EEN VERHEFFEND GEZICHT
v
f
Meneer Wouterman
en het avondblad
Hei q,ev-al
YYlefycWt
ALEXANDER SKRJABIN
Dostojewsk i: „Demonen"
Van de bovenste
plank
Litteraire discussie -
Harald Kreutzberg
door
REMCO CAMPERT
1 van burgemeesters en voorzitters van
Kamers van Koophandel hebben in
hun Nieuwjaarsredes het verlangen ken
baar gemaakt., die spichtige maar nuttige
nieuwe vogelsoort, die naar de roepnaam
„helicopter" luistert, te gaan lokken. Ver
scheidene colleges van B. en W. zijn „ter
zake diligent", hijsen zich, zoals dat tegen
woordig zo vaak van hen wordt gevergd
„op hoog niveau" en kunnen tenslotte
„hangende de besprekingen geen mede
delingen doen." Dat laatste kunnen zij
waarschijnlijk pas hangende de helicopters
boven hun gemeenten. Voorlopig is er wei
nig anders te doen dan vast eens wat rond
te neuzen naar een open plekje, dat nog
niet door de woningbouw is ingevuld. Dat
kunnen zij dan reserveren ten einde het bij
de eerste knipoog van de Sabena tot heli
port te proclameren.
De Sabena, die. behalve het gevleugelde,
ook dit soort „l'uuchtverkèïr" exploiteert,
heeft tot nu toe al twee Nederlandse steden
met een kringetje op haar routekaart ver
eerd: Rotterdam en Maastricht. En sinds
dien zijn ze in Nederland allemaal „heli-
crazy". Deze krachtige formulering kwam
van een functionaris op Katshoek, die zich
wel vermoeid toonde van deze speciale
soort belangstelling, maar er niettemin
natuurlijk dankbaar voor moest zijn. Kats
hoek is de Rotterdamse heliport. Men
schenkt er noch katsjes, noch port maar
verder alles, waartoe de B-vergunning
machtigt.
Ofschoon er pas een commissie is ge
ïnstalleerd, die zijn bevindingen over het
gebruik van hefschroefvliegtuigen gaat
rapporteren, hebben wij onszelf veroor
loofd vast enigszins op haar rapport voor
uit te lopen. Wij bleken zelfs zó ver voor
uitgelopen te zijn, dat wij ons in Katshoek
eerder hebben laten zien dan de commis
sieleden zelf.
Wanneer er niet gedaald of geland wordt,
valt de luchthaven, die Rotterdam er dan
eindelijk bij heeft gekregen, zo weinig op,
dat wij er langs zouden zijn gelopen, wan
neer wij niet in een groep schreeuwende
kinderen met plakboeken verzeild waren
geraakt, die elke dag aan de havenmeester
van Katshoek gaan vragen of hij al nieuwe
plaatjes van helicopters heeft „aange
kregen". Zo gingen we recht op het doel af.
j We herkenden de heliport aan een beteu
terd neerhangende windzak in Feijenoord-
kleuren. Het is een ruim grasveld met een
beton-mozaïekje, ongeveer tussen de In-
cassobank en de West-Ind'sche Bananen
Import Compagnie. Er zit een gloednieuwe
afrastering voor, die wordt onderbroken
door een laag, maar wel handig gebouwtje,
waar men passage kan boeken, smokkel
waar kan aangeven, vreemd of bekend geld
kan wisselen en goede koffie kan drinken.
Het gebouwtje lijkt haast te klein om al
deze activiteiten te overkappen, want het
busstation in Purmerend is groter.
Nadat hij de kinderen met een bemoedi
gend woord had heengezonden, kuierde de
havenmeester de verlaten vliegweide op en
probeerde de pomp een tijdelijk, rood
apparaat, dat met de hand bediend moet
worden. Toen hij in de installatie vergeefs
naar iets gezocht had, dat hem ongerust
zou kunnen stemmen, legde hij de handen
over de rug en staarde over de stad. Drie
voorbijgangers, die dit gebaar zagen, ston
den stil voor het hek en richtten eveneens
de blik tussen de gebouwen en heistellingen
door. Zij bleven met ingespannen gezichten
kijken, ook nadat de havenmeester de han
den op zijn rug weer ontkoppeld had en
zijn schoenen opeens aan een nauwkeurige
blik onderwierp, als had hij de mensen
willen foppen. Maar wanneer er drie men
sen in de verte turen, dan neemt men in
Rotterdam aan, dat daar iets te zien zal
zjjn of zal komen en korte tijd later staat
men met zijn dertigen zo.
