EEN VERHEFFEND GEZICHT v f Meneer Wouterman en het avondblad Hei q,ev-al YYlefycWt ALEXANDER SKRJABIN Dostojewsk i: „Demonen" Van de bovenste plank Litteraire discussie - Harald Kreutzberg door REMCO CAMPERT 1 van burgemeesters en voorzitters van Kamers van Koophandel hebben in hun Nieuwjaarsredes het verlangen ken baar gemaakt., die spichtige maar nuttige nieuwe vogelsoort, die naar de roepnaam „helicopter" luistert, te gaan lokken. Ver scheidene colleges van B. en W. zijn „ter zake diligent", hijsen zich, zoals dat tegen woordig zo vaak van hen wordt gevergd „op hoog niveau" en kunnen tenslotte „hangende de besprekingen geen mede delingen doen." Dat laatste kunnen zij waarschijnlijk pas hangende de helicopters boven hun gemeenten. Voorlopig is er wei nig anders te doen dan vast eens wat rond te neuzen naar een open plekje, dat nog niet door de woningbouw is ingevuld. Dat kunnen zij dan reserveren ten einde het bij de eerste knipoog van de Sabena tot heli port te proclameren. De Sabena, die. behalve het gevleugelde, ook dit soort „l'uuchtverkèïr" exploiteert, heeft tot nu toe al twee Nederlandse steden met een kringetje op haar routekaart ver eerd: Rotterdam en Maastricht. En sinds dien zijn ze in Nederland allemaal „heli- crazy". Deze krachtige formulering kwam van een functionaris op Katshoek, die zich wel vermoeid toonde van deze speciale soort belangstelling, maar er niettemin natuurlijk dankbaar voor moest zijn. Kats hoek is de Rotterdamse heliport. Men schenkt er noch katsjes, noch port maar verder alles, waartoe de B-vergunning machtigt. Ofschoon er pas een commissie is ge ïnstalleerd, die zijn bevindingen over het gebruik van hefschroefvliegtuigen gaat rapporteren, hebben wij onszelf veroor loofd vast enigszins op haar rapport voor uit te lopen. Wij bleken zelfs zó ver voor uitgelopen te zijn, dat wij ons in Katshoek eerder hebben laten zien dan de commis sieleden zelf. Wanneer er niet gedaald of geland wordt, valt de luchthaven, die Rotterdam er dan eindelijk bij heeft gekregen, zo weinig op, dat wij er langs zouden zijn gelopen, wan neer wij niet in een groep schreeuwende kinderen met plakboeken verzeild waren geraakt, die elke dag aan de havenmeester van Katshoek gaan vragen of hij al nieuwe plaatjes van helicopters heeft „aange kregen". Zo gingen we recht op het doel af. j We herkenden de heliport aan een beteu terd neerhangende windzak in Feijenoord- kleuren. Het is een ruim grasveld met een beton-mozaïekje, ongeveer tussen de In- cassobank en de West-Ind'sche Bananen Import Compagnie. Er zit een gloednieuwe afrastering voor, die wordt onderbroken door een laag, maar wel handig gebouwtje, waar men passage kan boeken, smokkel waar kan aangeven, vreemd of bekend geld kan wisselen en goede koffie kan drinken. Het gebouwtje lijkt haast te klein om al deze activiteiten te overkappen, want het busstation in Purmerend is groter. Nadat hij de kinderen met een bemoedi gend woord had heengezonden, kuierde de havenmeester de verlaten vliegweide op en probeerde de pomp een tijdelijk, rood apparaat, dat met de hand bediend moet worden. Toen hij in de installatie vergeefs naar iets gezocht had, dat hem ongerust zou kunnen stemmen, legde hij de handen over de rug en staarde over de stad. Drie voorbijgangers, die dit gebaar zagen, ston den stil voor het hek en richtten eveneens de blik tussen de gebouwen en heistellingen door. Zij bleven met ingespannen gezichten kijken, ook nadat de havenmeester de han den op zijn rug weer ontkoppeld had en zijn schoenen opeens aan een nauwkeurige blik