Sollicitatie
De ballade van de getemde
Mexicaanse hond
EEN HEERLIJKE STAD
TWEEMAAL JAN ADAM KEGGE
Wat is de Clavioline
voor een instrument?
Een kort verhaal door A. S.
Tekening: Poppe Damave
Heerlijk en mannelijk
HET was twee uur precies toen Rietie
Meerhout in de hal van het hoofdge
bouw van de inrichting voor zwakzinnigen
stond. Zij had gesolliciteerd naar de va
cante betrekking van paviljoenshoofd voor
een groep imbeciele meisjes. Rietie had
nooit eerder op een school 'voor achter
lijken gewerkt, maar als onderwijzeres op
een gewone lagere school had ze altijd met
bijzondere voorliefde de kinderen, die niet
gemakkelijk meekwamen, voortgeholpen.
Het zwakke en misdeelde kind trok haar
sterk aan. Toen ze de advertentie van deze
inrichting las, had zij meteen geschreven.
Daar stond ze nu. Kareltje, een kereltje
van tien uit het kleine-jongens-paviljoen,
had haar hierheen gebracht. Hij had on
derweg honderduit lopen babbelen. In de
hal gekomen, was het een eerbiedig vinger
tje geweest dat naar de deur van de
directiekamer wees: „Daar achter zit dok
ter. Maar u moet eerst kloppen!"
Toen dr. Cleveringa de deur opende zag
hij voor zich een jonge, aantrekkelijke
vrouw,smaakvol gekleed en met een vrien
delijk, intelligent gezicht. In het kastanje
bruin haar glinsterden een paar ver
dwaalde regendruppels.
„U is zeker juffrouw Meerhout. Mijn
naam is Cleveringa. Gaat u hier even zit
ten. Ja, de gegevens in uw sollicitatiebrief
waren voor ons wel aantrekkelijk. Daarom
heb ik u uitgenodigd eens met ons en ons
werk te komen kennis maken."
„Toen ik uw advertentie las, trok deze
betrekking me erg aan en daarom heb ik
er meteen op geschreven. Hoewel ver
volgde zij met een verlegen blik naar dr.
Cleveringa ik schreef met enige schroom
omdat ik niet weet van mezelf, of ik de
capaciteiten bezit die voor deze taak nodig
zullen zijn."
„Het is waar, antwoordde Cleveringa,
dat voor het onderwijs aan zwakzinnigen
bijzondere eigenschappen van het perso
neel geëist moeten worden. Maar, voor wij
samen over een en ander spreken, lijkt
het mij goed u eerst wat van het bedrijf te
laten zien. speciaal van het paviljoen waar
wij een nieuwe kracht voor zoeken, zodat
u enig idee krijgt van het werk. Ik zal het
hoofd van de school, dat is meneer De
Kadt, even bellen om hier te komen en
hem vragen u dan rond te leiden".
In het paviljoen voor de grote jongens
was het een geweldig lawaai. Twee jon
gens „zongen" luidkeels, terwijl ze bezig
waren het zeil te wrijven, één was aan het
broodsmeren en de anderen waren in het
gymnastieklokaal. Rietie stond verbijsterd.
Bij de grote meisjes was het wat rusti
ger. Terwijl ze langs de kinderen heenlie
pen, wilden verschillenden haar een hand
geven of ze streelden haar steelsgewijs.
„Doordat zij geestelijk onvolwaardig zijn
en zelf voelen dat zij wat missen, al besef
fen ze niet wat, hebben zij behoefte aan
een zekere vervanging, verklaarde De
Kadt. Zij zoeken dat dan in deze vorm,
door aanraking, door liefkozingen, door op
andere wijze de aandacht te trekken. Ach
terlijke kinderen hebben veel behoefte aan
liefde en vriendelijkheid."
„Eigenlijk is het net als bij normale kin
deren en mensen, zei Rietie. Als wij ons
door iets of iemand verlaten voelen, iets
missen dus, hebben wij extra behoefte
aan hartelijkheid."