Alleen een kleine jongen met een thee
doek in de restauratiekamer keek niet-om
ons te tonen dat hij als bedrijfsgenoot in
dat alles al niets bijzonders meer zag. „Hij
komt toch om tien voor half drie?", vroegen
wij, ziende dat het tijd werd. „Ja," zei de
jongen, „als ie komt
„Komt ie ook wel eens niet?", vroegen
wij.
„Als de zaak dicht zit," antwoordde hij
vertrouwelijk en toen wij hem voorhielden,
dat de zaak nu toch open was, werd hij
geprikkeld. „Dat bedoel ik niet," zei hij, „ik
bedoel als het heel erg mist." Daarop
wendde hij zich af en ging hardhandig
afdrogen.
Wij voegden ons weer bij de honderden
die op de uitkijk stonden en bleven
uitkijken totdat het
lijntoestel met een -
vrij onverwachts ge
brom te kennen gaf,
dat het allang boven
onze hoofden hing,
want het was van een
andere kant komen
opzetten. Het sprong
nog een eindje voor
uit totdat het vlak
boven de landings
plaats was en liet
zich toen behoedzaam
verend op de begane grond zakken.
Het blauwe helicopietertje (voor de
afwisseling gebruiken wij thans een koos
naampje, dat wij eens hoorden uitspreken)
taxiede naar voren en de havenmeester
liep.het hartelijk tegemoet. De schroefwind
deed zijn bi-oekspijpen flapperen terwijl hij
de deur van de cabine opende. Na zich
er van vergewist te hebben, dat zij grond
onder de voeten hadden, traden de passa
giers naar buiten. Zij peuterden de watjes-
stuiven nog altijd bang kakelend uiteen.
Hij stond er op, ons zijn instrumenten-
bord te laten zien en dat was inderdaad een
verzameling om fier op te zijn. We hebben
ook nog even helicoparterre gezeten in de
cabine. „Blijf gezeten!", waarschuwde een
bord aan de wand, maar wij hebben dat
bevel tenslotte getrotseerd ten behoeve van
een gehaaste Amerikaan, die door een ver
gissing met de Europese dienstregelingen
tegen zijn bedoeling naar Den Haag was
tegen-het-lawaai uit hun oren en wierpen
deze kractig van zich af. Het waren zo te
zien drie zakenmensen en één autoriteit, de
laatste was de enige, die wat zorgelijk keek.
Misschien had hij een havengeschilletje
met Antwerpen besproken.
Terwijl de havenmeester eigenhandig
wat benzine naar de tank van het vliegtuig
joeg, wandelde de piloot het gebouwtje
binnen om behaaglijk over 't buffet te gaan
leunen. In een gesprek met deze vriende
lijke jongeman hoorden wij, dat de kippen
maar niet aan zijn toestel kunnen wennen.
Paarden, geiten en koeien hebben er geen
moeilijkheden meer mee, maar kippen
gespoord, hoewel hij in Brussel had moeten
zijn. Terwijl de rotor begon te draaien,
keek hij nog even ietwat verdwaasd om
zich heen alsof hem het gevoel bekroop,
dat hij weer in een verkeerde trein zat.
Even later konden wij zijn gelaatstrekken
niet meer waarnemen, hij was nog een
bleek vlekje voor het raam van het hef-
schroefvliegtuig, dat nu een beetje schuin,
als een niet goed bevestigde hangplant
boven de heliport hing, voor dat het in
volle vaart wègwiekte.
Op dat moment hebben wij intens ver
langd naar een rijwiel met hulp-rotor.
KO BRUGB1ER
TT ET is een wel bijzonder hachelijke onderneming over een boek als „Demonen"
Al van Fjodor Michailowitsj Dostojewski (1873) een kort artikel te schrijven. Elke
opmerking/die men maakt, doet vooropgesteld dat zij op zichzelf juist is bet
gehele werk tekort, omdat geen van de aspecten daarvan losgemaakt kan worden.