onderwierp, als had hij de mensen willen foppen. Maar wanneer er drie men sen in de verte turen, dan neemt men in Rotterdam aan, dat daar iets te zien zal zjjn of zal komen en korte tijd later staat men met zijn dertigen zo. Alleen een kleine jongen met een thee doek in de restauratiekamer keek niet-om ons te tonen dat hij als bedrijfsgenoot in dat alles al niets bijzonders meer zag. „Hij komt toch om tien voor half drie?", vroegen wij, ziende dat het tijd werd. „Ja," zei de jongen, „als ie komt „Komt ie ook wel eens niet?", vroegen wij. „Als de zaak dicht zit," antwoordde hij vertrouwelijk en toen wij hem voorhielden, dat de zaak nu toch open was, werd hij geprikkeld. „Dat bedoel ik niet," zei hij, „ik bedoel als het heel erg mist." Daarop wendde hij zich af en ging hardhandig afdrogen. Wij voegden ons weer bij de honderden die op de uitkijk stonden en bleven uitkijken totdat het lijntoestel met een - vrij onverwachts ge brom te kennen gaf, dat het allang boven onze hoofden hing, want het was van een andere kant komen opzetten. Het sprong nog een eindje voor uit totdat het vlak boven de landings plaats was en liet zich toen behoedzaam verend op de begane grond zakken. Het blauwe helicopietertje (voor de afwisseling gebruiken wij thans een koos naampje, dat wij eens hoorden uitspreken) taxiede naar voren en de havenmeester liep.het hartelijk tegemoet. De schroefwind deed zijn bi-oekspijpen flapperen terwijl hij de deur van de cabine opende. Na zich er van vergewist te hebben, dat zij grond onder de voeten hadden, traden de passa giers naar buiten. Zij peuterden de watjes- stuiven nog altijd bang kakelend uiteen. Hij stond er op, ons zijn instrumenten- bord te laten zien en dat was inderdaad een verzameling om fier op te zijn. We hebben ook nog even helicoparterre gezeten in de cabine. „Blijf gezeten!", waarschuwde een bord aan de wand, maar wij hebben dat bevel tenslotte getrotseerd ten behoeve van een gehaaste Amerikaan, die door een ver gissing met de Europese dienstregelingen tegen zijn bedoeling naar Den Haag was tegen-het-lawaai uit hun oren en wierpen deze kractig van zich af. Het waren zo te zien drie zakenmensen en één autoriteit, de laatste was de enige, die wat zorgelijk keek. Misschien had hij een havengeschilletje met Antwerpen besproken. Terwijl de havenmeester eigenhandig wat benzine naar de tank van het vliegtuig joeg, wandelde de piloot het gebouwtje binnen om behaaglijk over 't buffet te gaan leunen. In een gesprek met deze vriende lijke jongeman hoorden wij, dat de kippen maar niet aan zijn toestel kunnen wennen. Paarden, geiten en koeien hebben er geen moeilijkheden meer mee, maar kippen gespoord, hoewel hij in Brussel had moeten zijn. Terwijl de rotor begon te draaien, keek hij nog even ietwat verdwaasd om zich heen alsof hem het gevoel bekroop, dat hij weer in een verkeerde trein zat. Even later konden wij zijn gelaatstrekken niet meer waarnemen, hij was nog een bleek vlekje voor het raam van het hef- schroefvliegtuig, dat nu een beetje schuin, als een niet goed bevestigde hangplant boven de heliport hing, voor dat het in volle vaart wègwiekte. Op dat moment hebben wij intens ver langd naar een rijwiel met hulp-rotor. KO BRUGB1ER TT ET is een wel bijzonder hachelijke onderneming over een boek als „Demonen" Al van Fjodor Michailowitsj Dostojewski (1873) een kort artikel te schrijven. Elke opmerking/die men maakt, doet vooropgesteld dat zij op zichzelf juist is bet gehele werk tekort, omdat geen van de aspecten daarvan losgemaakt kan worden. Wat bevat deze roman? De geschiedenis