Intussen waren ze bij het paviljoen voor
de kleine meisjes gekomen. Toen De Kadt
de deur voor haar opende, zag Rietie een
groep van twintig meisjes, in schoolbanken
gezeten, rustig bezig.
„Juffrouw Van Vlonderen, dit is juf
frouw Meerhout, uw mogelijke opvolgster.
Zoudt u juffrouw Meerhout wat van het
werk willen laten zien en zo, dan ga ik
nog even naar mijn kamer en verwacht u
dan graag, vervolgde De Kadt tegen Rietie,
over een half uur weer bij mijv Ik breng
u dan terug bij de directeur."
De twee onderwijzeressen stonden nu
samen voor de klas en Rietie bekeek de
kinderen vol belangstelling. De kinderen
toonden onverholen hun nieuwsgierigheid.
Rietie's ogen bleven rusten op een klein
tamelijk dik meisje. Die had nog helemaal
niet opgekeken. Ze had het bezoek kenne
lijk niet opgemerkt. Vreemd, de anderen
maakten genoeg lawaai. Rietie wilde juist
hierover een opmerking maken tegen juf
frouw Van Vlonderen, toen het kind op
keek.
Zij zag Rietie, leek met haar ogen Rietie
van onder tot boven te betasten. Er vonkte
iets in haar blauwe ogen, langzaam spreid
de zich een glimlach over haar kinderge
zichtje. En toen, terwijl Rietie met enige
spanning de verschillende expressies van
het gezichtje aflas, vloog ineens het kind
met een kreet uit de bank. Ze rende naar
voren en sprong met wilde onstuimigheid
tegen Rietie op, haar beide armen om Rie
tie s hals klemmend, begon ze haar woest
te kussen.
Verschrikt poogde Rietie zich te bevrij
den. „Niet doen, niet doen. loslaten". Maar
het kind drukte zich nog stijver tegen
Rietie aan en nog onstuimiger werden haar
kussen.
Haastig kwam de onderwijzeres tussen
beiden. Ze pakte het kind beet en trok haar
weg. Toen het meisje merkte dat ze Rietie
los moest laten, begon ze geluidloos te
schreien, dikke tranen stroomden langs
haar wangen.
Rietie voelde een oneindig medelijden in
zich opkomen en troostte: „Kom dan maar.
hier dan, geef me dan maar een zoen. Zo,
huil maar niet meer" en ze sloeg haar ar
men om het meisje heen. „Ze kan u niet
horen, ze is doofstom", verklaarde juffrouw
Van Vlonderen.
Vol medelijden nam Rietie het hoofd van
het meisje tussen haar beide handen. Het
kind hield op met huilen, zachtjes begon
Rietie weer te praten. Ze zei maar zo wat,
de woorden werden toch niet verstaan. Het
kind keek stil naar het gezicht voor haar,
naar de lippen die bewogen, de wangen
waarin onder het praten even een kuiltje
kwam. de vriendelijke ogen. naar het voor
hoofd waarop een klein rimpeltje tussen
de ogen lag, naar Rietie's kastanjebruin
haar.
Toen deed ze iets waarover juffrouw Van
Vlonderen wel heel bijzonder verrast was.
Het meisje had nog nooit enige belang
stelling getoond voor het praten van de
mensen en de kinderen om haar heen, hoe
veel moeite men daar ook voor gaf. Nu
ineens, heel voorzichtig, legde het doof
stomme kind haar hand op Rietie's mond
en voelde tastend langs de lippen. Rietie
zei niets meer, hield haar mond stil. Toen
legde het meisje haar hand op haar eigen
lippen en ging die ook een beetje bewe
gen. Het was ontroerend te zien hoe zij
probeerde haar lippen te vormen.
„Dit is heel wonderlijk" zei juffrouw
Van Vlonderen. ,.U moet weten, dat wij al
een hele poos bezig zijn haar te leren naar
het bewegen van de mond te kijken. Maar
zij reageerde op geen enkele manier, ze
scheen dat beweeg niet eens op te mer
ken. En nu bij u begint ze ineens te voe
len en het na te doen."
