Russische films traag en toneelmatig De boeiende Mens Cartoonsvan Steinberg in Stedelijk Museum Max Reger Ruim dertig nieuwe dichters? Sanapirin 3 goede Filmfestival van Venetië Een nieuwe knappe Japanse creatie Santpoortse School met de Bijbel jubileert SCHOOLBOEKEN 3 LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Gedrang om Pegasus OPTIEK Soldaat gedood door schot van schildwacht AUTO-FINANCIERING Omzet Philips gestegen Commissie van voor bereiding geïnstalleerd H.,DE VRIES 2ATERDAG 29 AUGUSTUS 1953 OVER DE PRIJSVRAAG voor „nog-niet-gevestigde dichters", die een tijd ge leden alweer de Vara-rubriek „Met en zonder omslag" uitschreef, zijn de meningen terecht nogal verdeeld geweest. Vluchtig beschouwd lijkt er niets tegen, om verborgen talenten een gelegenheid te bieden zich te doen horen. Zeker niet nu, bij gebreke van voldoende tijdschriften en gezien de chronische huiver voor het uitgeven van debuterende dichtbundels, de kans op publicatie uitermate gering is. Natuurlijk, hoe zou men kunnen uitmaken, of er zich onder die onbekenden werkelijk talenten bevinden die aanmoediging verdienen, zolang het hun aan de mogelijkheden heeft ontbroken om met hun dichterlijke proeven voor de dag te komen? En dan schuilt er bovendien een korrel waarheid in het door Stuiveling aangevoerde argument van de macht der „bestaande codificatie der litteratuur": zomin uitgever als tijdschrift redacteur ontkomt, hij mag nóg zo objectief zijn, aldus Stuiveling aan de suggestie van de „gevestigde naam". Een korrel, maar ook niet meer. Want al mag het wel voorkomen, dat, evengoed als de afwezige altijd ongelijk heeft, de onbekende dichter „niet veel zaaks" heet te zijn, al wil men dat desnoods als een regel laten gelden, dan nóg zijn er altijd weer plotseling opduikende talenten, die daarop een uitzondering vormen. Derge lijke talenten breken zich, alle legenden van het miskende genie ten spijt, hoe dan ook baan. zonder prijsvragen en tegen de verdrukking in. En op hen, op die onver woestbare dichternaturen, komt het ten slotte toch maar aan in de litteratuur. Niet op de dichtvaardigen, die in hun inspira- tieve ogenblikken een veer uit hun wiek trekken en zich in het dichterlijke woord storten: van de gewiekste St. Nicolaas- en gelegenheidsdichter tot het miskende genie twee categorieën die zich tot elkaar verhouden als best bier tot verschraalde champagne en bij elkaar opgeteld uit het oogpunt van poëzie het ronde getal nul opleveren. Zevenhonderd dichtlievenden Dat het aantal van dergelijke dichtlie venden niet gering is, heeft het resultaat van de door de Vara uitgeschreven prijs vraag nog eens uitgewezen. Ruim zeven honderd zijn het er geweest, die met elkaar meer dan drieduizend proeven van hun dichterlijke vaardigheid aan het oordeel van de uit Max Dendermonde, Reinold Kuipers en Garmt Stuiveling bestaande jury onderwierpen. Veertig daarvan, waaronder dan de drie „bekroonde" gedichten (in de volgorde der waardering genoemd: van Christine Mey- ling, Ellen Warmond en L. Strackee) kwa men naar de mening van de jury voor pu blicatie in aanmerking en verschenen ge bundeld onder de titel „De stijgbeugel". Wat is er voor de dag gekomen? Wat is dan het allerbeste van het goede, dat niet zonder hoofdbrekens van het kaf werd ge scheiden? Wordt de inhoud van deze pu blicatie inderdaad gedekt door haar onder titel,die deze bloemlezing uit de prijsvraag- oogst aankondigt als „veertig verzen van nieuwe dichters"? Drieëndertig nieuwe dichters (want van enkelen is meer dan één gedicht opgeno men), dat is nogal wat! Het zegt óók nog al wat, als Stuiveling in zijn in Juni ge houden toespraak tot deze dichterlijke in vasie hen „jonge