Russische films traag en toneelmatig
De boeiende Mens
Cartoonsvan Steinberg
in Stedelijk Museum
Max Reger
Ruim dertig nieuwe dichters?
Sanapirin 3 goede
Filmfestival van Venetië
Een nieuwe knappe
Japanse creatie
Santpoortse School met
de Bijbel jubileert
SCHOOLBOEKEN
3
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Gedrang om Pegasus
OPTIEK
Soldaat gedood door
schot van schildwacht
AUTO-FINANCIERING
Omzet Philips gestegen
Commissie van voor
bereiding geïnstalleerd
H.,DE VRIES
2ATERDAG 29 AUGUSTUS 1953
OVER DE PRIJSVRAAG voor „nog-niet-gevestigde dichters", die een tijd ge
leden alweer de Vara-rubriek „Met en zonder omslag" uitschreef, zijn de
meningen terecht nogal verdeeld geweest. Vluchtig beschouwd lijkt er niets tegen, om
verborgen talenten een gelegenheid te bieden zich te doen horen. Zeker niet nu, bij
gebreke van voldoende tijdschriften en gezien de chronische huiver voor het uitgeven
van debuterende dichtbundels, de kans op publicatie uitermate gering is. Natuurlijk,
hoe zou men kunnen uitmaken, of er zich onder die onbekenden werkelijk talenten
bevinden die aanmoediging verdienen, zolang het hun aan de mogelijkheden heeft
ontbroken om met hun dichterlijke proeven voor de dag te komen? En dan schuilt
er bovendien een korrel waarheid in het door Stuiveling aangevoerde argument van
de macht der „bestaande codificatie der litteratuur": zomin uitgever als tijdschrift
redacteur ontkomt, hij mag nóg zo objectief zijn, aldus Stuiveling aan de
suggestie van de „gevestigde naam".
Een korrel, maar ook niet meer. Want
al mag het wel voorkomen, dat, evengoed
als de afwezige altijd ongelijk heeft, de
onbekende dichter „niet veel zaaks" heet
te zijn, al wil men dat desnoods als een
regel laten gelden, dan nóg zijn er altijd
weer plotseling opduikende talenten, die
daarop een uitzondering vormen. Derge
lijke talenten breken zich, alle legenden
van het miskende genie ten spijt, hoe dan
ook baan. zonder prijsvragen en tegen de
verdrukking in. En op hen, op die onver
woestbare dichternaturen, komt het ten
slotte toch maar aan in de litteratuur. Niet
op de dichtvaardigen, die in hun inspira-
tieve ogenblikken een veer uit hun wiek
trekken en zich in het dichterlijke woord
storten: van de gewiekste St. Nicolaas- en
gelegenheidsdichter tot het miskende genie
twee categorieën die zich tot elkaar
verhouden als best bier tot verschraalde
champagne en bij elkaar opgeteld uit het
oogpunt van poëzie het ronde getal nul
opleveren.
Zevenhonderd dichtlievenden
Dat het aantal van dergelijke dichtlie
venden niet gering is, heeft het resultaat
van de door de Vara uitgeschreven prijs
vraag nog eens uitgewezen. Ruim zeven
honderd zijn het er geweest, die met elkaar
meer dan drieduizend proeven van hun
dichterlijke vaardigheid aan het oordeel
van de uit Max Dendermonde, Reinold
Kuipers en Garmt Stuiveling bestaande
jury onderwierpen.
Veertig daarvan, waaronder dan de drie
„bekroonde" gedichten (in de volgorde der
waardering genoemd: van Christine Mey-
ling, Ellen Warmond en L. Strackee) kwa
men naar de mening van de jury voor pu
blicatie in aanmerking en verschenen ge
bundeld onder de titel „De stijgbeugel".
Wat is er voor de dag gekomen? Wat is
dan het allerbeste van het goede, dat niet
zonder hoofdbrekens van het kaf werd ge
scheiden? Wordt de inhoud van deze pu
blicatie inderdaad gedekt door haar onder
titel,die deze bloemlezing uit de prijsvraag-
oogst aankondigt als „veertig verzen van
nieuwe dichters"?
