Felle polemieken in Zweden „Lili" of de onschuld die vertedert Over mysterie Ivar Kreuger Over overwegen VREEMDE HISTORIE Een Europees programma De colleges van Anton Bruckner aan de Weense universiteit ONZE PUZZLE Een aardige film uit Hollywood De krach Kr enger vermoord? Verdwenen dossier Kreuger en de Russen Potscherven Huldiging graficus Ger Gerrits Nederlandse werken voor Jeruzalem Oude kruik gevonden in Zuid-Limburg OVERWEGEN zijn ondingen. Niet omdat zij de mens in staat stellen om van de ene zijde der spoorbaan naar de andere te komendoch omdat zij het normale leven op de ongeschiktste tijden brutaal doorbreken, in twee helften snijden, stop zetten. En dan laten we nog buiten be schouwing het aantal auto's en andere eer lijke, onschuldige vervoermiddelen, dat op een overweg bij tijd en wijle eveneens doorbroken en in twee helften wordt ge sneden. V hebt in de afgelopen week weer kun nen lezen, hoe een vrachtauto met oplegger op een overweg eenvoudig doormidden werd gereden door een trein. De vracht- vlagen met oplegger was geladen met kip karren. Het was stom toeval, dat die auto niet een kar met legkippen was, want an ders waren er slachtoffers bij de vleet ge vallen. Het ellendige is, dat men over wegen niet kan afschaffen, wat altijd de eenvoudigste manier is om van ondingen af te komen. Als men de overwegen zou afschaffen, zou men ook de trein moeten afschaffen. Ik wil niet zeggen dat daar niets voor te zeggen zou zijn, maar er be staan altijd nog mensen die nu en dan wel eens van dit merkwaardige vervoermiddel gebruik maken en die kan men nu een maal niet voor het hoofd stoten. Het probleem van de overweg is de voorrangskwestie. Nog nooit is een voor rangskwestie in het leven zo eenzijdig, eigenmachtig en onlogisch opgelost als dat het geval is geweest met de overweg. Als er een trein gelieft aan te komen, gaan de spoorbomen dicht. Er is niemand die er ook maar een moment aan denkt, dat spoorbomen eigenlijk geen spoorbomen zijn. Ze sluiten immers niet de weg van het spoor af wat logisch zou zijn doch de weg van de rechtmatige, goedwillende en argeloze weggebruiker. Ik heb veel sympathie voor die spoor wegwachter, die altijd gewend was de bo men voor de trein van 12 uur 15 V* ze ko men op de onmogelijkste tijden!) pas te sluiten als de bus van 12 uur 12 de over weg was gepasseerd. Op een dag was de bus van 12 uur 12 4 minuten overtijd. Wat moest de goede man doen? Hij dacht er precies vier minuten over. Toen was alle denken overbodig geworden, aangezien hij Viet grote spoed buiten functie kwam. Zon man veroordelen is vlug gebeurd. Maar in feite was deze man het slachtoffer van zijn rechtvaardigheidszin. Hij werd met andere woorden, slachtoffer van de voorrangskwestie. Ik heb géén sympathie voor de overweg wachter, die schriftelijk instructie kreeg cm aan weerszijden van de overweg bij duisternis rode lantaarns op de weg te plaatsen, aangezien de spoorbomen steeds in puin werden gereden vanwege het slechte zicht. Hij volgde de instructie op, doch nog steeds ging het in puinrijden door. Er ging een hoge uit Utrecht pools hoogte nemen bij nacht en ontij en ook hij reed de spoorboom in puin, voor hij hem zag. En gcén rood licht. Toen begreep hij het. Hij ging naar de cverwegwachter en zei: „Vrind, je hebt de instructie keurig opgevolgd. Je hebt rode lantaarns geplaatst. Maar de instructie was onvolledig. Er had bij moeten staan dat je ze moest aansteken ook". „O", zei toen de overwegwachter. Dié man had even moeten nadenken. Een overweg