kunstenaars" noemt; als hij ondanks zijn waarschuwing tegen over moed, verklaart, dat er met het verschij nen van „De stijgbeugel" „veertig nieuwe namen aan de litteratuur zijn toegevoegd". Het zegt. namelijk dit, dat blijkens deze veertig bijdragen de eisen van volwaardig heid, die aan een gedicht onverkort dienen te worden gesteld, hier tot de grens van het bedenkelijke gematigd werden. En dat zegt genoeg. Het zegt nóg eens, hoe onberekenbaar veel er met de dood van Marsman, van Slauerhoff en Nijhoff, met die van een jongere als Lodeizen, voor onze dichtkunst verloren is gegaan. Hoe onherstelbaar het verlies is geweest voor het gehalte van onze critiek, dat wij in figuren als Ter Braak, du Perron en nóg eens Marsman te betreuren hebben. Hoe bij gebreke van grote creatieve figuren als de drie eerst- genoemden van wie stellig de eerste en de laatste leidersfiguren waren, ook al tra den zij niet als zodanig op en van on- verbiddellijke critici als de „Mennoniet" van het „Carnaval der Burgers", het ni veau van onze litteratuur stukje voor beetje dreigt af te brokkelen tot een peil, dat door misplaatste welwillendheid aan het nauwelijks middelmatige op grond van enkele dichtproeven de rang van het dich terschap verleent. Natuurlijk geen van de in deze bun del opgenomen dichtproeven is ronduit „niets": in elk komen minstens enkele, soms zelfs een aantal goede regels voor. En daaronder zijn er dan, die ondanks alle onvolkomenheden allerminst verwerpelijk zijn. De associatief-expressionistische ADVERTENTIE Nieuwe glazen» "o nieuw montuur7 Betrouwbaar advies geelt de specialist, die al meer dar» 40 jaar brillen maakt {en»«tets anders!) In het kamp Kranenburg bij Harderwijk is, zoals reeds is bericht, de 21-jarige sol daat J. L. N. Kroom uit Amsterdam door een geweerschot dodelijk getroffen. Twee militairen stonden op wacht bij een munitie-opslagplaats, die aan de bui tenkant verlicht was. Rondom deze opslag plaats bevindt zich een aarden wal. Soldaat Kroom, die een van de twee op wacht staande mannen moest aflossen, heeft vermoedelijk een grap willen uit halen en is, inplaats van langs de normale, verlichte weg naar zijn post te gaan, de aar den wal opgegaan, vanwaar hij, in het donker staande, zijn kameraden iets toe riep. De beide schildwachten herkenden Kroom niet en vermoedden onraad. Nadat zij nog iets hadden teruggeroepen schoot een hunner., met het gevolg dat Kroom ge troffen werd. herfstsuggestie van Bart Bos, de zesregelig- krachtige oorlogsherinnering van Van 't Hout, een weliswaar sterk door Achterberg beïnvloed gedicht van Martin A. Veltman, en zo nóg enkele, zijn niet zonder enige verdienste. Maar het maken van een enkel leesbaar, zelfs aanvaardbaar gedicht, stem pelt zijn maker nog niet tot een dichter en zeker niet tot een dichter, die zomaar „als nieuwe naam aan de litteratuur (kan) worden toegevoegd". Zelfs de drie met een prijs onderschei den verzen zijn, gelezen met alle tegemoet komendheid, die men aan het werk van een debutant is verschuldigd, hoe verdienste lijk, toch verre van volwaardige poëzie. Volwaardige poëzie wat is dat? Ik kan het niet zeggen. Geen sterveling zal het ooit kunnen omschrijven. Maar wel weet ik, dat ik elk gedicht als „volwaardig" aan vaarden zal, waaruit ik lees, waaruit ik voel, dat het tot stand is gekomen uit een onweerstaanbare noodzaak. Dat me er on twijfelbaar zeker van overtuigt, dat het ge schreven moest worden en zó geschreven moest worden: in deze vorm,met dit rhyth- me, deze woorden, deze toon. Dat het ge dicht daar staat (en laat het daar dan des noods zogenaamd stuntelig staan) als een man. Als een man die al klinkt dat nu nóg zo theatraal zegt, hier sta