Thuiskomst
Haarlems „gemeentegroen" is
in veilige handen
We maken
een wandschildje
Molenraadsel
HAARLEMS DAGBLAD OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT
Weer een Pinkeltje
^rxi uv(Ö
Directeur J. A. Dorresteijn een kwarteeuw
bij Hout en Plantsoenen
T"\onderdag gaat de Haarlemse dienst van Hout en Plantsoenen de bloemetjes
buiten zetten ter ere van zijn directeur, de heer J. A. Dorresteijn, die dan
precies een kwarteeuw van toegewijde zorgen voor ons stedelijke natuurschoon
achter de rug heeft. En dat dit niet zomaar een jubileum-zonder-meer is, zal ieder
een beseffen die wel eens door onze onvolprezen parken pleegt te dwalen; onze
parken, die onder zijn regiem tot oasen van rust en tot een lust voor het oog
werden en die menige welvarender gemeente ons benijden kan. En misschien
is er nauwelijks een ander te noemen die in deze 25 jaar zoveel tot de verfraaiing
van ons stadsbeeld heeft bijgedragen als deze sympathieke behoeder van Haar
lems gemeentegroen.
Moderner parken
Verfraaiing oude wijken
Oorlogsschade en herstel
Vrome wens
Biljarten
Biljartkampioenschappen
van de vijfde klasse
Om de wereldtitel
driebanden
FEUILLETON
door Mevr. Byleveld-Gelinck
ZATERDAG 3 OCTOBER 19 53
Een heel legertje kaboutervolk was
in het bos aan het werk. Als je er door
heen liep, hoorde je overal tussen de
bomen gekraak en geritsel. Dat waren
die' kabouters, die zich natuurlijk ver
stopten, zo gauw ze een mens hoorden
aankomen. Maar als je voorbij was,
kwamen ze weer voor de dag en gingen
ze haastig verder met hun werk. En wat
dat werk dan wel was, vraag je?
Net als ieder jaar hadden ze opdracht
van vader tijd gekregen om alles in het
bos nog een keertje goed in de verf te
zetten, voor de donkere dagen zouden
beginnen. Je begrijpt wat een karwei
dat was, iedere boom, elk blaadje moest
geschilderd, in rood, in bruin of in geel.
Sommige zelfs in goud. De kabouters
werkten dag en nacht door, maar ze
hadden er plezier in, vooral als ze de
mensen, die door het bos wandelden,
hoorden zeggen hoe mooi al die kleu
ren stonden. Maar de kabouters von
den toch dat nog lang niet genoeg
mensen het bos hadden gezien in zijn
nieuwe kleuren. Toen ze bijna klaar
waren met schilderen, besloten ze op
een nacht om naar de stad te gaan en
de mensen, terwijl die sliepen, in te
fluisteren dat ze toch vooral eens moes
ten komen kijken. Dat deden ze en toen
op een Zondagmorgen de mensen in de
stad opstonden, zeiden ze: „We moes
ten eens gaan kijken, hoe het bos er in
de helfst uitziet." Ze wisten niet, dat
de kabouters dat 'snachts in hun oor
hadden gefluisterd, maar wat geeft dat,
ze gingen toch kijken.
De hele dag door zag je groepjes
mensen en kinderen door het bos wan-
A.
Trek met behulp van carbon het jon
getje, de sterren en de maan over op
triplex en zaag ze netjes uit. Schilder
ze in de aangegeven kleuren en ver
nis ze.
Vervolgens breng je het schildje (het
grijs) over op triplex en zaagt dit uit.
Schilder dit licht blauw en vernis het
ook.
Lijm het jongetje, de sterren en de
maan op hun plaats en het wandschildje
is klaar. Denk je om het gaatje in het
schildje?
Gebruik, als het enigszins kan, plak
kaatverf voor het schilderen: 1 rood,
2 wit, 3 groen en 4 geel.
delen. Telkens hielden ze stil en riepen
en aaaaaa als ze al die prachtige
kleuren van de blaadjes zagen. Achter
die blaadjes zaten de kabouters te glim
men van trots en het liefst zouden ze
voor de dag zijn gesprongen en geroe
pen hebben: „Dat is ons werk!" Maar
dat zou de kabouterkoning zeker niet
goedgevonden hebben en daarom ble
ven ze waar ze waren.
