„Maranatha" bedreigd
door verkoop gebouw
,Mijn vriend
de schurk
Ritje naar Zandvoort
eindigde met brokken
Gemeente Velsen wellicht nieuwe „huisbaas"
Historisch concert op
oude instrumenten
ZATERDAG .31 OCTOBER 1953
HAARLEMS DAGBLAD OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT
4
Vacatures bij het onderwijs
Oecumenische Hervor
mingsdag in Santpoort
FEUILLETON
Zuid-Molukse president
naar Indonesië terug
Ex-koning Zog onder
politietoezicht in Egypte
Internationaal Hof voor
Restitutiezaken in Berlijn
Muzikale terugblik
door David Bolderdijk
Arendientje was helmaal alleen in de
kamer. Ze zat op de grond en maakte
een mooie lange kralenketting. Ze hield
telkens op en keek hoe ver ze al was. Ze
zuchtte ervan, zo mooi werd die ketting.
En het werd niet zó maar een ketting,
hoor. Het moest een echt cadeau wor
den, voor haar moeder, die over twee
dagen jarig was. Arendientje keek eens
even in het doosje, dat naast haar op de
grond stond. Want, daar zat iets in! Jul
lie en ik hebt vast nog nooit zoiets moois
gezien! Op een bedje met rose watten
lag een prachtige zilveren kraal, wel zo
groot als een stuiter. Die kraal zou pre
cies in het midden van de ketting ko
men te zitten. Arendientje had haar na
heel lang zoeken zelf gekocht en nog
niemand laten zien. Het moest een ge
heim blijven, vond ze.
Nu was ze dan zo ver. Ze was op de
helft van de ketting. Ze legde haar even
neer en pakte het doosje. Ooo, zei zei,
net of ze de kraal weer voor de eerste
keer zag. Maar het was ook iedere keer
een wonder om te zien. Heel voorzichtig
nam ze haar op het puntje van haar
naald uit haar rose bedje. Voor ze haar
langs de draad naar beneden liet glij
den, hield ze haar nog één keertje om
hoog vlak bij haar gezicht, zodat ze er
alle spiegeltjes in kon zien, die schitter
den in de zon.
Had ze dat maar niet gedaan! Hoe het
precies gebeurde wist ze zelf niet, maar
net toen ze haar aan wou rijgen, gleed
de kraal van de naald af en rolde hij
weg over de vloer. Arendientje gaf een
schreeuw van schrik. Op haar knieën
vloog ze zo hard ze kon achter de kraal
aan, ze stootte haar hoofd tegen de
tafel, ze gooide een stoel om, maar dat
merkte ze niet eens. De kraal, waar
was de kraal? Zij was er niet meer.
Hoe ze ook zocht en met haar handen
voelde onder het kleed, tussen de stoel
poten en onder de kast, zij was niet te
vinden. Na wel een uur zoeken gaf ze
het op en bleef ze met haar rug tegen
de kast zitten huilen.
Toen haar moeder en haar zusjes
haar zo vonden, begrepen ze er niets
van, want Arendientje wou niet zeggen
wat er was gebeurd. Dan was haar hele
geheim verraden. Met een treurig ge
zicht zat ze aan tafel en ging ze even
later naar bed. Maar denk je dat ze sla
pen kon? Ze had geen rust. Toen het al
heel laat was, al nacht, en haar vader
en moeder sliepen, lag ze nog wakker.
„Ik moet nog één keer goed gaan
zoeken", zei ze hardop en meteen gleed
ze zachtjes uit bed en liep ze heel stil
letjes de trap af naar beneden. Ze
maakte licht in de kamer en weer be
gon ze de hele vloer af te zoeken. Maar
nee hoor, hoe ze ook zocht, ze vond de
kraal niet. Toen ze alle hoekjes en kier
tjes weer had nagekeken, bleef ze, net
als 's middags met haar rug tegen de
kast en haar ogen vol tranen zitten den
ken, waar ze nu nog kon gaan kijken.
„Zoek je iets?" vroeg een klein stem
metje, vlak bij haar op de grond. Aren
dientje schrok op. Bij haar voetje stond
een grappig mannetje dat haar nieuws
gierig aankeek.
„Wie ben je" vroeg ze.
„Ik ben het huiskaboutertje", zei het
mannetje beleefd. „Des nachts, als jullie
slapen, lopen mijn vriendjes en ik hier
altijd rond. Dan is dit ons huis, begrijp
je. We kijken of we iets voor de men
sen kunnen doen. Kan ik iets voor je
doen?"
