Dit zegt
er over
Hoe een dikke dame de schrik
van de caféhouders werd
JAARTJE WISSELEN
TlwM-eten
Bert Voeten
VERTALEN VOOR HET TONEEL
Nieuwe uitgaven
P. G. Wodehouse: Zaken doen
H schenen boek „Performing Flea" is
een soort autobiografie in brieven en de
vlo, die kunstjes kent, is dan ook de
Nu ook een Italiaans 1
cultureel Instituut
De vreemde historie van
Carry-met-de-bijl.
Haar privé-kruistocht
tegen de zonde
OVER ENGELSE
LITTERATUUR
Opwinditlg schrijver aan zijn vriend W. Townend, die loosheid wilde aangeven". De gepubliceer-
Bert Voeten is een naam, die na de be
vrijding van ons land plotseling een grote
bekendheid kreeg door zijn oorlogsdag
boek: Doortocht, dat binnen een jaar vier
drukken beleefde en bovendien met de
belangrijke Van der Hoogtprijs van de
Maatschappij der Nederlandse Letterkunde
werd bekroond. „Met het oog op morgen"
tot dusver de laatste van zijn dicht
bundels, vijf in getal werd eveneens be
kroond, te weten met de Jan Campertprijs
in 1952. Maar toch zullen de meesten hem
hebben leren waarderen in een derde kwa
liteit, namelijk die van vertaler voor het
toneel.
Van Shakespeare bracht hij „De vro
lijke vrouwtjes van Windsor", en „De
koopman van Venetië" in het Nederlands
over, van Molière het blijspel „School
voor vrouwen" (dat dezer dagen in boek
vorm verscheen met een foto van Kitty
Janssen en Henk Rigters in de hoofdrollen
op de omslag) en voorts van Christopher
Fry eerst „Venus bespied" en daarna de
éénacter „Als een PhoenixLaatstge
noemde moderne Engelse dichter heeft hem
voor ons land het alleenrecht gegeven. Zo
juist is Bert Voeten gereed gekomen met
een bewerking van diens „The lady is not
for burning" onder de titel „Deze vrouw
mag niet branden". Het A.T.G. voerde
enkele jaren geleden een bewerking (Ge
lieve de dame niet te verbranden) door
Michel van der Pas onder regie van Cruys
Voorbergh met Johan SchmLtz en Elise
Hoomans op. De nieuwe versie (met Myra
Ward en Paul Steenbergen) is gisteren
voor het eerst door de Haagse Comedie
vertoond.
Maar dat is nog niet alles. De Nederlandse
Comedie speelt sinds kort zijn in opdracht
vervaardigde adaptatie van „Bataille des
dames" van Scribe als „Hart tegen hart"
met Mary Dresselhuys in de vrouwelijke
hoofdrol.
En dan begint hij eerstdaags met „De
Misanthroop" van Molière, zo maar voor
zijn genoegen, want niemand heeft er om
gevraagd. Als hij er tenminste tijd voor
heeft, want de N.C.R.V. is bezig de moge
lijkheden te onderzoeken om „The First
born" van Fry, het moeilijk te bezet
ten stuk over Mozes, voor de televisie op te
voeren. En als dat plan werkelijkheid
wordt, dan zal Molière moeten wachten.
De liefde voor het toneel zat er bij Bert
Voeten al jong in. Zijn vader nam hem
vroeger dikwijls mee naar de repetities
van een amateurtoneelgroep in Breda,
waarbij deze de komische rollen voor zijn
rekening nam. Die ervaringen brachten
hem als H.B.S.-er tot het schrijven van een
blijspel in twee bedrijven, dat „De vro
lijke sportjongens" heette en nota bene in
het maandblad „Ons Toneel" werd gepu
bliceerd. Veel ruimte nam het niet in, want
het gehele manuscript besloeg slechts vijf
bladzijden van een schoolschrift. In een
begeleidend artikel vroeg de redacteur ten
slotte: „Wat zal er van dit ventje wor
den?"
Op die vraag is het antwoord nog steeds
niet definitief te geven. Hij staat midden
in zijn ontwikkeling. Wat het verleden be
treft, vertelde hij ons: „Het spreekwoord
van de twaalf ambachten gaat helaas niet
op. Helaas want als dat wel het geval
was geweest, zou ik nu veel méér te ver
tellen hebben en misschien een best-seller
kunnen schrijvenIk ben altijd een
beetje jaloers geweest op schrijvers, die
er zich op kunnen beroemen achtereenvol
gens lichtmatroos, kellner, chauffeur op de
lange afstand, seizoenarbeider, employé in
een lunapark, postbode en privaat-docent
te zijn geweest." Bert Voeten is na een
kort engagement als bedrijfsleider van
een op de rand van het faillissement wan
kelend meubelfabriekje via de journa
listiek in de litteratuur terecht gekomen.
