Sinterklaas in hinderlaag Knap rijbewijs OaSC in de Sinterklaas in hinderlaag door JOS LODEWIJKS Vervolg van BE EUVELDAAD VAN KLEINE SLIMAN ABC van de bouwstijlen in de Nederlanden T oetswedstrijd Kerst op komst TT" ARELTJE STOFFELS keek met een verveeld gezicht door het raam, waarop de hertst zich als een doorzich tige nevel had vastgezet. Hij had een enigszins troebel uitzicht op het grote park, waar de natte, zwarte bomen hun kale takken als met wanhoopsgebaren naar de lage-wolken hieven. De lanen en de gazons lagen vol met gele en bruine bladeren. In de verte, tegen de achter grond van de altijd-groene haag, was Dirk de tuinman bezig zijn kruiwagen vol te laden met de bijeengeharkte over blijfselen van een weelderige zomer, die langzaam gestorven was. KARELTJE STOFFELS hield niet van de herfst. Hij hield nog minder van de komende winter, die in dit grote, holle huis met zijn enorme tuin veel strenger en killer leek dan overal elders. „Waarom hebt u zo'n groot huis ge kocht?" vroeg hij neerslachtig aan zijn va der, die bij de open haard zat en bezig was wijs te worden uit ingewikkelde fa- bricage-rapporten. „Hè? Wat?" zei meneer Stoffels afwezig. Hij zei het enkel om tijd te winnen, want met een illustratie van FIEP WESTENDORP hij had de vraag van zijn zevenjarige zoon best verstaan. „Waarom u zo'n ongezellig groot huis gekocht hebt", herhaalde Kareltje met een halve geeuw. „O juikt. Welkijk eensDat Meneer Stoffels zat plotseling recht en keek verbaasd op. Hij merkte dat er eigen lijk geen enkel argument te vinden was, dat als afdoend antwoord kon dienen. Waarom had hij zo'n groot huis gekocht? Wel, hij was groot-fabrikant en zijn be drijf verschafte aan een kleine vierhon derd mensen werk, zodat het gerust de le vensader van het dorp kon worden ge noemd. En aangezien iemand, die een heel dorp onderhoudt, toch op een of andere manier moet laten zien, dat hij niet de eerste de beste is, had hij de kans om „Spijckwoud" te kopen als een meevaller tje verwelkomd. Natuurlijk was „Spijck woud" de enige plaats, waar iemand van zijn positie met fatsoen kon wonen. Maar hoe moet je dat aan een zevenjarige jon gen duidelijk maken? „Hoezo?" vroeg hij, om toch wét te zeg gen. „Het is een rot-huis", zei Kareltje. „Je zal het nog wel eens waarderen, la ter", zei meneer Stoffels vaag, zonder naar de argumenten van zijn zoon te vragen. „Er gebeurt hier nooit wat", mopperde Kareltje onverdroten verder. „Je ziet niets dan bomen en rotte bladeren en vieze grasperken om het huis heen. En nooit zie je iemand lopen dan Dirk". „Wat heb je tegen Dirk?" vroeg zijn va der onlogisch. „Je denkt toch zeker niet dat de dorpsjongens meer zien dan jij in dit jaargetij? De herfst en de winter zijn altijd triest en vervelend, als je buiten woont". „Waarom wonen we dan buiten?" wilde Kareltje weten. Maar toen achtte meneer Stoffels de conversatie langdurig genoeg geweest en hij verdiepte zich zwijgend in de fabrieksrapporten, terwijl Kareltje met sombere blikken naar buiten bleef staren. „HIJ DRENST ALTIJD", zei meneer Stoffels, die avond tegen zijn vrouw. „Die Jongen is verwend, over het paard getild en vervelend. Daar moet maar eens een eind aan komen. Hij loopt altijd met een gezicht als een oorwurm en heeft overal critiek op. We kunnen hem de duurste cadeaux geven met zijn verjaardag en met Sinterklaas en met kerstmis en bij alle mogelijke en onmogelijke aanleidingen, maar we hebben er nooit in het minst vol doening. van. Ik vraag me toch af of het niet beter was geweest hem naar de dorps school te. „Afschuwelijk! Kareltje tussen die die.... knullen!" huiverde mevrouw. Zij kon het zelf niet helpen, dat zij in haar jeugd van alles, wat ook maar met „die knullen" te maken had, verre was gehou den en dientengevolge was opgegroeid te midden van de