Drieëndertig nieuwe dichters (want van
enkelen is meer dan één gedicht opgeno
men), dat is nogal wat! Het zegt óók nog
al wat, als Stuiveling in zijn in Juni ge
houden toespraak tot deze dichterlijke in
vasie hen „jonge kunstenaars" noemt; als
hij ondanks zijn waarschuwing tegen over
moed, verklaart, dat er met het verschij
nen van „De stijgbeugel" „veertig nieuwe
namen aan de litteratuur zijn toegevoegd".
Het zegt. namelijk dit, dat blijkens deze
veertig bijdragen de eisen van volwaardig
heid, die aan een gedicht onverkort dienen
te worden gesteld, hier tot de grens van
het bedenkelijke gematigd werden. En dat
zegt genoeg.
Het zegt nóg eens, hoe onberekenbaar
veel er met de dood van Marsman, van
Slauerhoff en Nijhoff, met die van een
jongere als Lodeizen, voor onze dichtkunst
verloren is gegaan. Hoe onherstelbaar het
verlies is geweest voor het gehalte van
onze critiek, dat wij in figuren als Ter
Braak, du Perron en nóg eens Marsman te
betreuren hebben. Hoe bij gebreke van
grote creatieve figuren als de drie eerst-
genoemden van wie stellig de eerste en
de laatste leidersfiguren waren, ook al tra
den zij niet als zodanig op en van on-
verbiddellijke critici als de „Mennoniet"
van het „Carnaval der Burgers", het ni
veau van onze litteratuur stukje voor
beetje dreigt af te brokkelen tot een peil,
dat door misplaatste welwillendheid aan
het nauwelijks middelmatige op grond van
enkele dichtproeven de rang van het dich
terschap verleent.
Natuurlijk geen van de in deze bun
del opgenomen dichtproeven is ronduit
„niets": in elk komen minstens enkele,
soms zelfs een aantal goede regels voor.
En daaronder zijn er dan, die ondanks alle
onvolkomenheden allerminst verwerpelijk
zijn. De associatief-expressionistische
ADVERTENTIE
Nieuwe glazen» "o nieuw montuur7
Betrouwbaar advies geelt de
specialist, die al meer dar» 40 jaar
brillen maakt {en»«tets anders!)
In het kamp Kranenburg bij Harderwijk
is, zoals reeds is bericht, de 21-jarige sol
daat J. L. N. Kroom uit Amsterdam door
een geweerschot dodelijk getroffen.
Twee militairen stonden op wacht bij
een munitie-opslagplaats, die aan de bui
tenkant verlicht was. Rondom deze opslag
plaats bevindt zich een aarden wal.
Soldaat Kroom, die een van de twee op
wacht staande mannen moest aflossen,
heeft vermoedelijk een grap willen uit
halen en is, inplaats van langs de normale,
verlichte weg naar zijn post te gaan, de aar
den wal opgegaan, vanwaar hij, in het
donker staande, zijn kameraden iets toe
riep. De beide schildwachten herkenden
Kroom niet en vermoedden onraad. Nadat
zij nog iets hadden teruggeroepen schoot
een hunner., met het gevolg dat Kroom ge
troffen werd.
herfstsuggestie van Bart Bos, de zesregelig-
krachtige oorlogsherinnering van Van 't
Hout, een weliswaar sterk door Achterberg
beïnvloed gedicht van Martin A. Veltman,
en zo nóg enkele, zijn niet zonder enige
verdienste. Maar het maken van een enkel
leesbaar, zelfs aanvaardbaar gedicht, stem
pelt zijn maker nog niet tot een dichter en
zeker niet tot een dichter, die zomaar „als
nieuwe naam aan de litteratuur (kan)
worden toegevoegd".
Zelfs de drie met een prijs onderschei
den verzen zijn, gelezen met alle tegemoet
komendheid, die men aan het werk van een
debutant is verschuldigd, hoe verdienste
lijk, toch verre van volwaardige poëzie.
Volwaardige poëzie wat is dat? Ik kan
het niet zeggen. Geen sterveling zal het
ooit kunnen omschrijven. Maar wel weet
ik, dat ik elk gedicht als „volwaardig" aan
vaarden zal, waaruit ik lees, waaruit ik
voel, dat het tot stand is gekomen uit een
onweerstaanbare noodzaak. Dat me er on
twijfelbaar zeker van overtuigt, dat het ge
schreven moest worden en zó geschreven
moest worden: in deze vorm,met dit rhyth-
me, deze woorden, deze toon. Dat het ge
dicht daar staat (en laat het daar dan des
noods zogenaamd stuntelig staan) als een
man. Als een man die al klinkt dat nu
nóg zo theatraal zegt, hier sta ik en ik
kan niet anders.