Hij leeft van zijn pen, dank zij het ver
taalwerk. Intussen is hij ook aan een eigen
stuk bezig: „Het schrijven voor het toneel
is een kwestie van rijpheid. Men kan op
dit gebied nooit slagen voor zijn dertigste,
tenminste bijna nooit. Bedenk maar eens
hoeveel ervaring en levensbeschouwing
erin moeten worden verdisconteerd. Dus
heb ik mij intussen geoefend in de techniek,
die men wellicht het beste door het maken
ven bewerkingen machtig wordt. Men kan
over bij voorbeeeld Terence Rattigan of
Jan de Hartog denken zoals men wil, het
is een onloochenbaar feit dat zij hun vak
verstaan. Welnu, Rattigan schreef een
kleine veertig stukken voor het eerste
werd opgevoerd. Hij boekte er direct suc
ces mee. En Jan de Hartog had een uit
stekende leerschool in het Oxford Play
house, waarvoor hij iedere week een avond
vullend stuk in alle denkbare genres moest
leveren!"
Over de kunst van het vertalen hebben
wij heel lang gesproken. Het is een kwestie
van uitpluizen en taalgevoel, zegt Voeten,
van wikken en wegen: „Een stuk van Fry
ondergaat bij mij drie bewerkingen. Eerst
ruw, dan aan de hand van het origineel
ter wille van de zo groot mogelijke tekst
getrouwheid en tenslotte zonder het En
gels, om de Nederlandse vorm volstrekt
zuiver te krijgen". Hij staat niet lang stil
bij zijn eigen aandeel. Zijn bewondering
voor Fry neemt al spoedig de boventoon:
„Het grandioze van hem is dat hij de psy
chologische waarheid, dat iemand in een
staat van emotionele spanning rhythmisch
gaat spreken, zo verbluffend in practijk
heeft gebracht. Temidden van een lawine
van lyriek vindt men dan opeens bijna
grove gemeenplaatsen, ontnuchterend of
als ironisch commentaar".
Met Shakespeare is het weer heel an
ders, want daar doet zich net als bij de
acteurs een drang naar originaliteit gel
den. Men wil natuurlijk Burgersdijk ver
beteren en daar is vaak reden toe, want
hij mag dan nog zo consciëntieus zijn ge
weest, in lyrisch opzicht was hij zwak en
verder zijn taalgebruik en sfeer intussen
sterk veranderd: „Nijhoff heeft twee keer
De Storm vertaald. Beide lezingen geven
precies het Hollandse equivalent van het
origineel en toch verschillen ze onderling
enorm. Men kan een vroegere vertaling
verbeteren. Maar het gaat te ver om het
tot iedere prijs anders te willen doen. En
dan is er nog de kwestie van de woord
spelingen. De Vrolijke Vrouwtjes verschij
nen in Engeland zelden ten tonele, omdat
de zin van de meeste grappige zinswendin
gen verloren is gegaan. Men kan daar na
tuurlijk geen wijzigingen in brengen.
Maar in het Nederlands bleek het moge
lijk nieuwe en toch soortgelijke uitdruk
kingen te bezigen, die wel het gewenste
lacheffect sorteerden!"
Een andere moeilijkheid biedt de vorm.
Shakespeare bij voorbeeld gebruikte haast
nooit en met reden vrouwelijk rijm.
Moet men dat navolgen? De inhoud gaat
voor. Die dient men met gelijkwaardige
middelen zien waar te maken. En verder
moet de taal goed „bekken" zoals dat heet.
„Burgersdijk maltraiteerde zijn hele fa
milie door al declamerende zijn werk
kamer op de eerste verdieping op en neer
te lopen, net zo lang tot het resultaat hem
bevredigde. Ik zit altijd hardop te praten
achter mijn schrijfmachine.
Wij zijn intussen tot een ander inzicht
gekomen, dan Dante en Cervantes, die
meenden dat een vertaling in het beste ge
val de achterkant van een gobelin kan zijn.
Moderne dichters als Nijhoff, Roland Holst,
Aafjes en nu ook Bert Voeten leverden in
ons land de bewijzen, dat het vertalen een
kunst is. D. K.