verfijnde, vergulde en ver edelde figuren, die door de sluis der zorg vuldige selectie in het statige patriciërs huis harer jonkheid werden toegelaten. Het patriciërshuis, dat minachtend de wenkbrauwen moet hebben opgetrokken, toen de jongeman Stoffels, fabriekseige naar, er binnenkwam om haar het hof te maken. Een oude, gemoedelijke man ging argeloos op weg om een taak te vervullen, maar het noodlot legde hem een hinderlaag. Drie onschuldige kinderen legden hem aan ketenen en brachten hem tot daden, die hij niet verantwoorden kon. Zijn redding lag in handen van een verwend, over het paard getild jongetje. Hij werd gered dooor een prachtkerel. Meneer Stoffels ging rijker naar huis dan hij ooit geweest was, nadat hij Sinterklaas voor zijn euveldaden ter verant woording had geroepen. „Sinterklaas in hinderlaag" is de geschiedenis van een man, die plotseling echt heilig werd. „Hij zou er wat levenservaring hebben kunnen opdoenwaagde de heer Stof fels nog. Maar verder werd dit onderwerp niet aangeroerd. „Kareltje heeft een gevoelige natuur", zei mevrouw. „De herfst en de winter werken deprimerend op hem. We zullen de jongens Wallinga maar eens wat vaker laten komen om met hem te spelen. Dan heeft hij wat afleiding". „De jongens Wallinga!" zei meneer Stoffels misprijzend. „De twee saaie augur ken met hun uitgestreken gezichten en hun matrozenpakjes. Die gedresseerde pa pegaaien met hun eeuwige: zeer zeker, me vrouw, als 't u blieft meneer! Afijn, je doet maar". „Ze kennen hun manieren en ze zijn van goede familie. Dat zou joü speciaal wel kom moeten zijn", zei mevrouw scherp. „Bovendien, ik heb de jongens Wal linga al uitgenodigd voor het Sint Nico- laasavondje. Wil je er vooral om denken, dat je Teunisse op tijd instructies geeft? En dat je de cadeaux tijdig bij hem be zorgt? En vraag hem in vredesnaam om te proberen, wat minder met zijn afschu welijke accent te spreken. De jongens moe ten er beslist door geïrriteerd worden". Teunisse was een vondst van meneer Stoffels zelf, en hij was er geweldig trots op. Teunisse, een oudgediende van zijn fabriek, thans reeds jaren gepensionneerd, had een grote golvende witte baard. Een échte baard, mooier dan welke pseudo- Sinterklaas ook aan zijn kin zou kunnen plakken. Deze oude Teunisse was het succesnum mer van ieder Sinterklaasavondje op „Spijckwoud". Getooid met tabberd en mijter en kunstig gegrimeerd door de dorpskapper, was hij een eerbiedwaardige, overtuigende verschijning, indrukwekken der dan welke Sinterklaas de kinderen in hun dromen ook zouden kunnen aanschou wen. En Teunisse verstond de kunst om de jongelui toe te spreken! De kinderen hingen aan zijn lippen, zij luisterden met groot ontzag naar zijn vaderlijke verma ningen en waren al dadelijk na zijn binnenkomst geheel en al op hun gemak door zijn ge moedelijke grappen. Teunisse was een ideale Sinterklaas en daarom werd hij ook ieder jaar opnieuw op „Spijckwoud" uitgenodigd. Alleen dat ac cent „Daar letten de kinderen niet op," zei meneer Stoffels telkens, wanneer dit euvel ter sprake kwam. Hij wenste in vele dingen zijn vrouw onder danig te zijnmaar de oude Teunisse liet hij zich niet ontnemen! Sinterklaas Teunisse liet zich zuchtend van genoegen in de taxi achterover zakken'. Dat autorijden was een luxe, die hij zich maar eens in het jaar kon permitteren.... op kosten van meneer Stoffels. Hij vleide een grote bolle jute zak, waarin de geschenken voor de jongelui van „Spijck woud" waren geborgen, voor zichtig naast zich op de kus sens en zei tegen de chaufeur: „Je weit ut, Keis, naar Spijck woud, jongen!" Kees knikte met een lachje en stuurde de wagen het duis ter in. Langs de donkere straatweg doemden in snelle opeenvolging de donkere sil houetten der bomen op, met daarachter grijze nevelen, die opstegen uit de