ik en ik kan niet anders. En dit, wat een verzenmaker tot dichter maakt, heb ik (al aarzel ik' nog ten aan zien van een enkel der eerste gedichten) in deze bundel gemist. De toekomst van deze debutanten zal uitmaken, of ik mij heb vergist. Maar voor het ogenblik houd ik het bij het antwoord, dat een van onze grote dichters eens gegeven moet hebben aan een aankomend poëet, die bij hem zijn beklag deed over zijn miskenning, op zijn verzuchtend „we moeten er toch allemaal komen": „om de bliksem niet". C. J. E. DINAUX. ,,De Stijgbeugel. Veertig verzen van nieu we dichters". (N.V. Arbeiderspers, Amsterdam). ADVERTENTIE FRANS VAN O AAIEN -'-ASSURANTIËN lOÖiV/DK VAN DEYSSEUAAN, m,; HAARLEM TEL:'2441*4 Er komen steeds meer vragen die een man, die het leven langzaam, langzaam leert kennen, zich stellen gaat. Een man verwerft zich enkele weinige zekerheden, naarmate hij volwassen wordt, maar de onzekerheden, de vragen, worden voort durend talrijker. Wanneer ge twintig jaar zijt, weet ge allerlei dingen heel zeker, en ge verdedigt ze met het laaiende vuur van uw harts tocht. Twintig jaar later zijn de meeste zekerheden tot twijfelingen verwrongen; het vuur van de hartstocht bleek door dor stro gevoed te zijn en ge gaat de weinige u overgebleven zekerheden zeer rustig en bedachtzaam te vuur zetten op de sintels van uw steeds voorzichtiger tastende ver stand. Voor mij is de mens nog altijd het in teressantste object in de wereld. De bijzon derheid, de dwaasheid, het verdriet, de vreugde, de beweegredenen van de mens boeien mij bovenal. De wijde natuur moge schoon en verheffend zijn in haar ver troosting, ik vind haar veel minder boeiend dan de mens, ook dan de onbijzondere mens. Ik geloof dat ik mij minder interes seer voor de toppen van de Himalaya of voor de oerwouden langs de Amazone dan voor wat er omgaat in een ijdele, eer zuchtige, kleine volksmenner of in een groot staatsman. Ik vind de dichter-per- soonlijk boeiender dan zijn verzen. Ik vind de relativiteitstheorie minder boeiend dan de particuliere mens Einstein. En de schoonste zonsondergang haalt niet bij de jonge man en de jonge vrouw, die zwijgend en hand in hand naast mij aan het strand daarnaar staan te kijken. Voor maatschappelijk niveau-verschil heb ik weinig oog. Ik geloof dat in wezen het verlangen naar macht bij Mossadeq weinig verschilt van de opgeblazenheid van de tramcontroleur, die zich vanochtend terdege liet kennen toen hij een passa gier zonder kaartje ontdekte. Ik geloof dat de gewichtigheid, waarmee de maïtre d'hötel de bestelling van een zijner gasten noteert, precies even weinig zin heeft als de boodschap die ge van de secretaresse van de president-directeur van het groot ste dit-of-dat concern ter wereld krijgt: „dat meneer u nu niet te woord kan staan, omdat meneer in conferentie is". Het doet er namelijk evenmin iets toe, of de gast tournedos of kip bestelt, als dat het er iets toe doet of die andere meneer twee minuten zijn conferentie onder breekt. Als hij wat de hemel verhoede plotseling een neusbloeding kreeg zou de conferentie helemaal gestaakt moeten worden en de aandeelhouders zouden daar geen kwart procent minder door krijgen. Zo gaan vele zekerheden omtrent de mens bij uw volwassen worden, teloor. Zo wordt uit elke verloren zekerheid een grote twijfel geboren. Zijn de wezenlijke beweegredenen van een groot politicus, die zijn vorst over de grens jaagt, anders dan die van de onderdirecteur, die het gezag van zijn directeur ondermijnt om tenslotte te triomferen en zelf directeur te worden? Zijn de wezenlijke motieven voor de ijver en de welsprekendheid van de man, die zich candidaat heeft doen stellen voor het presidentschap