is een sta-in-de-weg. Alle overwegen zijn sta-in-de.Dat is moei lijk. Wat is het meervoud? Sta-in-de-weg- gen? Sta-in-de-wegen? Sta-in-de-wegs? Dat zal ik nu deze Zondag eerst eens rustig..ehoverwegen. AKTUS EEN DER VREEMDSTE histories van de dertiger jaren was de dood van Ivar Kreu- ger, de Zweedse luciferskoning en geld magnaat, die zichzelf een wereldconcern gebouwd had dat zijn weerga niet kende. Kreugers carrière was die van de typi sche self-made man. Heel jong was hij naar de Nieuwe Wereld getrokken, had er enige tijd als ingenieur gewerkt, maar al gauw ontdekt, dat hij nog andere talenten bezat. In 1908 keerde hij in Stockholm terug en stichtte daar met zijn vriend Paul Toll de aannemersmaatschappij Kreuger en Toll, die de basis zou leggen voor zijn latere wereldmacht. Zijn eerste grote succes was de vereniging van de concurrerende Zweedse lucifersfabrieken in een trust, waarin hij nauwelijks dertig jaar oud van meet aan de eerste viool speelde. Stap voor stap veroverde hij daarna de buiten landse industrieën tot dat hij rond 1925 in ongeveer 40 landen het lucifersmonopolie verkregen had in ruil voor enorme lenin gen, tezamen het liefelijke sommetje van ruim een half milliard gulden vertegen woordigend. Bovendien had hij zo en pas sant tientallen bankinstellingen, mijnen, papierfabrieken, electriciteitsmaatschap- pijen en handelskantoren in tal van landen geheel of gedeeltelijk onder controle van zijn concern gebracht, dat op het toppunt van Kreugers macht 150 ondernemingen met ruim 250.000 man personeel omvatte. Toen kwam de crisis en ook Kreuger en Toll nu fungerend als „holding com pany" van het concern kreeg rake klap pen. De aandelen zakten bedenkelijk, maar dat deden alle effecten in die dagen en de solide beleggers twijfelden niet of Kreuger zou de depressie wel overleven: zijn good will was onaantastbaar. HOE HEEL ANDERS is het uitgepakt! In de late avond van de twaalfde Maart 1932 maakte Kreuger in zijn paleis aan de Avenue Victor Emmanuel te Parijs met een revolverschot een eind aan zijn leven en dat betekende tevens het einde van zijn trotse concern. Nog diezelfde nacht stortte heel het financiële imperium als een kaar tenhuis ineen, nadat bij een haastige con trole der boeken gebleken was, dat Kreuger op grote schaal met fictieve saldi en fic tieve winsten geknoeid zou hebben. Hoe dit ook zij, de volgende morgen was het mach tige concern aan flarden gescheurd, ston den tienduizend werknemers op straat en waren ontelbare beleggers tot de bedelstaf gebracht. Het werd een enorm schandaal met vele arrestaties (onder andere van drie Amsterdamse directeuren van Kreugerban- ken), scherpe reacties aan alle beurzen en steeds nieuwe verwikkelingen. Slechts een klein gedeelte van de schuldeisers kon enigermate schadeloos gesteld worden dank zij de interventie van de Zweedse regering, die daartoe a fonds perdu 235 millioen gul den fourneerde, maar het gros der gedu peerden heeft nooit een cent teruggezien. DIT ALLES IS nu ruim 21 jaar geleden en zou dus eigenlijk voltooid verleden tijd moeten zijn. Maar in de laatste weken is de pennestrijd rond Kreuger in Zweden weer in volle omvang hervat, met als inzet een JOnKÓPIfïG 5 OCH yuuXH? x*ripww\- KA.ThlHE.FORS A.a. Ivar Kreuger nog niet eens verschenen boek van dr. Sven Stolpe over de beruchte luciferskoning. Stolpe is namelijk van oordeel, dat Kreuger „hoogstwaarschijnlijk" geen zelfmoord pleegde, doch vermoord werd. €n voor die stelling heeft hij verschillende argumenten. Eén daarvan is zijn