Wat bevat deze roman? De geschiedenis van een samenzwering goed, maar elk
van de samenzwearders is een'zo levend mens, dat hij zelf een roman wordt en de
landverraderlijke onderneming gaat lijken op een kader, dat geschiedenis naast ge
schiedenis bijeen moet houden. De historie van de hoofdpersoon, Nikolaj Stawrógienï
maar waarom spelen dan de gewetenloze Pjotr, de besluiteloze Stepan, de "bazige
generaalsweduwe Warwara, de idealist-zelfmoordenaar Kirilow, de student Sjótow,
allen een ten minste even belangrijke rol? (en dan zijn er nog de nodige bijfiguren!).
Het meest juiste antwoord lijkt mij: Rusland. Inderdaad een geschiedenis van Rusland.
En het is verbazingwekkend te lezen, hoe dit geschiedenisboek een halve eeuw op de
gebeurtenissen vooruitlag: het communisme van na de eerste wereldoorlog gist reeds
in de samenleving, die Dostojewski tekent, vindt reeds zijn formulering. Terzijde stelt
men zichzelf de vraag: in welk boek van nu staan, voor ons nog onleesbaar, de feiten
genoteerd van vijftig jaar na ons?
De titel en het motto
dat Dostojewski voor zijn
roman „Demonen" koos
(de geschiedenis van de
duivelen, die in de zwij
nen varen, Lucas VIII,
32 -36) wijzen de richting, waarin de
schrijver dacht. Deze man heeft zijn land
en zijn volk bijzonder liefgehad en de
zwakheden, de fouten ervan, buitenge
meen scherp waargenomen.
Hij heeft op het toneel van zijn verbeel
ding een aantal gestalten geroepen, die dit
volk vertegenwoordigen, en dat merkwaar
digerwijze hierom te sterker doen, omdat
zij uit de band ermee springen. Men kan
dit verschijnsel dagelijks waarnemen: een
samenleving berust op de middenmoot der
gemeenschapsmensen (die als zodanig
vaak aan waardering tekort komen), maar
wordt naar kleur en stuwing bepaald dooi
de zonderlingen, de eenzamen en de afge-
wekenen. Opnieuw ligt hier de visie van
Dostojewski vijftig jaar voor: hij schift en
houdt de uitzonderlijken over, hen in wie
de krachten werkzaam zijn, die voor het
lol van de samenleving bepalend zullen
blijken. En in dit geval vernietigend: zij
Sticusa organiseert
De Sticusa (stichting voor culturele sa
menwerking) houdt op 6 Februari in haar
gebouw te Amsterdam een litteraire dag.
Het programma vermeldt onder meer vier
voordrachten. J. B. Charles spreekt over
Vrijheid als oordeel, Adriaan van der Veen
over Een schrijver en de vrijheid, dr. J. W.
Schulte Nordholt over Vrijheid als onzicht
baarheid en Angus Wilson over Satire en
vrijheid. Op deze inleidingen zullen dis
cussies volgen onder leiding van dr. F.
Dekking.
De danser Harald Kreutzberg zal in de
eerste helft van Februari een tournee door
Nederland maken.
verwarring is uitgesloten. Men ziet naar
het einde toe alle figuren helder worden
in scherpe omtrekken. Men verbaast zich
over de kracht, waarmee deze gestalten
haast lijfelijk zijn bezworen.
Dostojewski heeft er zich meer dan eens
over beklaagd dat hem, vanwege de druk
die zijn schuldeisers op hem uitoefenden,
de tijd ontbrak om zijn werk te herschrij
ven en daardoor groter orde te scheppen
in het verhaal. Maar men kan met recht
betwijfelen of herziening deze geschiedenis
ten goede gekomen zou zijn, of niet de on-
middelijke drift te sterk zou zijn inge
toomd. Nu heeft dit boek de scherpte van
beeld en snelheid van schrijven, waardoor
het lijkt of het hele werk in één ruk is ge
dicteerd. De personen worden naar hun
onvermijdelijke hoogtepunt (of diepte
punt) gevoerd, langs een reeks gebeurte
nissen die nieuwsgierig maken naar wat er
verder komt, met een inzicht in de roer
selen van hun geest waar de wetenschap
pelijke psychologie pas jaren later aan toe
is gekomen. Het klinkt wat romantisch te
spreken van de „gekwelde" kunstenaar
maar als rnen een type als Nikolaj (die
liefde wekt en niet beminnen kan), las
Pjotr (die speelt met zijn omgeving en
zich vergist in zijn hoogste verwachting),
als Stepan een vriendelijke, goed
hartige, scherpzinnige ruïne"), als kirilow
(die met God en zichzelf worstelt) door
grondt, is men eenzaam en tegelijk diep
verbonden met zijn figuren men lijdt
in de anderen aan zichzelf, een voor de
schrijver typerende, paradoxale toestand.
