De Bloemenprinses Franse paragraaf Grote expositie van vijftig vervalste meesterwerken We maken een boerderij Een ochtend Elke Zaterdag acht pagina's bij al/e edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant CONCERT TER HERDENKING YAN DE WATERSNOOD Volgende maand in Parijs Ter herdenking van Sam Goudsmit Kopje van Titiaan Bekende organisten naar Kerkrade Het Requiem van de Zeeuw Gerard von Brueken Fock PREFECT ALS KUNSTVERZAMELAAR Er was eens een prinses, die zoveel van bloemen hield, dat ze eigenlijk al leen maar leefde als de bloemen bloei den en de bomen groen waren. Omdat ze nu eenmaal in een land woonde, waar het én zomer én winter was, bleef ze de helft van het jaar binnen zitten. De andere helft sprong en danste ze door de tuin en was ze bezig met haar bloemen. Je hebt nog nooit zoveel kleu ren gezien als er in de tuin van de prin ses bij elkaar waren. „Flora is zelf de mooiste bloem", zei haar vader, de ko ning altijd, als hij haar zo zag dansen. Maar in de herfst was dat afgelopen. Flora werd heel-stil en bleek. Hoe meer bloemen in de paleistuin verdwenen, hoe treuriger ze werd. Op het laatst, als ook de herfstbloemen waren uitgebloeid, zei ze niets meer en lag ze maar op haar bed met de gouden hemel naar de kale bomen en de dorre struiken en planten te kijken. Niets kon haar meer aan het lachen maken. Ze at en dronk haast niet meer en zei geen woord. Ieder jaar werd dat erger en de koning en de koningin begonnen ongerust te worden over Flora. „Stel je voor dat ze eens niet kan wachten tot het lente wordt", zeiden ze. „Stel je voor dat ze zó erg ziek wordt, dat de eerste bloemen haar niet meer beter kunnen maken? Wat dan?" Het leek er dit jaar ook echt wel op, dat Fiora het voorjaar niet zou halen. Ze kwam helemaal niet meer van haar bed met de gouden hemel af. De hele dag lag ze met haar ogen dicht en al leen 's morgens, als de gordijnen open gingen, keek ze heel even door een kiertje of er al iets van voorjaar te zien was in de tuin. Ze deed haar ogen meteen weer dicht, want wat zou er te zien zijn in zo'n kale wintertuin, al ligt die dan ook achter het paleis? Kale zwarte bomen, dorre takken en bladeren en stro en turf molm, waaronder de tulpen en rozen diep in de grond lagen te slapen. Een treurig gezicht. Toen de prinses helemaal niets meer at en dronk en helemaal niets meer zej, liet de koning zijn dokters komen. Ze kwamen in een kring om haar bed staan en keken naar de bleke bedroefde prin ses. Drankjes en pillen zouden toch niet geven, want de prinses hield haar mond stijf dicht. Daarom bedachten de dok ters een plan. Ze haalden alle kassen van het hele land leeg. Alle tulpen, seringen, rozen en narcissen werden naar de paleistuin gebracht en daar langs de paden neer gezet. Toen de prinses 's morgens haar ogen op een kiertje opendeed en naar buiten keek, stonden de dokters naast haar bed om te kijken wat Flora zou zeggen. Maar ze deed haar ogen dade lijk wjjer dicht en schudde van nee. „Kijk toch eens", riepen de dokters, „do hele tuin staat vol b'oemen. Het wordt voorjaar". „Ze zijn heel mooi", fluisterde Flora, „maar ze moeten door de zon geroepen worden. Eerst een groen puntje, dan een stengel, dan blaadjes en een knop en dan pas. als de zon het wil een bloem. Dan is het voorjaar". Wat de dokters verder ook deden of zeiden. Flora hield haar mond en at en dronk niet. De b'oemen uit de tuin werdén wegge haald, want het gaf toch niets. De koning had wel een hele zak goud willen geven, als hij iets bedenken