Deze maand begint in Den Haag het
Italiaanse Culturele Instituut zijn werk
zaamheden. Dit instituut is in het leven ge
roepen door het Italiaanse ministerie van
Buitenlandse Zaken, als gevolg van de Ita
liaans-Nederlandse culturele overeenkomst
van December 1951, waarbij in het bijzon
der overwogen werd de oprichting van een
dergelijke instelling, als pendant van het
Nederlands Historisch Instituut te Rome,
dat aldaar reeds bijna vijftig jaar een prij
zenswaardige en nuttige activiteit ontwik
kelt.
Het Instituto Italiano di Cultura heeft
als voornaamste taak de culturele betrek
kingen tussen Italië en Nederland in de
ruimste zin van het woord te verstevigen.
Het zal zich, steeds in nauw contact met
de overheid en de Nederlandse instellin
gen, bezig houden met alles, wat van be
lang kan zijn voor de verbreiding van de
Italiaanse cultuur in Nederland: tentoon
stellingen. muziekuitvoeringen, lezingen,
opera's, films enzovoorts.
Het ICC is gevestigd in Den Haag. maar
zal in het hele land werkzaam zijn. Maan
delijks zal er een bulletin in de Neder
landse taal worden uitgegeven.
De verovering van Mount Everest door W.
H. Murray. Uitgave Het Spectrum, Utrecht,
Antwerpen, verschenen in de Prisma-reeks.
Een overzicht van de diverse beklimmingen
van 's werelds hoogste berg, waarin de lezer
een begrip krijgt van de talloze problemen,
die zich bij een bestijging voordoen. Het
boek werd geschreven in de boeiende stijl
van een goed verteller, die van zijn zaken
wel op de hoogte is. Murray behoorde tot de
expeditie die in 1951 de Everest beklom. Hij
geeft een uitgebreid relaas van alle pogin
gen om de top te bereiken die culmineren
in de zege op de Everest van 29 Mei 1953.
Wie zich voor het onderwerp interesseert zal
het boek in één adem uitlezen. Vooral voor
de jeugd is het een groot avontuur.
EEN VAN DE VREEMDSTE ZEDENAPOSTELEN uit de ne
gentiger jaren was de Amerikaanse Carry Nation, een kortaan
gebonden dikke dame, die jarenlang als een furie door „Gods
own country" raasde om de zonde in het algemeen en het drank
misbruik in het bijzonder uit te roeien. Voor de variatie fulmi
neerde zij ook wel met grote heftigheid tegen indecente dames
kleding, kaartspelen, roken en op de grond spuwen, maar haar
voornaamste woede gold toch de café's en de bars, waartegen zij
een ware vernietigingskruistocht voerde. Haar voornaamste wa
pens in die strijd waren een vlijmscherpe tong en een niet min
der scherpe handbijl, die zij altijd in haar reticule bij zich droeg
en waarmee zij eigenhandig tientallen „saloons" en andere
drankgelegenheden tot splinters geslagen heeft.
HET BEGON ALLEMAAL doordat Carry als meisje van
negentien de verkeerde man getrouwd had, een jonge, knappe
arts, die hopeloos verslaafd was aan de
drank. Carry had hoop dat haar liefde en
toewijding hem genezen zouden, maar in-
plaats daarvan werd het steeds erger en
kort nadat zij een baby gekregen had, stierf
haar man in een hospitaal aan delirium
tremens. Carry was verplicht haar kind
uit te besteden en onderwijzeres te wor
den, maar bad intussen vurig om een betere
man. Na twee jaar maakte zij kennis met
David Nation, een lange, bleke en baardige
man van omstreeks vijftig en toen deze
zich voorstelde als advocaat en godsdienstleraar wist Carry,
dat haar „gebed verhoord was". Zes weken later trouwden zij
en verhuisden naar Richmond in Texas, waar Carry van haar
gespaarde geld een klein eethuisje kocht. Dat had een succes
kunnen worden als zij haar gasten niet uitdrukkelijk het roken
en drinken verboden had.
Inmiddels had zij zich ook een reputatie verworven met haar
gebeden. Eens, na een droogteperiode van weken, beloofde zij
de boeren: „Maak je geen zorgen, ik zal om drie dagen regen
bidden".
De volgende ochtend begon het te regenen een bui van
drie dagen. Carry had ook visioenen. In Maart 1889 zei ze tegen
haar man: „Vannacht komt er een grote brand, maar wij hebben
niets te vrezen God heeft het mij gezegd!"
Diezelfde avond woedde er een hevige brand in de zakenwijk.