Citeren uit een rijk boek als dit is on
doenlijk. Een weergaloze fantasie schept
de ene situatie na de andere, alle volko
men aanvaardbaar en wisselend gekleurd
door humor, verwijt, medelijden, aan
klacht, satire (bijvoorbeeld op Toergénjew,
die onder een andere naam ten tonele ge
voerd wordt). De dialoog is trefzeker, snel,
de handeling zeer vervlochten en vol on
verwachte wendingen, maar geheel en al
doorzichtig, met een kwaliteit die veel
groot werk kenmerkt: „werkelijkheid" en
zijn (in grote mate bewust) demonen dei-
ontbinding.
Dit alles klinkt voor een toekomstig
lezer weinig aanlokkelijk, en toch moet ik
verklaren: ik ben van bewondering vervuld
voor dit boek, het is groter dan de meeste
van wat ik in mijn leven gelezen heb en
het is een goed boek. Er wordt ons inder
daad weinig bespaard van wat aan wal
ging in de mens kan opkomen, de diepste
ontaarding heeft Dostojewski onderkend
maar met welk een barmhartigheid, tot in
de spot toe! Men proeft die allerwegen
zonder dat zij wordt uitgesproken. En de
eerbied groeit voor de man, die zózeer zijn
medemensen doorzag en niettemin zich
nergens van hun handelingen distancieerde.
Wat ik hier aanteken laat zich niet bewij
zen, voor de lezer zal geen twijfel bestaan.
Steeds weer valt de blik op, waarmee
Dostojewski weet te zien. In kleine onder
delen Slepón, de oude wereldvreemde
geleerde, is weggelopen van zijn bescherm
ster en zit nu langs de weg, ineens vol
angst voor rovers; het regent en dus heeft
hij zijn paraplu opgestoken: „Van angst
deed hij, Joost mag weten waaromzijn
paraplu dicht en legde haar naast zich".
Ongelofelijk juist gezien! Maar ook in het
grote: men leze de gedeelten over Kirilow's
zelfmoordplan, of de laatste dagen van
Stepón, of het hoofdstuk waarin Kirilow
inderdaad zelfmoord pleegt, dat tevens
spannend is als een detective-verhaal en
luguber van realiteit. Een groot aantal
personen komt in deze roman voor, maar
Deze houtgravure van Dostojeivski door
Stefan Mrozewski is één der illustraties uit
het bij H. Meulenhoff te Amsterdam in
vertaling verschenen, voortreffelijke boek
over deze schrijver van Henri Troyat..
„tweede werkelijkheid" spelen onontwar
baar dooreen. Met bijna afgunst, maar
zeker met stijgende bewondering, heb ik
mij laten meeslepen door dit magistrale
werk, dat een Russische provinciestad uit
de vorige eeuw omzette in een wereld,
waar de tijd noch de provincie meer vat
op hebben.
B. RIJDES
Van „Demonen" verscheen, reeds In tweede
goedtkope druk, een moderne, voortreffelijk
Jeesbaie vertaling van de hand van dr. Hans
Lee link, In de ieeks „Pnsma'boeken" van de
uitgeverij Het Spr-ctrum te Utieeht en Ant- /f
wei pen.
HET was precies kwart voor zes in de
namiddag toen meneer Woutermain
de sleutel in zijn huisdeur stak, het slot
omdraaide, naar binnen stapte en de huis
deur weer achter zich sloot. Hij hing zijn
hoed op, trok zijn jas uit en ging de. zit
kamer binnen. Hij groette zijn vrouw op
hartelijke wijze, zette zich in zijn stoel,
wreef in zijn handen en liet toen zijn blik
door de kamer dwalen. Mevrouw Wouter
man stond bij het theetafeltje en schonk
een kop thee voor
hem in. Maar meneer
Woutermans blik gold
niet zijn vrouw. Ook
niet de verse bloemen
in de vaas op de
schoorsteen. Ook niet
de poes, die vredig
tegenover hem in een
stoel lag te slapen.