kon om Flora beter te maken. Toen hij alle wijzen van zijn land om raad had ge vraagd trok hij er zelf op uit in zijn hermelijnen mantel. Bij ieder huis belde hij aan en vroeg of de mensen er niets op wisten. Eerst ging hij naar de grote deftige huizen in de stad, toen de men sen daar niets wisten naar de winkels en kleinere huizen, daarna naar de grote boerderijen en tenslotte liep hij ieder landweggetje af om ook bij de armste mensen om raad te vragen. Zijn schoe nen met de gouden gespen waren er al versleten van. Op een morgen liep hij weer eens op zo'n weggetje. Aan het einde daarvan lag een klein boerenhuisje en in het tuintje daarvoor zag hij een meisje. Hij keek eens wat ze daar deed. Ze lag op haar knieën op de koude grond en keek naar iets in het gras. Ze lachte en was zo bezig met wat ze zag, dat ze niet eens merkte dat de koning achter haar stond. Ze schrok, toen ze hem opeens een schreeuw van blijdschap hoorde geven. „Wat is dat?" riep hij. „Is dat een echte bloem, die zomaar vanzelf, omdat de zon het wil, uit de grond is gekomen?" Het meisje knikte. „Het is een sneeuwklokje", zei ze. „Het hoort van mij. Het is het eerste van het jaar". De koning had nog nooit een sneeuw klokje gezien, want hij had wel alle grote gekleurde bloemen uit vreemde landen in zijn tuin laten zetten, maar aan zo'n wit sneeuwklokje had nog nooit iemand gedacht. Toen het kleine meisje van de zieke prinses hoorde groef ze met haar handen alle sneeuwklokjesbolletjes uit die ze in de tuin kon vinden. De koning en zij droegen ze samen heel voorzichtig naar het paleis. Zelfs de tuinman mocht haar niet helpen. Ze pootte de bolletjes vlak voor het raam van de prinses, die ene met het klokje er al aan, zette ze hele maal voorop. Toen ze klaar was tikte ze tegen de ruit, waarachter Flora met haar ogen dicht onder de gouden hemel lag. „Hoogheid, hoogheid", riep het kleine meisje, „u verslaapt het hele voorjaar. Kijk toch eens naar buiten". De prinses geloofde er niets van, maar ze deed toch even haar ogen open. De tuin was nog net als altijd in Januari. Kale zwarte bomen, dorre takken en bladeren en een grauwe grijze lucht daarboven. Maar wat was dat, vlak on- dar haar raam? Een groen puntje hier, een stengeltje daar, een blaadje, een knopje en warempel ook een bloempje. Het duurde maar vijf minuten voor de prinses naast het kleine meisje op haar knieën lag, zomaar op de koude grond. Hand in hand dansten ze even later langs de paden, want dat ene kleine klokje maakte Flora net zo blij als een hele tuin vol bloemen, nu ze wist dat het voorjaar in aantocht was en de zon de bloemen begon te roepen. Vanmorgen vroeg - hè wat was dat? Ik wreef mijn ogen uit, de stad leek niets meer op een stad, want nergens was geluid. Geen auto hoorde ik, niet één, geen paard, geen kar, geen fiets. En mensen? Weg was iedereen. Ik hoorde althans niets. Ik sprong uit bed en keek uit 't raam. Wat was er aan de hand? Wie had dat wonder daar gedaan? Ik keek in sprookjesland. Op straatwaar anders bomen staan, stond nu een reuzenstoet. Ze hadden witte mantels aan en wit was ook hun hoed. Die brievenbus ginds op de hoek - wie kijkt daar anders naar? - droeg nu een witte omslagdoek en een baret zowaar. Het schillenpaard stond op de brug, - hé paard, wat trek je slecht - het kon niet voort, het kon niet terug. Droomde ik nu? Was het echt? Wat jij vast al begrepen had, ontdekte ik nu pas: dat sprookjesland was onze stad, waar sneeuw gevallen was. MIES BOUHUYS Ais de haan gekraaid heeft, reppen de kippen zich uit het nachthok naar buiten. Zaag ze maar netjes uit, schilder ze in de aangewezen kleuren en vernis ze. Je kunt wel meer dan een kip maken van deze voorbeelden. 