„O ja, jazeker", riep Arendientje
vlug, „ik ben een kraal verloren, een
hele mooie kraal voor mijn moeders
verjaardagsketting."
„Zo", zei de kabouter en hij dacht een
hele poos na.
„Weet je waar hij is?" vroeg Aren
dientje nieuwsgierig.
„Ik geloof het wel", zei de kabouter,
„maar ik weet niet of je haar terug kan
krijgen."
„Maar dat moet", riep ze, „Als je
weet waar hij is, moet je haar terug
geven. Zij hoort van mij en het zou
stelen zijn als je haar hield."
„Kom maar eens mee", zei de kabou
ter. Hij pakte Arendientje's hand en ze
voelde hoe ze op dat zelfde ogenblik
heel klein werd, net zo klein als het
huiskaboutertje. Hij trok haar mee on
der de kast en wees haar een gaatje
onder de plint, dat Arendientje straks
alleen maar had kunnen voelen met één
vingertje, maar waarin ze nu zo maar
binnen kon lopen, als ze diep bukte.
Ze liepen door een lange stoffige gang.
Aan het eind daarvan zagen ze een licht
je. „Daar is het", zei de huiskabouter.
Ze stonden opeens midden in een zaal.
Recht voor hen op een troon met een
kussentje van fluweel zat een hele le
lijke prinses. „Wie is dat?" vroeg
Arendientje fluisterend. „Ssst", zei de
kabouter zachtjes, „dat is onze prinses.
Buigen moet je."
Arendientje maakte een buiging en
keek nog eens goed naar die prinses met
haar haren van spinrag en haar groene
ogen en lange grijpvingers.
„O", zei ze ineens hardop, „ze heeft
een jurk aan van mijn moeders lapjes.
O, ik zie het. Daar, die mouw is van
mijn blauw fluwelen blousje. Die rok is
van mijn moeders japon en dat kantje
langs haar hals is van mijn zusjes
Zondagse jurk."
„Stil toch", zei de kabouter. Maar
de prinses had alles gehoord en kreeg
een kleur van boosheid.
„Wat komt dat kind hier eigenlijk
doen?" riep ze tegen de huiskabouter.
„Ze was iets aan het zoeken en toen
vond ik haar", zei die verlegen.
„Wat zocht ze dan?", vroeg de prin
ses streng.
„Een kraal, Hoogheid, die ze in de
kamer is kwijtgeraakt. Een hele mooie
kraal voor haar moeders verjaardags
ketting."
„En....", zei de prinses dreigend,
„heb je haar dan niet verteld waar die
kraal nu is?"
„Nee Hoogheid", fluisterde de kabou
ter en hij boog zijn hoofd. „Ze was zo
verdrietig, weet u, en ik dacht dat u die
kraal misschien...."
De prinses kwam woedend overeind
op haar troon. „Je dacht zeker dat ik
die kraai zou teruggeven, hè. Niets
daarvan. Ik zal haar wel vertellen,
waar die kraal is. Ze mag best weten
dat alles, wat de mensen laten slinge
ren, voor ons is. Vooruit, laat haar de
schatkamer zien."
Schoorvoetend nam de kabouter Aren-
dientjes hand, die met bange ogen naar
de prinses stond te kijken. Hij trok
haar mee naar de deur, die hij met een
grote sleutel openmaakte.
Ze stonden op de drempel van een
grote kamer. „Dit is de schatkamer",
fluisterde de kabouter. Arendientje gaf
een schreeuw, want alle dingen die daar
lagen uitgestald, herkende ze. De bro
che van haar moeder, de manchetknoop
van haar vader, het ringetje van haar
zusje, een lepeltje van de theetafel en
van haar zelf het zilveren poesje uit
haar bedelarmband, een hele stapel gro
te en kleine sleuteltjes en wel duizend
naalden en spelden. En wat lag er hele
maal achteraan op een kussentje, dat
gemaakt was van pluisjes uit haar eigen
wollen jasje? De kraal, de glinsterende
kraal uit de verjaardagsketting.
Ze wou er recht op af lopen, maar de
huiskabouter en de prinses, die achter
haar stonden, hielden haar tegen. „Niets
daarvan", zei de prinses, „wat jullie
laten slingeren is voor ons". Meteen
smeet ze de deur van de schatkamer
dicht. Arendientje barstte in snikken
uit. „O, alstublieft", zei ze. „U mag alle
andere dingen houden als u mij die
kraal maar teruggeeft."