LATER op de kamer van dr. Cleveringa
probeerde Rietie hem iets te vertellen
van haar belevenis met het doofstomme
kind. Maar zó te vertellen, zoals ze het had
aangevoeld, haar ontroering te schetsen,
toen die vingertjes langs haar lippen tast
ten, dat was haar niet mogelijk.
Zij behoefde gelukkig niet ïang in span
ning te zitten. Na een week kreeg ze ant
woord op haar sollicitatie:
„Het heeft ons getroffen, dat u in de
klas van mej. Van Vlonderen zo'n onver
wachte aantrekkingskracht op het daar
aanwezige doofstomme meisje uitoefende.
Mede uit uw opmerkingen over dit voorval
daarna op mijn kamer heb ik gemeend te
kunnen concluderen dat u met ambitie uw
taak zoudt vervullen. Aangezien uw bezoek
ook op andere wijze een gunstige indruk
achterliet, hebben wij besloten u per 1 Sep
tember a.s. te benoemen als onderwijzeres
en hoofd van het paviljoen voor de kleine
meisjes. Gaarna zou ik schriftelijk van u
vernemen, of u deze benoeming tegen die
datum kunt aanvaarden."
„Heel graag", schreef Rietie terug en ze
dacht aan de blauwe ogen van het doof
stomme kind. (Nadruk verboden)
..De deur ging open, en er trad een welgedaan heer binnen, die een goede
veertig jaar oud mocht zijn. 's Mans gelaat was juist niet hoog fatsoenlijk, maar
de uitdrukking ervan bijzonder vroolijk en joviaal. Zijn verbrande kleur verried
de warmer luchtstreek. Hij had levendige grijsblauwe oogen en zeer zwarte
bakkebaarden. Zijn haar. waarin op de kruin een aanzienlijk hiaat begon te
komen, was reeds hier en daar. naar de uitdrukking van Ovidius, met een
weinig grijs doorsprenkeld. Hij droeg een groenen overrokdie hij oogettblikke-
lijklosknoopte, en vertoonde zich toen in een zwart pak kleederen met een
satijn vest, waarover een zware gouden halsketting tot beteugeling van zijn
horloge. In de hand hield hij een fraai bamboes met barnsteenen knop.
Iedereen, die de
„Camera Obscura"
wel eens gelezen heeft
zal dit citaat kennen.
Het is de beschrij
ving, die Hildebrand
geeft van zijn kennis
making met de heer
Jan Adam Kegge, die
men hieronder twee
keer ziet afgebeeld.
De rechtse tekening is
van Jo Spier en werd
door ons overgenomen
uit de luxueuze vijf
tigste druk, welke de
Erven F. Bohp te
Haarlem in 1949 van
dit „vrijwel enige
boek uit onze letter
kunde, dat men een
nationaal bezit kan
noemen." In 1953 zag
hiervan een dundruk
editie het licht.
Inmiddels is het
vijftig jaar geleden,
dat de schrijver, Nico-
laas Beets, overleed.
Hierdoor is de be
scherming van het
auteursrecht verval
len, zodat het thans
iedereen vrij staat een
uitgave van dit boek
te verzorgen. „Het
Spectrum" te Utrecht en Antwerpen was de eerste om van deze mogelijkheid
gebruik te maken: de Camera Obscura is opgenomen in de bekende reeks
Prismaboeken. Over de wenselijkheid hiervan zou men kunnen twisten, temeer
daar de firma Bohn het werk intensief heeft geëxploiteerd, al valt niet te ont
kennen dat het in deze voortreffelijke (en goedkope) serie zeker op zijn plaats
is. De Prisma-editie is voorzien van vele illustraties door Karei Thole, lang
niet allemaal even goed geslaagd, vaak niet vrij van imitatie, maar zich door
gaans prima voegend naar de stijl. Als voorbeeld (en tevens als pendant) moge
zijn uitbeelding van Kegge gelden links hiervan.