van een samenzwering goed, maar elk van de samenzwearders is een'zo levend mens, dat hij zelf een roman wordt en de landverraderlijke onderneming gaat lijken op een kader, dat geschiedenis naast ge schiedenis bijeen moet houden. De historie van de hoofdpersoon, Nikolaj Stawrógienï maar waarom spelen dan de gewetenloze Pjotr, de besluiteloze Stepan, de "bazige generaalsweduwe Warwara, de idealist-zelfmoordenaar Kirilow, de student Sjótow, allen een ten minste even belangrijke rol? (en dan zijn er nog de nodige bijfiguren!). Het meest juiste antwoord lijkt mij: Rusland. Inderdaad een geschiedenis van Rusland. En het is verbazingwekkend te lezen, hoe dit geschiedenisboek een halve eeuw op de gebeurtenissen vooruitlag: het communisme van na de eerste wereldoorlog gist reeds in de samenleving, die Dostojewski tekent, vindt reeds zijn formulering. Terzijde stelt men zichzelf de vraag: in welk boek van nu staan, voor ons nog onleesbaar, de feiten genoteerd van vijftig jaar na ons? De titel en het motto dat Dostojewski voor zijn roman „Demonen" koos (de geschiedenis van de duivelen, die in de zwij nen varen, Lucas VIII, 32 -36) wijzen de richting, waarin de schrijver dacht. Deze man heeft zijn land en zijn volk bijzonder liefgehad en de zwakheden, de fouten ervan, buitenge meen scherp waargenomen. Hij heeft op het toneel van zijn verbeel ding een aantal gestalten geroepen, die dit volk vertegenwoordigen, en dat merkwaar digerwijze hierom te sterker doen, omdat zij uit de band ermee springen. Men kan dit verschijnsel dagelijks waarnemen: een samenleving berust op de middenmoot der gemeenschapsmensen (die als zodanig vaak aan waardering tekort komen), maar wordt naar kleur en stuwing bepaald dooi de zonderlingen, de eenzamen en de afge- wekenen. Opnieuw ligt hier de visie van Dostojewski vijftig jaar voor: hij schift en houdt de uitzonderlijken over, hen in wie de krachten werkzaam zijn, die voor het lol van de samenleving bepalend zullen blijken. En in dit geval vernietigend: zij Sticusa organiseert De Sticusa (stichting voor culturele sa menwerking) houdt op 6 Februari in haar gebouw te Amsterdam een litteraire dag. Het programma vermeldt onder meer vier voordrachten. J. B. Charles spreekt over Vrijheid als oordeel, Adriaan van der Veen over Een schrijver en de vrijheid, dr. J. W. Schulte Nordholt over Vrijheid als onzicht baarheid en Angus Wilson over Satire en vrijheid. Op deze inleidingen zullen dis cussies volgen onder leiding van dr. F. Dekking. De danser Harald Kreutzberg zal in de eerste helft van Februari een tournee door Nederland maken. verwarring is uitgesloten. Men ziet naar het einde toe alle figuren helder worden in scherpe omtrekken. Men verbaast zich over de kracht, waarmee deze gestalten haast lijfelijk zijn bezworen. Dostojewski heeft er zich meer dan eens over beklaagd dat hem, vanwege de druk die zijn schuldeisers op hem uitoefenden, de tijd ontbrak om zijn werk te herschrij ven en daardoor groter orde te scheppen in het verhaal. Maar men kan met recht betwijfelen of herziening deze geschiedenis ten goede gekomen zou zijn, of niet de on- middelijke drift te sterk zou zijn inge toomd. Nu heeft dit boek de scherpte van beeld en snelheid van schrijven, waardoor het lijkt of het hele werk in één ruk is ge dicteerd. De personen worden naar hun onvermijdelijke hoogtepunt (of diepte punt) gevoerd, langs een reeks gebeurte nissen die nieuwsgierig maken naar wat er verder komt, met een inzicht in de roer selen van hun geest waar de wetenschap pelijke psychologie pas jaren later aan toe is