EISE De verdwenen synagogen HUIS We maken VAN Elke Zaterdag acht pagina's hij alle edities van Haarlems DagbladOprechte Haarlemsche Courant 14ET SUIKEffLAmcrjg leuke dingen van kurk KERKELIJK LEVEN NIEUWE UITGAVEN voor kinderen 8 McPiMcmdj ruig land vol sombere grandeur 1 KNOLLEN VOOR CITROENEN De Dijkgraaf De mensen „Daar gaan we dan", lachten de mar sepeinen varkentjes en ze lieten zich tevreden in de papieren zak glijden. „Veel plezier en pas op dat je niet breekt", riepen de andere diertjes en popjes van marsepein, chocolade, specu laas en suiker. Ze keken allemaal toe hoe de dikke bakker, die ze gemaakt had, de varkentjes in zijn mand pakte en meegaf aan de zwarte knecht van Sinterklaas. Weg was de knecht - na tuurlijk naar een huis waar kinderen op een pakje wachtten. Even later was hij alweer terug. „Twintig speculaaspoppen, tien choco lade kikkers en dertig marsepeinen hondjes," riep hij hijgend van het harde lopen. De dikke bakker kreeg het er warm van. Zijn bolle wangen waren nog roder dan anders en zijn vrouw en knechten en knechtjes, allemaal hadden ze rode hoofden. Het leek wel of Sinter klaas nog nooit zoveel nodig had gehad als dit jaar. Wip, weg was de knecht met zijn volle mand en wip, daar was hij alweer terug. Nóg meer beestjes, nóg meer popjes en nog meer chocola en marsepein. „Nu zijn wij aan de beurt", riepen de beestjes en popjes op de planken, als ze knecht weer zagen komen. „En dan wij", riepen de kikkers die nog over waren. „En dan wij", riepen de choco lade politieagentjes. „En dan ik", zei het suikerlammetje zacht. „Jij?", riepen de brutale kikkers en muizen, „Jij? Wie wil er nou zo'n klein wit suiker lammetje? Nee boor, denk maar niet dat je verkocht wordt. Jou breken ze na Sinterklaasavond in stukjes en dan smelten ze je. Misschien word je een suikerklontje of een roosje op een taart. Maar voor een Sinterklaasca deautje ben je niets". Het arme suikerlammetje zei niets meer. Het kroop heel diep in een hoekje weg van de Sinterklaaslafel, onder de plooien van het witte tafellaken, waar niemand het zag. Je hebt hiervoor nodig: kurken van verschillende grootte, pijpcnschoon- makers, gekleurd papier, lijm, kralen en spelden. Je kunt op de tekening zien hoe het gemaakt moet worden. Het zwart zijn stukjes papier, de rondjes met een stip er in kralen, die met een speld bevestigd zijn. De poten en staart van de hond en de pluim op de pet van de soldaat zijn pijpenschoonmakers. Om deze te bevestigen, bóor je eerst een gaatje in de kurk, laat het vol met lijm loper, en doet dan het stukje pijpenschoon- maker er in. Bedenk zelf ook nog eens wat! En ja hoor, de muizen en kikkers had den .gelijk. Iedere keer dat de zwarte knecht met een lege mand terugkwam, verdwenen er een stel speculaaspoppen, chocolademannetjes en marsepeinen beesten. Tegen de avond was er nog maar weinig over. Uit zijn schuilhoekje kon het lammetje precies zien wat er nog stond. Tussen de kruimels zaten alleen nog maar een paar muizen in zilverpapier, een chocoladebeertje en een paar suikerpopjes. Meer niet. „Zou de knecht ons nog komen ha len?" vroegen ze zich af. Ze werden een beetje ongerust. Stel je voor, dat ze net als dat lammetje zouden achter blijven en gesmolten werden! Maar nee, de winkelbel rinkelde en daar was de knecht nog een keer. „Nog vijftien din gen", zei hij tegen'de bakker. Die begon haastig te tellen en nam alles wat er nog op de Sinterklaastafel stond eraf. „Precies vijftien", riep hij tevreden. „Nu hoef je niet meer terug te komen, want ik ben helemaal los". Dat was niet waar, maar dat kon de dikke bakker niet weten. Die was allang blij, dat de drukte nu achter de rug was en hij met zijn vrouw en kinderen gezellig Sinterklaasfeest kon gaan vieren. Hij deed de lichten in de winkel uit en de deur op slot. Nog één keer keek hij naar de lege Sinterklaastafel. „Die rui men we morgen