OP het perron ivachtte een mens. liet
w,:s hein aan te zien dat hij weinig
lust had. Zijn hersens hoefden niet meer,
rijn handen evenmin. Zonder belangstel
ling keek hij voor zich uit en dacht niet
can de paperassen in de tas, die hij „en
passant" tegen zijn buik hield. Een ener
giek steppend kind kon zijn gezicht geen
glimlach geven, want op het spitsuur kent
zijn wereld geen energie en de kinderen
ziet hij over het hoofd. Hij staat er iedere
dag wel duizend keer.
De trein kwam voor op dezelfde tijd als
de dag tevoren en de dag daarvoor. Een
kort moment was niemand van iemand te
onderscheiden. Toen was de trein vol en
reed weer op dezelfde tijd als de dag te
voren en de dag daarvoor.
Op een middenbalcon ging een blinde
tastend op een klapje zitten. Zijn ogen
stonden open en staarden tegen de foren
sen, die aaneengebonden leken. Hij be
woog zich zeker en zou ook wel een forens
zijn. met een dagprogram, van opreizen-
werken-ajreizen-opreizen-werken-af reizen.
De wielen van de trein klopten aan de
vloer, de vloer tikte plagend tegen de voe
ten van de forensen, de forensen keken
moeilijk en zonder belangstelling en schok
ten zachtjes heen en weer.
De blinde bewoog mee op zijn klapje. Hij
zag er tevreden uit, leek toch niet zo heel
veel op een forens. Hij glimlachte langs
zijn hond en streek hem over de kop.
De trein reed hoorbaar langs een tussen
station en de forensen wiegelden op de
maat met donkere gezichten.
Ineens gaf de hond een kort gilletje. Een
van de forensen draaide zich om. keek ver
stoord en wazig. Toen knikte hij naar de
blinde: „Pardon, ik zag hem niet". Hij wil
de zich weer omdraaien, maar de blinde
wendde het hoofd omhoog en glimlachte
icat breder. ..Dat is 'ie zo langzamerhand
wel gewend", zei hij. Een paar forensen
kekgn saai over hun schouder. De blinde
nam de snoet van de hond in zijn handen
en de hond keek kwispelend in het lachen
de gezicht met de blinde ogen.
De forens keek even rond en lachte plot
seling ook, een beetje zakelijk misschien,
zoals hij gewend was op kantoor. Hij keek
van de blinde naar de hond en iveer naar
de blinde. Er kwam een lichte beweging
in de anderen. Een paar zagen elkaar als
vreemden aan. De tret'h passeerde weer een
tussenstation en raasde.
Wat zegt u", vroeg de blinde. De forens
keek hem vragend aan. „Ik? Ik zei niets".
„O. ik dacht dat u het over mijn hond
had".
De forens keek weer rond. „Nou, meneer,
is het een mooi dier of niét? Niet altijd
even gehoorzaam, maar hij begint toch al
aardig aan me te wennen, hè ouwe". De
hond kwispelde weer en drukte even zijn
neus onder een arm van zijn baas.
Er bleek ineens meer ruimte op het bal
con. De forensen stonden iets van elkaar.
Zij schokten licht tegen elkaar aan en ke
ken onafgebroken naar de blinde.
Ineens begon de hond te janken en zette,
zijn poten tegen zijn baas. De blinde lachte
zacht en zei: „Hij ruikt dat we er weer
zijn".
De trein zette schurend de remmen aan.
Op het kleine station was het spitsuur.
Dichte drommen mensen drongen zich uit
de juist aangekomen trein en verspreidden
zich over de perrons. Bij de trap dromden
ze weer samen. Tussen hen hier en daar
een glimlachende, die verdween in een lus
teloze stroom naar het avondmaal.