gekomen. Het klinkt wat romantisch te spreken van de „gekwelde" kunstenaar maar als rnen een type als Nikolaj (die liefde wekt en niet beminnen kan), las Pjotr (die speelt met zijn omgeving en zich vergist in zijn hoogste verwachting), als Stepan een vriendelijke, goed hartige, scherpzinnige ruïne"), als kirilow (die met God en zichzelf worstelt) door grondt, is men eenzaam en tegelijk diep verbonden met zijn figuren men lijdt in de anderen aan zichzelf, een voor de schrijver typerende, paradoxale toestand. Citeren uit een rijk boek als dit is on doenlijk. Een weergaloze fantasie schept de ene situatie na de andere, alle volko men aanvaardbaar en wisselend gekleurd door humor, verwijt, medelijden, aan klacht, satire (bijvoorbeeld op Toergénjew, die onder een andere naam ten tonele ge voerd wordt). De dialoog is trefzeker, snel, de handeling zeer vervlochten en vol on verwachte wendingen, maar geheel en al doorzichtig, met een kwaliteit die veel groot werk kenmerkt: „werkelijkheid" en zijn (in grote mate bewust) demonen dei- ontbinding. Dit alles klinkt voor een toekomstig lezer weinig aanlokkelijk, en toch moet ik verklaren: ik ben van bewondering vervuld voor dit boek, het is groter dan de meeste van wat ik in mijn leven gelezen heb en het is een goed boek. Er wordt ons inder daad weinig bespaard van wat aan wal ging in de mens kan opkomen, de diepste ontaarding heeft Dostojewski onderkend maar met welk een barmhartigheid, tot in de spot toe! Men proeft die allerwegen zonder dat zij wordt uitgesproken. En de eerbied groeit voor de man, die zózeer zijn medemensen doorzag en niettemin zich nergens van hun handelingen distancieerde. Wat ik hier aanteken laat zich niet bewij zen, voor de lezer zal geen twijfel bestaan. Steeds weer valt de blik op, waarmee Dostojewski weet te zien. In kleine onder delen Slepón, de oude wereldvreemde geleerde, is weggelopen van zijn bescherm ster en zit nu langs de weg, ineens vol angst voor rovers; het regent en dus heeft hij zijn paraplu opgestoken: „Van angst deed hij, Joost mag weten waaromzijn paraplu dicht en legde haar naast zich". Ongelofelijk juist gezien! Maar ook in het grote: men leze de gedeelten over Kirilow's zelfmoordplan, of de laatste dagen van Stepón, of het hoofdstuk waarin Kirilow inderdaad zelfmoord pleegt, dat tevens spannend is als een detective-verhaal en luguber van realiteit. Een groot aantal personen komt in deze roman voor, maar Deze houtgravure van Dostojeivski door Stefan Mrozewski is één der illustraties uit het bij H. Meulenhoff te Amsterdam in vertaling verschenen, voortreffelijke boek over deze schrijver van Henri Troyat.. „tweede werkelijkheid" spelen onontwar baar dooreen. Met bijna afgunst, maar zeker met stijgende bewondering, heb ik mij laten meeslepen door dit magistrale werk, dat een Russische provinciestad uit de vorige eeuw omzette in een wereld, waar de tijd noch de provincie meer vat op hebben. B. RIJDES Van „Demonen" verscheen, reeds In tweede goedtkope druk, een moderne, voortreffelijk Jeesbaie vertaling van de hand van dr. Hans Lee link, In de ieeks „Pnsma'boeken" van de uitgeverij Het Spr-ctrum te Utieeht en Ant- /f wei pen. HET was precies kwart voor zes in de namiddag toen meneer Woutermain de sleutel in zijn huisdeur stak, het slot omdraaide, naar binnen stapte en de huis deur weer achter zich sloot. Hij hing zijn hoed op, trok zijn jas uit en ging de. zit kamer binnen. Hij groette zijn vrouw op hartelijke wijze, zette zich in zijn stoel, wreef in zijn handen en liet toen zijn blik door de kamer dwalen. Mevrouw