weiden. Het v/as een rit van twintig minu ten, hooguit, doch Sint Teu nisse genoot er ieder jaar met volle teugen van. Met spijt zag hij na een kwartier de eerste huizen van de buurt schap Tienberg opdagen, op welks grondgebied „Spijck woud" was gelegen. Juist toen de eerste verlichte ramen der merendeels lage burgermans huisjes voorbij geflitst waren, stuurde Kees de wagen met een snelle zwenking naar de berm van de weg, waar de banden voelbaar wegzakten in het zand. Ze stopten. „Wat isser, Keis!" vroeg Sinterklaas be zorgd. „M'n ontsteking", zei Kees onduidelijk. Hij klom uit de wagen en tilde de mo torkap op. Secondenlang was zijn hoofd verdwenen tussen de geheimzinnigheden van het voortbewegingsmechaniek, doch toen het eruit kwam keek het zeer somber. „Naar de haaie issie", zei Kees door het portierraampje- „M'n kaarsje is naar de haaie". „Je kaarssie?" Sinterklaas kende die vakterm niet en wist niet dat de bougie wel eens op die populaire wijze werd aan geduid; „M'n bougie", lichtte Kees toe, waardoor de Sint niet veel wijzer werd. „Je zult dat stukkie motte lope, Teun". Mooie boel, een Sinterklaas die tevoet gaat. De oude Teunisse kwam zuchtend overeind en tilde zijn rokken op toen hij in de modderige berm stapte. „Ik zallum in orde make tege dat je trugmot", zei Kees edelmoedig. „Ik schar rel hier in de buurt wel erreges 'n kaars je op". Sinterklaas mopperde wat en tilde zijn jutezak uit de wagen. „Ik loop er minde- stens 'n kwartier op", zei hij. „En dan inet die vergimmese zak op me nek!'. „Niks an te doen. Goeie reis, Sinter klaas", zei Kees somber. Hij vond het voor uitzicht op de reparatie ook niet zo ver heugend. „Denk an je rokke, het is hier niet zo schoon as in de hal van Spijck woud". Sinterklaas dacht aan zijn rokken en sjokte het duister in. DE BUURTSCHAP TIENBERG was niet wat men noemt een villadorp. Tegen de hoge weg lagen wat armelijke daglo ners- en arbeidershuizen, oud en verwaar loosd, met scheve daken en lage deuren. Op deze Sinterklaasavond zou hier en daar achter de kleine ramen een soort van feest zijn.achter andere ramen zouden kinderen met de koppigheid, die de jeugd kenmerkt, tegen alle redelijkheid in nog hopen op een wonder, dat deze nacht zou kunnen geschieden. Een wonder, dat ech ter in hun huis nog nooit geschied was, omdat de gulheid van Sinterklaas zich nimmer tot deze donkere, verborgen wo ninkjes bleek uit te strekken. Sinterklaas Teunisse hoopte dat niemand in Tienberg hem zou zien passeren. Hij hield van kinderen, doch hij achtte het nu niet het juiste moment om een stel rakkers uit Tienberg op goedmoedige grapjes te tracteren. Omzichtig sloop hij achter de bomen door, nam een sprongetje om voor bij de helverlichte étalage van de broodbak ker te komen en verschool zich vervolgens achter een boerenkar, die voor een der huizen stond, omdat hij in het duister voet stappen hoorde. Er naderde iemand van de tegenovergestelde richting.nee, niet iemand, doch verschillende iemanden. Teu nisse hoorde het getrippel van kindervoe ten en hoge stemmetjes, die door elkaar kakelden. Voorzichtig loerde hij achter de kar uit. Daar kwamen ze. Een jongen van een jaar of acht met twee kleinere meisjes aan weerskanten. De jongen had een papieren zak op zijn hoofd en een oud tafelkleed om zijn schouders, terwijl hij een bonestaak meevoerde, die met kleurig papier was om wikkeld. De twee kleine meisjes waren anders, doch even wonderlijk uitgedost en liepen met grote passen om niet op hun vreemdsoortige omhulsels te trappen, die over de grond sleepten. Ze waren nu vlak bij de kar. Plotseling stonden ze met een ruk stil en hun grote angstogen werden als zes zoeklichten op de donkere hoek achter de kar gericht. De avondlijke stilte was namelijk ineens ruw verscheurd door een hartgrondige, malse niesbui in