vraag, wat er met de 1 Yi milliard Kronen werkkapitaal gebeurd is, die het concern nog in 1931 rijk was. Na Kreugers dood, nauwelijks een jaar- later, vond men een tekort van 300 millioen en om die 1,8 millia^ in zo'n korte tijd te ver donkeremanen acht dr. Stolpe blijkbaar een krachttoer, die zelfs Kreugers finan ciële capaciteiten verre te boven ging. Kreugers stoffelijk overschot werd naar Zweden overgebracht, waar verschillende vrienden en familieleden om een autopsie verzochten. Al die verzoeken werden echter afgewezen. „Daarentegen werd grote haast gemaakt met de crematie," zo zegt dr. Stolpe, er lichtelijk melodramatisch aan toevoegend, dat „uit deze as nieuwe vragen rijzen omtrent de ware toedracht van het Kreuger-mysterie." STOLPE ZEGT dan verder, dat het hele dossier-Kreuger later op onnaspeurlijke wijze uit de archieven van de Franse „Süreté" verdwenen is. Een ander onder werp van felle polemieken in Zweden is ook weer de revolver, die Kreuger op de middag voor zijn dood gekocht zou hebben en die bij de ontdekking van het lijk nog krampachtig in zijn linkerhand geklemd zat. De wetenschap zou echter bewijzen kunnen, dat een zelfmoordenaar nooit een wapen zo kan blijven vastknellen, nadat de dood is ingetreden. De revolver schijnt dan door de schok van het schot uit de hand te moeten vallen en dus moet iemand Kreuger na diens overlijden het wapen in de vuist gedrukt hebben. Experts weten bovendien te vertellen dat slechts linkse mensen zichzelf met de linkerhand dood kunnen of zullen schieten en Kreuger was „uitgesproken" rechtshandig. Nog een ander punt: een afscheidsbrief aan een goede Zweedse vriend was in het Engels geschreven. Waarom zou Kreuger dit ge daan hebben?, vraagt Stolpe. Waarom werd er geen lijkschouwing gehouden? De nacht voor de begrafenis in Stockholm was de kist enkele uren verdwenen uit de kapel. Waar was zij en waarom is zij weggehaald? Is er toch een geheime autopsie verricht? IN DIE TRANT, heel suggestief, stelt dr. Stolpe vele vragen. Vragen, waarop hij zelf geen antwoord verschaft, maar die toch allerlei onopgehelderde détails van 't Kreu- ger-raadsel naar voren brengen. Er zijn dan ook al hevige perspolemieken over zijn beweringen aan de gang tussen de zoge naamde Kreugercouranten „Stockholms- tidningen" en „Aftonbladet" aan de ene, en de dagbladen van het Bonnierconcern „Daghens Nyheter" en Expressen" aan de andere kant. Langzaam wint de overtuiging veld, dat er aan de zelfmoordtheorie op zijn minst een luchtje zit. Kreuger had onge twijfeld met enorme moeilijkheden te kam pen gehad rond 1931 en hij zelf had een zenuwcrisis doorgemaakt. Maar met steun van de Zweedse regering was hij de acute moeilijkheden te boven gekomen en toen hij op 11 Maart 1932 uit Amerika in Cher bourg terugkeerde met nieuw kapitaal en nieuwe in de V.S. verworven mogelijk heden, toen droeg hij de tevreden glimlach van iemand die zijn zorgen weer meester is. De volgende dag was hij dood. ACHTER ZIJN DOOD vermoedde men grote politieke machten. Men meent te weten dat zijn millioenen onder andere de opbouw van Mussolini's vloot gefinancierd hebben. Vast staat in elk geval, dat hij be gin 1932 ruim 90 procent van de Italiaanse lucifersindustrie beheerste. Ook weet men dat de Sovjet-Unie, alle ideologische theo rieën ten spijt, graag met deze internatio nale kapitalist in zee wilde gaan: voor 100 millioen dollar bood zij hem het Russische lucifersmonopolie aan. Toen Kreuger dit in 1930 afsloeg, kreeg hij een nog verleide lijker aanbod: het