Wouter man stond bij het theetafeltje en schonk een kop thee voor hem in. Maar meneer Woutermans blik gold niet zijn vrouw. Ook niet de verse bloemen in de vaas op de schoorsteen. Ook niet de poes, die vredig tegenover hem in een stoel lag te slapen. Ook niet de pas ge wassen gordijnen. Zelfs niet het schide- rij, dat meneer Wou termans fabriek (scheermesjes) voor stelde. Hoe meer me neer Wouterman rondkeek, hoe meer zijn wenkbrauwen zich fronsten. Het was duidelijk dat er iets niet in orde was. En dat was er ook niet. Meneer Wouter man miste het avond blad, dat zijn vrouw anders altijd voor hem gereed legde. „Is krant er nog niet?" vroeg hij ten slotte aan zijn vrouw. „De krant?" herhaalde mevrouw Wou terman. Omdat ze met haar rug naar hem toe stond, kon meneer Wouterman niet zien niet een tekening van Poppe Daniava IN het concertseizoen 1912-1913 konden de leden van de Haarlemse Bachver- eniging kennismaken met composities: een symphonie, het symphonisch gedicht Prometheus, het Pianoconcert het laatst genoemde werk met de componist als solist van de kunsténaar, wiens naam boven dit artikel staat. Als gewoonlijk werkte het Concertgebouw-Orkest, onder leiding van Willem Mengelberg, hieraan mede. Skrja- bin trad in dat seizoen vier keer met Men gelberg op, in Amsterdam, Den Haag, Haarlem en Frankfort. Deze tournée was de enige, waarin men hem in Nederland op het zogenaamde grote podium heeft kunnen horen. Ruim twee jaar later, in 1915, is hij, 43 jaar oud, overleden. In mijn herinnering was de componist een klein, keurig verzorgd heertje, met snor en punt baardje. Zijn spel kenmerkte zich door grote artistieke ver fijning. Zijn persoon lijkheid is de moeite waard om aan terug te denken. Hetgeen hierbij geschiedt. Op 6 Januari 1872 werd Alexander Ni- kolajewitsj Skrjabin te Moskou geboren. Zijn vader had rech ten gestudeerd, zijn moeder was een talentvolle pianiste, die echter enkele maanden na zijn geboorte stierf. De kleine Sasja werd opgevoed door zijn grootmoeder en een tante, die hem Samen nogal onverstandig verwenden. Hij was al veertien jaar, toen tante hem toe stond alleen op straat te gaan. Het is niet onmogelijk, dat hij door deze overbezorgd- heid zijn leven lang angst voor infecties en ziekten behield. Aanleg en liefde voor muziek openbaar den zich al vroeg. Hij was vijf jaar, toen hij begon met piano spelen. Hij hield zo veel van het instrument, dat hij niets liever deed, dan in zijn volle lengte onder de vleugel liggen, als zijn tante speelde. Naar Gerard Abraham opmerkt, wilde hij de vleugel kussen als een ikoon, alvorens naar zijn bed te gaan. Zoals veel Russische kunstenaars vóór hem zou hij de muziek echter beoefenen naast een hoofdberoep. Hij koos daartoe de officiersloopbaan. Maar in 1889 trok hij toch definitief de cadetten-uniform uit en liet hij zich a!s leerling inschrijven aan het Conservatorium in Moskou, voor piano en compositie. Hij werd een klasgenoot van Rachmaninov, die met hem bij Arensky studeerde. Arensky vond hem, waarschijn lijk niet zonder reden, nogal arrogant en eigenwijs. Maar dat sloot natuurlijk be gaafdheid niet uit en Skrjabin ontwikkelde zich tot een pianist, die zich in tal van Europese steden met succes liet horen. Van 1898 tot 1903 was hij professor voor piano aan het Moskous Conservatorium en na dien wijdde hij zich uitsluitend aan het componeren en het geven van concerten. Skrjabin was begonnen als groot be wonderaar van Chopin en in zijn eerste 5pianowerken vindt men daarvan duidelijk de terugslag. Toch worden deze het meest gespeeld, naar mijn