„Nee, nee en nog eens nee", riep de
prinses, „ik wil die kraal in mijn kroon
laten zetten. Het is het mooiste ding,
dat de huiskabouter mij ooit gebracht
heeft. We hoeven er niet meer over te
praten."
„Dan vraag ik of mijn vader morgen
uw hele paleis kapot maakt", schreeuw
de Arendientje, „en dan pak ik alles
terug wat er in die schatkamer ligt."
„Pas toch op", fluisterde de huiska
bouter. Maar de prinses was zó kwaad,
dat ze met grote stappen op Arendientje
af kwam. „Wat zeg je daar?" riep ze.
„Zeg dat nog eens."
De huiskabouter ging voor haar staan,
want hij had eigenlijk vreselijk mede
lijden met Arendientje, maar de prinses
duwde hem opzij en pakte haar beet.
„En nu er uit", zei ze en met haar
lange grijpvingers trok ze haar mee en
gooide haar aan het eind van de gang
uit het gat onder de kast in de kamer.
Arendientje huilde, toen ze weer, net
als daarstraks, voor de kast lag en
voelde hoe ze weer groot werd.
Nu zou ze de kraal nooit meer terug
krijgen. Nooit meer. Helemaal alleen
met haar verdriet bleef ze op de vloer
liggen.
„Hé wat is dat?" zei haar moeder,
toen ze de volgende dag de huiskamer
binnenkwam. „Hoe kom jij hier? Waar
om lig je op de grond te slapen en niet
in je bed?"
Arendientje was meteen klaar wak
ker en opeens wist ze alles weer. „En
wat ligt daar naast je, vlak bij je
hand?", vroeg haar moeder. Arendien
tje keek en klemde meteen haar vingers
er om heen. Het was de kraal. Hoe die
daar kwam wist ze niet. Of zij misschien
uit zichzelf uit het gaatje onder de kast
was gerold, of de prinses misschien toch
nog medelijden had gekregen? Ze wist
het niet en ze zal het ook nooit weten.
Maar ik voor mij denk, dat het die huis
kabouter was, die haar de kraal heeft
teruggegeven.
Er sluipt een man door 't stille bos,
Hij draagt een jas met wijde zakken,
Zijn handen glijden door de takken,
Zijn sloffen kraken op het mos.
En als hij stistaat wordt het koud.
Zijn armen gaan als molens maaien,
Dan zie je overal blaadjes waaien
in geel, in rood, in bruin en goud.
Soms is hij er opeens niet meer,
De zon schijnt en hij is verdwenen.
Hij loopt alleen maar op z'n tenen
en wilder nog komt hij straks weer.
Met wind zijn zakken opgebold
komt hij de takken doorgesprongen,
zoals een vrolijke kwajongen
om vier uur uit de schooldeur holt.
Waar hij zijn voeten heeft gezet
slaar wordt het stille bos nog stiller.
En op de bladergrond, steeds killer,
slaapt hij 's nachts in een nevelbed.
Kom mee, ik wil naar huis terug,
't Wordt hier steeds treuriger en kaler,
en hij wordt altijd maar brutaler.
Nu lacht hij achter onze rug.
Je weet, als ik me niet vergis,
je zult hem zeker tegenkomen
en ziet het wel aan alle bomen
Wie of die wildeman daar is.
MIES BOUHUYS
XXXXXXJCCODCOO
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx*
Haarlemse politierechter
Het was maar een rare geschiedenis, die
uit het proces-verbaal en andere verkla
ringen voor de politie-rechter kon worden
gedistilleerd. Een minderjarige jongedame
uit Haarlem stond op straat te praten met
een ander meisje. Op een gegeven ogenblik
stopte er een auto, waarin twee vriende
lijke jongemannen gezeten waren, die be
leefd informeerden, wat de meisjes dach
ten van een gratis ritje naar Zandvoort.
Dat was een aanbod, dat je moeilijk kon
afslaan, vonden de meisjes en even later
was het viertal op weg naar deze bad
plaats, waar enkele drinkgelegenheden
werden bezocht. Het ene meisje nam in
enkele uren tijds vier a vijf citroenjene
vertjes tot zich, hetgeen niet wegnam,
dat zij toch nog kon herinneren, dat ze
om half twaalf thuis moest zijn. De stem
ming was toen juist zo gezellig en niemand
had zin om al weg te gaan.