En dit, wat een verzenmaker tot dichter
maakt, heb ik (al aarzel ik' nog ten aan
zien van een enkel der eerste gedichten)
in deze bundel gemist. De toekomst van
deze debutanten zal uitmaken, of ik mij
heb vergist. Maar voor het ogenblik houd
ik het bij het antwoord, dat een van onze
grote dichters eens gegeven moet hebben
aan een aankomend poëet, die bij hem zijn
beklag deed over zijn miskenning, op zijn
verzuchtend „we moeten er toch allemaal
komen": „om de bliksem niet".
C. J. E. DINAUX.
,,De Stijgbeugel. Veertig verzen van nieu
we dichters". (N.V. Arbeiderspers, Amsterdam).
ADVERTENTIE
FRANS VAN O AAIEN -'-ASSURANTIËN
lOÖiV/DK VAN DEYSSEUAAN, m,; HAARLEM TEL:'2441*4
Er komen steeds meer vragen die een
man, die het leven langzaam, langzaam
leert kennen, zich stellen gaat. Een man
verwerft zich enkele weinige zekerheden,
naarmate hij volwassen wordt, maar de
onzekerheden, de vragen, worden voort
durend talrijker.
Wanneer ge twintig jaar zijt, weet ge
allerlei dingen heel zeker, en ge verdedigt
ze met het laaiende vuur van uw harts
tocht. Twintig jaar later zijn de meeste
zekerheden tot twijfelingen verwrongen;
het vuur van de hartstocht bleek door dor
stro gevoed te zijn en ge gaat de weinige
u overgebleven zekerheden zeer rustig en
bedachtzaam te vuur zetten op de sintels
van uw steeds voorzichtiger tastende ver
stand.
Voor mij is de mens nog altijd het in
teressantste object in de wereld. De bijzon
derheid, de dwaasheid, het verdriet, de
vreugde, de beweegredenen van de mens
boeien mij bovenal. De wijde natuur moge
schoon en verheffend zijn in haar ver
troosting, ik vind haar veel minder boeiend
dan de mens, ook dan de onbijzondere
mens. Ik geloof dat ik mij minder interes
seer voor de toppen van de Himalaya of
voor de oerwouden langs de Amazone dan
voor wat er omgaat in een ijdele, eer
zuchtige, kleine volksmenner of in een
groot staatsman. Ik vind de dichter-per-
soonlijk boeiender dan zijn verzen. Ik vind
de relativiteitstheorie minder boeiend dan
de particuliere mens Einstein. En de
schoonste zonsondergang haalt niet bij de
jonge man en de jonge vrouw, die zwijgend
en hand in hand naast mij aan het strand
daarnaar staan te kijken.
Voor maatschappelijk niveau-verschil
heb ik weinig oog. Ik geloof dat in wezen
het verlangen naar macht bij Mossadeq
weinig verschilt van de opgeblazenheid
van de tramcontroleur, die zich vanochtend
terdege liet kennen toen hij een passa
gier zonder kaartje ontdekte. Ik geloof dat
de gewichtigheid, waarmee de maïtre
d'hötel de bestelling van een zijner gasten
noteert, precies even weinig zin heeft als
de boodschap die ge van de secretaresse
van de president-directeur van het groot
ste dit-of-dat concern ter wereld krijgt:
„dat meneer u nu niet te woord kan staan,
omdat meneer in conferentie is".
Het doet er namelijk evenmin iets toe,
of de gast tournedos of kip bestelt, als dat
het er iets toe doet of die andere meneer
twee minuten zijn conferentie onder
breekt. Als hij wat de hemel verhoede
plotseling een neusbloeding kreeg zou
de conferentie helemaal gestaakt moeten
worden en de aandeelhouders zouden daar
geen kwart procent minder door krijgen.
Zo gaan vele zekerheden omtrent de
mens bij uw volwassen worden, teloor. Zo
wordt uit elke verloren zekerheid een
grote twijfel geboren. Zijn de wezenlijke
beweegredenen van een groot politicus, die
zijn vorst over de grens jaagt, anders dan
die van de onderdirecteur, die het gezag
van zijn directeur ondermijnt om tenslotte
te triomferen en zelf directeur te worden?