De zon had er ook plezier in. Ze
scheen alsof het nog zomer was en
maakte al dat rood en geel en bruin nog
eens zo mooi. Maar in de middag, toen
een heleboel mensen al weer op huis
aan gingen, viel er opeens een donke
re schaduw over het bos, een héle don
kere. De kabouters tussen de takken
en blaadjes keken verbaasd omhoog,
net als de mensen in het bos. „Wat is
dat nu," zeiden ze, „laat de zon ons nou
in de steek?"
Maar wat de mensen niet zagen, za
gen de kabouters wel: die twee wolken,
die daar zo vlak naast elkaar door de
lucht zeilden, waren geen echte wol
ken. Het waren Wind en zijn vriendje
Regen, die als twee kwade rakkers over
het bos vlogen. Aan hun gezichten kon
je wel zien dat ze niet veel goeds van
plan waren. Ze fluisterden en lachten
tegen elkaar en wezen naar de bomen
met hun mooie blaadjes. De kabouters
begrepen wel wat ze zeggen wilden.
Eén van hen klom in de top van een
beukeboom en riep naar die twee dolle
mannen boven zijn hoofd: „Ach heren,
alsjeblieft, laat de mensen nog even
genieten van de zon en de bomen. Blijf
nog wat weg!"
De Wind en de Regen keken vei-baasd
naar dat kleine mannetje in de boomtop
en lachten hem uit. Daar werd die ka
bouter zo kwaad om, dat hij met zijn
twee vuistjes begon te dreigen. Ze lach
ten nog veel harder en zeiden: „Al zou
je nou met z'n allen proberen om ons
tegen te houden, het lukt je toch niet.
Maar wees gerust, we komen pas van
nacht, we moeten eerst onze voorraad
nog ophalen." Lachend zeilden ze ver
der. De kabouter klom treurig naar be
neden en vertelde aan zijn vriendjes
wat de Wind en de Regen hadden ge
zegd. „Er is niets aan te doen", zuchtten
ze, „alles heeft zijn tijd, de blaadjes, de
wind en de regen."
„Dat weet ik ook wel," zei de kabou
ter, die met Regen en Wind had ge
praat, „maar als we nu eens probeer
den ze een paar weekjes tegen te hou
den? De mensen zouden ons geweldig
dankbaar zijn."
„Ja, dat is waar", knikten alle kabou
ters. „Laten we de ingang tot het bos
versperren", zei er één. „Laten we ze
met z'n allen proberen tegen te houden,
als ze niet weg willen blijven."
„Ja, ja, we moeten de bomen en ons
zelf verdedigen", riepen ze opgewon
den. Ze gingen weer aan het werk, maar
een heel ander werk was het nu. Van
twijgen vlochten ze lange slingers om
de ingang te versperren en van takken
sneden ze zich stokken met punten om
de vijand tegen te houden.
Het werd avond. De zon was al onder
en alle mensen waren uit het bos ver
dwenen. Het leek wel of de kabouters
ook verdwenen waren, maar dat was
niet zo. Als je goed keek zag je bij de
ingang van het bos hele drommen, ge
wapend met stokken en slingers. Het
was al helemaal donker en heel stil in
het bos. De kabouters begonnen al on
geduldig te worden. „Zouden ze niet
meer komen?" vroegen ze zich af. „Mis
schien heb je ze wel niet goed ver
staan", zeiden ze tegen de kabouter die
met Regen en Wind had gepraat. Op
hetzelfde ogenblik, dat die kabouter
antwoord wou geven, draaiden opeens
alle hoofden zich naar de ingang van
het bos. Op het pad, dat er heen leidde,
hoorden ze het getik van regendruppels
en door de bomen, die er langs stonden,
streek opeens een grote ritselarm. Dat
waren Regen en Wind, die het bos kwa
men nemen.
De kabouters kwamen allemaal tege
lijk in beweging. Ze zwaaiden met hun
slingers en sloegen met hun stokken
naar die twee onzichtbare vijanden.