van het land, verschil- 99 De vermaarde tekenaar, of cartoonist van de „New Yorker", Steinberg is met zijn geestige, soms bizarre maar altijd hoogst originele tekenpen tot de museum zalen doorgedrongen. Een op zich zelf reeds opmerkelijk feit dat hij niet alleen dankt aan de grote populariteit van zijn caricaturen maar vooral aan de karak teristieke wijze van uitbeelding en het persoonlijk handschrift waarvan hij zich bedient. In het Stedelijk Museum te Amsterdam heeft men een tentoonstelling van Stein bergs tekeningen ingericht, die tot 20 Sep tember te bezichtigen is. Saul Steinberg werd in 1914 in Boeka rest geboren, studeerde aanvankelijk let teren en philosophie en daarna architectuur te Milaan. In 1941 ging hij naar de Ver enigde Staten, nam dienst bij de Navy en werd Amerikaan. Hij kwam in China, India en Noord-Afrika. In zijn ook in ons land zo populair geworden boek: „All in line" vindt men de tekeningen die Stein berg in die landen maakte; verrukkelijke typeringen van de Amerikaanse militair tegenover de vreemde volken en rassen, welke hij eveneens op onverbeterlijke wijze getroffen heeft. Zijn visie op de menselijke comedie is ondanks de humoristische inslag steeds mild, dit in tegenstelling met die andere Amerikaanse tekenaar Charles Addam, wiens onderzoekingen in het verborgen zieleleven tot de meest sinistere uitkom sten voeren. Steinberg's manie om met pen en pen seel arabesken, spiraien en krullen te trekken brengt hem op de meest wonder lijke ideeën. Zo ziet men op deze tentoon stelling door hem ontworpen „Scherts- Diploma's" met gefingeerde teksten, initia len, stempels en van de schoonste hand tekeningen voorzien. Geïmiteerde paspoor- ten, ja zelfs vergeelde en verkreukelde familiefoto's weet hij op virtuoze wijze na te bootsen. Natuurlijk vraagt men zich ain hoeverre dit alles nog iets met kunst te maken heeft. Als men onder deze ru briek alles wil rangschikken wat met de mens als maatschappelijk en geestelijk wezen te maken heeft en langs de weg van de verbeelding tot ons gebracht wordt, is dit stellig kunst. In onze tijd wordt het steeds moeilijker om hierin de grens vast te stellen en een man als Steinberg be treedt een terrein dat eigenlijk nog gecar- teerd moet worden. Met hoeveel genoegen ik zijn verrukke lijke tekening van Venetië en zijn op mu- ziekpapier met het penseel getekende mu sicus ook bekeken heb, ik kan toch niet ADVERTENTIE geneesmiddelen in elk tablet. Niet méér, want overdaad schaadt. Geest en lichaam worden er door verkwikt en pijnen verdwijnen lend van die van de man, die voorzitter van de kegelclub wil worden? De middelen zijn verschillend en de ge volgen ingrijpender maar de menselijke beweegredenen? Het inzicht daarin vind ik boeiender dan het uitzicht van de hoogste top van de Himalaya. ELIAS. (Van een bijzondere medewerker) VENETIë. Het zou overdreven zijn om te zeggen, dat er op het Lido di Venezia niet anders wordt gesproken dan over de deelneming van de Sovjet-Unie en enkele andere Oost-Europese staten (Tsjechoslo- wakije. Polen, Hongarije) aan het inter nationaal filmfestival te Venetië, maar men voelt het in elk geval wel als een- gebeur tenis, dat het IJzeren Gordijn in dit geval is opgehaald om een aantal films en een grote groep cineasten door te laten naar het Westen. Enkele jaren geleden kwamen de Oost- Europese staten plotseling één keer naar Cannes, maar verder hebben ze, sinds de politieke tegenstellingen in de wereld zich verscherpten, Westelijke festivalcontacten gemeden, zodat het nu voor het eerst sinds jaren is, dat van het Palazzo del Cinema de rode vlag met sikkel en hamer wappert tussen de vlaggen der andere naties. De directeur van de