Ook niet de pas ge
wassen gordijnen.
Zelfs niet het schide-
rij, dat meneer Wou
termans fabriek
(scheermesjes) voor
stelde. Hoe meer me
neer Wouterman
rondkeek, hoe meer
zijn wenkbrauwen
zich fronsten. Het
was duidelijk dat er
iets niet in orde was.
En dat was er ook
niet. Meneer Wouter
man miste het avond
blad, dat zijn vrouw
anders altijd voor
hem gereed legde.
„Is krant er nog niet?" vroeg hij ten
slotte aan zijn vrouw.
„De krant?" herhaalde mevrouw Wou
terman. Omdat ze met haar rug naar hem
toe stond, kon meneer Wouterman niet zien
niet een tekening van
Poppe Daniava
IN het concertseizoen 1912-1913 konden
de leden van de Haarlemse Bachver-
eniging kennismaken met composities:
een symphonie, het symphonisch gedicht
Prometheus, het Pianoconcert het laatst
genoemde werk met de componist als solist
van de kunsténaar, wiens naam boven
dit artikel staat. Als gewoonlijk werkte het
Concertgebouw-Orkest, onder leiding van
Willem Mengelberg, hieraan mede. Skrja-
bin trad in dat seizoen vier keer met Men
gelberg op, in Amsterdam, Den Haag,
Haarlem en Frankfort. Deze tournée was
de enige, waarin men hem in Nederland
op het zogenaamde grote podium heeft
kunnen horen. Ruim twee jaar later, in
1915, is hij, 43 jaar oud, overleden. In mijn
herinnering was de componist een klein,
keurig verzorgd heertje, met snor en punt
baardje. Zijn spel
kenmerkte zich door
grote artistieke ver
fijning. Zijn persoon
lijkheid is de moeite
waard om aan terug
te denken. Hetgeen
hierbij geschiedt.
Op 6 Januari 1872
werd Alexander Ni-
kolajewitsj Skrjabin
te Moskou geboren.
Zijn vader had rech
ten gestudeerd, zijn
moeder was een talentvolle pianiste, die
echter enkele maanden na zijn geboorte
stierf. De kleine Sasja werd opgevoed door
zijn grootmoeder en een tante, die hem
Samen nogal onverstandig verwenden. Hij
was al veertien jaar, toen tante hem toe
stond alleen op straat te gaan. Het is niet
onmogelijk, dat hij door deze overbezorgd-
heid zijn leven lang angst voor infecties en
ziekten behield.
Aanleg en liefde voor muziek openbaar
den zich al vroeg. Hij was vijf jaar, toen
hij begon met piano spelen. Hij hield zo
veel van het instrument, dat hij niets liever
deed, dan in zijn volle lengte onder de
vleugel liggen, als zijn tante speelde. Naar
Gerard Abraham opmerkt, wilde hij de
vleugel kussen als een ikoon, alvorens naar
zijn bed te gaan.
Zoals veel Russische kunstenaars vóór
hem zou hij de muziek echter beoefenen
naast een hoofdberoep. Hij koos daartoe
de officiersloopbaan. Maar in 1889 trok hij
toch definitief de cadetten-uniform uit en
liet hij zich a!s leerling inschrijven aan het
Conservatorium in Moskou, voor piano en
compositie. Hij werd een klasgenoot van
Rachmaninov, die met hem bij Arensky
studeerde. Arensky vond hem, waarschijn
lijk niet zonder reden, nogal arrogant en
eigenwijs. Maar dat sloot natuurlijk be
gaafdheid niet uit en Skrjabin ontwikkelde
zich tot een pianist, die zich in tal van
Europese steden met succes liet horen. Van
1898 tot 1903 was hij professor voor piano
aan het Moskous Conservatorium en na
dien wijdde hij zich uitsluitend aan het
componeren en het geven van concerten.