Zijn de wezenlijke motieven voor de ijver
en de welsprekendheid van de man, die
zich candidaat heeft doen stellen voor
het presidentschap van het land, verschil-
99
De vermaarde tekenaar, of cartoonist
van de „New Yorker", Steinberg is met
zijn geestige, soms bizarre maar altijd
hoogst originele tekenpen tot de museum
zalen doorgedrongen. Een op zich zelf
reeds opmerkelijk feit dat hij niet alleen
dankt aan de grote populariteit van zijn
caricaturen maar vooral aan de karak
teristieke wijze van uitbeelding en het
persoonlijk handschrift waarvan hij zich
bedient.
In het Stedelijk Museum te Amsterdam
heeft men een tentoonstelling van Stein
bergs tekeningen ingericht, die tot 20 Sep
tember te bezichtigen is.
Saul Steinberg werd in 1914 in Boeka
rest geboren, studeerde aanvankelijk let
teren en philosophie en daarna architectuur
te Milaan. In 1941 ging hij naar de Ver
enigde Staten, nam dienst bij de Navy en
werd Amerikaan. Hij kwam in China,
India en Noord-Afrika. In zijn ook in ons
land zo populair geworden boek: „All in
line" vindt men de tekeningen die Stein
berg in die landen maakte; verrukkelijke
typeringen van de Amerikaanse militair
tegenover de vreemde volken en rassen,
welke hij eveneens op onverbeterlijke
wijze getroffen heeft.
Zijn visie op de menselijke comedie is
ondanks de humoristische inslag steeds
mild, dit in tegenstelling met die andere
Amerikaanse tekenaar Charles Addam,
wiens onderzoekingen in het verborgen
zieleleven tot de meest sinistere uitkom
sten voeren.
Steinberg's manie om met pen en pen
seel arabesken, spiraien en krullen te
trekken brengt hem op de meest wonder
lijke ideeën. Zo ziet men op deze tentoon
stelling door hem ontworpen „Scherts-
Diploma's" met gefingeerde teksten, initia
len, stempels en van de schoonste hand
tekeningen voorzien. Geïmiteerde paspoor-
ten, ja zelfs vergeelde en verkreukelde
familiefoto's weet hij op virtuoze wijze
na te bootsen. Natuurlijk vraagt men zich
ain hoeverre dit alles nog iets met kunst
te maken heeft. Als men onder deze ru
briek alles wil rangschikken wat met de
mens als maatschappelijk en geestelijk
wezen te maken heeft en langs de weg van
de verbeelding tot ons gebracht wordt, is
dit stellig kunst. In onze tijd wordt het
steeds moeilijker om hierin de grens vast
te stellen en een man als Steinberg be
treedt een terrein dat eigenlijk nog gecar-
teerd moet worden.
Met hoeveel genoegen ik zijn verrukke
lijke tekening van Venetië en zijn op mu-
ziekpapier met het penseel getekende mu
sicus ook bekeken heb, ik kan toch niet
ADVERTENTIE
geneesmiddelen in elk tablet.
Niet méér, want overdaad schaadt.
Geest en lichaam worden er door
verkwikt en pijnen verdwijnen
lend van die van de man, die voorzitter
van de kegelclub wil worden?
De middelen zijn verschillend en de ge
volgen ingrijpender maar de menselijke
beweegredenen?
Het inzicht daarin vind ik boeiender dan
het uitzicht van de hoogste top van de
Himalaya.
ELIAS.
(Van een bijzondere medewerker)
VENETIë. Het zou overdreven zijn om
te zeggen, dat er op het Lido di Venezia
niet anders wordt gesproken dan over de
deelneming van de Sovjet-Unie en enkele
andere Oost-Europese staten (Tsjechoslo-
wakije. Polen, Hongarije) aan het inter
nationaal filmfestival te Venetië, maar men
voelt het in elk geval wel als een- gebeur
tenis, dat het IJzeren Gordijn in dit geval
is opgehaald om een aantal films en een
grote groep cineasten door te laten naar
het Westen.
Enkele jaren geleden kwamen de Oost-
Europese staten plotseling één keer naar
Cannes, maar verder hebben ze, sinds de
politieke tegenstellingen in de wereld zich
verscherpten, Westelijke festivalcontacten
gemeden, zodat het nu voor het eerst sinds
jaren is, dat van het Palazzo del Cinema
de rode vlag met sikkel en hamer wappert
tussen de vlaggen der andere naties.