Mostra Internazio- nale d'Arte Cinematografica, dr. Antonio Petrucci, heeft er bijzonder voor geijverd, dat de Russen zouden meedoen. Hij zal dus vermoedelijk even onaangenaam als zijn Oost-Europese gasten zijn getroffen door het feit, dat een deel van het geselecteerde publiek in het festivalpaleis bij bepaalde passages in Pudowkins laatste film „Voz- vrastcenie Vasilia Bortnikova" (De terug keer van Vassili Bortnikov) begon te flui ten als de hoofdfiguren dingen zeiden, die in Italiaanse niet-communistische oren een tikje vreemd klinken. De fluitdemonstratie was uiteraard niet alleen onbeleefd, maar ook weinig vleiend, maar begrijpelijker, was een andere demon stratie bij deze film: allengs liep de zaal leeg, zodat er aan het slot van de vertoning nog maar een handjevol mensen over was. Pudowkin heeft 't namelijk het publiek in ons deel van de wereld moeilijk gemaakt, zijn film te waarderen. Natuurlijk bevatten ook de Russische films van de twintiger en dertiger jaren een stevige dosis propaganda, maar toen verpakten de Russische cineas ten de propagandistische inhoud in een zo geraffineerd-knappe vorm, hadden ze een zo overrompelende stijl, dat hun films de wereld veroverden, ook dat deel van de wereld, dat de boodschap dier films duide lijk afwees. De laatste Russische film in de oude stijl, die wij in Nederland te zien kregen was De Regenboog, kort na de oor log vertoond. Sindsdien is men zich in de Sovjet-Unie blijkbaar op filmgebied an ders gaan orieënteren: de latere films ver tonen alle een nadrukkelijkheid en een tx-aagheid, die erop zouden kunnen wijzen, dat men zich vooral wenst te richten tot een groot (Russisch, c.q. Oost-Europees) publiek waarvan men niet verwacht, dat het zich intellectuële moeite wil getroos ten bij het zien van een film en dat alles dus in finesses uitgemeten dient te krijgen. Bovendien vervalt men nu herhaaldelijk in het genre van het gefotografeerde toneel. Pudowkin nu was een te groot vakman en kunstenaar om gefotogi-afeerd toneel af te leveren, maar ook zijn nu te Venetië vertoonde film was te traag en te nadruk- zeggen dat ik het museum de plaats vind om dergelijke prenten, die u vooral treffen door de trouvaille en door de merkwaar dige associaties die zi; opi'oepen, ten toon te stellen. De liefhebber van dit soort uitingen kan ze veel beter en intenser via het „prentenboek" genieten, hetgeen niet wegneemt dat deze expositie degenen die Steinberg bewondei-en een bijzonder ge noegen zal bereiden. OTTO B. DE KAT keiijk voor een Westei's publiek. Bij de film Rimski Korsakov van regisseur Gri- gori Roscial, liep men niet de zaal uit, hoe wel in die film vvèl sprake was van gefoto grafeerd toneel, of liever gezegd van ge- fotografeeixie opei-a. Een aantal opnamen echter bleek fotografisch zo mooi, dat men althans daardoor geboeid kon blijven. De deixie Russische film, Sadko moet nog in vex-toning komen; er gaat een grote roep aan vooraf. Een Japans meesterwerk Genoeg over de Russen. Laat mij iets vertellen over hun oude vijanden: de Ja- pannex's wier receptie overigens door de voltallige Russische delegatie, onder lei ding van de onder-minister voor de cine- matografie, wex-d bezocht. Er kwamen tot nu toe films van de Japanse iixzending in vertoning: Agetsu Monogatari (Het spi-ook- je van de bleke maan na een regendag) van regisseur Kenji Mizoguchi en de De sage van Anatahan, vanJoseph von Sternbei'g, de man die Mariene Dieti-ieh groot maakte. De eerste film vertelt een verhaal uit de Japanse folkloi-e waaruit de cineasten van Nippon blijkbaar gaarne putten de tweede behandelt het uit de jongste wereldoorlog stammende histori sche gegeven van de ene vrouw die jaren lang