thee- en zoutmonopolie voor het gehele Sovjet-Russische gebied in ruil voor een lening van 1 milliard dollar. Ook dat heeft Kreuger geweigerd. Wat ge beurde er toen? Werd het aanbod opnieuw verhoogd? Of grepen de Russen naar het aloude middel om een hinderlijke getuige tot zwijgen te brengen? Ook dat is een open vraag, een van de vele rond het drama- Kreuger, die onopgelost zijn en dat wel altijd zullen blijven. H. C. De opbouw van het Kreuger-concern. De namen in de cirkels zijn die van de „holding companies", respectievelijk de moederondernemingen. De letters staan voor lucifers industrieën (A), banken (B), hypotheekinstellingen (C)mijnmaatschappijen (D), electriciteitswerken (E), grondexploitatie-maatschappijen (F), verkoopskantoren (G), papierfabrieken (H), chemische industrieën (I), bosbouw-ondernemingen (K), machinefabrieken en ingenieursbureaux (L). Er is wel eens gesproken over de moge lijkheid om in Europa te komen tot een werkelijk Europees omroepprogramma, dat de geestelijke en culturele verworvenheden van ons werelddeel zou weerspiegelen en uitdragen. Men dacht dan aan een net van enkele krachtige, over het gehele gebied verspreid staande zenders, waarvoor het programma zou worden geleverd uit de verschillende culturele centra van Europa. Veel kans op verwezenlijking had en heeft die gedachte niet door de niet geringe technische en financiële bezwaren, welke overwonnen moesten worden. Waarbij dan nog komt, dat het gevaar niet denkbeeldig is, dat zulk een programma toch een samenstelling van een groot aantal artis tieke topprestaties zou worden, zonder dat er sprake van een vaste Europese lijn zou zijn. Belangrijker is echter, dat Europa zo'n waarlijk eigen programma al enkele jaren heeft, namelijk door middel van de Saar- landse omroep. Het streven van de Saar- landse regering naar een Europees statuut voor haar gebied heeft ertoe geleid, dat zij de onder haar gezag levende bevolking op velerlei wijze een Europees besef tracht bij te brengen, dus ook door middel van de omroep. Waarschijnlijk zal Radió-Saarbrücken wel de enige omroep zijn, die een speciale afdeling „Cultureel Europa" kent, die wekelijks tal van uitzendingen verzorgt, zoals de lezingenreeks „Van de adel van de Europese geest", „Levend Europa", „Wat denkt u van Europa?" en „Dichters zien Europa". Men strooit spreuken en citaten door de afzonderlijke programma-onder delen om steeds te wijzen op de grondsla gen van dat geestelijke Europa, dat, ter zijde van de politieke gebeurtenissen van de dag, een eigen eeuwig leven leeft. Voor de microfoon Ook in het muziekprogramma komt dit streven tot uitdrukking. Weinig omroep organisaties leveren zo'n verscheidenheid van componisten, stromingen en uitvoeren den op als in de prestaties van Radio- Saarbriicken het geval is. Nederland wordt in het veelvervige Europese palet niet vergeten. Reeds maak ten wij melding van een uitvoering van de Kuhnau-variaties van Hendrik Andriessen onder leiding van André Rieu. Op 20 December heeft men de gelegenheid in de serie „Muziek, taal der wereld" het Con certgebouworkest onder leiding van Eduard van Beinum te horen met Dora van Doorn Lindemann, sopraan, Jaap en Haakon Stotijn, hobo, en het Amsterdams Toon kunstkoor. Tot uitvoering komen werken van Johan Wagenaar, Alexander Voor- mloen, Jan van Gilse, Hans Henkemans en Rudolf Mengelberg. In de reeks „Compo nistenportretten" komt op 23 Februari Henk Badings aan de beurt. Zo draagt de Saarlandse omroep daad werkelijk bij tot een intensieve beleving van