De directeur van de Mostra Internazio-
nale d'Arte Cinematografica, dr. Antonio
Petrucci, heeft er bijzonder voor geijverd,
dat de Russen zouden meedoen. Hij zal dus
vermoedelijk even onaangenaam als zijn
Oost-Europese gasten zijn getroffen door
het feit, dat een deel van het geselecteerde
publiek in het festivalpaleis bij bepaalde
passages in Pudowkins laatste film „Voz-
vrastcenie Vasilia Bortnikova" (De terug
keer van Vassili Bortnikov) begon te flui
ten als de hoofdfiguren dingen zeiden, die
in Italiaanse niet-communistische oren een
tikje vreemd klinken.
De fluitdemonstratie was uiteraard niet
alleen onbeleefd, maar ook weinig vleiend,
maar begrijpelijker, was een andere demon
stratie bij deze film: allengs liep de zaal
leeg, zodat er aan het slot van de vertoning
nog maar een handjevol mensen over was.
Pudowkin heeft 't namelijk het publiek in
ons deel van de wereld moeilijk gemaakt,
zijn film te waarderen. Natuurlijk bevatten
ook de Russische films van de twintiger en
dertiger jaren een stevige dosis propaganda,
maar toen verpakten de Russische cineas
ten de propagandistische inhoud in een zo
geraffineerd-knappe vorm, hadden ze een
zo overrompelende stijl, dat hun films de
wereld veroverden, ook dat deel van de
wereld, dat de boodschap dier films duide
lijk afwees. De laatste Russische film in
de oude stijl, die wij in Nederland te zien
kregen was De Regenboog, kort na de oor
log vertoond. Sindsdien is men zich in de
Sovjet-Unie blijkbaar op filmgebied an
ders gaan orieënteren: de latere films ver
tonen alle een nadrukkelijkheid en een
tx-aagheid, die erop zouden kunnen wijzen,
dat men zich vooral wenst te richten tot
een groot (Russisch, c.q. Oost-Europees)
publiek waarvan men niet verwacht, dat
het zich intellectuële moeite wil getroos
ten bij het zien van een film en dat alles
dus in finesses uitgemeten dient te krijgen.
Bovendien vervalt men nu herhaaldelijk in
het genre van het gefotografeerde toneel.
Pudowkin nu was een te groot vakman
en kunstenaar om gefotogi-afeerd toneel af
te leveren, maar ook zijn nu te Venetië
vertoonde film was te traag en te nadruk-
zeggen dat ik het museum de plaats vind
om dergelijke prenten, die u vooral treffen
door de trouvaille en door de merkwaar
dige associaties die zi; opi'oepen, ten toon
te stellen. De liefhebber van dit soort
uitingen kan ze veel beter en intenser via
het „prentenboek" genieten, hetgeen niet
wegneemt dat deze expositie degenen die
Steinberg bewondei-en een bijzonder ge
noegen zal bereiden.
OTTO B. DE KAT
keiijk voor een Westei's publiek. Bij de
film Rimski Korsakov van regisseur Gri-
gori Roscial, liep men niet de zaal uit, hoe
wel in die film vvèl sprake was van gefoto
grafeerd toneel, of liever gezegd van ge-
fotografeeixie opei-a. Een aantal opnamen
echter bleek fotografisch zo mooi, dat men
althans daardoor geboeid kon blijven. De
deixie Russische film, Sadko moet nog in
vex-toning komen; er gaat een grote roep
aan vooraf.