wel op", zei hij en ging gauw naar binnen om zich op te knappen. Het witte suikerlammetje zat hele maal alleen in de donkere winkel. Uit de huizen aan de overkant hoorde het het gejuich en zingen van Sinterklaas liedjes. Het kon het niet helpen, dat een paar tranen langs zijn suikersnbetje liepen, omdat het over was gebleven en gesmolten zou worden. Het huilde zich helemaal moe en daarna viel het in slaap. De dikke bakker zat met zijn familie Sinterklaasfeest te vieren. Een pret dat ze hadden en gesnoept dat er werd! Maar midden in het lawaai werd er ineens hard op de winkeldeur gebonsd. „Wat is dat nou", riep de bakker, „wie komt er nou zo laat nog aanzetten?" Mopperend liep hij naar de winkel. En wie stond daar? Dezelfde knecht, die de hele winkel had leeggekocht. „Wat wil je?" zei de bakker verbaasd. „Je weet toch dat ik ben uitverkocht". „O, alstublieft, alstublieft", riep de knecht, „alle winkels in de stad zijn helemaal leeg. Geen kruimeldingetje hebben ze meer. En ik moét nog één cadeautje hebben. Kunt u niet iets meer maken? Het geeft niet wat het kost". „Is het dan zo belangrijk?" vroeg de bakker. „Ja", riep de Piet. „Het is vreselijk belangrijk. Het is mijn ca deautje voor Sinterklaas. Die is immers jarig. Moet ik dan met lege handen bij hem aankomen?" „Tja", zei de bakker, „ik begrijp hoe belangrijk het is, maar ik heb helemaal geen meel en geen suiker en amandelen meer om iets te maken. Alles is op." Met tranen in zijn ogen keek Piet de winkel rond. Hij veegde over de krui mels van de Sinterklaastafel en trok eens aan het laken. „Je ziet het hè", zei de bakker een beetje boos, omdat die Piet maar aanhield. Hij trok óók aan het laken van de Sinterklaastafel. O, en toentoen viel het witte suikerlam metje op de grond. Gelukkig brak het niet.Ze stonden er allebei naar te kijken: de dikke bakker en de zwarte knecht. Piet kon wel dansen, dat begrijp je en de bakker was ook blij dat hij hem toch nog helpen kon. „Wacht eens", zei hij. Hij haalde een gouden koordje uit de winkella en een heel klein kerst klokje dat hij al in huis had. Dat bond hij om de nek van het suikerlammetje. Aan zijn rechterpoot je kwam een kaart je met „Wel gefeliciteerd" en dat stond allemaal zó mooi, dat dat gewone suiker lammetje opeens iets heel bijzonders leek. Piet straalde van blijdschap en hij hoefde de dikke bakker niet eens te betalen, omdat die trots was dat hij een cadeau voor Sinterklaas zelf mocht leveren. Piet rende er mee weg en toen Sint later op de avond zijn pakjes open maakte en het lammetje zag, vond hij dat zijn mooiste cadeautje. „Wat is het lief", zei hij, „het lijkt op de lammetjes in mijn land, die met een klokje om in de bergen huppelen" Het witte lammetje mocht op het nachtkastje naast het bed van Sinter klaas staan én kun je je voor een sui kerbeest iets mooiers voorstellen dan dat? Met enkel zijn pyjama aan loopt Eise langs de gracht. Waarom is hij uit bed gegaan in 't hartje van de nacht? Ach, slapen kun je zo maar niet als je als Eise weet, dat Sinterklaas of zwarte Piet je huis misschien vergeet. In straten, steegjes, op het plein, zoekt Eise naar de Sint. „Hij moet", denkt hij, „toch ergens zijn. Maar als ik hem niet vind?" Zijn voeten zijn zo koud als steen, zijn neus en oren rood. Het is zo donker om hem heen en alles is zo groot. Maar dan, hoog boven van een dak hoort hij opeens een stem. Verschrikt kijkt Eise wie daar sprak: die stem sprak tegen hem. Wat loop jij nog zo laat op straat? Ja, jij, ik ken je nog. In 't huis dat op het hoekje staat, daarginder woon je toch?" „Nee Sint", zegt hij, „dat is het juist, wij wonen niet meer daar. Uit 't oude huis zijn we verhuisd, ons nieuwe is pas klaar". „Ik was zo bang dat pap en mam en ook mijn kleine zus niets kregen omdat u niet kwam en daarom zocht ik dus". Sint schrijft dat in zijn grote boek met goudinkt bovendien. Hij zegt: „Ik korn vast op bezoek om 't nieuwe huis te zien". En nu kan Eise slapen gaan omdat hij zeker weet dat Sint hun huis nu weet te staan en niemand daar vergeet. MIES BOUHUVS OOOOfXXXXXX»OOOOOOOOOOOOOOOCXXX)OOOOOOOCXXX*XXX>OOOOCXXXXXXXXXXXXXXXX«OOOOOOOOOOOOOOOOOtX* »onocooooooooooooooooooooooo< In het centrale weekblad van de Gere formeerde kerken vertelt iemand van een merkwaardige tocht, die hij heeft ge maakt. Hij heeft namelijk alle plaatsen In Nederland bezocht, waar de Joden vroeger een bedehuis bezaten en hij geeft een ver slag van wat hij heeft geconstateerd. Zelf, vertelt hij, heeft hij nooit een droeviger tocht gemaakt. Enkele synagogen, zoals thans die van Gorredijk, zijn afgebroken, andere konden aan de vroegere bestemming worden teruggegeven. Verreweg het grootste aantal synagogen echter kreeg een profane bestemming. In Bergen op Zoom vonden we een kinder wagenfabriek in de Jodenkerk gevestigd, in Dordrecht en Kampen (ook in Weesp) een garage, in Delfzijl een badhuis, in Den Briel een opslagplaats voor graan, in Tiel een groentenhandel, in Eibergen een school, in Ilattem het pakhuis van een grossier in textiel, in Zutphen een appa ra tenfabriek, in Delden een opslagplaats van gemeentewerken. De synagoge aan de Rapenburgerstraat te Amsterdam is hoeden fabriek geworden, de sjoel (een Joods woord voor synagoge, die van het Duitse woord Schule, school, is afgeleid) te Coevorden dient als opslag plaats van brandstoffen. Te Dalfsen is er het magazijn van een cartonnagefabriek in ondergebracht, te Schoonhoven het edelsimbaohtshuis. De Jodenkerk te Winsum-Obergum (Gr.) is verenigingslokaal van de Partij van de Arbeid, in Barneveld heeft een slager het gebouw betrekken. De synagoge te Strijen is verbouwd tot woonhuis, de sjoel van Rijssen werd tot winkel omgetimmerd. In Oldenzaal zit een orgelfabriek in da synagoge. In twintig gevallen heeft de synagoge een kerkelijke bestemming gekregen, het geen voor de Jcden een gruwel is, al za gen zij dat toch liever, d'Rin dat het gebouw tot ruïne verviel. Te Alkmaar zijn het de Baptisten, te Gouda, Raalte en Veen.dom de Vrije-Evangelischea en te Deventer de Christelijk Gereformeerden, die de sy nagoge betrokken. In diverse plaatsen, zo als Assen, Culemborg. Hoogeveen en Win schoten hebben de Gereformeerden (art. 31) de synagoge in gebruik kunnen ne men. Te Alphen zijn het de Remonstranten en de oude synagoge te Tilburg is omge bouwd tot Mariakapel. Een enkele keer, gelijk te Grave, is de synagoge Gereformeerde kerk geworden. In Hardenberg kon de Gereformeerde jeugd er :n trekken, in Oude Pekela de R.K. padvinderij. Aldus verdwijnt, vooral in de kleinere plaatsen, van lieverlede de herinnering aan de Joodse gemeenschap, die er eens was en die mede de bloei van deze plaat sen hielp bevorderen. Een andere herinne ring aan het verblijf der Joden in Neder land zijn dc begraafplaatsen, die daar ze slechts bij hoge uitzondering geruimd mogen worden rog vrij talrijk aanwezig zijn. Maar meestal is er geen sterveling, die ze onderhoudt, zodat ze aan de verwil dering dreigen te worden prijsgegeven. De tragiek van de sterke vermindering der Joodse gemeenschap in ons vaderland spreekt ook hieruit. Er is de laatste jaren een vernieuwing in de poëzie voor kinderen aan de gang, waar van het voornaamste kenmerk een zachte ironie en een lichtvoetige versvorm schijnt te zijn. Annie M. G. Schmidt cn Han G. Hoekstra mogen als pioniers in dat genre worden beschouwd, Jac. van der Ster als een even begaafde volgeling. Van hem ver scheen bij c!e N.V. Daamens Uitgeversmaat schappij in Den Haag de bundel „Malle molen". Het wonderlijke van deze versjes is vooral, dat ook ouderen zich ermee kun nen vermaken: de relazen over De Generaal en de Brandspuit hebben de eigenschappen van een cabaret-parodie. Een en ander doet ons geloven, dat deze rijmen zeker niet voor de