De houten pakhuizen brandden als fakkels en de wind stuwde
de vlammen recht op het eethuis der Nations af. Maar Carry
was niet te bewegen om te vluchten. Op het laatste moment ver
anderde de wind van richting en het vuur trok voorbij. De
volgende ochtend was Carry's zaak het enige intact gebleven
gebouw temidden der verkoolde ruïnes.
EEN JAAR LATER verhuisde het echtpaar naar Medicine
Lodge in Kansas, een der weinige toen „drooggelegde" staten.
Maar Carry ontdekte al spoedig dat er tal van verkapte kroegen
waren, waar de whisky rijkelijk vloeide. Toen een beroep
op de autoriteiten geen resultaat had, besloot zij zelf in te grij
pen door te gaan „posten" voor een der beruchtste „saloons".
Acht uur per dag wandeldie zij voor die clandestiene bar heen
en weer, luidop biddend, dat God „dit hol der verdoemenis met
zijn bliksem der wrake zou treffen". En ofschoon dit gebed on
verhoord bleef, werkte haar aanwezigheid zo irriterend op de
stamgasten, dat zij elders hun dorst gingen lessen. Twee maan
den na het begin van Carry's campagne moest het café zijn
deuren sluiten: de zaak was totaal verlopen!
Haar tweede succes boekte zij in Kiowa, een losbandig plezier-
stadje aan de grens van Texas en Oklahoma. Daar wandelde zij
een café aan de Hoofdstraat binnen, griste de ballen van het
„pooF'-biljart en begon de flessen achter het buffet te bekoge
len. De eerste bal velde de barman, de vijftien anderen verniel
den een groot deel van de inventaris. Toen haar munitie op was,
verdween Carry even snel als zij gekomen was. Blakend van
strijdlust drong zij diezelfde dag nog twee andere saloons bin
nen, waar zij net zo'n vrolijke keuken ontketende zonder dat
iemand haar een strobreed in de weg legde.
Terug in Medicine Lodge, ontwierp zij direct grootse plannen
voor een landelijke café-razzia en maakte er ruzie over met haar
echtgenoot, die een groot schandaal vreesde. Toen zij voet bij
stuk hield, vroeg hij haar cynisch, waarom zij niet een bijl zou
gebruiken, om alle saloons kort en klein te slaan. „En dat", ant
woordde Carry, „is het eerste verstandige woord, dat ik je ooit
heb horen zeggen".
Van die dag af trok zij met een bijl op het oorlogspad, reisde
heel Kansas af en richtte overal ravage en
ontsteltenis aan in de drankwinkels en
bierhuizen. Al spoedig opereerde zij ook in
andere staten en in 1900 had zij zich zo'n
reputatie verworven, dat een New Yorkse
geheelonthoudersbond haar een contract
voor een lezingencyclus langs de Oostkust
van de V.S. gaf. Op die tournée maakte
Carry haar eigen reclame door een dag
voor haar lezing een of andere drankge
legenheid in spaanders te slaan. En hoe
wel zij ettelijke malen gearresteerd en
beboet werd, ging zij onverdroten door met haar vernietigings
offensief.
EEN VAN HAAR BIOGRAFEN, Alan Gould, vertelt, hoe zij
eens op een salonboot naar Coney Island een lezing hield, waar
in zij alle alcoholisten, sigarenrokers en pretmakers met hel en
verdoemenis bedreigde, totdat een man uit haar gehoor uitriep:
„Je bent gek". Razend van woede trok Carry haar strijdbijl,
sprong van het podium af en joeg haar bespotter twee keer
het scheepsdek rond, totdat deze zich in een tabakswinkeltje in
veiligheid wist te brengen. Toen Carry hoorde, dat hij de pach
ter van het winkeltje was, keerde zij terug en sloeg met haar
bijl de pui in. Op Coney Island werd zij gearresteerd door een
forse politieman, die al zijn kracht moest gebruiken, om haar de
boevenwagen in te duwen. „Kijk eens in de spiegel, jij opge
zwollen rumzuiper", schreeuwde Carry hem toe, „jij zult het
niet lang meer maken". Zes weken later kreeg dezelfde agent
een dodelijke hartaanval.