Die zouden er misschien niet eens wat
van gemerkt hebben als de kabouters
er niet zo vreselijk bij geschreeuwd
hadden. Toen ze die hele bende op
gewonden mannetjes zagen, die zonder
iets te raken heen en weer sprongen,
moesten Regen en Wind zó lachen dat
alles wat ze aan regen- en stormbuien
bij zich hadden tegelijk de lucht in
vloog. Het gierde door de takken, waar
van de blaadjes loslieten, het kletterde
op de daken van de huizen in de stad,
het rinkelde aan alle ramen en het loei
de om de kerktoren, want zelfs tot daar
was het lachen te horen.
Alsof ze zelf kleine gekleurde blaad
jes waren vlogen de kabouters door de
lucht, opgetild door de storm. Hun
slingers en hun stokken braken en
woeien weg. Gelukkig kwamen de mees
te kabouters op hoopjes kletsnatte bla
deren terecht, zodat ze zich niet bezeer
den, maar anderen werden over de
bomen heen geblazen, tot ver buiten het
bos. Diezelfde kabouter van 's middags
kwam terecht voor een groot kasteel,
waar een reus naar de storm en regen
stond te kijken. Toen hij het kabouter
tje zag komen aanwaaien, lachte hij
hard. „Zoiets zou mij nou nooit gebeu
ren", zei hij. „Wegwaaien, stel je voor."
„Denkt u dat u de storm en de regen
zal kunnen tegenhouden?" vroeg het
kaboutertje vol bewondering.
„Let maar eens op", zei de reus. Hij
deed het kaboutertje in zijn vestzakje
en ging met grote stappen op het bos af.
Toen de Regen en de Wind hem zagen
komen, zetten ze zich schrap, ze klet
terden en loeiden zo hard, dat zelfs de
dikste bomen er van kreunden en
kraakten. De reus kwam haast niet
meer vooruit. Helemaal gebogen vocht
hij tegen Regen en Wind. Maar toen
hij het bos inliep, kon cok hij het niet
meer houden en boem daar lag hij, om-
vergewaaid als een dikke boom.
Toen de kaboutertjes dat zagen, be
grepen ze dat ze het wel op konden
geven. Als Regen en Wind zelfs reuzen
de baas zijn, dan kun je wel ophouden
met blaadjes schilderen en in de zon
wandelen. Dan kun je je beter een
warm holletje zoeken en wachten tot
de winter voorbij is en er volop werk
zal zijn in het bos. Dat deden de kabou
ters dan ook maar en nog dromend van
het groen, het geel en het goud en bruin
van de blaadjes en de bomen, sliepen ze
in, in een bos vol regen.
MIES BOUHUYS
Jullie kennen Pinkeltje toch wel, dat
hele kleine mannetje, dat zelf niet meer
weet hoé oud hij wel is? Er is al een
hele serie boeken over hem geschreven
door Dick Laan, die zojuist weer 'een
nieuw vervolg heeft bedacht, dat door
Van Holkema en Warendorf werd uit
gegeven. Het heet „Pinkeltje en het
grote huis". Vergeet niet het op je ver
langlijstje voor de verjaardag of voor
Sinterklaas te zetten. Want je zult er
echt veel plezier aan beleven.
Om deze molen staat een versje
geschreven. Alleen de zinnen staan
door elkaar. Probeer het versje goed op
te schrijven. Let goed op, of de zinnen
wel rijmen.
(Van een verslaggever)
Wij zijn hem dezer dagen eens gaan op
zoeken in zijn heiligdom aan de Klever
laan: de stadskweektuin. Ge kent die lust
hof met zijn orgie van bloemenweelde, ge
kent waarschijnlijk niet het bescheiden
kantoortje dat er het centrum van vormt:
drie vertrekjes rond een smal portaaltje,
dat best een kwastje verf gebruiken kon.
In twee van die kamertjes hokt de tech
nische staf samen, in het derde zetelt, tus
sen wat oudmodische kantoormeubelen, de
heer Dorresteijn zelf. Een prachtige bos
vuurrode dahlia's doet manmoedige pogin
gen nog wat fleur aan het kantoortje te
geven, maar een weidse huisvesting is het
bepaaldelijk niet dat moet de jubilaris
zelf ook toegeven. „Maar binnenkort komt
er gelukkig uitbreiding broodnodig om
dat wij hier na de oorlog wel danig uit ons
jasje gegroeid zijn en dan kunnen wij
weer volle kracht vooruit met ons werk.