mening terecht, want bijvoorbeeld de Etudes opus 8 en de 24 Pre- ludiën mogen verwantschap tonen met Chopin's klavierstijl, met Chopin's ver dieping in de eigen klankschoonheid van het klavier, zij mogen ook overeenkomsten met Chopin's aristocratische geesteshouding bezitten, zij hebben wel degelijk ook een eigen karakter. En dat karakter is dan nog niet aangetast door de werking op 's com ponisten geest van allerlei theorieën, die hij later zal aanhangen. Toen hij zijn eerste symphonie had vol tooid, omstreeks 1900, gingen zijn gedach ten in de richting van een fusie tussen mu ziek en filosofie. Dat voerde hem tot de kunst en denbeelden van Richard Wag ner. Van Wagner naar Nietzsche was maar één stap en de egocentrische Skrjabin vond in Nietzsches „Über mensch" met volle overtuiging zichzelf terug. Hij begon aan een libretto voor een filosofische opera met een Nietzschiaanse hoofdpersoon, een kunstenaar, die over de wereld zou zege vieren. Skrjabins vriend Rosenow deelt daarover mede, dat het een hoogdravend geheel was, met volledige afwezigheid van elke handeling en intrige. Het werk werd gelukkig niet voltooid. De componist verdiepte zich in tal van stelsels en cultuur problemen, in wijsbegeerte, socialisme, theosofie, mystiek, maar beperkte zich al leen tot wat hem persoonlijk interessant leek zo echter wordt men noch wijs geer noch mysticus. Kort na het operaplan zeide hij te dromen van een toekomstige kunst, die religie en wijsbegeerte tot een nieuw evangelie in zich zou verenigen. ONDER de invloed van zijn geëxalteerde ideeën ontstonden de latere piano sonates en orkestwerken, die de vaagheid zijner artistieke overtuiging al te duidelijk verraden. Van de symphonische werken: Poème divin, Poème de l'extase en Prome theus, verheft zich het eerste in betekenis boven beide andere: hierin is Skrjabin on tegenzeggelijk een meester. In zijn streven naar auditieve en visuële eenheid ontwerpt hij voor Prometheus een „lichtklavicr" waarmede men als onderdeel van het ge heel lichteffecten op eeri scherm zou moe ten verkrijgen. Of het apparaat ooit bij de uitvoering gebruikt is, weet ik niet. Prometheus was min of meer een voor studie voor een orkestwerk, dat „Mystère" zou heten. Gelukkig voor de componist bieef het onvoltooid, want hij moet gezegd hebben: „Ik zal niet sterven, maar na het „Mystère" in extase wegzwijmelen". Skrjabin was onmiskenbaar een groot talent, maar een buitengewoon egocen trisch en fantastisch man, een componist, die langs andere wegen oorspronkelijkheid zocht te bereiken, dan langs die, welke Voor zijn kunst en voor zijn wezen het geluk kigst zouden zijn geweest. WILLEM ANDRIESSEN dat ze schrok en een kleur kreeg. Ze morste zelfs een beetje suiker op de theetafel. „Ja", zei meneer Wouterman, „iik zie haar nergens. Je legt haar anders toch altijd voor mij klaar". Mevrouw Wouterman draalde nog wat bij- die theetafel, steeds met haar rug naar meneer toe. Zou ze het zeggen? Zou ze zeggen dat ze de krant, in een moment van verstrooidheid, had gebruikt voor de katte- bak? Ze aarzelde. Tenslotte draaide ze zich om - het kopje thee voor meneer Wouter man in de hand - en zei: ,Ik heb haar nog niet gezien. Ze zijn zeker wat later van daag". „Dat zal het wel zijn", zei meneer Wou terman. Hij roerde in zijn thee en keek zijn vrouw vriendelijk aan. „Heb je het druk gehad vandaag?" vroeg hij. „Niet zo erg", zei mevrouw Wouterman. „De glazenwasser is geweest. Ik heb bood schappen gedaan. Ach, het gewone gedoe". Ze voelde dat ze weer een kleur had ge kregen. Ik kan het nog zeggen, dacht