Een Japans meesterwerk
Genoeg over de Russen. Laat mij iets
vertellen over hun oude vijanden: de Ja-
pannex's wier receptie overigens door de
voltallige Russische delegatie, onder lei
ding van de onder-minister voor de cine-
matografie, wex-d bezocht. Er kwamen tot
nu toe films van de Japanse iixzending in
vertoning: Agetsu Monogatari (Het spi-ook-
je van de bleke maan na een regendag)
van regisseur Kenji Mizoguchi en de De
sage van Anatahan, vanJoseph von
Sternbei'g, de man die Mariene Dieti-ieh
groot maakte. De eerste film vertelt een
verhaal uit de Japanse folkloi-e waaruit
de cineasten van Nippon blijkbaar gaarne
putten de tweede behandelt het uit de
jongste wereldoorlog stammende histori
sche gegeven van de ene vrouw die jaren
lang alleen met enige tientallen mannen
verbleef op een overigens onbewoond ei
land. De eerste film bleek een meesterwerk,
in staat ontroering te wekken ook bij een
Westers publiek, vertellend in bondige,
cinegrafiich-voortreffelijke stijl, zonder de
traagheid die zovele Japanse films ken
merkt. Ik zou niet heel verwonderd zijn,
als de Venetiaanse jury opnieuw een be
langrijke prijs toekende aan een Japanse
film, zoals zij in 1951 aan Rasho-Mon de
hoofdprijs gaf. De film van Von Sternberg
Gregory Piek en Audry Hepburn
„Roman Holiday"
m
In de eerste week van September viert
de Santpoortse School met de Bijbel aan
de Frans Netscherlaan haar zilveren jubi
leum en daarmee wordt een kwart eeuw
afgesloten, die in 1928 voor een nieuw ge
bouw begon op een nog woest en ledig
stuk terrein. Vijfentwintig jaar geleden
zagen enige mensen uit de kringen van de
Evangelisatievereniging „Het Mosterd
zaadje" een kans voor een eigen school en
toen de vereiste handtekeningen binnen
waren om het verzoekschrift aan de ge
meenteraad te ondersteunen, dacht men
met de bouw te kunnen beginnen. Dat is
echter niet zo vlot gelopen, daar de Open
bare school zich hevig tegen de voorgeno
men stichting verzette en er zelfs diverse
bezwaar- en beroepschriften naar Den
Haag gingen om de bouw alsnog tegen te
houden.
Het is tenslotte toch doorgegaan en in
negen maanden tijd stond de school aan de
Frans Netscherlaan er weliswaar klei
ner van omvang dan het huidige gebouw,
maar toch al met een moderne gymnastiek
zaal uitgerust.
Men begon met 45 kinderen, welk aantal
in de loop der tijden aangroeide tot 300
en het eerste hoofd, de heer Joh. Vei-kruv-
sen is de school nog steeds trouw geble
ven. evenals mej. N. Kater, een der onder
wijzeressen. die het jubileum van de school
dus meevieren.
Ook in het bestuur zijn er enige getrou
wen te vinden zoals voorzitter A. Marke
rink en de heer A. Eikelenboom. die even
eens het zilveren feest meevieren.
Na de kinderfeesten op 1 September
"olgt een reünie voor oud-leerlingen en op
September recipieert het schoolbestuur
in de gymzaal van de jarige school.
De raad van bestuur van de N.V. Philips
Gloeilampenfabrieken deelt ten aanzien
van de gang van zaken in het eerste half
jaar 1953 bij de vennootschap en bij de
Britse en Amerikaanse trusts mede dat de
wereldcmzet aan derden 689 millioen gul
den bedroeg tegenover 624 millioen in de
overeenkomstige periode van 1952. De ex
port uit Nederland is eveneens gestegen
ten opzichte van 1952 doch minder dan de
omzet. Voor het gehele jaar 1953 wordt
een stijging ten opzichte van 1952 in ge
lijke omvang als in het eerste halfjaa
verwacht.
Tweede T.H.
viel tegen: dat bleek een werk van Ameri
kaans recept, waarin de acteurs de indruk
maakten, het enige werkelijk-Japanse ele
ment te zijn. Von Sternberg bleef ook
overigens beneden zijn eigen normen; hij
heeft met Mariene ti-effender resultaten
bereikt dan met de mooie Akemi Negishi!
De Amerikanen hebben het festival ge
opend met Roman Holiday (Vacantie in
Rome) van William Wyler, een goed-ge-
maakt, onderhoudend geval met een ver
haal als het libretto voor een operette (rijke
prinses, arme journalist, ontmoeting, liefde,
scheiding-omdat-koningskindei-en-moeten-
leven-in-een-andere-wereld-dan-joumalis-
ten). Rome geeft deze film te zien met de
ogen van een Amerikaanse toei'ist en dat
zal de Italiaanse i-eisbureaux zeker goud
waard zijn!
De Fransen komen, naar traditie, met
zwaar geschut naar de Dogenstad; de wer
ken van meester-cineasten als Mai'cel Car-
né, Claude Autant-Lai-a en Yves Allégret
moeten echter nog in vertoning komen.