Met onze reorganisatieplannen voor de
oude plantsoenen vooral, want in dat op
zicht valt er nog heel wat te doen.
Vroeger en eigenlijk nog kort voor de
tweede wereldoorlog moest de beplan
ting van parken en plantsoenen vooral de
coratief werken en wilde men er een zo
rijk mogelijke variatie van bloemen, hees
ters en bomen bijeengebracht zien; tegen
woordig gelden geheel andere aesthetische
(en verkeerstechnische!) normen en streeft
men naar een lage beplanting, die meer
licht en lucht geeft, zich beter aanpast aan
de bebouwing en door meer eenheid van
kleuren en soorten rustiger werkt dan de
vaak wat rommelige overladenheid der
parken van weleer. Met die modernisering
der parken zijn wij nu druk bezig, maar
natuurlijk kan dat allemaal slechts gelei
delijk verwezenlijkt worden en bovendien
zijn er nog tal van andere objecten die onze
zorg eisen, ons werk bij de stadsuitbrei
ding bijvoorbeeld. Rond vrijwel ieder hui
zenblok dat tegenwoordig gebouwd wordt,
is namelijk een groenstrook of een beplan
ting geprojecteerd en de uitvoering daar
van eist, bij 't tegenwoordige tempo van de
huizenbouw, heel wat van onze dienst.
Daar komt dan nog bij het onderhoud van
parken en begraafplaatsen tezamen
ruim 110 hectaren de kweektuin en de
supervisie op de school- en werktuinen,
zodat de bijna 200 mensen van ..Hout en
-Plantsoenen"-heus wel-weteh, hoe ze hun
werkdag zoek me eten brengén;"
Het schooltuin-areaal behoeft eigenlijk
dringend uitbreiding vooral in Haar
lem-Zuid-West en dat doet de heer
Dorresteijn veel genoegen, omdat een toe
name van het legioen der „schooltuinier-
tjes" altijd resulteert in een afname van
het aantal vernielingen in parken en plant
soenen. Over de laatste heeft hij trouwens
toch niet te klagen, want vergeleken bij de
eerste naoorlogse jaren toen niets voor
de vernielzucht veilig was wordt er nu
nog maar heel weinig moedwillige schade
aan het groen toegebracht: wel een bewijs
dus, dat de Haarlemmer zijn openbare
parken is gaan waarderen. Bij wijze van
proef op de som is de heer Dorresteijn er
dit jaar dan ook toe overgegaan, enkele
der minst-„kwetsbare" gazons voor het
publiek open te stellen. Hij wil dat expe
riment volgend jaar voortzetten en dan,
als de reactie meevalt, ook eens wat teer
dere en zeldzamer heesters en planten laten
uitzetten om onze parken nog fraaier te
maken. En dan zijn er ook nog plannen om
de stiefmoederlijk-bedeelde oudere stads
wijken zoals het Slachthuiskwartier, Oud-
Schoten en de Leidsebuurt hier en daar
met een plekje groen te bedenken, waar
voor in het bijzonder de pleinen in deze
wijken op de nominatie staan, maar ook
dat is natuurlijk nog ten dele (financiële)
toekomstmuziek.
Is er nu één wapenfeit in die kwart
eeuw geweest waarop de heer Dorresteijn
bijzonder trots is? Dat is er: de krachttoer,
die zijn dienst na de Bevrijding geleverd
heeft. De oorlog vernielde ook in Haarlem
vrijwel het gehele parkenbezit, mangaten
en tankgrachten doorploegden de Hout en
de plantsoenen, de gazons werden tot vuil
nisstortplaatsen gedegradeerd en meer dan
Directeur J. A. Dorresteijn in de kweek
tuin, die de trots van zijn dienst is. Dit
botanisch arsenaal levert niet slechts alle
bloemen, heesters en bomen, die voor de
instandhouding van 110 hectaren open
baar groen" nodig zijn, men kweekt er ook
rijst, bananen en andere exotische gewas
sen - en met succes, want nog op de jong
ste Flora werd de collectie tropische plan
ten uit de stadskweektuin gehonoreerd met
de médaille van Prins Bernhard - de op
één na hoogste bekroning der gehele ten
toonstelling - en met een extra ereprijs
van de Kamer van Koophandel: een prach
tige zilveren beker. Geen wonder dan ook,
dat de tuinen aan de Kleverlaan duizenden
bezoekers van heinde en ver trekken.