ze. Ik kan zeggen: „En de kattebak schoon gemaakt een er per ongeluk je krant in ge stopt". Maar ze durfdle niet. Ze stond op en zei: ,Ik zal eens in de gang kijken of de krant er al is". DE krant was er natuurlijk niet. Meneer Wouterman zei, diat ze haar waar schijnlijk vergeten haddien te bestellen, dat kwam wel meer voor. Hij zou morgen dë administratie van het dagblad wel eens op bellen. Verder werd er die avond niet meer over de vermiste kramt gesproken. Meneer en mevrouw Wouterman aten - ze aten erg lekker zelfs, want mevrouw Wouterman was een goede kokin - en ze dronken een kopje koffie na de maaltijd, ze luisterden een uurtje naar de radio en toen gingen ze naar de tweede avondvoorstelling van een bioscoop in de buurt. Meneer Wouterman zou waarschijnlijk helemaal hebben vergeten de administratie van het dagblad op fce bellen, indien de volgende dag niet iemand hem had ge vraagd of hij het bericht over clal afschu welijke auto-ongeluk gelezen had. Dat her innerde hem er plotseling weer aan, dat hij de vorige dag geen krant had ontvangen. Hij belde het dagblad op en uitte zijn klacht. Daar zei men hem het geval te zul len nagaan en er zorg voor te dragen, dat het niet meer gebeuren zou. Tevreden legde meneer Wouterman de hoorn weer op de haak. In de middag, terwijl hij gebogen zat over allerlei ingewikkelde staten en bere keningen, rinkelde de telefoon. Een beetje korzelig riep hij „Met Wouterman" in het apparaat: korzelig, omdat hij nu niet in zijn werk gestoord wilde worden. „Dag", zei een stem, die hij niet meteen herkende. „Met wie spreek ik?" beet hij nijdig. „Met mij". Nu herkende hij de stem van zijn vrouw en iets vriendelijker gestemd zei hij: „Wat is er?" „Ik moet je iets vertellen", aarzelde me vrouw Wouterman. „Nu wat dan?" vroeg meneer Wouter man. „Voor de dag ermee. Ik ben midden in een conferentie". Dat laatste was wel niet waar, maar het klonk gewichtig en het had best waar kunnen zijn. „Die krant gisteren, hè...." ging me vrouw Wouterman door. „die is wel be zorgd, maar ik heb haair per ongeluk, vlak voor je thuiskwam, voor de kattebak ge bruikt". „Is dat alles?", vroeg meneer Wouterman. „Vind je het niet erg?" Meneer Wouterman dacht even na. Ja, hij vond het eigenlijk wel erg. Behalve dat zijn vrouw dus tegen hem jokte, had hij een figuur geslagen bij het krantenbureau. Dat vond hij nog het ergste. Voor iemand, die zich dag aan dag, wenkbrauwen fronsend, over ingewikkelde staten en berekeningen moet buigen, is het niet prettig een figuur te slaan om zo iets onbenulligs als een krant. „Ja", zei hij dus bars, „ik vind 't erg". „Het spijt me", klonk mevrouw Wou termans stem nederig. „Niks spijt", zei meneer Wouterman kort en belde af. Hij stak een sigaret op, keek naar buiten uit het raam, drukte de sigaret uit en ging weer aan het w,erk. Verder ge beurde er die middag niets vermeldens waard op kantoor, of het zou moeten zijn dat alle staten en berekeningen klopten. Toen wij enkele weken geleden in de zelfde week bij de A.V.R.O. als bij de N.C.R.V. een luisterspel over Mozart aan gekondigd zagen, hebben we onze lust bedwongen daar een sneerende opmer king over te maken: tenslotte ontleent deze rubriek haar bestaansrecht niet aan de feilen in ons omroepbestel. Dat we er nu toch op terug koenen vindt zijn oorzaak iin de omstandigheid, dat het derde deel van het luisterspel van de N.C.R.V. (het A.V.R.O.