Ook de Engelsen hebben iets van formaat
in petto: John Hustons Moulin Rouge, over
het leven van de schilder Toulouse Lau-
trec. Italië zelf vertoonde tot nu toe een
goede komische film met tal van vondsten:
I Napolitani a Milano (Napolitanen te Mi
laan) van en met Eduardo de Filippo.
Aan het festival voor de speelfilm is,
zoals steeds te Venetië, een festival vooraf
gegaan voor de documentaire film en een
van de film voor kinderen. Nederland heeft
drie documentaires ingezonden, Houen Zo,
Het Open Venster en Haven zonder Kra
nen, maar verwierf geen enkele van de
vele pi-ijzen.
JAN KOOMEN.
De minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen, mr. I. M. L. Th. Cals,
heeft de commissie ter voorbereiding van
een tweede instituut voor technisch hoger
onderwijs, dat te Eindhoven zal worden
gevestigd, geïnstalleerd. De arbeid, die
deze commissie gaat verrichten aldus de
minister wordt kennelijk gedragen door
een in brede ki-ingen van het Nederlandse
volk levend verlangen naar uitbreiding
en vernieuwing van onze hoogste techni
sche opleiding en daarmede naar ver
breding van het technisch wetenschappe
lijk ondei-zoek. Het desbetreffende wets
ontwerp is een vrucht van vernieuwing,
waarover na afloop van de jongste oorlog
in Nederland ten aanzien van het onder
wijs zo veel is en wordt gesproken.
Ook de nieuwe technische hogeschool zal
van die vernieuwingsdi-ang iets meekrijgen.
Aan de andere kant zal de zorg, die het
ontwerpen van een aan de Delftse oplei
ding gelijkwaardige studie te Eindhoven
vereist, de commissie nopen bij de inrich
ting daarvan te gaan in een richting, die
niet revolutionair, doch veeleer evolutio
nair zal afwijken van de Delftse.
De minister wees voorts nog op een
ander aspect: de zorgwekkende verminde
ring van de maatschappelijke mogelijk
heden voor onze begaafde jonge mensen
om een hogere studie nog te bekostigen.
Deze toestand leidt er echter toe, dat de
vraag beantwoord moet worden in hoever
de aloude en dierbare traditie zal kunnen
woi-den gehandhaafd de hogeschool-stu
dent volstrekt vrij te laten, zijn studie in
EIND Maart 1916 kwam Max Reger voor
de laatste keer naar ons land. Hij gaf
toen met de violist Adolf Busch een serie
sonate-avonden.
Ik had met de componist wel eens schrif
telijk contact gehad naar aanleiding van
zijn Variaties opus 81 op een thema van
Bach, dat ik vroeger al uitgevoerd had,
maar tot een persoonlijke ontmoeting was
het nooit gekomen. Busch kende ik al enige
jaren en zo geviel het, dat beide kunste
naars ons na het concert in Den Haag be
zochten, een bezoek dat tot diep in de
nacht duurde.
Het aantrekkelijkste van de samenkomst
was wel, dat de onvermoeibare Reger ons
dadelijk thuis allerlei vooi-speelde. Een
zijner latere pianowerken kenden wij nog
niet, de Variaties en Fuga op een thema
van Telemann en Reger had er genoe
gen in ons dat werk te laten horen. Een
virtuoos was hij niet, een musicus van
ongemene gaven des te meer. Zijn piano
spel was zeer boeiend, hij kon het instru
ment zo „carezzando" bespelen, dat een
pianissimoklank ontstond, als ik mij eigen
lijk van niemand anders zó herinner. De
grote mannenhand Reger was zwaar
gebouwd gleed zo gevoelig over de
toetsenrij, dat een kind niet liefderijker
gestreeld kon wezen. De moeilijke passages
speelde hij minder goed. en hierbij gevoel
de men, dat deze man door andere dingen
werd beziggehouden dan door de techni
sche problemen van het pianospel.