„Je mag m'n wagen wel hebben", zei
de eigenaar tenslotte en hij gaf haar het
contactsleuteltje. Zonder blikken of blozen
schreed zij met de sleutel naar het voer
tuig. Nu ja, zo'n sleutelgat vind je altijd
nog wel, maar als je nog nooit achter het
stuur hebt gezeten, hoe krijg je dan zo'n
auto op gang? Dat vroeg de politierechter
zich vanmorgen terecht af, toen zij ver
antwoording voor haar gedrag tijdens die
avond moest afleggen Zij begreep het zelf
ook niet helemaal: „Ik trapte maar eens
ex-gens op en toen schoot ik ineens naar
voren!" Gelukkig reed zij al gauw tegen
een gepai-keerde auto op. Niet dat dat voor
beide auto's zo bevorderlijk was, maar
deze botsing maakte tenminste veidere
ongelukken op de weg onmogelijk.
Dat zij niet op tijd thuis kwam, ligt voor
de hand. De Zandvoortse politie hield haar
gedurende de nacht vast en vader en moe
der werden om twee uur uit bed gebeld
om het nieuws te vernemen.
De officier eiste, rekening houdend met
de jeugdige leeftijd van verdachte, een
voorwaardelijke gevangenisstraf van twee
weken, met een proeftijd van drie jaar.
Maar hij eiste, dat het Consultatiebureau
toezicht zou uitoefenen om erger te voor
komen. De politierechter veroordeelde
conform, zij het dat hij toezicht van het
Leger des Heils nuttiger achtte.
Uit onderwijskringen in Haarlem be
reikten ons vragen omtrent de voorziening
in twee vacatures, namelijk die van een
nieuwe directeur van H.B.S. A en de ge
meentelijk inspecteur voor het lager onder
wijs.
De benoeming van de nieuwe directeur
voor H.B.S. A heeft vooral vertraging
ondervonden door de omstandigheid dat de
vacature ontstond op het ogenblik dat
degenen die in het opmaken van de voor
dracht gekend moeten worden de examen
tijd ingingen. Vooral de inspecteur voor het
middelbaar onderwijs, wiens advies dient
te worden ingewonnen is gedurende een
half jaar vrijwel geheel door het examen
werk in beslag genomen.
Bovendien is het opmaken van een voor
dracht, gezien het grote belang van een
juiste benoeming, niet eenvoudig omdat
niet alleen aandacht moet worden geschon
ken aan de kwaliteiten van de eerste ge
plaatste, maar ook aan die van de daarop
volgende candidaten.
Het komt immers wel voor, dat de raad
van de aanbeveling van B. en W. afwijkt
en niet de hoogstgeplaatste kiest, zoals
enkele jaren ook is gebeurd bij de benoe
ming van de directeur van H.B.S. B.
Daarbij komt dan nog, dat het aantal
sollicitanten van voldoende kwaliteit be-
ti-ekkelijk gering is, al zou men daartegen
kunnen opmerken dat voor het vinden van
beste krachten men niet altijd ver van huis
behoeft te gaan.
De benoeming van een gemeentelijk in
specteur voor het lager onderwijs is in de
Commissie voor Ondex-wijs vastgelopen.
B en W. hebben indertijd een voortreffe
lijke sollicitant voor die post op het oog
gehad, maar hun voorstel kon in de onder
wijscommissie niet voldoende steun vinden.
Het is de bedoeling van het College om
de gemeentelijk inspecteur een uitgebrei
dere taak te geven dan alleen maar een
inspecteurschap. Gedacht wordt aan de
creatie van een „paedagogisch centrum",
waaraan deze functionaris leiding zou
moeten geven. De onderwijscommissie
heeft echter een taakomschrijving gewenst,
welke B. en W. niet vooraf meenden te
kunnen geven, omdat zij van oordeel zijn
dat pas na een jaar praktijk een goed in
zicht vei-kregen kan worden over de taak
omschrijving voor een dergelijke functie.
Intussen is deze zaak niet van de baan,
want het College laat nogmaals zijn ge
dachten over deze kwestie gaan.
De eigenaren van het herstellingsoord
annex kraaminrichting „Maranatha" te
Santpoort, de erven Wijnberg, zijn beslo
ten het gebouw te verkopen. Daardoor zou
voor de kraaminrichting, die zich in Velsen
en omgeving een bizonder goede naam
heeft weten te verwerven, de dreiging
kunnen ontstaan zich na de omzwervingen
in en na de bezetting opnieuw een ander
onderkomen te zoeken. Inmiddels is even
wel de mogelijkheid niet uitgesloten, dat
de gemeente Velsen het gebouw koopt en
„Maranatha", met behoud van haar volle
zelfstandigheid, als huurster optreedt.