Inmiddels was Carry's roem zo groot geworden, dat café
eigenaars van Boston tot San Francisco haar overlaadden met
verzoeken, om ook hun zaken „voor de bijl" te nemen, want de
schade die zij toebracht, werd meer dan gecompenseerd door de
grote toeloop van nieuwsgierigen in de door haar „bezochte"
etablissementen. Tenslotte echter verloor het Amerikaanse pu
bliek zijn belangstelling in Carry's heldendaden, maar zonder
twijfel heeft zij de zaak der drankbestrijding in Amerika on
schatbare diensten bewezen en is het mede aan haar te danken,
dat de prohibitiegedachte baan gebroken heeft. Zij heeft veel
geld verdiend met haar lezingen, maar was bijna altijd platzak.
Wat zij overhield stak zij in haar afschafferskrant „The Ilatchet"
(De Bijl) of in haar tehuis voor vrouwen van alcoholisten in
Kansas City, terwijl zij uit haar eigen middelen jarenlang ver
scheidene arme gezinnen in Medicine Lodge onderhield.
VERGETEN EN VERLATEN, zelfs door haar echtgenoot
David Nation, stierf Carry-met-de-bijl in 1911 op 65-jarige
leeftijd in haar landhuisje in Arkansas, overtuigd dat de natio
nale drooglegging niet ver meer was. Haar roemruchte handbill
is later voor een enorme som aangekocht door een van Amen-
ka's rijkste bierbaronnenH. C.
Het rad van de tijd draait snel waar
om zouden wij er omheen draaien?
Het lijkt wel eens langzaam te gaan, wan
neer men op een chèque, op een bus of op
een joffer wacht, maar zodra de chèque
geïnd, de bus gearriveerd of de joffer be
groet is, herneemt het zijn oude vaart. Het
geld van de chèque is onbegrijpelijk snel in
vreemde beurzen verdwenen, de bus be
reikt als de mensen gepast betalen
weldra haar bestemming en plaisir d'amour
ne dure óók maar qu'un moment. Zo ver
effent de tijd zijn rekening weer: wanneer
hij langzaam gaat worden wij ongeduldig
en winden wij ons op, met het gevolg, dat
wij daarna weer zoveel te sneller aflopen.
Daarom is het goed zich bij zo'n jaar
wisseling eens helemaal te ontspannen
niet zoals men dat in de stoel van de tand
arts op diens verzoek doet, want dat is
alleen maar inspanning men gaat er
voor zitten om te zien hoe snel de tijd
gaat, wanneer men er zelf niets aan doei.
Dat wordt de mens overigens niet ge
makkelijk gemaakt. Het zo bekende acht-
slaan op de tijd is op zichzelf geen ver
moeiende bezigheid. Men heeft er wel voor
gezorgd, dat oliebollen tijdig hun beslag
hebben gekregen en dat er een of ander
scharlaken rood of kuikengeel vocht in de
glazen staat. En daar tussendoor nu en dan
maar eens acht slaan op de pendule, wan
neer deze acht slaat, acht-en-half slaat,
negen slaat, enzovoort slaat.
Maar er is nog iets anders. Wij kunnen
nu wel een appelflapje ter hand nemen en
een lepel advocaat naar de lippen brengen,
maar er wordt van ons verondersteld, dat
wij daarbij óók nog „omzien naar 'tgeen
achter ons ligt." Onze tekenares heeft hier
bij uit eigen aanschouwing een beeld ge
geven van deze jaarlijks terugkerende
moeilijkheid. Het wordt gelukkig maar een
keer in het jaar van ons gevergd, want de
mens is er in het algemeen niet op ge
bouwd: hij heeft zijn gelaat aan de voor
kant van zijn hoofd gekregen om vooruit
te kunnen zien. Er wordt dan ook nimmer
zoveel poedersuiker op zwarte pakken ge
morst als tegen de jaarwisseling, alleen
omdat men zijn hoofd er niet goed bij kan
houden.
Hoeveel ongemakken zo'n terugblik ook
met zich mee moge brengen, zij kan leer
zaam zijn. Het eerste dat opvalt, is dat de
geschiedenis zich op de viering van enkele
nationale feestdagen na (en die nog niet
eens allemaal) niet herhaalt. Van een
kwestie tussen Groningen en Haren over
een circus is nooit eerder sprake geweest,
evenmin als van een kwestie tussen Presi
dent Auriol en generaal Juin. Er zijn nooit
eerder dan dit jaar moeilijkheden geweest
tussen generaal Bambang Sugeng en
minister Kusumasumantri en tussen Am
sterdam en minister Beel. Neen, de geschie
denis repeteert zichzelf niet was 't maar
waar, horen wij een scholier verzuchten,
dan hoefde ik de geschiedenis niet te repe
teren.