een serie van drie daverende „hatsjies". „Daar staat Sinterklaas!" gilde een van de kleine meisjes. „De echte!" schreeuwde het andere haar in verrukking na. Alle drie waren ze met snelle passen bij de oude heilige, die achter de kar uitkwam als een betrapte gauwdief. Ze gingen om hem heen staan en keken eerbiedig naar hem op. „Komt u nu tóch naar Tienberg?" vroeg het kleinste meisje, wier gezicht was zwart gemaakt met koolstof. Blijkbaar had zij als Zwarte Piet gefungeerd. „Hoezo?" vroeg Teunisse onnozel, doch hij herstelde zich meteen en knikte plech tig. „Ja, ja, ik kom toch naar Tienberg", zei hij met een bisschoppelijke buiging in zijn stem. „Ik dacht, kom, ik mot toch es gaan kijke of de kinders daar in Tienberg zoet zijn". Hij keek schuw om zich heen, alsof hij redding verwachtte uit het duister. Maar Wanneer ge rijdend in een auto door het leven gaat kunt ge in het bij De Bezige Bij te Amsterdam uitgegeven boekje van Henri A. A. R. Knap: Rijdt u ook zo auto? opzoeken tot welk soort automobilist ge behoort. Knap heeft namelijk alle bestuurders onder de loupe genomen, grondig on derzocht en in een rubriekje geplaatst. Zijn types lopen uiteen van het soort, dat zo graag vertelt: „Ik ben in één uur en vijf minuten van Amsterdam naar Arnhem gereden" tot het soort, dat tel kens uitroept: „Wees even stil, ik ge loof, dat ik iets vréémds hoor". De over het algemeen vlot en geestig geschreven schetjes over al deze weg gebruikers vormen tezamen met een aantal bijzonder aardige tekeningen van Charles Boost een zeer leerzaam geheel. Een knap werkje, zouden wij willen zeggen. In het laatste hoofdstuk geeft de schrijver enkele nuttige wenken aan diegenen onder de automobilisten, wier technische kennis tot het verwisselen van een wiel beperkt blijft. er was geen enkele mogelijkheid tot ont snapping. „Waarom bent u vorig jaar niet ge weest.... en voor-vorig jaar niet?" vroeg de jongen streng. Hij dacht aan zijn grote teleurstellingen en putte daaruit de moed om de heilige rekenschap te vragen. „Wel, kijk es, ik had het erg druk, zie je. Een ouwe man as ik mot zich niet over- werreke, want dan heppie kans dattie. Affijn. Maar vertel me nou es, zijn jullie dit jaar braaf geweest en gehoorzaam en lief voor je vader en moeder en zodanig?" vroeg de Sint. „We hebben alleen een vader", zei de jongen. „We zijn altijd zoet, maar we krij gen nooit iets. We zijn wezen bedelen langs de deuren en liedjes zingen voor centen". Hij wees verlegen op zijn tabberd en zijn staf. De kinderen lachten met schaamte. Zij realiseerden zich dat zij als' namaak tegenover de echte stonden en dat zij een figuur sloegen. De oude Teunisse werd inwendig woe dend op zichzelf en op meneer Stoffels, op de drenzende Kareltje en de gestreken en gesteven jongeheren Wallinga. Hij had nog nooit zo in de knoei gezetenhij was nooit in een situatie als deze geweest, waarin hij absoluut geen enkel gat zag. Hij kon zijn identiteit niet onthullen en daarmee deze kleuters de klap van hun leven bezorgen. Hij kon niet weglopen zonder hun iets te geven. hij kon niets geven want hij had niets, dat niet van de familie op „Spijckwoud" hoorde. „Alle salamanders nog an toe", vloekte Teunisse in zichzelf. En toen was het alsof hij zich plotseling echt heilig voelde wor den. Hij zette de zak met geschenken, v/aarnaar de kinderen telkens tersluiks be gerige blikken hadden geworpen, op de grond en knoopte het touw los, waarmee deze draagbare schatkamer was dichtge bonden. Er gingen lichte kreetjes van ver rukking op, al was er nog niets te zien. De Sint tastte in de zak en haalde een glan zend-rode automobiel te voorschijn. Op- windbaar en bestuurbaar en wat al niet. Hij hield het juweel even in het licht van de verre straatlantaarn, dat flauw tot hen doordrong, en zei: „Hier heb ik