De inrichting „Marantha" werd enige
tientallen jaren geleden gesticht door de
zusters Dolleman en Groeneveld; in de
oorlog is het oorspronkelijke gebouw ver
nield, maar na ettelijke moeilijkheden kon
het herstellingsoord in 1948 heropend wor
den in de villa van de erven Wijnberg „Na
jade" aan de Duinweg in Santpoort Station.
Jeugddienst op Zondagochtend
Zaterdagavond zullen vele Protestanten
in de Nederlands Hei-vormde kerk aan de
Burg. Enschedélaan te Santpoort samen
komen om de Kerkhervorming te her
denken.
Teneinde deze Hervoi-mingsdag meer in
het middelpunt van de belangstelling van
alle Px-otestanten te plaatsen, zal deze her
denkingsdienst in Oecumenisch verband
worden gehouden.
Sprekers voor deze avond zijn dr. J. W.
Herfst, Remonstrants predikant, ds. W.
Veen, Doopsgezind predikant en liturg ds.
D. ter Steege, Ned. Hervormd predikant.
Het kapelkoor zal medewerking verlenen.
ADVERTENTIE
De naam CAMELIA is een
begrip voor reform-verband.
Een garantie voor pasvorm,
zuiver CAMELIA-celstof,
groot absorbatievermogen.
De wereld weet het al 30 jaar.
Madc. in England.
ADVERTENTIE
Brei niet langer
voor de vraat
zuchtige motten,
nu U volop
geMITINiseerde
motvrije wol
kunt kopen
De vertegenwoordiging van de „Repu
bliek Zuid-Molukken" deelt het volgende
mede:
„De regering van de Republiek der Zuid-
Molukken maakt bekend, dat de heer A.
Wairisal, minister-president, laatstelijk in
dienst bij het gouvernement Nieuw Guinea,
op 28 October met medewerking van het
gouvernement van Nieuw Guinea, waar hij
verbleef, per vliegtuig via Singapore naar
Indonesië is vertrokken. Geestelijk ge
knakt door het uitblijven van enig berichi
van zijn in gevangenschap verkerend gezin
heeft de heer Wairisal gemeend deze stap
te moeten nemen".
Uit Alexandrië meldt A.F.P.: Ex-koning
Zog van Albanië, zijn echtgenote en tien
leden van zijn gevolg zijn onder toezicht
van de Egyptische politie geplaatst, om te
verhinderen, dat zij het land zullen ver
laten.
De verdere leden van het gevolg van de
ex-koning en verscheidene Albaniërs die
in contact met de koninklijke familie ston
den, hebben van de Egyptische minister
van Binnenlandse Zaken toestemming ge
kregen, Egypte te verlaten.
Zoals gemeld, moet ex-koning Zog bin
nenkort voor een gerechtshof in Caïro ver
schijnen, op beschuldiging van het ontdui
ken van belastingen.
In Berlijn is het „hooggerechtshof voor
restitutiezaken", het eerste internationale
x-echtsorgaan in Duitsland, met zijn werk
zaamheden begonnen. Het hof, waarin ju
risten uit Engeland, Fx-ankrijk, Duitsland,
Zweden en de V. S. zitting hebben, moet
hangende vorderingen behandelen van
Duitse Joden en anderen, die door het op
treden van de nazi's hun bezit in Berlijn
hebben verloren. Er staan meer dan 500
van dergelijke gevallen op de rol.
In West-Duitsland zullen soortgelijke
hoven worden ingesteld.
Donderdagmiddag werd de aula van het
Christelijk Lyceum aan de Emmakade her
schapen in een concex'tzaal. Het zal wel
eens meer voorgekomen zijn dat er in deze
zo geschikte ruimte muziek gemaakt werd,
maar vrij zeker was het de eerste keer dat
er zoveel zeldzame instrumenten klonken
als nu. Een ensemble uit Oldenburg, dat
zich onder leiding van professor Ex-nst Duis
toelegt op het vertolken van oude muziek,
was op tournée door Nedeiiand hier
aan de Leidsevaart te gast en gaf voor
leerlingen en leerkrachten van het lyceum
een historisch concert met toelichting, dat
de aanwezigen anderhalf uur tot aandach
tig luisteren dwong.