Skrjabin was begonnen als groot be
wonderaar van Chopin en in zijn eerste
5pianowerken vindt men daarvan duidelijk
de terugslag. Toch worden deze het meest
gespeeld, naar mijn mening terecht, want
bijvoorbeeld de Etudes opus 8 en de 24 Pre-
ludiën mogen verwantschap tonen met
Chopin's klavierstijl, met Chopin's ver
dieping in de eigen klankschoonheid van
het klavier, zij mogen ook overeenkomsten
met Chopin's aristocratische geesteshouding
bezitten, zij hebben wel degelijk ook een
eigen karakter. En dat karakter is dan nog
niet aangetast door de werking op 's com
ponisten geest van allerlei theorieën, die hij
later zal aanhangen.
Toen hij zijn eerste symphonie had vol
tooid, omstreeks 1900, gingen zijn gedach
ten in de richting van een fusie tussen mu
ziek en filosofie. Dat voerde hem tot de
kunst en denbeelden van Richard Wag
ner. Van Wagner naar Nietzsche was maar
één stap en de egocentrische Skrjabin vond
in Nietzsches „Über
mensch" met volle
overtuiging zichzelf
terug. Hij begon aan
een libretto voor een
filosofische opera met
een Nietzschiaanse
hoofdpersoon, een
kunstenaar, die over
de wereld zou zege
vieren. Skrjabins
vriend Rosenow deelt
daarover mede, dat
het een hoogdravend
geheel was, met volledige afwezigheid van
elke handeling en intrige. Het werk werd
gelukkig niet voltooid. De componist
verdiepte zich in tal van stelsels en cultuur
problemen, in wijsbegeerte, socialisme,
theosofie, mystiek, maar beperkte zich al
leen tot wat hem persoonlijk interessant
leek zo echter wordt men noch wijs
geer noch mysticus. Kort na het operaplan
zeide hij te dromen van een toekomstige
kunst, die religie en wijsbegeerte tot een
nieuw evangelie in zich zou verenigen.
ONDER de invloed van zijn geëxalteerde
ideeën ontstonden de latere piano
sonates en orkestwerken, die de vaagheid
zijner artistieke overtuiging al te duidelijk
verraden. Van de symphonische werken:
Poème divin, Poème de l'extase en Prome
theus, verheft zich het eerste in betekenis
boven beide andere: hierin is Skrjabin on
tegenzeggelijk een meester. In zijn streven
naar auditieve en visuële eenheid ontwerpt
hij voor Prometheus een „lichtklavicr"
waarmede men als onderdeel van het ge
heel lichteffecten op eeri scherm zou moe
ten verkrijgen. Of het apparaat ooit bij de
uitvoering gebruikt is, weet ik niet.
Prometheus was min of meer een voor
studie voor een orkestwerk, dat „Mystère"
zou heten. Gelukkig voor de componist
bieef het onvoltooid, want hij moet gezegd
hebben: „Ik zal niet sterven, maar na het
„Mystère" in extase wegzwijmelen".
Skrjabin was onmiskenbaar een groot
talent, maar een buitengewoon egocen
trisch en fantastisch man, een componist,
die langs andere wegen oorspronkelijkheid
zocht te bereiken, dan langs die, welke Voor
zijn kunst en voor zijn wezen het geluk
kigst zouden zijn geweest.
WILLEM ANDRIESSEN
dat ze schrok en een kleur kreeg. Ze morste
zelfs een beetje suiker op de theetafel.
„Ja", zei meneer Wouterman, „iik zie haar
nergens. Je legt haar anders toch altijd
voor mij klaar".
Mevrouw Wouterman draalde nog wat
bij- die theetafel, steeds met haar rug naar
meneer toe. Zou ze het zeggen? Zou ze
zeggen dat ze de krant, in een moment van
verstrooidheid, had gebruikt voor de katte-
bak? Ze aarzelde. Tenslotte draaide ze zich
om - het kopje thee voor meneer Wouter
man in de hand - en zei: ,Ik heb haar nog
niet gezien. Ze zijn zeker wat later van
daag".
„Dat zal het wel zijn", zei meneer Wou
terman. Hij roerde in zijn thee en keek
zijn vrouw vriendelijk aan. „Heb je het
druk gehad vandaag?" vroeg hij.
„Niet zo erg", zei mevrouw Wouterman.
„De glazenwasser is geweest. Ik heb bood
schappen gedaan. Ach, het gewone gedoe".
Ze voelde dat ze weer een kleur had ge
kregen. Ik kan het nog zeggen, dacht ze.