allerjongsten van onze spruiten zijn be doeld. De tekeningen van Henk Krijger ver sterken ons in die mening. De firma Roelofs van Goor in Meppel liet Han G. Hoekstra met een groot aantal mede werkers een kinderkalender maken. De samensteller heeft de 365 dagen van het jaar aangegrepen om een opwekkende verschei denheid in de stof te brengen. De aftel rijmpjes ontbreken evenmin als spreuken en gedichten uit de vaderlandse folklore, aan wijzingen voor kamergymnastiek worden afgewisseld met aardige verhaaltjes, anec dotes, raadsels en wat dies meer zij. Maar er zijn ook korte lessen in verkeersveilig heid en wetenswaardigheden van allerlei aard. Op gezette tijden ontmoet men de figuur van Pimmetje Pap, wiens avonturen d kinderen wel menig vrolijk ogenblik zullen bezorgen. 5 DECEMBER 1953 Een dijkgraaf van de Groene Polder kreeg op een kwade dag de kolder en sprak: „Op rechtsgeleerd advies noem ik mij voortaan dijkmarkies." Dit noopte vrienden en bekenden aan Waterstaat een brief te zenden inet deze vraag: „Waarin bestaat de rechtsgrond van dit markiezaat'^" Het Ministerie van het Water verwees hen naar een psychiater en deze steunde de markies, uit hoofde van verstandverlies. Piet Zoethout Er zijn mensen, die de schrille eentonigheid van de „bagpipe", de doedelzak, een verschrikkelijke, barbaarse, disharmonieuze muziek vinden. Er zijn anderen die dat misschien niet bestrijden, maar die in haar treurige of wilde tonen zich een hand voelen toegestoken uit een ver en schimmig verleden. Die wanneer zij de „skirl" het woord in onvertaalbaar van de doedelzakken horen, zich een huivering over de rug voelen gaan van opwinding of van heimwee naar het ongekende. Die begrijpen, dat zelfs in de jongste gemechaniseerde oorlog, bij de slag van El Alamein, de reuzen van „Hielanuers" met hun doedelzakken op de tanks kropen, de Schotse soldaten met die muziek tot leeuwen maakten en de Duitsers, die haar op zich af hoorden komen, een onheilige vrees op het lijf joegen. Dezulken nTDeten ergens een klein scheutje Keltisch bloed in de aderen hebben, die vreemde vloeistof waarnaast whiskey maar lammetjespap is en die zelfs in de grootste verdunning de rest van het mengsel blijft overheersen. Wel, diegenen voelen zich in Schotland onmiddellijk thuis. Zoals wij trouwens de eerste dag van ons korte bezoek al als een terugkeer ondervonden. En die eerste ont moeting van ons met het enige Keltische land, dat wij nog niet kenden, greep nog wel plaats in een stad, in een zeer grote stad zelfs, namelijk Glasgow. Een afschu welijke stad, had men ons gezegd, een smokerig conglomeraat van akelige donker grijze en nog akeliger rood-bakstenen hui zen. Een industrie-stad vt>] mist en sche mer en geluid van ijzer. Wel, wij kunnen dat allemaal niet ontkennen. En toch, ergens was die grimmigheid opgewekt en vol leven. Zonder finesse, maar vol harde kracht en werklust. Wij vonden heel eerlijk gezegd dat sombere Glasgow de minst sombere stad van heel Groot-Brit- tannië. Wij vonden het zelfs, al durven wij het nauwelijks hardop te zeggen, haast een aardiger stad dan het veelgeprezen Edin burgh. En onwillekeurig rees bij ons d"e vergelijkende gedachte op aan Rotterdam en Den Haag. En hoewel wij als onpartijdig Haarlemmer hoegenaamd niets tegen Den Haag hebben, ligt Rotterdam ons net een tikje beter. Nu leeft het échte Schotland natuurlijk niet in de steden. Dat vindt ge in de neve lige eenzaamheid van de Hooglanden, waar een beekje murmelt door de sompige dalen en het geblaat van een schaap de stilte alleen maar onderstreept. Het is een land, waar men overdag goed en heerlijk eenzaam kan zijn, waar de afstanden eindeloos zijn en heuvels en bergen wacht staan over het stuk karige grond waarop de Schot koning is. Het is bovendien een adembenemend mooi land, niet met de warme fel-kleurige schoonheid van Zuidelijke landen, maar met een