In ijltempo werd een zestal eeuwen mu
ziek doorgenomen. Dat wil zeggen: er werd
zo hier en daar een belangx-ijk keerpunt in
de muziekgeschiedenis hoorbaar voox-ge-
steld en wel in de instrumentale kleur die
er bij past. Prof. Duis begon trouwens al
direct zijn inzicht in deze te bepalen: oude
muziek moet men horen klinken in het
timbre waarvoor zij gedacht is. En alvorens
te gaan musiceren liet hij stuk voor stuk
de speeltuigen zien, die op deze auditie ge
hoord zouden worden: vedel, discant-viola,
pochette (dansmeesterviooltje), viola
d'amore, viola da gamba, viool, luit, tenor
blokfluit en cembalo. Het kostelijkste in
strument, één dat van alle tijden is: de
menselijke stem, was bovendien vertegen
woordigd 'door de sopraan Elisabeth
Schlemilch en tevens door prof. Duis, die
zijn instrumentaal spel met zang afwisselde.
Hubertus Distier, die verschillende strijk
instrumenten meesterlijk bespeelde, liet
ons eerst kennis maken met het geheim
zinnige fluistergeluid van de vedel, waarop
op hij een vroeg-middeleeuwse klaagzang
liet horen. Hoe de zang van de Franse
troubadours omstreeks 1200 geklonken
moet hebben, leerden we uit een lied met
luit en spinetbegeleiding. Elisabeth Schle
milch wist ons -te boeien met het mooie
oud-Nederlandse lied „Jerusalem, ghy
schone stadt", dat van hieruit ook in
Duitsland verbreiding vond.
In een zetting voor sopraan, tenor plus
discantviola, hoorden wij een der Soutex--
liedekens van Clemens non Papa, met de
oorspronkelijke profane tekst „Van minnen
ben ic dus gewont" en dit was een ware
verrassing van klankschoonheid en sfeer.
En dan te weten dat die componist er zo
meer dan honderdvijftig componeerde! Van
Hendrik Isaac, die eigenlijk Huygens heette,
de Vlaamse kapelmeester van Keizer
Maximiliaan, vertolkte men het beroemde
lied „Inspruch ich muss dich lassen" door
twee zangstemmen, discantviola, gamba en
blokfluit: vijf partijen door vier executan
ten, maar onder deze een zingende gam-
bist. Hoe prachtig versmelten toch al die
geluiden en wat een'innige sfè:éï góat er
uit van die muziek!
Met een reuzensprong van ongeveer een
eeuw kwamen wij bij Byrd in Engeland
terecht, omstreeks 1580 en hoorden wij- de
toen gloednieuwe kunst van het virginaal-
spel, het primitieve klavierspel, waaruit de
litteratuur voor clavecymbel en later voor
piano geegroeid is. De cembaliste .Tine
Krakamp gaf hierbij een prachtig strak ge-
rhythmeerd staaltje van haar kunnen. We
kregen trouwens nog meer gelegenheid om
haar spel te bewonderen, onder meer in
werk van Frangois Couperin (Franse
barok) en in lustige rococo-muziek van
Willem Lustig, de bekende achttiende-
eeuwse organist uit Groningen.
Ondertussen kregen we nog voorbeelden
te horen van Engelse liedkunst uit Shake
speare's tijd en vergastte Elisabeth Schle
milch ons op barok-aria's van Erlebach en
Handel, met begeleiding van obligaatviool
en continuo. De veelsnarige viola d'amore
werd ons gedemonstreerd.'met een Aria en
Menuet van Milandre uit Brussel, die voor
dit instrument een methode schreef. En de
gewone viool kreeg haar beurt in een
sonate met clavecymbel van Dittersdorf,
waarin dit laatste instrument klaarblijke
lijk al vraagt om vervangen te worden door
de sterker klinkende piano. Tenslotte kwam
de „pochette" voor de dag, als obligaat in
een komisch liedje van Bach's leerling
Kirnberger, waarin het werk van de dans
meesters aardig geparodiëerd wordt.
Het Oldenburger viertal heeft met dit
keurig uitgevoerde programma een kunst
zinnige en zeer leerzame manifestatie van
oude kunst gegeven. Misschien zal men
opgemerkt hebben hoe de muziek zich uit
de stilte geleidelijk tot groter geluid ont
wikkeld heeft. Van de vedel tot de piano
is al een be'duidende afstand. Maar wat dan
te zeggen van het onderscheid tussen de
fluisterende vedel en de speeltuigen die in
de negentiende eeuw het instrumentarium
zijn komen vergeroten en in menig opzicht
vergroven! Een terugblik als deze kan ons
bescheidenheid leren.
JOS. DE KLERK
15)
We keken elkaar geschrokken aan. Stel
je voor dat die man zijn nek gebroken had
bij zijn val! Vroegindeweij scheen dit denk
beeld ook verontrustend te vinden, want
hij sjouwde een ladder aan en beklom die,
om over de schutting te kunnen kijken.