die waarden, welke het wezen van onze beschaving vormen. J. H. B. Bij graafwerkzaamheden te Epen ont dekte men enkele scherven van potten, vermoedelijk uit 1500. Uit een kuil, ont staan tengevolge van een verzakking in een weiland, kwam een drietal urnen te voor schijn. Men veronderstelt dat deze oude voorwerpen afkomstig zijn van een kasteel, dat hier in vroeger tijden heeft gestaan. bemint. Ze snelt terug en valt hem in de armen. De grote charme van „Lili" is haar on gekunsteldheid. Het meisje is een kind, zo zuiver en zo onschuldig. Die onschuld ver tedert en ontroert. Leslie Caron (békend uit „An American in Paris") speelt het meisje. Ze doet dat zeer mooi, ook al moge haar kinderlijkheid in het begin van de film nogal opzettelijk zijn. (Dat begin is trouwens het zwakste deel van „Lili".) De dromen in de film en vooral de laat ste, waarin de poppen als levende wezens met Lili meelopen om stuk voor stuk te veranderen in de eigenaar der poppenkast en in het niet te verdwijnen, die dromen zijn prachtig getroffen van sfeer, en met de „vertoningen" van de poppenkast wel het sterkst. Laboreert „Lili" aanvankelijk aan traagheid en een klaarblijkelijk tekort aan originaliteit van visie, wanneer we te recht komen op de kermis krijgt regisseur Charles Walter de geest. Hij slaagt erin zijn film dat zuiver karakter te doen be houden dat er van meet af aan in lag, maar door een te veel aan uiterlijke effec ten verloren had kunnen gaan. Hij con centreert zich op zijn titelheldin. De con centratie geschiedt met een voortdurende wisseling van instelling, de gevoelens nu eens duidelijk weerspiegelend, ze den weer verbergend. Zo blijft men meeleven en meewensen, dat „Lili" eindelijk zal ontdek ken waar de liefde haar wacht waarnaar haar hart verlangt. Dit, zo zeide ik al, is een fikn voor de filmliefhebber en het grote publiek. En komt de critische filmliefhebber niet over al aan zijn trekken, hij heeft met het grote publiek tenslotte to.*b waardering voor „Lili" gemeen. Want aan haar charme zal niemand ontkomen. P. W. FRANSE. Ter voorbereiding van een huldiging van de Amsterdamse kunstschilder en graficus Ger Gerrits ter gelegenheid van diens zes tigste verjaardag op 24 December heeft zich een comité gevormd, bestaande uit J. J. Voskuil, voorzitter, Cor de Wolff, secre taris en Gerard van Vliet, penningmeester. De jubilaris zal een huldeblijk worden aangeboden tijdens de opening van zijn ere-tentoonstelling in de kunstzaak „Le Canard" op Woensdagmiddag 23 Decem ber. Deze opening wordt gevolgd door een receptie. Voor het muziekfeest der Internationale Vereniging Hedendaagse Muziek, dat vol gend jaar in Jeruzalem zal worden gehou den, heeft een jury de volgende Neder landse inzendingen gekozen: Hendrik An- driessens Symphonische étude voor orkest, het Septet van Kees van Baaren, het in Memoriam voor orkest van Lex van Del den, het sextet „Le torabeau de Ravel" van Rudolf Escher, het Cappriccio voor strijkorkest van Marius Flothuis en het Derde Strijkkwartet van Oscar van HemeL De jury bestond uit de heren Sem Dres den, Paul Hupperts en Jan Mul. Tijdens het afgraven van een talud ten behoeve van de verbreding van een weg te Mechelen (gemeente Wittem) in Zuid- Limburg, vonden de arbeiders een oude kruik met het opschrift „Vrolic met eeren, can niemant negeren, 1648". grondbeginselen der accoordverbindingen en de harmonisering van melodieën. In zijn voorwoord geeft Schwanzara ook toe, dat de colleges waren berekend op toehoorders van wie de meesten weinig muzikale