Maar is er al niet eens eerder zo'n kerel
geweest, die kortere rokken ging ontwer
pen, zo vraagt een huisvrouw. Neen me
vrouw,, niet zoals de heer Dior. Die kortere
rokken zijn maar een détail in een geheel
nieuwe stijl, welke wij dezer dagen nog
hoorden omschrijven als „lagere taille en
voor de rest alles vierkant". Heeft men ooit
zoiets eerder gehoord of gezien? Was er
nooit eerder een complot tegen de staat in
Ferzië? Ongetwijfeld maar nooit een, die zo
duidelijk en binnen zulk een korte tijd de
waarheid bewees van de oud-vaderlandse
spreuk: wie een kuil graaft voor een ander
moet op de blaren zitten.
Op gevaar af een stijve nek te krijgen
willen wij de terugblik nog een ogenblik
volhouden om te constateren dat het dit
Jaar, afgezien van de lintjesregen, tamelijk
droog weer is gebleven.
te knuffelen, waarbij de tranen, die over altijd nog enkele bij zijn, waar wij nog
haar wangen rolden, automatisch op de nooit iets hebben gekocht,
onze werden overgebracht. Nu is dat ge- Wij wagen ons niet aan een Nieuwjaars-
lukkig anders en gaan wij na de klokslag boodschap. Wij weten niet wat wij van
vastberaden op deze drie tantes af. Waar- 1954 hebben te wachten, omdat 1954 niet
mee slechts gezegd wil zijn dat de geschie
denis zich ook in dit opzicht niet herhaalt.
Zo komt er weer vaart in ons bestaan:
geanimeerd door Nieuwjaarsboodschappen,
goede voornemens en zakagenda's, abon
neren wij ons weer op schriftelijke cursus
sen en beginnen wij onze uitgaven weer
precies te noteren. Wij lezen de vele p.f.-
advertenties van zaken, die ons toch maar
weer hartelijk gelukwensen, hoewel er
weet wat het van ons heeft te wachten. Het
kan vriezen en het kan niet dooien, want
daar zou het eerst voor moeten gaan vrie
zen. Verder laat het zich aanzien, dat de
dagen steeds langer zullen zijn en de huren
hoger. Totdat de dagen weef korter zullen
worden, maar dat wil niet zeggen, dat de
huren ook weer lager zullen worden. Laat
men daar vooral niet te veel op rekenen.
KO BRUGB1ER
ET bij Herbert Jenkins te Londen ver- hij zich toen een slechte naam gemaakt in
Engeland door voor de Duitse radio te
spreken. Er werd enige tijd lang over hem
gesproken, alsof hij een soortgenoot van
schrijver, P. G. Wodehouse, zelf. „English Lord Haw-Haw was, maar later bleek dat
literature's performing flea" heeft Sean deze indruk alleen in een totale-oorlogs-
O'Casey hem genoemd en hy antwoordt stemming gevestigd had kunnen worden:
daar in zijn beste traditie op: „Nu ik er de praatjes van Wodehouse bevatten niets
over nadenk, geloof ik dat hij dat als een dan grapjes over het interneringskamp
compliment heeft bedoeld, want al de ge- leven. Volgens luchtmaarschalk Boyd was
dresseerde vlooien, die ik ontmoet heb, het een wonder dat de Duitsers ze toege-
hebben indruk op mij gemaakt met de laten hadden. Wat Wodehouse nu eigenlijk
degelijkheid van hun talent en met dat precies gezegd heeft, blijkt ook in dit boek
ondefinieerbare element
dat het ware lid van een
troep spelers kenmerkt".
De vertaling van deze
zin is nogal ongelukkig
niet, maar wij hebben
er ook nog het woord
voor van George Orwell,
die de praatjes gelezen
had, dat hij onmogelijk
uitgevallen, maar Wodehouses typische als een verrader beschouwd kan worden,
teksten laten zich ook haast nooit in het Er wordt verder, waarschijnlijk met enig
Nederlands inlijven en in vertaling zijn recht, aangevoerd dat in de tijd, toen hij
z'n romans dan ook vol van gewilde onzin, geïnterneerd werd, de Engelse stemming
Engelse originelen hebben natuurlijk niet over de oorlog in vinnigheid niet te ver
meer inhoud, maar zijn op een beDaalde gelijken was met die van na de Battle of
manier toch aanvaardbaar, dank zij ^7ode- Britain, en dat hij, toch al niet begaafd
houses behandeling van een uitsluitend- met een fijne gevoeligheid voor ontwikke-
Engelse spreektaal, waarin de „understate
ments" de „overstatements" in evenwicht
lingen in het politieke klimaat, in het in
terneringskamp helemaal niet vermoed
houden en waarin dientengevolge bijna heeft dat er iets veranderd zou zijn.
ieder woord zichzelf voor de gek houdt.