iets om het goed te maken, dat ik jou al die jaren heb overgeslagen, jong. Pak-aan!" De jongen stond even als aan de grond genageld. Toen grepen zijn twee handen de schat en hij zei alleen maar: „Nee. .00!" De twee jongeheren Wallinga hadden als echte jongeheren échte leren étuis op hun verlanglijst gezet, met kleurpotloden en puntslijpers en vlakgummi's en passers en alles er in. De twee kleine meisjes, die nu deze étuis ontvingen uit handen van de echte heilige kindervriend, wisten niet wat het was, maar ze ontdekten het meteen en toen ze er ieder nog een kleurboek bij- kregen, beefden ze van blijdschap. „En nou nog een snoepie, kinders, om te snoepe", zei de oude Teunisse vrolijk en roekeloos. „Drie dozen borstplaatjes, voor ieder een". Hij voelde zich heiliger dan welke hei lige zich ooit gevoeld zal hebben. Of mis schien ongeveer zo heilig als degene, die zich levend liet roosteren uit pure men senliefde. „GOEDENAVOND allemaal saome", zei Sinterklaas beverig. Hij zag de familie Stoffels met de jongeheren Wallinga stijf op een rijtje in de monumentale kamer zitten, waar de open haard vrolijke schijn sels van dansende vlammen tegen het ge beeldhouwde plafond wierp. Mevrouw Stoffels trok pijnlijke gezichten bij iedere klinker, die in deze groet voorkwam. Ka reltje keek verveeld. De jongeheren Wal linga trokken schijnheilige gezichten. Me- IN DE TUINEN van elke oase in de Sahara is het de gewoonte, dat men vrij vruchten mag plukken als men honger of dorst heeft, maar niemand zal het in zijn hoofd halen om ooit iets meer te plukken, dan strikt noodzakelijk is. Zelfs de kleine kwajongens kennen dit oeroude gebruik en eer biedigen dit. En het was dan ook geen wonder dat de hele oase op zijn kop stond, toen Slimain van de slager een sinaasappel gapte uit de klappertuin. En waarom nu juist Sliman, die het zo goed heeft bij zijn vader, dat hij geen honger of dorst kan hebben? Maar het vreselijke feit was er. In het tuintje van de schoenmaker ontbrak een van de dertig gouden bollen, die aan het sinaas appelboompje hingen. En onder de boom, afgedrukt in het weke slik, dat was achtergelaten door het ir rigatiewater, stonden duide lijk de sporen van kleine, blote pootjes! Toen ontwikkelde de schoenmaker onverwachte speurderstalenten. Voor zijn geestesoog liet hij alle klei ne jongetjes van de oase de revue passeren, die in aan merking konden komen. Toen koos hij daaruit dege nen,die hem het meest aan nemelijk voorkwamen. Hij ontbood ze naar de si naasappelboom in zijn tuin tje. Daar stonden ze, vijf tien kleine schavuiten. Ze keken doodonschuldig of ze bloosden angstig. Alleen Sliman was niet gekomen. Toen vaardigde de schoen maker een van zijn kame raden af om hem uit het veilige huis van zijn vader te gaan plukken. De slager zelf kwam mee om te zien wat er gebeuren ging met zijn zoon en erfgenaam. Het was toen al overduidelijk wie de schuldige was, maar om de volle zekerheid te hebben en stipt rechtvaar dig te zijn, leidde de waar dige schoenmaker ieder jon getje naar de verraderlijke voetsporen en verzocht lien zoetsappig om er zijn blote voeten in te bedden. De hete zon had het slik harder dan steen gebakken in de loop van de dag, een gips afdruk had niet zuiverder kunnen wezen. De afge keurde knaapjes sprongen opgelucht weg en voegden zich bij de toeschouwers. Toen kwam de beurt aan slechte Sliman. En ziet, zijn blote pootje paste zo precies in. de afdruk als de voet van Assepoes in het glazen muiltje. De schoenmaker fronste streng en keek Sli man aan. Die grinnikte wat en keek uilig naar zijn va der. Maar deze waardige man wendde zijn hoofd in gerechtvaardigde walging af van een dergelijke ont aarde zoon.Ten aanschouwe van iedereen ontving Sli man onder ontzaggelijk ge brul het hem toekomende pak slaag en niemand stak