tienduizend bomen vielen tpn offer aan de
noodkaqKeltjes der burgerij. „Je kon het
de mensen niet kwalijk nemen", zegt hij
nu nog, „maar tenslotte zaten wij met de
brokken. In het plantsoen rond het Huis te
Zanen en in het Noordersportpark stond
werkelijk geen struik meer en waar zwaar
dere beplanting geweest was, had men al
leen de'allerdikste bomen ongemoeid ge
laten. Maar bij al die ontreddering hadden
wij gelukkig onze kweektuin vrijwel in
tact kunnen houden en daardoor was het
mogelijk, nog tijdens de oorlog maatrege
len te treffen om ogenblikkelijk met het
herstel te beginnen als het getij zou' keren.
En dat is gelukt, want het gejuich op de
Bevrijdingsdag was nog niet verklonken,
of iedereen liep als om strijd met bomen
en planten uit de kassen te zeulen om de
gehavende parken weer in hun oude luis
ter te herstellen. Natuurlijk hebben wij
niet alles uit de eigen kweektuin kunnen
vervangen en natuurlijk kregen wij ook
hulp van buiten onder andere van
DUW-arbeiders voor het dichten der tank
grachten maar wat onze mensen toen ge
presteerd hebben, daar ben ik inderdaad
trots op. Weinig andere gemeenten hadden
weer zo snel orde op hun zaken als wij en
het deed goed om te merken dat de Haar
lemmers dat waardeerden. Kweektuin,
parken en plantsoenen verheugden zich in
een'veel grotere publieke belangstelling
dan voor 1940 en moedwillige vernielingen
die in de eerste naoorlogse jaren vrij
veelvuldig voorkwamen werden veelal
direct aan de politie of aan ons gemeld.
Het leek wel alsof de massa nu pas recht
besefte van hoeveel belang heel dit koste
lijke bezit voor een stadsgemeenschap is
en dat is eigenlijk de grootste voldoening
die ik uit mijn werk bij Hout en Plantsoe
nen geput heb.
Of ik nog wensen heb? Natuurlijk, maar
de voornaamste daarvan: de uitbreiding
van onze werkruimte van onze gehele
„scope" eigenlijk is al bezig in vervul
ling te gaan, want zoals u weet, wordt
zowel onze behuizing als het kweektuin
areaal thans vergroot. En dan verder
maar dat zal wel een vrome wens blijven
zou ik er eigenlijk ook nog een kas bij
willen hebben, waarin we een Victoria
Regia kunnen kweken. Maar dat is eigen
lijk alleen maar een soort jalousie de mé
tier jegens de horti-directeuren die zich
ADVERTENTIE
MOTECHTHEID
blijft, óók na
herhaald wassen
en chemisch
reinigen
Vrijdagavond werd in café ,,'t Centrum"
aan de Raadhuistraat in Heemstede het
biljart-tournooi voortgezet van de finales
om het persoonlijk kampioenschap der vijfde
klasse van het district Haarlem van de Kon.
Ned. Biljart Bond. Ditmaal werden er viet
partijen gespeeld met de volgende uitslagen:
Koopmans 50 43 4 1.16 2
Schouten 38 43 9 0.88 0
Schouten 39 40 4 0.98 0
Wiegering 50 40 6 1.25
Goedemans 50 24 6 2.08 2
Griekspoor 27 24 7 1.13 0
Griekspoor 50 34 5 1.47 2
Van Dijke 26 34 4 0.76 0
De avondprijs werd behaald door D. Goe
demans van B.V. ,,'t Centrum Heemstede"
met 6 caramboles in de 17de beurt. Dezelfde
speler leverde Vrijdagavond tevens de beste
prestatie van dit tournooi door zijn partij
tegen Griekspoor in 24 beurten uit te spelen,
met een moyenne van 2.08.