Ik kan zeggen: „En de kattebak schoon
gemaakt een er per ongeluk je krant in ge
stopt". Maar ze durfdle niet. Ze stond op en
zei: ,Ik zal eens in de gang kijken of de
krant er al is".
DE krant was er natuurlijk niet. Meneer
Wouterman zei, diat ze haar waar
schijnlijk vergeten haddien te bestellen, dat
kwam wel meer voor. Hij zou morgen dë
administratie van het dagblad wel eens op
bellen. Verder werd er die avond niet meer
over de vermiste kramt gesproken. Meneer
en mevrouw Wouterman aten - ze aten erg
lekker zelfs, want mevrouw Wouterman
was een goede kokin - en ze dronken een
kopje koffie na de maaltijd, ze luisterden
een uurtje naar de radio en toen gingen ze
naar de tweede avondvoorstelling van een
bioscoop in de buurt.
Meneer Wouterman zou waarschijnlijk
helemaal hebben vergeten de administratie
van het dagblad op fce bellen, indien de
volgende dag niet iemand hem had ge
vraagd of hij het bericht over clal afschu
welijke auto-ongeluk gelezen had. Dat her
innerde hem er plotseling weer aan, dat hij
de vorige dag geen krant had ontvangen.
Hij belde het dagblad op en uitte zijn
klacht. Daar zei men hem het geval te zul
len nagaan en er zorg voor te dragen, dat
het niet meer gebeuren zou. Tevreden legde
meneer Wouterman de hoorn weer op de
haak.
In de middag, terwijl hij gebogen zat
over allerlei ingewikkelde staten en bere
keningen, rinkelde de telefoon. Een beetje
korzelig riep hij „Met Wouterman" in het
apparaat: korzelig, omdat hij nu niet in zijn
werk gestoord wilde worden.
„Dag", zei een stem, die hij niet meteen
herkende.
„Met wie spreek ik?" beet hij nijdig.
„Met mij". Nu herkende hij de stem van
zijn vrouw en iets vriendelijker gestemd
zei hij: „Wat is er?"
„Ik moet je iets vertellen", aarzelde me
vrouw Wouterman.
„Nu wat dan?" vroeg meneer Wouter
man. „Voor de dag ermee. Ik ben midden
in een conferentie". Dat laatste was wel
niet waar, maar het klonk gewichtig en het
had best waar kunnen zijn.
„Die krant gisteren, hè...." ging me
vrouw Wouterman door. „die is wel be
zorgd, maar ik heb haair per ongeluk, vlak
voor je thuiskwam, voor de kattebak ge
bruikt".
„Is dat alles?", vroeg meneer Wouterman.
„Vind je het niet erg?"
Meneer Wouterman dacht even na. Ja, hij
vond het eigenlijk wel erg. Behalve dat zijn
vrouw dus tegen hem jokte, had hij een
figuur geslagen bij het krantenbureau. Dat
vond hij nog het ergste. Voor iemand, die
zich dag aan dag, wenkbrauwen fronsend,
over ingewikkelde staten en berekeningen
moet buigen, is het niet prettig een figuur
te slaan om zo iets onbenulligs als een
krant.
„Ja", zei hij dus bars, „ik vind 't erg".
„Het spijt me", klonk mevrouw Wou
termans stem nederig.
„Niks spijt", zei meneer Wouterman kort
en belde af. Hij stak een sigaret op, keek
naar buiten uit het raam, drukte de sigaret
uit en ging weer aan het w,erk. Verder ge
beurde er die middag niets vermeldens
waard op kantoor, of het zou moeten zijn
dat alle staten en berekeningen klopten.
Toen wij enkele weken geleden in de
zelfde week bij de A.V.R.O. als bij de
N.C.R.V. een luisterspel over Mozart aan
gekondigd zagen, hebben we onze lust
bedwongen daar een sneerende opmer
king over te maken: tenslotte ontleent
deze rubriek haar bestaansrecht niet aan
de feilen in ons omroepbestel.
Dat we er nu toch op terug koenen
vindt zijn oorzaak iin de omstandigheid,
dat het derde deel van het luisterspel
van de N.C.R.V. (het A.V.R.O.-hoorspel
Was in één deel) egeliik werd uitge
zonden met een recital van Mozartliede-
ren door de A.V.R.O.