1 rood, 2 wit, 3 groen, 4 donker bruin of zwart, 5 licht bruin, 6 blauw. Weet wat hier staat 'C ■xxmxrtrr. ^VTnoOOUOOOOCXXJOOf*» KTr»>X)COOOOCOOOOOCOOOOOr><XX*JOOC»OOOOOOOOOCXXXX)COtJUUIj XrarxXOOOOOCKIOCOOOOOCXDOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOaOCXMOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOfXXIOflOOOOOOOCr. PARIJS, JANUARI, Een koude, lichtblauwe Zondag. In de Jardin du Luxembourg spelen enige gepensionneer- den croquet. Het moet een andere varië teit van het spel zijn dan die wij in Hol land kennen van zachte gazons op zomer avonden. Wij speelden onze bal (waar een geel, blauw of groen gootje rond omheen liep) met fijne tikken door de poortjes, en zorgden dat hij niet ongunstig kwam te lig gen voor de volgende slag; hier daarente gen wordt hij met een vinnige klaip een meter langs het dichtstbijzijnde poortje ge jaagd. Misschien is het niet de bedoeling dat hij er doorheen gaat; in ieder geval is de harde droge baan afgezet met balken ter bescherming van de passanten, wat wel nodig zou zijn als er niet altijd een toeschouwer binnen de baan stond die de bal onder ziin voetzool stopt. Na iedere slag beschouwen de spelers langdurig de gewijzigde situatie; het is geen spel dat de voorbijganger tot stilhouden noodt, van daar dat de regels hier nog niet uiteen gezet kunnen worden. De kou is nat en hard, men voelt zich zoals Indiërs Westerlingen zien: bleek met rode vlekken. Aan de lage kade langs de overkant van de Seine ligt een clochard, een onbehuisde zwerver; op de grond tus sen de bomenrij, met om hem heen volge propte jute zakken en twee kinderwagens. Hij ligt op zijn zij, en steunt zijn hoofd op een elleboog, zoals de jongste kinderen vooraan op sommige familiefoto's. Vóór hem aan de waterrand staan de vissers bewegingloos met hun hengels, als een garde. Men doet beter met een café op te zoe ken, maar wij kiezen er een uil waar geen vitrine om het terras gebouwd is, en ko men dus binnen terecht. In alle of bijna alle Franse café's staan korte stugge twee persoons banken, met rood kunstleer be kleed, sommige tegen de muur en andere met de ruggen tegen elkaar. Aan de andere kant van hef tafeltje staan dan twee ge wone caféstcelen, maar als men slechts twee plaatsen te vullen heeft worden het altijd die van de bank: het zou natuur lijk dwaas zijn om op harde stoeltjes te zitten en naar een rode bank te kijken. Niettemin heeft de ondervinding allang ge leerd dat de zitting en de rugleuning van deze banken altijd zo slijf mogelijk bol staan: men kan er niet op uitzakken, wat misschien een goed ding is, maar men kan ook niet rechtop zitten, zolang men ten minste de rug niet onafgebroken hol houdt, wat niet te vergen is. Zoals de dame, diie haar appartement wilde verhuren, tegen ons zei nadat zij de on toeschietelijke Louis XIII modellen had laten zien: „Ame rikaanse stoelen, die heb ik hier niet"; en de Nederlander die al een jaar of wat in Parijs gewoond had antwoordde daar dan op: „Dat is.maar goed ook, daar word je te moe in". Achteroverleunen doen wij dus niet, wij zitten er "puntig bij, en staren naar de ver keerde kant van de half-cirkelvormige bar: de kant waar de kassa, de vernikkelde kookketels en de balk met suikerklontjes staan; wij steunen beiden de kin met de elleboog, en stulpen met piivk en ring vinger onze