Met nog drie wedstrijden te spelen nemen
de biljarters op de ranglijst thans de vol
gende posties in: 1. Koopmans 9 pnt. uit 6
wedstrijden; 2. Wiegering 8 pnt uit 6 wed
strijden; 3. Griekspoor 8 pnt. uit 7 wedstrij
den; 4. Goedemans 7 pnt. uit 6 wedstrijden;
5. Van Dam 6 pnt. uit 6 wedstrijden; 6. Van
Dijke, 6 pnt. uit 7 wedstrijden; 7. Van Halem,
4 pnt. uit 6 wedstrijden; 8. Schouten 2 pnt
uit 6 wedstrijden.
Hieruit blijkt, dat uit het tournooi nog drie
candidaten voor de kampioenstitel zijn over-
gebleven, namelijk Koopmans, Wiegering en
Goedemans. De spanning blijft dus tot het
laatst bewaard met de drie partijen, die'
Zondagavond vanaf 7 uur worden verspeeld.
Achtereenvolgens zijn dit Van DamSchou
ten, Wiegering—Goedemans en Van Halera
Koopmans. Daarna volgt onmiddellijk de
prijsuitreiking en de huldiging van de nieu
we kampioen.
De uitslagen van de biljartpartijen, ge
speeld op de eerste dag van het tournooi
om het wereldkampioenschap driebanden
luiden:
Berti (Brazilië) 50 6 4 5 0.781
Ventura (Spanje) 45 64 7 0.703
Faugonnier (België) 50 6 2 6 0.806
Rombouts (België) 44 6 2 3 0.709
Vingerhoedt (België) 50 48 5 1.041
Peirera (Portugal) 21 48 3 0.481
Siguret (Frankrijk) 50 68 5 0.735
Lagache (Frankrijk) 43 68 3 0.632
ADVERTENTIE
Over heel de wereld is
CAMELIA het symbool van
vrouwelijke hygiëne! Donzig
zachte CAMELlA-celstof.die
sterk absorbeert. Afgeronde
hoeken, dus goede pasvorm.
Made in tifqlaiid.
zulke dingen wel kunnen permitteren.. Be-
langrijker is dat de capaciteit van onze
kweektuin en van onze mensen gelijke tred
kan houden met de snelle uitbreiding van
Haarlem en dat zal dank zij het beleid van
ons gemeentebestuur wel lukken."
En als wij dan -tenslotte de heer Dorre-
steijn-als-jubilaris enkele persoonlijke ge
gevens proberen te ontlokken, dan geeft
hij, bescheiden als hij is, niet thuis. Alles
wat hij over zichzelf te zeggen heeft is dat
hij 53 jaar is, in Bloemendaal geboren
werd en zijn jeugd doorbracht in Diepen
veen bij Deventer, vervolgens in verschil
lende functies in het particuliere bedrijf
werkzaam was en daarbij „nogal wat" in
het buitenland heeft rondgeneusd totdat
hij tenslotte in 1928 als inspecteur bij Hout
en Plantsoenen belandde, waar hij in 1941
de heer J. L. Bouwer als directeur op
volgde. En daar moeten wij het dan maar
mee doen, want voor de rest is de heer
Dorresteijn niet zo erg belangrijk, vindt
directeur Dorresteijn.
Zo'n opmerking tekent hem: een sympa
thiek, bescheiden mens, die zichzelf weg
cijfert en die er eigenlijk zelfs een beetje
mee inzit, dat hij Donderdagmiddag om
halfdrie in zijn eigen Oranjerie die hij
zo vaak_ liet versieren voor anderer jubilea
nu zélf het middelpunt van een formele
huldiging annex receptie zal zijn.
43)
„Laat u die boel liggen", zei inspecteur
Renkevoort, „voordat u zich nog verder
bezeert. Ik zal juffrouw Jager vragen het
voor ons op te vegen. Zoudt u niet liever
dadelijk naar Marianne gaan? Dan kan zij
u behoorlijk verbinden. Ik geloof dat het
een lelijke snee is".
„Als u mij tenminste laat gaan, inspec
teur".
„Ja, ik laat u gaan. Ik wil u de tijd la
tenom met Marianne te spreken. Be
grijpt u mij? Ik wil u helpen voorzover ik
daartoe in staat ben. Begrijpt u mij goed?
Ik verwacht u straks bij mij terug".
„Ik beloof u, inspecteur, dat ik er zijn
zal".