een vinger uit of smeekte om genade voor recht. Nie mand, behalve misschien zijn moeder achter haar raampje in de hoge lemen muur van het slagershuis, had ook maar een grein medelijden. Eerlijkheid moet als alle goede dingen jong geleerd worden, zo niet goedschiks dan maar kwaadschiks. Sli man zal zich wel nooit meer aan een sinaasappel ver grijpen. Misschien heeft zijn ziel een kreuk gekregen, maar de Sahara is nog niet aan psychologie toe. Wel aan gerechte straf. BOB TADEMA SPORRY. Bij „Boek en Periodiek" in Den Haag verscheen van de oud-referendaris van Monumentenzorg dr. Frans Vermeulen, auteur van een bekend Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse Bouwkunst, een „A.B.C. van de bouwstijlen in de Ne derlanden". In een aantal samenvattende voorbeelden van belangrijke gebouwen zo wel boven als beneden de Moerdijk geeft de schrijver een inzicht in de zes belang rijkste stijlen welke in tien eeuwen Neder landse geschiedenis opkwamen en vergin gen. Dr. Vermeulen voegde zelf niet min der dan 160 pentekeningen aan zijn tekst toe: zij illustreren zijn betoog zeer doel treffend, omdat hierdoor de karakteristieke elementen in de door hem besproken bouwwerken des te beter uitkomen. Velen zullen betreui-en, dat dr. Vermeu len zijn overzicht afsluit met Cuypers en Berlage. Laatstgenoemde wordt trouwens in weinig regels afgedaan. Een en ander wordt verklaarbaar waar de auteur schrijft dat men pas „door de herwinning van een algemeen-religieuze geestesgesteldheid weer in leven en kunst kan komen tot een Stijl". Wie van zo'n vast-omlijnd stand punt uitgaat bij de beoordeling van het contemporaine, zal wellicht toch niet zo'n goede gids voor leken blijken te zijn. J. H. B. De 36-jarige Zwitser Marcel Klaus heeft te Lausanne 75 uur achtereen op een ac cordeon gespeeld. Hij heeft op dit gebied het wereldrecord gebroken, dat met 72 uur op naam van de Belg Verschueren stond. Het „reglement" stond Klaus elk uur vijf minuten rust toe, om de drie uur een kwartier en 's morgens twintig minuten om zich te wassen en te scheren. Driemaal per dag werd hij door een arts gecontro leerd. Kerstdiners-in-wording op een ganzen- farm in Hessen. De geslachte en gepluk te dieren worden in koelkasten bewaard tot enkele dagen voor Kerstmis. neer Stoffels lachte zonder enige reden. „Zo, zo", zei de heilige, toen hij de voor hem gereed gezette zetel had ingenomen. De geschenkenzak, die weinig stevigheid meer had, moffelde hij achter zich weg. „Zo, zo, daar zijne me dan weer es. Ja, ja, het heerlijk aventje isser weer. En daorom benk er ook weer. Meneer Stoffels, zijt ge nogal te spreke over de jongelui?" „Het gaat, het gaat, Sinterklaas", zei meneer Stoffels gewichtig. „Oen, klachten zijn er altijd, nietwaar, maar over het alge meen kan het er wel mee door, niet vrouw?" „Ja, dat gaat wel", zei mevrouw stijfjes. Waarom kon die oude Teunisse nu niet eens één keertje wat meer zorg aan zijn uitspraak besteden? De jongeheren Wallin ga zouden beslist gegeneerd zijn. „Kareltje, kom jij es effe bij me", zei de Sint plechtig. Kareltje slenterde naar hem toe en ging met een strak gezicht voor hem staan. „Kareltje", zei de oude Teunisse, en hij voelde zich plotseling weer plezierig heilig worden, „luister es, jong. Nou mot ik je een gek verhaal vertellen. Kijk es, ik ben 'n ouwe man en m'n geheugen is niet meer zo best. Laot ik nou vanaovent gemorke hebben, dat ik een paar jaar lang 'n stom me streek heb uitgehaald! Ik ben ieder jaar bij je geweest en heb je mooie ca deautjes gegeve. Geen klachte, waor? O zo. Mar nou dit jaar schiet het me inene te binnen, da 'k drie kleine kindertjes uit Tienberg, drie hele arme kindertjes, die geen moe meer hebben, straol vergete heb. Drie jaar lang heb ik ze straal vergete. Ze hebben naor me uitgekeke en ik ben er