„Als je het nog eens waagt, je slechte
hoofd boven deze schutting te doen uit
steken," zei hij tot een onzichtbare toe
hoorder, „zal ik je met de sterke arm laten
verwijderen. Je hebt nu een les gehad die
je heugen zal, maar de volgende keer kom
je er niet zo af. Wil je daaraan denken?"
De onzichtbare Tellige scheen hierop be
vestigend te hebben geantwoord, want
Vroegindeweij knikte tevreden en daalde
naar de begane grond.
„Hij heeft een bloedneus en hier en daar
wat builen," zei hij tegen ons, toen hij onze
vragende blikken zag. „Maar het belang
rijkste is, dat zijn ladder doormidden is
jntarjDken."
En daarop begon de schatgraverij.
We werkten als paarden volgens het plan,
dat Vroegindeweij had uitgestippeld. Aller
eerst moesten we het niveau van de ganse
tuin met een halve meter verlagen en het
zand langs de wanden van de schutting
opspitten tot een wal. Daarna zou de be
rekening van de juiste plaats, waar de
schat zich moest bevinden, in werking tre
den en moest op de aangewezen plek een
put worden gegraven van twee bij twee
meter. Uit deze put moesten dus, als het
goed was, de gouden guldens te voorschijn
komen.
Het afgraven van de halve meter grónd
door vijf mensen was eerder jeiegd dan ge
daan. Toen moeder Vroegindeweij riep voor
het middageten, hadden we nauwelijks een
vijfde deel van de afgraving voltooid. We
waren alle vijf doodmoe en onze ruggen
kraakten van het ongewone werk. We aten
zwijgend de middagpot en zaten als gebro
ken mannen aan tafel, terwijl ieder voor
zich moeite deed om flinker te schijnen
dap hij was.
Onze aftocht naar de tuin was minder
indrukwekkend dan die ochtend. Ik voelde
me geradbraakt en duizelig, al trachtte ik
dapper te glimlachen toen ik Elsjes blik
ontmoette. Het werk vlotte belangrijk
slechter dan voor het eten en Vroeginde
weij keek bezorgd naar de langzaam
groeiende zandhoop langs de schutting.
„We moeten de moed erin houden," zei
hij enkele malen dringend, toen zijn zoons
tekenen van uitputting begonnen te geven
door langdurig sigaretten te draaien, leu
nend op hun schop. Oom Ben was blijkbaar
de stevigste van het hele stel. Hij werkte
als een muilezel en keek nu en dan min
achtend naar de anderen, die verstolen
rustpauzes begonnen in te lassen en uitvoe
rig met hun zakdoeken over hun verhitte
voorhoofden wreven.
Toen de zon ter kimme neigde, waren we
ongeveer op de helft. Vroegindeweij gaf het
sein tot ophouden, door zijn schop terzijde
te gooien en met een kermende zucht op de
zandhoop neer te zinken. Wij volgden zijn
voorbeeld met grote snelheid, doch oom
Ben liet een verachtelijk gesnuif horen en
zei: „Belachelijk. Zijn jullie ouwe wijven?"
„Nee," antwoordde Vroegindeweij waar
heidsgetrouw, „dat zijn wij niet. Maar mor
gen komt er nog een dag en we hoeven ons
niet te overwerken. We gaan eten en vroeg
onder de wol. Morgen beginnen we bij het
ochtendkrieken."
Hoe ik me bij dat ochtendkrieken voelde,
is niet te beschrijven. Al mijn spieren leken
gescheurd en in de knoop geraakt. Ik kon
nauwelijks lopen, laat staan spitten. En
aangezien de anderen behalve oom Ben
gelijke gewaarwordingen hadden, sloe
gen we een dag over.
Ik zat als een invalide in de enige ge
makkelijke stoel die mijn kamer rijk was,
toen Suzanne opbelde.
Het kostte mij enorme moeite, bij de
telefoon te komen, doch tenslotte gelukte
het.
„Hoe staat het, lieve?" vroeg ze belang
stellend.
„Ellendig," gromde ik. „Ik ben kapot.
Geradbraakt. Ziek. Bijna dood."
„Heb je gevochten?"
„Suzanne, ik ben een idioot. Ik heb mijn
geld gekregen en ik zou me kunnen laten
bedienen door een huisknecht en alles kun
nen kopen wat ik zou willen, en ik zou kun
nen leven als een maharadja. En weet je
wat ik doe? Een tuin afgraven. Me dood
werken. Snap jij dat?"