De geoloog knikte de Engelse inspecteur
even toe, als ten afscheid, en verliet het
vertrek, zijn duim met de bebloede zak
doek zo goed mogelijk verbergend in zijn
hand. Hij droeg zijn hoofd hóóg, zoals hij
het steeds gedragen had. Op de schrijf
tafel lagen, ongetekend, de verklaringen
ran inspecteur Renkevoort
HOOFDSTUK 9
De actrice Vera Dana had nu afscheid
genomen. Ze had de laatste uren van de
nacht doorgebracht op de „mooie" divan
in juffrouw Jagers huiskamer en ze had
daar, ondanks de atmosfeer van petro
leum, natte luiers en lauwe melk een re
delijke rust genoten. Aan het ontbijt van
koffie-met-koek had zij de toestemming
verkregen het huis te verlaten en zo had
Kootje Jager om half acht een taxi voor
haar gecharterd op de Westermarkt. Ze
had, vóór haar vertrek, nog even met in
specteur Renkevoort gesproken over haar
echtgenoot en haar kansen op echtschei
ding en zijn oordeel was zeer bemoedigend
geweest. „Ik geloof, mevrouw, dat uw man
het land zal verlaten en het niet meer zal
wagen om hier terug te komen. In dat ge
val kunt u met een oproep in de dagbla
den volstaan. Als hij hier wél terug komt
en het u lastig maakt, kunnen wij hem
meteen arresteren wegens chantage en
kunt u eveneens echtscheiding verkrijgen.
Maar ik vermoed dat u wel nooit meer
iets van hem zult horen en dat is wel het
allerbeste, dat ik u kan toewensen. Dan
hoop ik, dat het u verder goed mag gaan".
Ze had hem de hand gedrukt en hem nog
eens heel hartelijk bedankt voor alle hulp
en steun en daarna had ze teder afscheid
genomen van juffrouw Jager en haar
kroost. Ze had de kleine Jagertjes, ondanks
groezelige gezichtjes en vuile neusjes, aan
haar hart gedrukt. Ze was de trap afge
daald en ia de taxi gestapt als een won
dere verschijning van pelswerk en goud en
ze had evenals een echte goede fee vele
rijke gaven achtergelaten in de schamele
woning: een flinke financiële bijdrage voor
de genoten gastvrijheid, de belofte voor
verdere materiële steun en, last not least,
de blijde zekerheid dat de toverfeeën en
weldoeners der mensheid niet alleen in
sprookjes rondlopen, maar ook in de wer
kelijkheid houten bovenwoning trappen
beklimmen en de bewoners op hun stralen
de aanwezigheid vergasten. De familie Ja
ger bleef, nog lang na haar vertrek, be
duusd. De kinderen spraken fluisterend
eerbiedig over de wondere hoedanigheden
van de vertrokken gast, en hun moeder,
juffrouw Jager, was nog het meest be
duusd van allen. Het gonsde in haar- hoofd
van alle ondergane emoties en haar han
den verrichtten automatisch het vele werk,
dat ook op deze Zondagmorgen weer ver
zet moest worden. Het ontbijt voor meneer
Delmonte, dat nou gelukkig niet meer be
hoefde, en het ontbijt voor meneer Van
Milsbeek die een ei van vier minuten
moest hebben. Een pakje boter voor de De
Vere's. Een speciaal ontbijt voor die aar
dige inspecteur, die haar die vijfhonderd
gulden gebracht had of het een peuleschil
letje was, en een ontbijt voor de andere
klabakken die ook wel een happie zou
den lusten na zo'n nacht. Een papje voor
het kleintje en een stapel boterhammen
voor de andere Jagertjes en voor haar zelf
maar koffiekoffiehet enige dat
haar nog op de been hield.