Het kan onuitstaanbaar vervelend zijn maar
Wodehouse lucht nog een speciale grief
tegen een interviewer, tegen wie hij gezegd
vaak is het daar te grappig voor en ook te had, dat hij het moeilijk vond om oorlogs
vlug en te weinig pretentieus.
zuchtig te zijn in een kamp „een aardig-
Dat turen in het verleden heeft het ge
vaar, clat men zich tóch weer gaat op
winden, doordat men ineens een oude koe
in een sloot aantreft. En dat maakt, zoals
wij reeds aantoonden, een objectieve be
oordeling van de tijdssnelheid onmogelijk.
Verder heeft het natuurlijk helemaal geen
zm om te klagen dat wij zo snel leven,
wanneer wij kort te voren door middel van
een spelletje patience of liegen hebben ge
probeerd „de tijd wat te korten."
En dan komt ineens het nieuwjaar vol
hartelijk lawaai. Wij herinneren ons nog de
eerste Oudejaarsavond, die wij mochten
uitzitten. Wij waren de enigen in de fami
liekring, die nog klaarwakker rond zaten
te kijken» toen de wijzers van de klok
plechtig loodrecht omhoog gingen staan en
het mechaniek zachtjes begon te sudderen
voor de slag. Terwijl van buiten de gelui
den van jachtgeweren en gillende keuken
meiden tot ons doordrongen, kwamen er
vastberaden drie grote tantes op ons af die
ons zonder opgaaf van redenen begonnen
Met de persoonlijke brieven van deze heidje waarmee ik het gevoel van hulpe-
dit boek heeft verzorgd, is het anders ge- de vorm van deze opmerking was: „Ik
steld. Hier geen Mr Mulliner, geen Lord heb m'j nooit oorlogszuchtig kunnen voe-
lievend was en dat de afloop van de oorlog
hem onverschillig liet.
Ickenham, geen Jeves, geen Psmith, len"> zei de heer Wodehouse. „Juist als ik
geen Aunt Agatha: in plaats daarvan mede- miJ oorlogszuchtig ga voelen over het een
delingen over de bedragen, die de Saturday of andere land, ontmoet ik een aardige
Evening Post voor romans geeft, over film- vent' die er vandaan komt en verlies ik
sterren, die komen dineren in de tijd dat mijn oorlogszuchtigheid". Uit deze verkla-
de auteur in Hollywood woont, over de uit- is^oen afgeleid, dat hij onvaderlands-
slagen van kostschool-voetbalwedstrijden
en over de beste manier om lege verhaal
tjes zo effectief mogelijk te presenteren.
Wodehouse zegt zelf in zijn nawoord, dat /"ONDERTUSSEN is er geen twijfel aan,
tn 7" ?ueVen df ,inr dat het temperament van P. G. Wode-
v i gehouden, dat hij een lelijk house niet van een soort is, dat in een
S 'S."a„n achtergebleven geestelijke totale oorlog tot zijn recht komt. Het wordt
"J"" v'a 71'n persoonlijke manier geïllustreerd door de laatste vijftig pagina's
u't te drukken, dat haast van dit. boek, waarin hij een beschrijving
als een t C even 7,0 p at ls van het kampleven geeft in de trant, waar-
n in hij zijn romans heeft geschreven. Dat is
In de tweede helft van het boek gaat soms wel weer grappig en er is ook weinig
het iets beter: de vrolijke voorspoedige reden om het leven in een dergelijk kamp
jaren zijn dan voorbij, want in 1940 werd zwaar op te vatten, maar de futiliteit wordt
Wodehouse door de Duitsers uit zijn huis daarbij hinderlijk opvallend. Men kan er
in Le Touquct weggehaald en geïnterneerd, bovendien niet goed aan wennen dat er
Zoals men zich misschien herinnert, heeft nu een levend mens aan het andere eind
Wij hebben in de afgelopen weken ge
regeld geluisterd naar de reportages van de
zittingen van het Franse parlement in het
kasteel van Versailles ter verkiezing van de
nieuwe president van de Vierde Republiek.