vor ming bezaten. De weergave op papier van het besprokene schenkt In 1868, toen hij professor werd in de mu ziektheoretische vakken aan het Conser vatorium, vestigde Anton Bruckner zich te Wenen. De minister van Onderwijs be noemde de componist enige jaren later, in 1875, tot lector in harmonieleer en contra punt aan de Weense Universiteit. Zo mooi als dit alles er uitziet was het echter niet. Het professoraat aan het Conservatorium blijkt maar matig ge honoreerd te zijn geweest, want hij schreef in 1876 aan Wilhelm Tappert: en zo woon ik sedert 1868 in Wenen, het zeer betreurend ooit hier te zijn geko men, daar mij mede werking, erkenning en bestaansmiddelen ontbreken. Wat mijn werkzaamheid als niet-gehonoreerd lector voor harmonieleer en contrapunt aan de universiteit betreft, dr. Hanslick is mij hierin een kwaadaar dige tegenstander geweest." Bruckner had indertijd zelf meer dan eens het verzoek tot het ministerie gericht, om aan de universiteit als docent te worden toegelaten, maar hij had daarbij gehoopt op een professoraat: „Mit Gehalt und Pen- sionsfahigkeit verbonden", zoals hij in zijn verzoekschrift van April 1874 zegt. "W7aarom de componist dit alles begeer - W de? Bruckner, ongetrouwd, had geen gezin te verzorgen, en zou dus toch zeker wel voldhende kunnen verdienen voor zich alleen. Maar hier zien wij weer een symp toom van de onderstromingen die door 's componisten gehele leven lopen. Hij voelt zich leraar. Uit eenvoudige leraarskringen voortgekomen, als hulponderwijzer begon nen, steeds getuigschriften, diploma's en aanbevelingsbrieven beschouwend als be langrijke dingen in het menselijk bestaan, acht hij een benoeming aan de universiteit de bekroning van zijn levenswerk, de apo theose van het leraar-zijn. Een paar jaar geleden, in 1950, verscheen een werk van Ernst Schwanzara: „Anton Bruckner, Vorlesungen über Harmonielehre und Kontrapunt an der Universitat Wien." De schrijver volgde de colleges als jong studentje in 18911892 en in de twee daaropvolgende studiejaren; beseffend, dat mededelingen hierover historische waarde zouden verkrijgen, maakte hij van de col leges stenografische verslagen. Het boek is mijns inziens nog meer de moeite waard om Bruckners doen en laten als docent, en zijn instelling tegenover de studenten, dan als muzikaal-wetenschappelijk document. Want, om met dit laatste te beginnen, Bruckner behandelde in zijn colleges een leerstof, die voor studenten van andere faculteiten wellicht interessant en waar schijnlijk zelfs moeilijk was, maar voor musici is zij een materie, die men in de allereerste conservatoriumjaren reeds moet leren beheersen. Zijn onderwijs betrof de maar een matig genoegen; hier kan het gesproken woord eigenlijk niet worden gemist. Tussendoor echter treft men opmerkin gen en uitlatingen van Bruckner aan, die interessant zijn, al vallen ze buiten zijn eigenlijke onderwerp. In de pauzes tussen de colleges heeft hij behoefte om met zijn studenten te praten over dingen, die hem na aan het hart liggen, en hij doet dit dan op zijn simpele, onbevangen manier. Meer malen klaagt hij over het weinige begrip, dat zijn composities bij critici en publiek maar vooral bij de eersten vinden. Op 11 Januari 1882, zegt Schwanzara, is er 's avonds om zeven uur pauze. Bruckner blijft eerst een poos in gedachten verzon ken. Maar daarna begint hij te klagen over de boosaardigheid der critici en zegt dan: „Beethoven noemden ze in zijn tijd een muzikaal zwijn, hij zou in het gekkenhuis thuishoren. Ik denk maar: wat