nooit geweest. Hoe vin je dal?" Er hing een hoorbare stilte in de kamer, die slechts onderbroken werd door het ge- knisper van brandend hout in de haard. „Stom!" zei Kareltje zeer beslist. Er voer een schok van ontzetting door de ka mer. „Juistement, stom7 je zegt het", vervolgde de Sint opgeruimd. „Zo stom, da 'k er spijt van heb as hare op me hoofd. Mar ik heb 't goed gemaakt. Vanaovond. Hoe vin je dat". „Fijn", zei Kareltje. De verveling was van zijn gezicht verdwenen. Hij keek vol interesse naar de Sint, die deze keer heel iets anders vertelde dan vorige jaren. Ka reltje had een hekel aan vermaningen en flauwiteiten. Maar dit wasdit was nieuws. „Fijn, ja Dat is 't. Je had die kleine smoeltjes motte zien. Een jonge en twee meissies waren 't. De jongen huilde van blijdschap, toen ik 'm jouw auto gaf. Het was een fijne auto, jong, maar voor die knul was 't zoiets as de hemel, snap je?" „Mijn auto?" vroeg Kareltje nieuws gierig. „Hebt u mijn opdraai-auto al weg gegeven?" „Ja, jong, dat most wel. Maar ik wist dat je 't niet erg zou vinnen, nou 't voor die arme jongen wasWel?" Even bleef het stil. Het vuur knetterde in de haard. Het vuur waarin ik geroos terd wor as heilige zijnde, dacht de oude Teunisse. Het angstzweet brak hem uit. Toen zei Kareltje: „Fijn dat die jongen er zo blij mee was. Ik heb nog wel een op draai-auto op zolder. Die is ook nog mooi. En de étui's voor Victor en Michiel Wal linga?" „Die heb ik an de meissies gegeven", zei Sinterklaas. Er klonken drie kreetjes van ontzetting. Twee van de Wallinga's en een van me vrouw. „Sinterklaas maakt grapjes", zei me vrouw Stoffels ontzet en onheilspellend. „Om de drommel niet, mevrouw", zei Sinterklaas desparaat. „Het is zo as ik zeg. Ik kon die arreme stumpers niet voorbij gaan dit jaar. Ze strikten me, om zo te zeggeHij keek wanhopig naar meneer Stoffels, die vragend zijn wenkbrauwen cptrok en erg rood zag. „Maarde situatie was zeer pijnlijk. De jongeheren keken van de Sint naar de ouders en begonnen weifelend te huilen. Kareltje viel zijn moeder in de rede. „Ik vind het fijn", zei hij nadrukkelijk. „Victor en Michiel hebben al étui's, maar ze wilden mooiere hebben. Ik heb al een auto, en die is nog best. Ik vind het fijn voor die arme kinderen. Het is toch te erg dat die aldoor vergeten worden?" Sinterklaas nam de zak achter zijn zetel vandaan en deed hem open. „Er zit nog wel wat in", zei hij hees. „Maar veel is 't niet, vanzelf. Kijk es, een taaipop voor ieder. En 'n boek voor ieder. En 'n suikerbeest.... eh.... beestje voor ieder". „Maarzei mevrouw met een paars gezicht. Meneer gaf haar een wanhopige wenk. Niet nu.... straks., morgen. Alles komt in orde.... Laat de kinderen niets merkenStil! „En nu mag Kareltje me naar de deur brengen", zei de Sint. Kareltje nam de wit gehandschoende hand en geleidde de oude heilige vol eerbied naar de gang. „Goedenaovent saome. En tot volgend jaor", zei de Sint plechtig, terwijl Kareltje onbewust zijn aftocht dekte. OCH, HET KWAM allemaal wel in orde later. Meneer Stoffels kon het begrijpen.. Natuurlijk, het had niet mogen gebeuren, en ik denk niet dat mijn vrouw volgend jaarMaar ja, gedane zaken nemen geen keer, en ik heb de jongelui schadeloos gesteld, natuurlijk. „Kareltje is een prachtvent", zei de oude Teunisse tegen meneer Stoffels. „U mot 'm in ere houe.Een kerel uit een stuk, om zo te zegge Jaja, Kareltje. Vervelend en drenzerig en verwaand. Maar meneer Stoffels ging met een hart, dat groot was van trots, naar huis. En hij kreeg vochtige ogen, toen hij zijn zoontje voor het raam zag zitten, som ber naar de trieste natuur starend. Hij tikte van buiten tegen het venster en riep: „Over twee maanden is het weer lente, jongen!" En Kareltje lachte.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1953 | | pagina 12