J. V.
In „Lion d'Or" kan men zijn aperitif gebruiken onder het beluisteren van amusements
muziek, die geproduceerd wordt door een instrumentaal trio dat zich zo nu en dan
tot een kwartet metamorfoseert. Hoe dat in zijn werk gaat? Ik heb het mij ook een
ogenblik afgevraagd. Even verpozend tijdens de „five o'clockna een inspannende dag,
zat ik daar te luisteren met een half oor en liet die sfeermuziek gedachteloos over
mij heengaan. Ik zag daar drie mensen aan het werk: een violist, een accordéonist en
een pianist, vaardige musici, meesters in hun genre. Ik zag ze bezig, terwijl drie kwart
van mijn gehoor sluimert. Maar plotseling werden mijn beide oren klaar wakker,
want er gebeurt iets dat met de coïncidentie van horen-en-zien niet klopt. Ik hoorde
namelijk een vierde geluid, dat onmogelijk uit een viool, een accordeon of een piano
getoverd kan worden. Ik telde de neuzen: éen, twee, drie!
Maar waar zat dan die vierde man, die dat vreémde geluid voortbracht, een klank
die doet denken aan een saxofoon, aan een basklarinet en die ik eindelijk meen te
herkennen als verwant met die der Ondes Martenot, waarvan ik vijfentwintig jaar
geleden de eerste, nog zeer onvolmaakte proefnemingen bijwoonde en in 1937 op de
Wereldtentoonstelling van Parijs, in geëvolueerde vorm, de practische bruikbaarheid
had geconstateerd?
Bij ingesteld onderzoek bleek, dat die vierde man in feite niet bestond, maar gesugge
reerd werd door de pianist, die, terwijl hij met de linkerhand de toetsen van de vleugel
bewerkte, met de rechter een klein aangehangen klaviertje bespeelde van de zoge
naamde Clavioline, een modern instrument, dat, zoals bovengenoemde Ondes Martenot,
wat zijn klankproduclie betreftuitgaat van electrische toonopwekking. In de klassieke
classificatie zijn dergelijke instrumenten niet onder te brengen. Zij vormen een nieuw
genre dat, of men het nu mooi vindt of niet, s'.ellig zijn rang in het instrumentarium
zal veroveren.
wenden, schijnt van de Amerikaan de
Forest te zijn uitgegaan. De Duitser Jörg
Mager vond in 1922 een instrument uit
(Elektrophon, later Sparaphon genoemd)
dat, gebaseerd op dit principe, bepaalde
tonen in velerlei nuancering voortbracht.
In 1927 vroeg professor Leo Theremin op
de tentoonstelling van Frankfurt aan de
Main de aandacht voor een vinding, die
nog in primitieve staat verkeerde, maar
toch reeds zeer opmerkelijk was. Wij heb-
U
ben naderhand ook in de Haarlemse Stads
schouwburg een demonstratie met zijn toe
stel meegemaakt en er zelf de proef mee
mogen nemen. Het bestond uit een koffer
tje met radiobuizen en accumulators en op
dit toestel als antenne een koperen staafje
van ongeveer 30 centimeter. De electrische
stromen deden rond het apparaat een elec-
tromagnetisch veld ontstaan. Door hand
bewegingen in de buurt van de antenne
ondergingen de golven van dit veld en
daardoor de hoogfrequente trilling ver
andering: hoe dichter de hand bij het
staafje hoe hoger en hoe verder er van
daan hoe lager. Om de toon te onderbre
ken, glissando's zoveel mogelijk te vermij
den en articulaties te regelen, was een con
tactknop aangebracht, welke de bespeler
in de linkerhand te houden had.
In één toon
Omstreeks dezelfde tijd leerden wij Mau
rice Martenots „Ondes musicales" kennen.
Ook hier radiobuizen, luidspreker en con
tactknop voor onderbreking van de toon,
als bij Theremin, maar tevens een poging
om het instrument via een klavier te be
spelen. Twee Fransen, Péchandre en Ber-
trand. wedijverden in die tijd met Martenot
en schijnen ook verbetering te hebben ge
vonden.