onderlippen naar buiten. Wij worden geflankeerd door twee roerloze vrouwen: links een zeer oude. verschrom- peldie, met c.e armen kleintjes over elkaar geslagen en een ontwijkende blik in de ogen, rechts een jongere, die nog actief zou kunnen zijn, maar die in gedachten de iijn van haar leven door ziet lopen zon der dat die mogelijkheid verwezenlijkt wordt. Tenslotte praten wij toch, daar is zo'n stijve bank ook eigenlijk voor. Wij spreken over de merkwaardigheid dat Franse avondbladen op de volgende dag gedateerd zijn: Maandagmiddag cm drie uur koopt men Le Monde van Dinsdag. Het Franse avondblad is een vervroegd ochtendblad, zoals men kan zeggen dat het Nederlandse ochtendblad een vervroegd avondblad is. Verheugend genoeg blijkt dit te verklaren uit het verschil tussen een Katholiek en een Protestants geïnspireerde samenleving: wanneer de weriten van belang zijn, moet men aan het begin van de dag weten hoe de zaken staan, wanneer het om het geloof gaat, is het 's avonds nog vi oeg genoeg om zich op de hoogte te stellen de ge beurtenissen kunnen toch niets wezenlijk veranderd hebben. Deze verklaring om zichtig toepassen, naar smaak historie toe voegen, maar waar is het zeker: zulke dingen zijn altijd waar, ^en wii lopen dan ook verfrist naar huis. Ter herdenking van de dezer dagen over- leden schrijver Samuel Goudsmit hebben enige vrienden en collega's een bijeenkomst op Maandag 1 Februari in De Poort van Cleve te Amsterdam belegd. Er zal worden gelezen uit nagelaten werk. o 30 JANUARI 1954 Om de lezer dan maar direct uit de (bange) droom te helpen: hier in het staf kwartier van de Franse politie wordt in derdaad de laatste hand gelegd aan de voorbereiding van een expositie, die vol gende maand in Parijs gehouden wordt en die uit vijftig der beroemdste verval singen van meesterwerken (de buit van twintig jaar detective-activiteit) zal wor den samengesteld. Eigenlijk hadden al deze doeken, na hun ontmaskering, vernietigd moeten wor den. Maar_inspecteur Ismard, een merk waardige mengfiguur van kunstenaar en politieman, is bijzonder blij dat dit niet is gebeurd. Hij hoopt zelfs, dat de tentoon stelling zoveel succes zal hebben, dat hij daarna eindelijk zijn langgekoesterde ver langen van een imjsfeum van vervalsingen tot uitvoering zal kunnen brengen.- Terwijl het al een hele toer is de han delswaarde van een echt kunstwerk vast te stellen, is het natuurlijk nog veel ris kanter de prijs van een vervalsing te be palen. Hoeveel deze collectie nu wel waard is? „Wat een gek ervoor geven wil", luidt het antwoord. Maar iemand, die niet aan kunstsno bisme lijdt, zou als hij voor zichzelf eerlijk is toch eigenlijk met evenveel plezier naar zo'n pseudo-Watteau als naar een authentiek schilderij van die meester moeten kunnen kijken, zo oordeelt de in specteur, die dus wel van een ruime op vatting blijk geeft. Trouwens, duizenden mensen hebben zich ontroerd en zelfs aan gegrepen getoond, toen verscheidene van deze doeken de wanden van tentoonstel lingszalen en musea sierden. En nu zou zo'n schilderij dan plotseling geen stuiver meet waard weze cn van alle ontroeringskracht zijn ontbloot? Er is over dat probleem natuurlijk-wel een stoere boom op te zetten en uw dienaar heeft met inspecteur Ismard dan ook een middag met dat onderwerp zoekgebracht. We zullen de kwestie hier intussen maar laten rusten na alle polemieken die in Hol land over de Vermeer-falsificaties van Van Meegeren zijn gevoerd. Helaas is deze meester onder de meester-oplichters, die