„Nee," zei ze langzaam. „Maar ik snap
iets anders. Ik kom onmiddellijk haar je
toe. Ik geloof namelijk, dat je een goede
raad nodig hebt."
Ik vroeg me af, welke goede raad mij
zou kunnen verlossen van mijn pijnen,
maar ik voelde me niet in staat te protes
teren tegen haar voornemen. Om juist te
zijn, ik voelde me nergens toe in staat.
„Kom maar," zei ik zwak.
En ze kwam. Binnen een kwartier was
ze er. Ze was mooier en charmanter dan
ooit. Maar ik miste de kracht om haar in
mijn armen te nemen. En, lafaard dat ik
was, ik maakte mezelf wijs dat ik het niet
wilde.
„Een spannend verhaal," zei Suzanne
toen ik alles verteld had. „Je zou zeggen
dat we nog in de Middeleeuwen leven.
Schatgraverij! Alleen vrees ik dat die
Vroegindeweij een dwaas is. Die man heeft
een idee-fixe, als je het mij vraagt. Maar
dat terugvinden van het loterijbriefje was
een knappe prestatie."
„Juist," zei ik. „Dat is ook de enige
reden waarom ik met hem mee doe. Of,
de enigeNou ja" Ik dacht aan Elsje
en sloeg de ogen neer. Maar Suzanne had
het al door.
„Wat is de andere reden?" vroeg zij
dringend.
„O, niets. Ik zeg zo maar
„Een vrouw dus," stelde zij vast. „Is zij
knap?"
„Nou en of. Wie? Wat bedoel je? Er is
geen vrouw."
„Zit niet te liegen. Hoe heet ze?"
„Wie? Elsje? O, die heet...."
„Elsje heet ze dus. Jong? Aardig om te
zien?"
„Ze is jong en aardig om te zien. Wou je
nog meer weten?"
„O,nee. Ik weet al meer dan genoeg.
Idioot. Je laat je lijmen door een knap ge
zichtje. Jullie mannen zijn toch ook ezels
in het kwadraat. Werk je je daarom het
apezuur? Je gelooft niet in gouden guldens,
wel?"
„Nee.... Niet zo erg. Maar.... och, ik
wil hem niet in de steek laten. En wat zou
het eigenlijk, als ik Elsje aardig vindt?
Jij hebt me immers
„Zeur daar nu niet over. Ga gerust je
gang. Ik heb geen recht op je. Maar kijk
uit je doppen en bedenk dat een man met
geld een begerenswaardige prooi is."
„Dat bedenk ik," zei ik boos. „En daar
om wil ik je even herinneren aan een
zekere meneer Freddy, die op een bepaald
moment in het verleden meer geld had dan
ik." Het was grof om dat te zeggen, maar
ik kon het niet laten. De opgekropte woede
over de behandeling, die zij mij eens had
aangedaan, bi-ak op dat moment los.
Suzanne keek me met haar mooie ogen
treurig aan. Ik zag dat ze zich langzaam
met tranen vulden, die traag over haar
wangen op haar blouse drupten.
„Je hebt gelijk," zei ze zacht. „Ik had
alleen gehoopt dat je me zou kunnen ver
geven."
Ze sloeg haar wimpers neer en zocht
naar een zakdoek in haar tas. Die tas was
van wit kalfsleer en had een gouden slot.
Het was een geschenk van mij geweest,
een dure herinnering aan de dagen van
weleer. Ik zag die tas nu pas, ofschoon zij
al die tijd. op tafel had gelegen. In mijn
gedachten doken de beelden op uit de tijd,
toen ik die tas voor Suzanne had gekocht.
Het waren prettige, boeiende dagen ge
weest, boordevol van romantiek en span
ning. Suzanne had de kunst verstaan om
mijn aandacht voortdurend te activeren en
was steeds weer met nieuwe plannetjes
gekomen, die weliswaar veel geld kostten,
maar de eentonige kantoordagen een gou
den glans van verwachting gaven. Ik had
oprecht van haar gehouden. Dit werd me
nu plotseling duidelijk. Des te zwaarder
was haar ontrouw mij gevallen daarom
was ik zo-even grof en onhebbelijk tegen
haar geweest. Maar kon dat allemaal
worden hersteld? Zou ik alles kunnen ver
geten en opnieuw van haar kunnen gaan
houden? Zou het geld niet voor altijd tus
sen ons staan als een bron van wantrou
wen?
(Wordt vervolgd).