Al deze pogingen hadden echter nog niet
verder geleid dan tot het produceren van
één toon tegelijk. En in deze richting door
gaande zou men eindelijk terecht komen
bij het instrument, dat aanleiding gaf tot
het schrijven van dit artikel. Want ook de
„clavioline" geeft maar één toon tegelijk.
Het is een absoluut melodie-instrument.
Maar ondertussen is ook het middel ont
dekt om de electrische toonopwekking toe
te passen op accoordinstrumenten, die het
karakter van het orgel willen benaderen en
dit niet alleen doen door zelfstandige tonen
voort te brengen, doch tevens door aller
hande timbres na te bootsen. Het was nog
maals Jörg Mager die daar de eerste stap
toe zette.
Het blijft surrogaat
Coupleux en Givelet uit Rijsel baarden
opzien met hun aethergolf-orgel. doch het
is vooral het Amerikaanse Hammondorgel,
dat de wereldmarkt op dit gebied veroverd
heeft.
Te vertellen hoe ingenieus deze instru
menten in elkaar zit, valt buiten het bestek
van dit praatje. Alleen wou ik er nog dit
van zeggen, dat ze qua karakter niets te
maken hebben met een gewoon pijporgel.
Zij kunnen hun nut hebben daar waar het
plaatsen van een echt orgel bezwaren op
levert; maar zij blijven een surrogaat van
het orgel, evengoed als het harmonium.
Daarin zal geen kenner van het orgel zich
vergissen.
Maar met dat al is het een wonder van
electro-techniek en de aanpassing daarvan
bij de acoustische wetten, die betrekking
hebben op de wisseling van de klankkleur.
Van deze verworvenheid heeft ook de „Cla
violine" geprofiteerd.
Wat er zo al uit een Mexicaanse hond
kan groeien als hij maar goed en wel ge
temd is!
JOS. DE KLERK
Iemand met wie ik over deze kwestie
sprak, stelde mij ietwat ironisch de vraag,
hoe ik dan wel dacht over de zingende zaag
en de sirene? Waarop ik antwoordde, dat
ik daar helemaal niet aan dacht, hoewel ze,
toen men met de electrische toonopwekking
begon, hiermede wel enige punten van
overeenkomst vertoonden. Doch zij kregen
niet de ontwikkeling tot algemeen practi
sche bruikbaarheid, hetgeen met de instru
menten met electrische toonopwekking wel
degelijk het geval is. Nü zijn ze uitgescha
keld. De sirene van dr. Naber wekte inder
tijd nogal verwachtingen, maar de uitvin
der is er niet in geslaagd de critiek te ont
zenuwen, die steeds weer op de onbruik
baarheid van het instrument, zolang het
niet in staat was de tonen precies te treffen
zonder glissando's te maken, dus van de
ene toon naar de andere over te glijden. Ik
heb daar demonstraties van bijgewoond,
die een marteling voor het gehoor beteken
den. Dat kon men dr. Naber, die zelf niet
muzikaal was, niet aan het verstand
brengen. Ik spreek uit ervaring, want ik
heb wel eens met hem over deze aan
gelegenheid gekibbêld.
Muzikale golven
Wat nu de electrische toonopwekking be
treft. deze had in het begin met hetzelfde
euvel te kampen. Zelfs dr. Martenot had,
toen hij met de demonstraties -van *Z"ijn
„Ondes musicales" begon, het glissando
niet volledig onder de knie. Maar Martenot
was een muzikaal man, en erkende als zo
danig de bezwaren, die men tegenover zijn
nog zeer primitief instrument kon aanvoe
ren. „qa viendra" zei hij mij, toen ik hem
in het Concertgebouw te Amsterdam, waar
hij zijn uitvinding toelichtte, op de nood
zakelijkheid wees van een practische cla
viatuur en het wegwerken van ieder spoor
van glissando.
Hij was er zeker van dat dit bereikt
zou worden. En hij heeft zich niet vergist.