dan ook, componeren, en niet naar links of naar rechts zien. Tegen dat hij („hij" is Hans lick, zijn grote tegenstander) het zal be grijpen, zal ik allang dood zijn. Nu eens noemen ze mij een gek, dan weer een meester. Laat ze maar schreeuwen zoveel ze willen. Op 6 Maart 1893 ging Bruckner in de pauze op de eerste rij in de gehoorzaal zit ten en zei onder meer: „Toen Speidel (Weens criticus) mij eens zei,, dat ik con servatief was, antwoordde ik hem: mijn hoogste ideaal zou zijn geweest Beethoven mijn werk te kunnen tonen, en dat hij dan gezegd zou hebben: Bruckner, ik ben tevreden!" Bruckners studenten vereerden hem, ge voelden dat een eigenaardig, maar in ieder geval zeer bijzonder man hen inleidde in de geheimen der muziektheorie. Weder kerig gevoelde Bruckner, hoe hij gedragen werd door bewondering en sympathie, tel kens als hij de oude collegezaal betrad en daar zijn taak begon. In zijn laatste college, November 1894, zeide hij: „het adagio (uit de Negende Sym- phonie, waaraan hij toen werkte) moet het mooiste worden dat ik geschreven heb. Het ontroert mij altijd, als ik het speel. Als ik vóór de voltooiing van de symphonie zal sterven, dan moet in plaats van het vierde deel mijn Te Deum gespeeld worden. De heb dit zo bepaald." .Hij is inderdaad vóór de voltooiing, op 11 October 1896, gestorven. WILLEM ANDRIESSEN Iedere bioscoopexploitant zal u kunnen vertellen dat er films zijn en publiekfilms. De eerste categorie trekt slechts de aandacht van de beperkte kring diergenen, die in de film meer zien dan een middel tot ontspanning of verstrooiing. De tweede spekt de kas van het theater. Zo zal bijvoorbeeld de Japanse film Rashomon, die thans in het Haarlemse Rembrandt-theater is ingezet, door de grote massa niet opgezocht worden. De film ligt de massa niet. Ze stelt eisen aan de zelfwerkzaamheid van de toeschou wer, aan zijn begrip, zijn fantasie. En de bioscoopbezoeker is maar al te geneigd zich behagelijk in zijn fauteuil te nestelen en de dingen te laten gebeuren zonder veel meer te doen dan te kijken. Hij wil wel wat meebeleven, maar dat moet weinig moeite kosten. Voor dezulken is een film als Rashomon te veeleisend. Wanneer daar nog bij komt dat de zeden van het Japanse volk, weerspiegeld in Rashomon, zeer verschil lend zijn van de onze, zodat men zich nog eens speciaal moet instellen op de zwarig heden welke deze omstandigheid voor de genieting meebrengt, dan is het wel duide lijk hoe weinig spectaculair zo'n film het grote publiek voorkomt. Er is immers altijd nog een heel grote vraag naar kitsch. Men koopt liever een dier afschuwelijke origi nele schilderijtjes, die in de étalage voor een zacht prijsje te koop worden aange boden dan een mooie, maar toch nog vrij dure reproductie. De kunst verliest het van de kitsch. Af en toe echter treft men van die films, die ieder liggen. Ik doel hier op „Lili", een ontwapenend en alleraardigst filmwerk, dat geen meesterlijk toonbeeld van filmkunst mag helen, maar in zijn eenvoud uw hart op slag verovert en zich verre houdt van de kitsch. Ik wil u er iets van vertellen. Ge zijt dan „gewaarschuwd" als ge „Lili" zelf kunt gaan zien. een vader, die haar verzorging op zich beloofde te nemen. Helaas, ook deze vriend heeft het tijdelijke voor het eeuwige verwis seld en daar staat ze nu. Maar een manufacturier ontfermt zich over haar. Bepaald net jes zijn zijn be doelingen niet. Het meisje neemt de vlucht en wordt daarbij geholpen door een knappe jongeman,die goo chelaar blijkt te zijn op een kermis. Lili