nevelige, sombere grandeur, met de kruidige pasteltinten van hei en arm gras, met het donkere blauw van de meren, de „lochs", en de zachte contouren van de bergen. En honderd kleuren groen, van de diepe gloed van de dennen, tot het lichten de smaragd van de mossen, die het gevaar van de moerassen verraden. Zo is het land, zo zijn de mensen. De mannen hard en pezig, ware reuzen soms, de vrouwen trots en met de frisheid van de wijde, koele ruimte. Voor hen niet het neutrale, zacht-aarzelende Engels, maar een harde, mannelijke tongval met royaal rol lende rrrr's en ch's zoals wij ze zeggen. En in die taal zeggen zij onverbloemd wat hen op het gemoed ligt, want zij maken van hun hart geen moordkuil. Vooral niet over de Engelsen, over wie zij gemeenlijk als „de vijand" spreken. Waarna zij die zelfde „Sassenach" overigens royaal een glas van hun eigen vuurwater aanbieden, cm te laten zien, dat het zo kwaad niet be doeld was. Het is eigenlijk niet zo merkwaardig, dat een Nederlander zich met een Schot veel sneller op zijn gemak voelt dan met een Engelsman. Bij hem niet de duizend sub tiliteiten, die men niet op de tenen mag trappen. Men weet met de Schot precies waar men aan toe is. Zegt men tegen een Engelsman iets waar hij het niet mee eens is, dan zegt hij „Oh". Maar de Schot zegt kortweg: „No". De legenden over zijn beruchte krenterig heid hoeft ge niet te geloven. Natuurlijk heeft een volk, dat op een karige grond in een hard klimaat de kost moet verdienen, niet de neiging het geld over de balk te smijten. Sober is het en ijverig bovendien. En daarom is het ook begrijpelijk, dat de Schotten de grote zakenlieden van het Britse imperium zijn geworden. Want waar zij veel van anderen eisen, daar zijn zij nog altijd harder voor zichzelf. Dus toch geen hartelijk, royaal volk, dus toch harde, eerder nuttige dan aangename De dirigent-componist Richard Heukeroth heeft met zijn eigen Marionetten-Opera te Hoorn een reeks voorstellingen gegeven van het in een geivone schouwburg prac- tisch niet te monteren werk „l'Enfant et les Sortilèges" van Ravel, waarvoor Colet te het libretto schreef. Op de foto ziet men een scène uit de tweede acte hiervan. Om streeks Kerstmis komt „II Combattimento di Tancredo e Clorinda" van Monteverdi op het répertoire, het oudste voorbeeld van muziekdra matische kunst. In dit be scheiden miniatuur-thea ter, dat na de oorlog ge heel met eigen middelen opnieuw werd opge bouwd, verricht het echt paar Heuckeroth een on derneming van cultuur historische betekenis. Een van de juwelen van Schotlands kroon; l.och Katrine. Het blauwe meer ligt veilig beschut tussen de heuvels van de Tros- sachsdie in ieder jaargetijde de bezoeker verrukken met hun eindeloze variatie van natuurschoon. mensen? Geloof het maar niet. De harde kanten van de hoekige Schot worden nog altijd verzacht door zijn Keltisch gevoel voor x-omantiek, door zijn x-oyale gastvrij heid en door zijn al even Keltische zucht om naast de onvermijdelijke eenzaamheid de beschutting van de warme gemeenschap van de „clan" te vinden. Want al is hij minder roekeloos dan zijn lei-se broeder, minder fanatiek dan de Welshman zijn Keltische inslag raakt hij niet kwijt. Ook voor hem is de mystieke band met het verleden nooit te verbreken, ook voor hem blijven de mistige Highlands, de „Hielands" zegt hij zelf, bevolkt door vreemde fantomen van reuzen en dwergen, van lange Hooglanders die hun wilde bloe dige clan-vetes uitvochten op de heuvels, of gezamenlijk optrokken om voor een ver loren zaak te strijden. En zelfs in de verste uithoeken van de wereld doen de toevallig gehoorde schrille klanken van de doedel zak hem beseffen, dat hij Schot is en blijft. Dat hij thuishooi't in dat mannelijke, ruige land van mist en meren, van tweed en tar tan, van hei en heuvels. W. L. B.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1953 | | pagina 9