Men heeft de Ondes Martenot enige jaren
geleden in het Holland Festival bij een
voorstelling van een klassieke tragedie door
studenten van de Sorbonne kunnen horen.
De instrumenten, uit hetzelfde principe
ontstaan, zijn hiermede tot volle wasdom
gekomen; zij spreken hun woordje mee,
wat echter in de verste verte niet zeggen
wil, dat ze op één rang gesteld kunnen
wordén met de vertrouwde strijk- en
blaas-instrumenten.
Populair uitgedrukt zou men van de in
strumenten met electrische toonopwekking
kunnen zeggen dat zij afstammen van de
beruchte „Mexicaanse hond", die in de
eerste jaren van de radio zo akelig te keer
kon gaan in onze huiskamers.
Het principe om deze geluidsbron aan te
Op aanraden van een goede vriend, die
beweerde dat er tussen Amsterdam, Rot
terdam en Haarlem nóg een stad lag, heb
ben wij dezer dagen Amsterdam in Zuid-
Zuid-Westelijke richting verlaten. Het was
een mooie tocht. Eerst reden wij door de
welige landbouwgronden van de Haarlem-
mermeer.vervolgens langs de zilveren plas
sen van De Kaag en daarna kwamen wij
op een fraaie allee tussen hoog opgaand
geboomte, waartussen rijke landhuizen
schuil gingen. Aan het einde van deze allee
bleek zich inderdaad een uitgestrekt con
glomeraat van huizen te bevinden, dat al
thans door zijn omvang de benaming stad
verdiende.
Over deze stad nu 's Gravenhage ge
heten willen wij u gaarne wat vertellen.
Reeds door de bovengenoemde entrée on
derscheidt zij zich buitengemeen gunstig
van steden als Amsterdam en Rotterdam.
Daar immers bereiden morsige huizen en
hobbelige straten u een korzelig welkompje
en treedt de stad u tegemoet als een welis
waar werkzaam maar toch zeer gemelijke
kerel, die een gezicht trekt van „hou me
niet van me werk".
Hoe geheel anders gaat dat in Den Haag.
Ook daar zijn wel wat morsige huizen,
maar die zijn zorgvuldig opgetrokken in
wijken waar geen bezoekers komen. En
hobbelige wegen legt men alleen daar aan,
waar men geen gasten verwacht. En bij dit
hoffelijke front past geheel de hupse vrien
delijkheid waarmee men u begroet. Die
hoffelijkheid bestaat in Amsterdam en
Rotterdam eigenlijk niet. Rotterdammers
ontvangen hun gasten vooral met einde
loze verhalen over het tempo waarin zij
reusachtige gebouwen uit de grond trek
ken. En Amsterdam is voornamelijk be
volkt door tramconducteurs, die, alle grap
jes ten spijt, norse, weerbarstige mannen
zijn, die zich slechts vrolijk maken over
het onvermogen van andere Nederlanders
om hun taal te verstaan. Zij grinniken dan
superieur boven hun te nauwe halsboor
den en blazen laatdunkend op hun geringe
fluitjes.
Den Haag heeft daarentegen altijd tijd
en gelegenheid u te ontvangen en desge
wenst uren bezig te houden. Vooral de
ambtenaren blinken hierin uit. Met grote
charme en bekwaamheid houden zij de
conversatie gaande en geven door het stel
len van allerlei vragen blijk van een leven
dige belangstelling in uw wel en wee.
Overigens moet ge afstand doen van de
misvatting dat Den Haag louter en alléén
bevolkt zou ziin door ambtenaren. Er wo
nen ook allerlei andere mensen die hun
brood bakken, hun eieren braden, hun kle
ren maken en hun gaten in hun sokken
stoppen, die zijn ontstaan door het onver
moeide zitten achter de bureaux.