met zijn vervalsingen meer dan vijf mil- lioen gulden moet hebben verdiend, op deze expositie niet vertegenwoordigd. Wel is er een sprekend-gelijkende Goya- imitatie, waarmee ook al heel wat experts om de tuin zijn geleid, vooral omdat dit portret op een doek is geschilderd, dat uit de tijd van de Spaanse meester dateerde. Verder is er een namaak-Cézanne, waar voor Goring, die tal van Franse musea en kunstverzamelingen heeft afgestroopt, in de oorlog twintigduizend gulden had neer gelegd, in de veronderstelling dat hij 'een bijzonder koopje deed. Toch is dat doek in werkelijkheid echt afkomstig van iemand met een naam, die ook duizenden guldens waard is. Het werd namelijk geschilderd door een onwettige kleindochter van Fan- tin-Latour, te weten Zizi Latour, die het geërfde talent van haar grootvader op haar eigen wijze beheerde door zich in het vervalsen van werken van Utrillo, Picasso, Renoir en andere grootmeesters te speci aliseren. Men weet nu wel algemeen, dat ook kunstkenners zich vergalopperen kunnen. En daarom wordt er bij twijfelgevallen niet alleen een expertise ingesteld, maar nog meer waarde gehecht aan de resul taten van een wetenschappelijk onder zoek door middel van verf-analyse en bestraling met ultra-rood, ultra-violet en X-licht. Hoewel het talrijke keren is ge beurd, dat gegalonneerde kunstkenners voor het (schilders)lapje werden gehouden, komt er door zo'n wetenschappelijk onder zoek toch ook nog wel eens een aangename verrassing aan het licht. Zo kocht iemand onlangs op een Parijse vlooienmarkt voor twintig gulden een klein schilderstukje. Niets bijzonder, maar waarmee de koper toch een ontdekking meende te hebben ge daan. Het werd onderzocht en dank zij X- stralen kwam toen uit, dat onder diverse verflagen een vrouwenkopje schuil ging, dat als een portretje van Titiaan kon wor den geïdentificeerd. Maar dat schilderijtje, waarmee die koper plotseling millionnair was geworden, zal men op de politie-salon niet tegenkomen. Het hangt nu namelijk in het Louvre. misschien wel op een plaats, die door de ontmaskering van een vervalste Titiaan was vrijgekomen. Het lot kan immers soms nog wel eens wat speels zijn. Een toekomstige beeldhouwer? Of een pottenbakker? Dat staat nog te bezien. Maar dat deze Amsterdamse jongen met overgave de klei modelleert, is wel duide lijk. Ook deze foto is genomen in de Nuts- school voor Vrijs Expressie, waaraan wij op de derde pagina een reportage wijden. Deze geconcentreerde-actie-foto van een jong meisje geett een aardig beeld van de toewijding, waarmee door de jeugd 'gewerkt wordt op de Nutssehool voor Vrije Expressie, die in het Stedelijk Museum te Amsterdam gevestigd is. Een onzer redacteuren heeft daar onlangs een bezoek gebracht. Zijn verslag var* deze kennismaking vindt men op pagina 3. Op het internationale Muziekconcours 1954 te Kerkrade, waaraan orkesten uit alle delen van de wereld zullen deelnemen, wordt ook een reeks orgelconcerten in de speciaal te bouwen concerthal gegeven. Hiervoor zijn reeds uitgenodigd de orga nisten Flor Peeters uit Mechelen, prof. Sauer uit Salzburg, Louis Toebosch en Nico Zeijen. Met medewerking van het Noordhollands Philharmo- nisch Orkest wordt op I Februari in de Magdalena- kerk te Goes het „Requiem" voor koor, solisten en orkest van wijlen S. II. G. von Brueken Fock onder leiding van Jan Kousenmakers uitgevoerd. Een trèffend initiatief van de Zeeuwen om met dit grote koorwerk van een geboren Zeeuw de slachtoffers van de waters nood te