De ooggetuigeverslagen, beter nog: de
directe fragmenten van de verkiezings
ceremonie als uitroepen, toejuichingen,
uitingen van misnoegen, kortom dat hele
levende en levendige geroezemoes dat on
afscheidelijk verbonden is aan de hoog
tijden van het staatkundig werk, kreeg
sfeer én gestalte door dat kleine wonder
der techniek dat microfoon heet en dat ons
in staat stelt ook in de stilte van enze
kamer de evenementen dezer wereld te
volgen.
Toch moet men ook op dit punt niet al te
overijld in geestdrift geraken, zoals oru
alras bleek. Tijdens een van de uitzendin
gen konden wij vernemen, hoe de heer
Laniel naar de stembus schreed, luide toe
gejuicht door zijn geestverwanten. Een tel
later niet minder welgemeend uitgejouwd
door zijn politieke tegenspelers overigens.
Later op de dag werd dezelfde reportage
via de magnetofoon, dat wonderding dat de
tijd doet stilstaan, herhaald. Mét gejuich,
maar zonder gefluit: dat was door de voor
zichtige lieden in de studio maar liever uit
geveegd.
Met Robert Escarpit, een der cursiefjes
schrijvers van het Franse dagblad „Le
monde" kan men zich afvragen wat hier
voor de beweegreden is geweest. Respect
voor de candidaat? Eerbied voor de waar
digheid van deze republikeinse traditie?
Waarschijnlijk veel meer een kwestie van
gewoonte: Voor het omroeppersoneel is het
veiliger de scherpe kantjes van de pro-
grammastof te vijlen. Men kan nooit weten
hoe de publiekelijk gesmade eens, in hoog
heid gezeteld, zich het uur zal herinneren
waarop hij via de verzamelde kilowatten
van het nationale zenderpark ten overstaan
van zijn onderzaten werd uitgefloten.
Robert Escarpit vertelt voorts hoe hij
eens een vraaggesprek
Voor de
microfoon
onderging voor de
microfoon van een
zender in een overzees
gebied van de Franse
Unie. „Kan ik alles
zeggen wat ik op het
hart heb?", vroeg hij.
„Gaat u gerust uw gang: het gaat toch eerst
op de band!", luidde het (naïeve) antwoord.
Er is reden om deze werkwijze, welke
wel niet een exclusiviteit van de Franse
omroep zal zijn, met weinig geestdrift te
signaleren. En niet alleen omdat de luis
teraar dan heel wat aantrekkelijke en
levendige klankbeelden onthouden worden.
In die methode schuilt namelijk het ge
vaar van vervalsing der geschiedenis, in
zonderheid van de actuele geschiedenis.
En daar de radio een massa-communica
tie- en beïnvloedingsmiddel bij uitstek is,
zijn de gevolgen daarvan niet te overzien.
Men zal ons tegenwerpen dat de wereld de
resultaten daarvan in het jongste verleden
reeds heeft aanschouwd. Dat is juist, maar
in de dictatoriaal geregeerde landen is die
methode een onafwendbaar gevolg van het
daar vigerende regeringssysteem. Maar
welk een kwade weg gaan wij op indien dit
ook de praktijk wordt in de democratieën.
J. H. B.
van het Wodehouse-toontie staat, in plaats
van de papieren heren Wooster of Mul
liner.
Na deze beschrijving komt nog het na
woord, waaruit al enige uitspraken ver
meld zijn, cn dan zijn wij door het boek
heen. Wie bij de naam P. G. Wodehouse
een althans beminnelijke associatie wenst,
doet beter met een van de vijftig romans
en verhalenbundels te lezen, waarvan de
titels op een schutblad worden opgesomd.
De enige die dat niet liever doet, zal mis
schien de heer W. Townend zijn, aan wie
deze brieven geadresseerd waren. Hij heeft
de tekst van tussenschriften voorzien,
waarin hij een ontroerende bewondering
voor de kwaliteiten van zijn mede-auteur
toont („Plum" zegt hij steeds, dat is de
afkorting van Pelham, die door vertrouw
den gebruikt wordt). Van tijd tot tijd legt
hij hem een manuscript voor, dat hij niet
in model kan krijgen: „Alweer zag Plum
dadelijk waar het op aan kwam" en
dan ziin wij weer een verhaal voor de
Saturday Evening Post rijker. Als hij
precies vertelde wat Plums instructies ge
weest waren, zou het nog iets zijn: maar
het blijft bij de vaagste aanwijzingen en
men kan zich moeilijk voorstellen in welke
essentiële bijzonderheden de correspon
dentie van de heren Wodehouse en
Townend verschild heeft van die tusse»
enige grote zakenman met een collega va*
kleiner formaat. s-