Daar moet ge al weer niet uit afleiden,
dat de Hagenaars lui zijn. Maar wel drijft
hun aangeboren intelligentie hen eerder tot
hoofdarbeid. Vergeleken bij Amsterdam en
Rotterdam is Den Haag dan ook eigenlijk
een echte hoofdstad. Amsterdam en Rot
terdam zouden wij eerder als handsteden
willen kwalificeren. Wij accentueren dit
nog eens, omdat wij ons ten zeerste ge-
ergerd hebben aan de malle reactie van
Amsterdam op minister Beel's volkomen
juiste verklaring, dat Amsterdam eigenlijk
helemaal niet de hoofdstad van het land is.
Nog steeds pruttelen de Amsterdammers
daar over door gelijk de potten groezelige
erwtensoep die in hun restaurants te koken
staan.
Over restaurants gesproken: Den Haag
heeft meer, aardiger, betere en goedkopere
daar niet van, maar zij wordt ruimschoots
gekenschetst met de opsomming van een
haringstalletje, de Westertoren, de reuk
van een gracht in de herfst, een zeemans
liedje en een stoot op een scheepsfluit.
Probeer daarentegen nu eens in het kort
de Haagse sfeer te schetsen. De haringstal
heet dan Sauer, de Westertoren wordt het
Binnenhof, de grachtenlucht wordt vervan
gen door parfum en de stoot op de scheeps-
eelhuizen dan Amsterdam. En dan is er nog
dat nachtleven, waarover de Amsterdam
mer zich zo gaarne op de borst slaat. Iets
waar hii overigens mee op moet passen,
want doet hij het na twaalf uur 's nachts
dan wordt hij onmiddellijk wegens buren
gerucht ingerekend. Amsterdam heeft wel
geteld vier nachtclubs. Den Haag heeft er
precies tweeëntwintig! Begrijpt u wat de
minister bedoelde?
Scherts terzijde, wij vinden Den Haag
een heerlijke stad, zoals wij Amsterdam
een mannelijke stad achten. Maar aan de
Amsterdamse grachten moet men toch niet
al te zwaar tillen, want zij zijn hoewel
alle vier seizoenen anders op de lange
duur toch precies hetzelfde. En zo'n ge
weldige metropool-boulevard is de Leidse-
straat of de Kalverstraat toch ook weer
niet. Evenmin als het Liedseplein ook maar
enigszins met Piccadilly Circus vergeleken
kan worden. Daarenboven heeft en dat
zullen velen met ons niet eens zijn Am
sterdam eigenlijk een veel dorpser sfeer
dan Den Haag, dat er juist altijd van be
ticht wordt. Die sfeer van Amsterdam is
wel van een genoegelijke burgerlijkheid,
fluit is er een bescheiden druk op een vier-
tonige claxon. Maar daarmee is men er nog
lang niet, want er zijn nog duizend subtili
teiten die samen die Haagse sfeer uitma
ken. De ouderdom van Den Haag bijvoor
beeld, want natuurlijk is Den Haag veel
bejaarder dan Amsterdam. De huizen van
het Voorhout zijn bijvoorbeeld ergens veel
ouder dan de Gouden Eeuwse monumenten
van Amsterdam, omdat die Haagse huizen
het van hun bewoners gewonnen hebben,
waar de Amsterdamse met hun tijd zijn
meegegaan. Hang er maar een neon-ver-
lichting aan, niemand die het merkt. Zo
zijn kooplieden en zo wordt wat des koop-
mans is.
Zeg dus maar gerust dat Den Haag een
provinciestad is en laat de Hagenaar stil
letjes om u glimlachen. Hij weet zich hi het
knooppunt van internationale politiek,
want hij ziet de straten vol CD-nu -mers
en hij kent zijn ministers bij naam en voor
naam. En aan de borreltafel regeert hij een
klein beetje mee over dit land, waarvan
zijn stad nog steeds het middelpunt is.
De stad der Haagse hopjes èn de Haagse
snobjes. Met de rustige, bescheiden, ern
stige deftigheid die de bestuurder siert te
midden van het gewoel der fabrikanten.
KO BRUG BI ER.