Het gonsde in haar hoofd. Daar was de
actrice die met haar gouwe jurk op haar
divan geslapen had en blijvend financiële
hulp had beloofd. Daar waren de vijfhon
derd gulden en de gulden van de politie
man in haar geldkistje. Straks zou Wou
ters zijn oren niet geloven. Straks kwam
Wouters en dan gingen ze samen naar
de kerk, dat was altijd iedere Zondag en
dat was een vast punt in haar leven dat
ze zich onder geen enkel voorwendsel liet
ontnemen. Op Zondagmorgen kleedde ze
zich netjes aan, met hoed en handschoe
nen, en dan ging ze naar de kerk. Eerst
met Dorus, nu met Wouters. En daar in de
kerk vielen alle beslommeringen en huise
lijke zorgen van haar af en was ze werke
lijk in de hemel ai was ze dikwijls te moe
om naar de preek te luisteren. Ze hield
er van om naar de gekleurde kerkramen te
kijken en naar het orgelspel te horen en
dan tuurde ze naar haar eigen handen in
de garen handschoenen die zo werkeloos
in haar schoot lagen. Die kerkgang gaf
haar kracht voor de hele week die daarop
volgde: het sloven en slaven in het hoge,
onpractisehe huis met haar zes kinderen
en haar veeleisende pensiongasten. Die
kerkgang tilde haar boven haar bekom
mernissen uit. Die kerkgang zou ze voor
niets ter wereld overgeslagen hebben, zelfs
niet om een slapeloze nacht of een tover
fee in haai- woning. En dus toog ze, na
haar duizend-en-éen bezigheden verricht
te hebben, ook op deze Zondagmorgen naar
haar zolder-kamertje om zich te kleden.
Ze bleef langer boven dan ze gewoon
was. Er was zelfs al gebeld en Wouters
met-een-beetje-een-hoge-rug was in zijn
Zondagse pak en met zijn paraplu boven
gekomen. Het regende. En Kootje werd
door zijn aanstaande stiefvader naar boven
gestuurd om te vragen waar Moe bleef:
ze moesten nu zo zachtjes aan vertrekken.
Op de zolderverdieping trof de jongen
inspecteur Renkevoort, die zojuist een
nieuw-aangekomen rechercheur naar de
kamer van Holstein had gedirigeerd om
daar de boel op te nemen. En moeder Ja
ger kwam juist haar deur uit. „Nou moet
u me toch rog es eve helpe" kwam ze ze
nuwachtig tegen de politieman, „nou kan
ik toch me Zondagse handschoene nergens
vinde! Ik wil er od zwere dat ze in me la
tafel lage, daar legge ze altijd. En nou zijn
ze weg. Ik wil erop zwere dat de dief ze
meegenome heb".
„Och Moe, je heb niet goed gekeke
Haar oudste zoon, met een plotselinge
kleur op zijn vaal gezichtje, schoot haastig
langs haar heen. Hij rukte de deur van het
slaapkamertje open, liet die achter zich
openstaan en viel met een plof neer voor
de bewuste latafel, die vlak naast de open
deur stond. Hij grabbelde tussen de poten
op de vloer. Hij bewoog zich zo vlug en
zo rap als een goochelaar, wanneer hij een
kenijntje tovert uit een hoge hoed. Moeder
Jager zag werkelijk niet wat er precies ge
beurde, maar inspecteur Renkevoort zag
duidelijk hoe hij iets uit zijn broekzak
griste, wéér grabbelde tussen de poten op
de vloer en met een triomfantelijke kreet
de vermiste handschoenen te voorschijn
toverde.
„Zi, je wel, Moe. Daar hei je ze! Je heb
niet goed gekeke
„As je me nouzei moeder Jager,
„nou had ik toch wille zwere dat ik ook
op de grond gekeke had
„Ze lage achter de potega nou maar
gauw Moe. Ze waehte op je".
„Kootje. Wacht eens even!"
Juffrouw Jager, verheugd met haar ge
vonden handschoenen, snelde de trap ai.
Maar toen haar zoon haar wilde volger,
was er ineens een hand, een zware hand
op zijn schouder die hem tegenhield. En
toen hij opkeek zag hij een paar ver
schrikkelijke strenge ogen.
Ja, Kootje Jager had gelijk gehad toen
hij zei dat alle smerissen tuig waren: ze
hadden je, vóór je het wist bij je klad
den. Zo was er deze „hoge"; reuze tof was
hij geweest en aardig en hij had Moe zo
maar de vijfhonderd gulden bezorgd die
meneer Delmonte niet had willen betalen.
Een toffe smeris. En nounou had hij
hém bij de kladden, Kootje Jager, en het
kippevel liep hem over zijn rug van die
zware hand op zijn schouder en zoals de
smeris nou kéék en nou moest hij met hem
mee naar "de droogzolder. „Kunnen we
praten" zei de smeris. O gruttegrutte-
grutjes nog aan toe!
(Wordt vervolgd).