
legen, eveneens Franse Marquesas, waar
hij op 9 Mei 1903, vandaag precies vijftig
jaar geleden, in ellende stierf. Ook daar
was helaas „de cultuur" reeds doorgedron
gen. Ginds in Papeete dronken de Franse
ambtenaren en officieren hun absinth, men
had dametjes uit Parijs meegebracht, in
heemsen er bij genomen. En daarom is het
even typisch als schokkend, dat Gauguin
aan de moeder van zijn toekomstige der
tienjarige Maorivrouw vraagt:
„Is ze jong?" „Ja".
„Is ze aardig?" „Ja."
„Is ze gezond?" „Ja."
En dat hij dan, voor de eerste keer al
leen met Tehura, nog eens nadrukkelijk
wil weten:. „Je bent nooit ziek geweest?"
Nawerking
Gauguin is de eerste moderne kunstenaar,
die het exotische sterk decoratief vorm gaf
en erin trachtte door te dringen. De bot
sing in de natuur van deze gecompliceerde
Parijzenaar, die zich zoals hij zelf
schreef door deze ongerepte natuur van
het vergif wilde zuiveren en uit haar steeds
nieuwe kracht en stimulans putte, vernie
tigde de mens Gauguin.
Zijn instelling vindt weerklank in het
sterker expressionistisch en psychisch be-
wogener werk van de Noor Edvard Munch,
vooral echter in de plastieken van de Zuid-
Franse kunstenaar Aristide Maillol, wier
gestalten in hun volhardende rust en hun
streng gesloten concentratie blijk geven
van de enge verwantschap der kunste
naars. H. St.
storten, zodra de twijfelachtige „Gijs" haar
intrede doet, op wie vader plus zoons ver
liefd worden. En dan laat ik nog veel naars
ongenoemd, al is deze summiere opsom
ming genoeg om enig beeld te geven van
de tragedie, waarvan de ontknoping Oom
Jont met „lege handen" doet staan en
waarvan de katharsis hem de sprong in
het absolute doet wagen.
Deed hij die metaphysische sprong waar
achtig, met de wanhoop om het Niets en
de walging van deze zedelijk ontwrichte
wereld in zijn hart? Dat dit een vraag
blijft, houdt een oordeel in. Een afwijzend
oordeel over deze ideeën-roman-als-geheel,
ondanks alle waardering voor het frag-
mentarisch-getuigende. Uit het oogpunt
van „litteratuur" beschouwd schreef Hof
stra een knappe, scherpzinnige, ernstig-
boeiende roman. Uit het oogpunt van ge
tuigenis echter een teleurstellende imitatie.
C. J. E. DINAUX.
In deze lentedagen vol bloesemende be
loften en tederheden elk jaar opnieuw
een betoverend wonder gaan mijn ge
dachten naar zoveel jonge harten die in de
prille lente van hun leven het geluk ken
den van anderen te verrijken met de rijk
dom van hun geest. Indien wij wonderkin
deren als Mozart buiten beschouwing laten
want die zijn op zich zelf staande uit
zonderingsgevallen dan vinden wij niet
temin in de muziekhistorie nog veel voor
beelden van componisten die in hun jeugd
een verrassend meesterschap in hun kunst
toonden te bezitten.
Schubert had zijn onderwijzersexamen
gedaan en stond overdag voor de klas. Op
een avond vonden zijn vrienden hem hard
op Erlkönig van Goethe lezend. Hij liep
met het boek in de hand door de kamer en
ging daarna zitten schrijven. In de kortst
denkbare tijd stond de Ballade, een mees
terwerk, op het papier. Zijn vrienden na
men het werk mee, want Schubert had
geen piano.De componist was achttien
jaar. Zijn „Gretchen am Spinnrade" had
hij reeds enige maanden daarvoor gecom
poneerd.
Mendelssohn groeide op in een artistiek
en intellectueel milieu. In zijn ouderlijk
huis werden Shakespeare, Goethe en Jean
Paul gelezen en besproken. Als rijpe vrucht
van de geestelijke vorming van de jonge
Felix ontstond de onovertroffen ouverture
voor Shakespeare's Midzomernachtdroom.
Zó raak, zó levend in het sprookje, zó
eigen en nieuw, zó beheerstÊn de
componist was zeventien jaar. Dezelfde
begenadigde kunstenaar zette het voor die
tijd stoutmoedige plan door, Bach's Mat-
theus Passie, die vergeten in het stof der
bibliotheken lag, uit te voeren. Nadat tal
van moeilijkheden waren overwonnen,
volgde de eerste uitvoering., de herleving
van Bach's werk, op 11 Maart 1829 te Ber
lijn onder leiding van Mendelssohn. De
dirigent was twintig jaar!