herdenken. Gerard von Brueken Fock legde in 1933 dat is twee jaar vóór zijn over lijden te Heemstede de laatste hand aan deze machtig geconcipieerde dodenmis. Hij had er van 1880 af, met tal van onder brekingen, aan gewerkt. Het overspant dus meer dan vijftig jaar van een veelzijdige kunstenaarscar rière. De componist ken nende, die zich zo moeilijk aan werk van lange adem kon binden, mag het nog een wonder heten dat zijn „Requiem" geen torso ge bleven is. Alhoewel het een vreemde keuze mocht heten ter viering van een kroonjaar, had de eerste uitvoering van Von Brue ken Focks dodenmis plaats ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag. Zij werd gegeven door de Haarlemse Christelijke Oratorium ver eniging onder leiding van George Robert. Toen was de componist al ernstig ziek: het was was hem niet gegeven zijn werk te horen. Kort daar op is hij overleden. We leven nu twintig jaar later, en thans blijkt het wisseling aan de beurt komen. In het begin lijkt het even of de componist door Schuberts „De Dood en het meisje" geïnspireerd werd. Dan stijgt zijn melo die tot Franckiaanse ver voering en herinnert zij aan het „zalig zij dia „Requiem" zijn ware be stemming te hebben gevon den, ginds in zijn geboorte streek, als een piëteitvol „in memoriam" en een bede om zielerust voor de talloze slachtoffers van de natuurramp. De componist schreef zijn werk op latijnse tekst, echter zonder het dienst baar te maken aan een liturgische handeling. Niet temin is het naar de geest diepgevoeld religieus op vele plaatsen doorademd van de liturgische sfeer. Het machtige „Sanctus" is een brok extatische kathe- draalmuziek, waaraan ef fecten van feestelijk klok gelui majestueus karakter geven. Deze jubelzang aan de Allerhoogste vormt een stralend middelpunt tussen de delen, waarin smeek beden, uitingen van angst en vertrouwen in rijke af wenen" uit „Les Beatitu des". Het aangrijpende Quantus tremor („welk een gruwel") uit het „Diesirae" zal te Goes ongetwijfeld da geweldige verschrikkingen van de ramp als een oor deel Gods te binnen roepen en men zal de vertroosting van het „de morte ad vitam" (van de dood over gaande tot het leven) niet zonder ontroering eVvaren. En waar de componist zijn bede om eeuwige rust in het „Agnus Dei" besloot met een instrumentaal coda, zal men bij die on aardse muziek misschien onwillekeurig denken aan de Bergrede en wel aan het „Komt gezegenden mijns Vaders" daaruit. Het lijkt wel of Gerard von Brueken Fock zijn „Requiem" voor Zeelands rampspoedig lol geschreven heeft. De herdenking zal per radio worden uitge zonden. JOS. DE KLERK (Van onze correspondent in Parijs) In de Parijse prefectuur, het hoofdbureau van politie, kan men op dit moment zonderlinge tafereeltjes meemaken. Wanneer ge in de grauwe gangen loopt, waar de bureaux gelegen zijn van hoofdcommissaris Theus en van inspecteur Ismard, dan zoudt ge u met wat fantasie die van deze uitermate prozaïsche en zelfs lichtelijk lugubere omgeving overigens weinig medewerking mag ver wachten bijna kunnen voorstellen aan de vooravond van een vernissage in een der grootste Parijse kunstgalerijen aanwezig te zijn. Overal staan en hangen in bonte veelheid klassieke en moderne doeken dooreen en de beide heren voornoemd hoort men over Picasso, Renoir, Watteau en Cortot praten met een opwinding of die meesters gisteren nog in het politieblaadje stonden en hun aanhouding en voorgeleiding nu elke minuut tegemoet mag worden gezien.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 13