wordt hevig verliefd op hem. Hij bezorgt haar een baantje als serveuse. Ze heeft echter meer oog voor de goochelaar dan voor haar klanten en wordt prompt ontslagen. De goochelaar trekt nu zijn handen van haar af. Wanneer zij op het punt staat zich voor altijd uit deze boze wereld terug te trekken, wordt ze toegesproken door een grappige pop uit een poppenkast. Er ko men nog meer poppen op de proppen. Ze spreken Lili moed in. Lili praat met de poppen als haar liefste vrienden. De eige naar van de poppenkast, eens een beroemd danser, die door de oorlog verminkt, zijn beroep niet meer kan uitoefenen, ziet iets in de samenspraak van LiU met de poppen. Het meisje, haar minnaar en de poppen. Horizontaal: 1. gesponnen draad; 5. tel woord; 7. voorzetsel; 8. parool; 10. onge kookt; 11. muzieknoot; 12. leeg; 13. bedor ven; 14. verdriet; 15. dun, lang, opgroeiend oevergewas; 16. boom; 17. lol; 18. boom; 19. faam; 21. algemeen ruilmiddel; 22. voorzetsel; 23. gesloten; 24. zwart in de wapenkunde. Verticaal: 1. kreet; 2. meisjesnaam; 3. herkauwend dier van het geslacht der hertachtigen; 4. deel van het aangezicht; 5. hoogliggend bouwland ener gemeente in Drente en Overijsel; 6. jongensnaam; 9. be zittelijk voornaamwoord; 10. houten hand- egge; 11. dwang; 12. koppelriem voor ja gershonden; 13. gordel; 14. schoenvorm; 15. stad in N. Brab.; 17. onderdeel van de arm; 19. muzieknoot; 20. overdekte markt; 21. voornaamwoord; 22. afkorting voor neon. Hij maakt er een nummer van. Het meisje stemt toe. Voor haar bestaan alleen de poppen. Bij iedere voorstelling zegt ze wat ze denkt en voelt tot haar vriendjes, niet beseffend, dat het de eigenaar der poppen kast is, die tot haar spreekt. Deze gaat van haar houden, doch verraadt zijn liefde niet. Want Lili droomt nog altijd van de goo chelaar tot ze bemerkt, dat deze gewiekste charmeur getrouwd is. En wanneer ze dan nog in conflict komt met haar „baas", juist op het moment, dat deze een heel gunstig contract kan afsluiten, loopt ze weg. Weer proberen de poppen haar tegen te houden. Nu echter rukt ze het doek achter hen open en ziet wie hun stem voert. Ze vlucht. Maar op haar vlucht gaan de poppen voor haar leven. En ieder der poppen verandert in de eigenaar der poppenkast en verlaat haar, zodat ze alleen overblijft. Op dat moment beseft ze, dat zij in de poppen de man lief heeft die ze hanteert en hij haar Winnaars van de vorige puzzle: De winnaars van de Sinterklaaspuzzle zijn: L. H. S. Buhning, Wilhelminapark 24, Haarlem 7.50. W. Kippersluis, Stationsplein 1, IJmui- den 5. Mevrouw A. Wieling, Binnenweg 155c, Heemstede 2.50. Om mee te dingen naar de geldprijzen ad f 7.50 f 5.en f 2.50 moeten oplos singen, voorzien van de aanduiding „Op lossing Puzzle" (op enveloppe of adreszijde briefkaart), uiterlijk Dinsdag om 17 uur ontvangen zijn aan een van onze kantoren in Haarlem: Grote Houtstraat 93 en Soen- daplein 37, of IJmuiden: Kennemerlaan 186. Men sluite geen mededelingen bij. De oplossing van de Sinterklaas-puzzle. Het was dan Sint-Niklaas. 't Is feest in stad en huis. De straten zijn vervuld van 't woelig koopgedruis. En menig woning vol verwachting en gezangen. De naam van de dichter is: De Genestet. En de sleutelwoorden zijn: A Stoïcijn. B Vivisectie. C Tendenz. Halo. D Due. Montevideo. E El Greco. Genève. F Gis. Wielewaal. G Gin. Geisha. Wit. H Eureka! Stengun. I Naïef. Gnoe. N.N. J Ezau. Whisten. K San Salvador. L Tapisserie. M Eskadron. N Talent.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1953 | | pagina 10