alleen met enige tientallen mannen verbleef op een overigens onbewoond ei land. De eerste film bleek een meesterwerk, in staat ontroering te wekken ook bij een Westers publiek, vertellend in bondige, cinegrafiich-voortreffelijke stijl, zonder de traagheid die zovele Japanse films ken merkt. Ik zou niet heel verwonderd zijn, als de Venetiaanse jury opnieuw een be langrijke prijs toekende aan een Japanse film, zoals zij in 1951 aan Rasho-Mon de hoofdprijs gaf. De film van Von Sternberg Gregory Piek en Audry Hepburn „Roman Holiday" m In de eerste week van September viert de Santpoortse School met de Bijbel aan de Frans Netscherlaan haar zilveren jubi leum en daarmee wordt een kwart eeuw afgesloten, die in 1928 voor een nieuw ge bouw begon op een nog woest en ledig stuk terrein. Vijfentwintig jaar geleden zagen enige mensen uit de kringen van de Evangelisatievereniging „Het Mosterd zaadje" een kans voor een eigen school en toen de vereiste handtekeningen binnen waren om het verzoekschrift aan de ge meenteraad te ondersteunen, dacht men met de bouw te kunnen beginnen. Dat is echter niet zo vlot gelopen, daar de Open bare school zich hevig tegen de voorgeno men stichting verzette en er zelfs diverse bezwaar- en beroepschriften naar Den Haag gingen om de bouw alsnog tegen te houden. Het is tenslotte toch doorgegaan en in negen maanden tijd stond de school aan de Frans Netscherlaan er weliswaar klei ner van omvang dan het huidige gebouw, maar toch al met een moderne gymnastiek zaal uitgerust. Men begon met 45 kinderen, welk aantal in de loop der tijden aangroeide tot 300 en het eerste hoofd, de heer Joh. Vei-kruv- sen is de school nog steeds trouw geble ven. evenals mej. N. Kater, een der onder wijzeressen. die het jubileum van de school dus meevieren. Ook in het bestuur zijn er enige getrou wen te vinden zoals voorzitter A. Marke rink en de heer A. Eikelenboom. die even eens het zilveren feest meevieren. Na de kinderfeesten op 1 September "olgt een reünie voor oud-leerlingen en op September recipieert het schoolbestuur in de gymzaal van de jarige school. De raad van bestuur van de N.V. Philips Gloeilampenfabrieken deelt ten aanzien van de gang van zaken in het eerste half jaar 1953 bij de vennootschap en bij de Britse en Amerikaanse trusts mede dat de wereldcmzet aan derden 689 millioen gul den bedroeg tegenover 624 millioen in de overeenkomstige periode van 1952. De ex port uit Nederland is eveneens gestegen ten opzichte van 1952 doch minder dan de omzet. Voor het gehele jaar 1953 wordt een stijging ten opzichte van 1952 in ge lijke omvang als in het eerste halfjaa verwacht. Tweede T.H. viel tegen: dat bleek een werk van Ameri kaans recept, waarin de acteurs de indruk maakten, het enige werkelijk-Japanse ele ment te zijn. Von Sternberg bleef ook overigens beneden zijn eigen normen; hij heeft met Mariene ti-effender resultaten bereikt dan met de mooie Akemi Negishi! De Amerikanen hebben het festival ge opend met Roman Holiday (Vacantie in Rome) van William Wyler, een goed-ge- maakt, onderhoudend geval met een ver haal als het libretto voor een operette (rijke prinses, arme journalist, ontmoeting, liefde, scheiding-omdat-koningskindei-en-moeten- leven-in-een-andere-wereld-dan-joumalis- ten). Rome geeft deze film te zien met de ogen van een Amerikaanse toei'ist en dat zal de Italiaanse i-eisbureaux zeker goud waard zijn! De Fransen komen, naar traditie, met zwaar geschut naar de Dogenstad; de wer ken van meester-cineasten als Mai'cel Car- né, Claude Autant-Lai-a en Yves Allégret moeten echter nog in vertoning komen. Ook de Engelsen hebben iets van formaat in petto: John Hustons Moulin Rouge, over het leven van de