Na elke variatie keek Reger ons vragend
aan. Merkwaardig was de reactie van de
zoveel jongere Busch, die een enkele keer
iets goedkeurends mompelde, maar na de
meeste variaties vrijmoedig mededeelde,
dat hij ze niet mooi vond. Waarop Reger
dan weer met een „Nun, höre mal weiter"
heel gemoedelijk doorspeelde. Ten slotte
zei Busch, dat hij dit werk toch lang niet
op het artistieke peil van de vroegere
Bach- of Beethovenvariaties van onze com
ponist vond staan. Dit alles deed echter
aan de goede stemming niets af en nog
later op de avond dronken de vrienden
broederschap. Reger vertelde van zijn
werk. Hij voltooide zijn composities, naar
hij zeide, geheel in het hoofd, onthield de
gehele samenhang en schreef alles na dit
innerlüke proces op, als iemand die iets
overschreef. Maar daarna vergat hij snel
en werd het beeld door nieuwe indrukken
verdrongen.
MEN spreekt wel over Max Reger als
over de voortzetter in moderne zin
van de tradities van Joh. Seb. Bach. On
getwijfeld heeft Bach het contrapuntisch
meesterschap van Reger beïnvloed. Als
organist was hij zijn loopbaan begonnen
en Bach's orgelwerken hebben zijn schre
den in zijn jonge jaren geleid en begeleid.
Maar hij heeft niet, als Beethoven in de
sonate en de symphonic, de overgeleverde
vormen in dit geval de contrapuntische
tot nieuwe bloei gebracht. Daarvoor
was de vormende kracht in hem niet sterk
genoeg. Hij leed aan de zwaarte van zijn
Duitse wezen, aan de onrust van de laat-
negentiende-eeuwer. Slechts in zijn laat
ste levensjaren heeft hij zich in vele op
zichten weten te bevrijden van deze ge
bondenheden.
Niet te ontkennen is, dat men in Roger's
beste werken een schat van muziek kan
bewondei-en. Tegenover de jagende, grau
we wolken van zijn allegro's en agitato's
staan de stille zomernachten van zijn ada
gio's. tegenover de klankmassa's van zijn
orgelfantasieën vindt men er de simpele
eenvoud van zijn „Schlichte Weisen".
Reger gold in Duitsland tijdens zijn
leven voor zeer modern. De menigmaal ge
compliceerde harmonisatie en de onge
wone modulatiekunst gaven daar aanlei
ding toe. In wezen echter was hij behou
dend, zijn kunst bleef sStrk verbonden aan
een groot verleden: deze muziek is een
schone, ook soms ti-oosteloze, herfstige na
bloei.
De componist zelf zag dit, althans in zijn
jonge jaren, anders. Hij schreef in 1992
aan de uitgever Constantin Sander: „De
tonaliteit, zoals Fétis die vóór vijftig jaar
vastgesteld heeft, is voor 1902 te beknel
lend. Ik volg consequent Liszt's uitspraak:
ieder accoord kan op ieder ander accoord
volgen. Dat ik daarbij geen domme dingen
zal doen, daarvoor staat mij borg, dat er
weinig musici zijn, die de oude tot de mo
dernste meesters zo goed kennen. Ik ben
uiterst vooruitstrevend en mijn tijd komt
nog."
Men heeft Reger dikwijls verweten, dat
hij een veelschrijver zou zijn geweest. Ip
zich zelf is dit een onbillijk verwijt. Bach,
Mozart, Schubert waren ook veelschrijvers
en de meesten onzer grote componisten
waren dat. Als men hiermee zeggen wil,
dat Reger te weinig zelfcritiek "had en
daardoor tot herhalingen en gemeenplaat
sen kwam, dan is het verwijt gegrond.
TOEN de avond nacht geworden was,
sprak Reger over de schoonheid der
natuur, over de grootsheid van de zee en
van de bergen van zijn land. „Ik zou be
graven willen worden aan de Oostzee
Enkele weken later, op de morgen van
11 Mei 1916, vond men de componist in
een hotel te Leipzig dood te bed.
Weimar zou zijn laatste rustplaats wor
den.
WILLEM ANDRIESSEN.
ADVERTENTIE
voor alle inrichtingen voor onderwijs
SCHOOLBOEKHAND!
jacobijnestrual GeJOude Gracht 27-27,7
alle opzichten naar eigen keuze in te
richten.
De minister eindigde met. het uitspreken
van de wens, dat de commissie erin zou
slagen een levenskrachtige, frisse hoger-
onderwijs-instelling in de eerbiedwaar
dige kring van de Nederlandse universitei
ten en hogescholen binnen te leiden.
De voorzitter der Commissie, mr. H. L.
s'Jacob te Voorburg, heeft de réde van de
minister beantwoord.