-hoorspel Was in één deel) egeliik werd uitge zonden met een recital van Mozartliede- ren door de A.V.R.O. We hebben ons allereerst afgevraagd', welke aanleiding de omroep kon hebben om op zo overvloedige wijze de meester van Salzburg te gaan herdenken. Wel nu: er was geen aanleiding, want er was geen enkel vijfvoud', hetzij tussen ge boortejaar, hetzij tussen sterfjaar en 1954 te ontdekken. Met Mozart was er dus „niets aan de hand". Met de programma coördinatie echter zoveel te meer. Nu willen wij geenszins beweren, dat de omroep alleen dan meer dan gewone aandacht aan een componist of een an der scheppend kunstenaar mag schenken wanneer er een of ander jubileum in zicht is. Het vaflt veeleer toe te juichen indien, gedurende het gehele radio-sei zoen, een zekere sa menhang in muzikale A Voor de microfoon en litteraire pro gramma's wordt ge bracht, zocht de luis teraar ook enige in zicht in het gehele werk van een bepaal de schrijver verkrijgt. De omroep kan zich ook beperken tot een kleiner gedeel te van het werk, zoals deze winter de K.R.O. doet met een cyclus vioolsonales van Van Beethoven. Maar het is absurd om, zoals A.V.R.O.'s programma-samensteller Henk de Wolf ons verklaarde, „zo maar eens itn een be paalde maand Mozart te gaan spelen". Zonder enige logische volgorde: er werd een losse greep gedaan in Köehels cata logus. Het volgend jaar, zo vernamen wij, komt Handel op dezelfde marnier aan de beurt. Over de luisterspelen kunnen we ko-rt zijn. De serie van de N.C.R.V. paste in een reeks van luisterspelen welke aan componisten is gewijd. We hebben er het laatste deel van gehoord om op te mer ken. dat Nico ce Jong blijkbaar geen aanleiding heeft gevonden Josef Hay dn een andere intonatie te geven dan Sir Graham uit Paul Vlaanderen. Aanvan kelijk scheen het ons toe, dat Wijmie Fijn van Draat een wat persoonlijker visie op haar onderwerp had, dan Peggie van Kerckhoven, die met geroutineerde hand het klankbeeld voor de A.V.R.O. on papier had gezet. Maar na een kwartier luisteren wisten we, dat beide dames niet ontkomen wa ren aan de verleiding een aantal im alle biografieën vermelde levensbijzonderhe den met wisselend succes aan elkaar te rijgen. Van een opgaan in een waarlijk boeiend gegeven, van een innerlijk bele ven van een toch zo rijke stof viel ntéts te bespeuren. Jammer van al die moeite, jammer om die even onbegrijpelijke als onvergeef lijke nonchalance waardoor hinderlijke programma-doublures ontstonden, jam mer dat de betrokken instanties dit feit met de gelatenheid van het „wat zullen we eraan doen?" accepteerden, jammer tenslotte dat de straks wettelijk gere gelde onvolkomenheid van ons omroep stelsel nu juist door de componist ven „De Toverfluit" moest worden gedemon streerd. J. H. B. TOEN meneer Wouterman die middag om kwart voor zes de huisdeur achter zich sloot, kwam mevrouw Wouterman hem uit de keuken tegemoet. Meneer Wouter man, vast besloten het wangedrag van zijn vrouw in zake de krant volledig uit te bui ten, took zwijgend zijn jas uit, hing zijn hoed op en wilde zonder een woord te zeg gen de zitkamer in gaan, toen hij zijn vrouw aankeek en zag, dat ze huilde. Grote tranen rolde over haar wangen, langs haar neusvleugels naar haar lippen. Meneer Woutermans verontwaardiging smolt weg als sneeuw voor de zon. Hij om armde haar en zei troostend: „Nou, nou, zo erg is het niet. Wat is tenslotte een krant» Daar hoef je toch niet om te huilen. Hij kuste haar tranen weg en lachte haar geruststellend toe. Even later stond mevrouw Wouterman weer in de keuken en hervatte haar, dootr meneer Woutermans komst onderbroken arbeid. Ze smeed de uien in kleine stukjes, glim lachend door haar tranen heen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 16