schilder Toulouse Lau- trec. Italië zelf vertoonde tot nu toe een goede komische film met tal van vondsten: I Napolitani a Milano (Napolitanen te Mi laan) van en met Eduardo de Filippo. Aan het festival voor de speelfilm is, zoals steeds te Venetië, een festival vooraf gegaan voor de documentaire film en een van de film voor kinderen. Nederland heeft drie documentaires ingezonden, Houen Zo, Het Open Venster en Haven zonder Kra nen, maar verwierf geen enkele van de vele pi-ijzen. JAN KOOMEN. De minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, mr. I. M. L. Th. Cals, heeft de commissie ter voorbereiding van een tweede instituut voor technisch hoger onderwijs, dat te Eindhoven zal worden gevestigd, geïnstalleerd. De arbeid, die deze commissie gaat verrichten aldus de minister wordt kennelijk gedragen door een in brede ki-ingen van het Nederlandse volk levend verlangen naar uitbreiding en vernieuwing van onze hoogste techni sche opleiding en daarmede naar ver breding van het technisch wetenschappe lijk ondei-zoek. Het desbetreffende wets ontwerp is een vrucht van vernieuwing, waarover na afloop van de jongste oorlog in Nederland ten aanzien van het onder wijs zo veel is en wordt gesproken. Ook de nieuwe technische hogeschool zal van die vernieuwingsdi-ang iets meekrijgen. Aan de andere kant zal de zorg, die het ontwerpen van een aan de Delftse oplei ding gelijkwaardige studie te Eindhoven vereist, de commissie nopen bij de inrich ting daarvan te gaan in een richting, die niet revolutionair, doch veeleer evolutio nair zal afwijken van de Delftse. De minister wees voorts nog op een ander aspect: de zorgwekkende verminde ring van de maatschappelijke mogelijk heden voor onze begaafde jonge mensen om een hogere studie nog te bekostigen. Deze toestand leidt er echter toe, dat de vraag beantwoord moet worden in hoever de aloude en dierbare traditie zal kunnen woi-den gehandhaafd de hogeschool-stu dent volstrekt vrij te laten, zijn studie in EIND Maart 1916 kwam Max Reger voor de laatste keer naar ons land. Hij gaf toen met de violist Adolf Busch een serie sonate-avonden. Ik had met de componist wel eens schrif telijk contact gehad naar aanleiding van zijn Variaties opus 81 op een thema van Bach, dat ik vroeger al uitgevoerd had, maar tot een persoonlijke ontmoeting was het nooit gekomen. Busch kende ik al enige jaren en zo geviel het, dat beide kunste naars ons na het concert in Den Haag be zochten, een bezoek dat tot diep in de nacht duurde. Het aantrekkelijkste van de samenkomst was wel, dat de onvermoeibare Reger ons dadelijk thuis allerlei vooi-speelde. Een zijner latere pianowerken kenden wij nog niet, de Variaties en Fuga op een thema van Telemann en Reger had er genoe gen in ons dat werk te laten horen. Een virtuoos was hij niet, een musicus van ongemene gaven des te meer. Zijn piano spel was zeer boeiend, hij kon het instru ment zo „carezzando" bespelen, dat een pianissimoklank ontstond, als ik mij eigen lijk van niemand anders zó herinner. De grote mannenhand Reger was zwaar gebouwd gleed zo gevoelig over de toetsenrij, dat een kind niet liefderijker gestreeld kon wezen. De moeilijke passages speelde hij minder goed. en hierbij gevoel de men, dat deze man door andere dingen werd beziggehouden dan door de techni sche problemen van het pianospel. Na elke variatie keek Reger ons vragend aan. Merkwaardig was de reactie van de zoveel jongere Busch, die een enkele keer iets goedkeurends mompelde, maar na de meeste variaties vrijmoedig mededeelde, dat hij ze niet mooi vond. Waarop Reger dan weer met een „Nun, höre mal weiter" heel gemoedelijk doorspeelde. Ten slotte zei Busch, dat hij dit werk toch lang