We hebben ons allereerst afgevraagd',
welke aanleiding de omroep kon hebben
om op zo overvloedige wijze de meester
van Salzburg te gaan herdenken. Wel
nu: er was geen aanleiding, want er was
geen enkel vijfvoud', hetzij tussen ge
boortejaar, hetzij tussen sterfjaar en 1954
te ontdekken. Met Mozart was er dus
„niets aan de hand". Met de programma
coördinatie echter zoveel te meer.
Nu willen wij geenszins beweren, dat
de omroep alleen dan meer dan gewone
aandacht aan een componist of een an
der scheppend kunstenaar mag schenken
wanneer er een of ander jubileum in
zicht is. Het vaflt veeleer toe te juichen
indien, gedurende het gehele radio-sei
zoen, een zekere sa
menhang in muzikale A
Voor de
microfoon
en litteraire pro
gramma's wordt ge
bracht, zocht de luis
teraar ook enige in
zicht in het gehele
werk van een bepaal
de schrijver verkrijgt. De omroep kan
zich ook beperken tot een kleiner gedeel
te van het werk, zoals deze winter de
K.R.O. doet met een cyclus vioolsonales
van Van Beethoven.
Maar het is absurd om, zoals A.V.R.O.'s
programma-samensteller Henk de Wolf
ons verklaarde, „zo maar eens itn een be
paalde maand Mozart te gaan spelen".
Zonder enige logische volgorde: er werd
een losse greep gedaan in Köehels cata
logus. Het volgend jaar, zo vernamen
wij, komt Handel op dezelfde marnier
aan de beurt.
Over de luisterspelen kunnen we ko-rt
zijn. De serie van de N.C.R.V. paste in
een reeks van luisterspelen welke aan
componisten is gewijd. We hebben er het
laatste deel van gehoord om op te mer
ken. dat Nico ce Jong blijkbaar geen
aanleiding heeft gevonden Josef Hay dn
een andere intonatie te geven dan Sir
Graham uit Paul Vlaanderen. Aanvan
kelijk scheen het ons toe, dat Wijmie
Fijn van Draat een wat persoonlijker
visie op haar onderwerp had, dan Peggie
van Kerckhoven, die met geroutineerde
hand het klankbeeld voor de A.V.R.O. on
papier had gezet.
Maar na een kwartier luisteren wisten
we, dat beide dames niet ontkomen wa
ren aan de verleiding een aantal im alle
biografieën vermelde levensbijzonderhe
den met wisselend succes aan elkaar te
rijgen. Van een opgaan in een waarlijk
boeiend gegeven, van een innerlijk bele
ven van een toch zo rijke stof viel ntéts
te bespeuren.
Jammer van al die moeite, jammer om
die even onbegrijpelijke als onvergeef
lijke nonchalance waardoor hinderlijke
programma-doublures ontstonden, jam
mer dat de betrokken instanties dit feit
met de gelatenheid van het „wat zullen
we eraan doen?" accepteerden, jammer
tenslotte dat de straks wettelijk gere
gelde onvolkomenheid van ons omroep
stelsel nu juist door de componist ven
„De Toverfluit" moest worden gedemon
streerd. J. H. B.
TOEN meneer Wouterman die middag
om kwart voor zes de huisdeur achter
zich sloot, kwam mevrouw Wouterman hem
uit de keuken tegemoet. Meneer Wouter
man, vast besloten het wangedrag van zijn
vrouw in zake de krant volledig uit te bui
ten, took zwijgend zijn jas uit, hing zijn
hoed op en wilde zonder een woord te zeg
gen de zitkamer in gaan, toen hij zijn
vrouw aankeek en zag, dat ze huilde. Grote
tranen rolde over haar wangen, langs haar
neusvleugels naar haar lippen.
Meneer Woutermans verontwaardiging
smolt weg als sneeuw voor de zon. Hij om
armde haar en zei troostend: „Nou, nou, zo
erg is het niet. Wat is tenslotte een krant»
Daar hoef je toch niet om te huilen.
Hij kuste haar tranen weg en lachte haar
geruststellend toe.
Even later stond mevrouw Wouterman
weer in de keuken en hervatte haar, dootr
meneer Woutermans komst onderbroken
arbeid.
Ze smeed de uien in kleine stukjes, glim
lachend door haar tranen heen.