In het jaar 1831 schreef Robert Schu
mann zijn beroemd geworden critiek op
Chopin's opus 2, Variaties op een thema
uit Mozart's Don Giovanni. Het was Schu
mann's eerste kennismaking met een werk
van zijn toen nog onbekende tijdgenoot en
dit inspireerde hem tot een poëtisch en
hoogst origineel stuk proza. Vier vrienden
zijn bijeen: Eusebius, Florestan, Meester
Raro en Julius. Zij bespreken tezamen
Chopin's werk en Julius ondertekent het
opstel. De vrienden zijn niemand anders
dan Schumann zelf, die zijn karaktereigen
schappen in deze figuren personifieert.
Hoe Schumann Chopin beoordeelt komt
ondubbelzinnig tot uitdrukking als hij
Eusebius de woorden in de mond legt:
„Hoeden af, heren, een genie!" Julius voegt
dan hieraan toe, dat het was, alsof hem
louter vreemde ogen bloemenogen, ba
siliskenogen, pauwenogen, meisjesogen
wonderlijk aanzagen en hij meende Mo
zart's aria „La ci darem la mano" door
honderd accoorden omspeeld te horen.
Leporello scheen hem toe te lachen en hij
geloofde Don Giovanni in zijn witte mantel
gehuld te zien voorbijgaan. Het feit, dat
Schumann het buitengemene talent van
de jonge Pool zo onmiddellijk vaststelde,
pleit des te meer voor zijn scherpe blik,
als wij bedenken, dat Chopin's opus 2 ten
slotte toch nog een jeugdwerk is, meer
belofte dan vervulling. Beide kunstenaars,
de componist en de criticus, waren toen
21 jaar oud.
Eigenlijke wonderkinderen vindt men in
de muziek het meest onder de reproduce
rende kunstenaars (Liszt, Huberman, Me-
nuhin en vele anderen). Men zou hieruit
kunnen concluderen, dat creatieve gaven
pas tot ontwikkeling komen na geruime
tijd van lichamelijke en geestelijke ont
wikkeling. Het spel-element, dat bij de
vertolkers op sublimering van het kinder
spel gelijkt, ontbreekt bij het creatieve pro
ces. Mogelijk is dit een factor, die bij dit
opvallende verschil meetelt.
Liszt was in zoverre een uitzonderings
figuur, dat ook hij reeds jong componeer
de. Pas in latere jaren is hij echter tot be
langrijke werken gekomen. In 1825 werd
zijn éénacter „Don Sancho" in de Opera
te Parijs opgevoerd. Hij was tien vijftien
jaar. Na afloop nam de zanger Nourrit
hem in zijn armen en droeg de hevig tegen
stribbelende componist het podium op.
Deze voelde zich reeds te veel man voor
een dergelijke demonstratie. Een belang
rijke artistieke daad moet deze jeugd-
opera overigens niet zijn geweest.
WILLEM ANDRIESSEN.
J. W. Hofstra: .Engelen van mensen" fH.
P. Leopolds Uitgeversmij. N.V. te Den Haag).
De teelt van Virginiatabak in Nederland
is thans het experimentele stadium voor
bij. Er zijn door de „Stichting Proeftuin
Tabak" te Wageningen twee hectaren
grond uitgegeven aan tabakstelers.
De stichting heeft sedert 1949 geëxperi
menteerd met een nieuwe teeltmehode.
Deze ombuiging van de bestaande tabaks
teelt naar de teelt van Virginiatabak voor
de sigarettenindustrie heeft ongeacht gun
stige perspectieven geopend. Het zal in de
toekomst mogelijk worden een vijfde deel
van de twintig millioen kilogram tabak,
welke jaarlijks overzee wordt aangekocht,
te vervangen door tabak van eigen bodem
en dus de import met vier millioen kilo te
verminderen. De kwaliteitsbeoordeling
door de handel viel zeer gunstig uit. Een
standaardmelange met 20 percent vader
landse tabak geeft een goede kwaliteit Vir
giniatabak. Bovendien zal door deze ver
menging onze deviezenpositie gunstig wor
den beïnvloed. Uiteraard heeft behalve de
overheid ook de industrie grote belangstel
ling voor de nieuwe teelt en de behande
ling van de Virginiatabak volgens de
nieuwe methode.
Er is een smaakverschuiving bij het pu
bliek, waardoor dezelfde toestand is ont
staan als destijds, toen het noodzakelijk
werd om van de verbouw van pruimtabak
over te gaan naar die van rooktabak. De
smaakverschuiving van sigaar naar sigaret
en van Oriënt- naar Virginiatabak is alge
meen waarneembaar en roept ook in ande
re landen problemen op. Zelfs in landen
waar altijd Oriënttabak verbouwd is, wordt
de mogelijkheid van verbouw van Virginia
tabak onder ogen gezien.