niet op het artistieke peil van de vroegere Bach- of Beethovenvariaties van onze com ponist vond staan. Dit alles deed echter aan de goede stemming niets af en nog later op de avond dronken de vrienden broederschap. Reger vertelde van zijn werk. Hij voltooide zijn composities, naar hij zeide, geheel in het hoofd, onthield de gehele samenhang en schreef alles na dit innerlüke proces op, als iemand die iets overschreef. Maar daarna vergat hij snel en werd het beeld door nieuwe indrukken verdrongen. MEN spreekt wel over Max Reger als over de voortzetter in moderne zin van de tradities van Joh. Seb. Bach. On getwijfeld heeft Bach het contrapuntisch meesterschap van Reger beïnvloed. Als organist was hij zijn loopbaan begonnen en Bach's orgelwerken hebben zijn schre den in zijn jonge jaren geleid en begeleid. Maar hij heeft niet, als Beethoven in de sonate en de symphonic, de overgeleverde vormen in dit geval de contrapuntische tot nieuwe bloei gebracht. Daarvoor was de vormende kracht in hem niet sterk genoeg. Hij leed aan de zwaarte van zijn Duitse wezen, aan de onrust van de laat- negentiende-eeuwer. Slechts in zijn laat ste levensjaren heeft hij zich in vele op zichten weten te bevrijden van deze ge bondenheden. Niet te ontkennen is, dat men in Roger's beste werken een schat van muziek kan bewondei-en. Tegenover de jagende, grau we wolken van zijn allegro's en agitato's staan de stille zomernachten van zijn ada gio's. tegenover de klankmassa's van zijn orgelfantasieën vindt men er de simpele eenvoud van zijn „Schlichte Weisen". Reger gold in Duitsland tijdens zijn leven voor zeer modern. De menigmaal ge compliceerde harmonisatie en de onge wone modulatiekunst gaven daar aanlei ding toe. In wezen echter was hij behou dend, zijn kunst bleef sStrk verbonden aan een groot verleden: deze muziek is een schone, ook soms ti-oosteloze, herfstige na bloei. De componist zelf zag dit, althans in zijn jonge jaren, anders. Hij schreef in 1992 aan de uitgever Constantin Sander: „De tonaliteit, zoals Fétis die vóór vijftig jaar vastgesteld heeft, is voor 1902 te beknel lend. Ik volg consequent Liszt's uitspraak: ieder accoord kan op ieder ander accoord volgen. Dat ik daarbij geen domme dingen zal doen, daarvoor staat mij borg, dat er weinig musici zijn, die de oude tot de mo dernste meesters zo goed kennen. Ik ben uiterst vooruitstrevend en mijn tijd komt nog." Men heeft Reger dikwijls verweten, dat hij een veelschrijver zou zijn geweest. Ip zich zelf is dit een onbillijk verwijt. Bach, Mozart, Schubert waren ook veelschrijvers en de meesten onzer grote componisten waren dat. Als men hiermee zeggen wil, dat Reger te weinig zelfcritiek "had en daardoor tot herhalingen en gemeenplaat sen kwam, dan is het verwijt gegrond. TOEN de avond nacht geworden was, sprak Reger over de schoonheid der natuur, over de grootsheid van de zee en van de bergen van zijn land. „Ik zou be graven willen worden aan de Oostzee Enkele weken later, op de morgen van 11 Mei 1916, vond men de componist in een hotel te Leipzig dood te bed. Weimar zou zijn laatste rustplaats wor den. WILLEM ANDRIESSEN. ADVERTENTIE voor alle inrichtingen voor onderwijs SCHOOLBOEKHAND! jacobijnestrual GeJOude Gracht 27-27,7 alle opzichten naar eigen keuze in te richten. De minister eindigde met. het uitspreken van de wens, dat de commissie erin zou slagen een levenskrachtige, frisse hoger- onderwijs-instelling in de eerbiedwaar dige kring van de Nederlandse universitei ten en hogescholen binnen te leiden. De voorzitter der Commissie, mr. H. L. s'Jacob te Voorburg, heeft de réde van de minister beantwoord.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1953 | | pagina 5