Koentje Haas op het ijs
Aft
daar is het koud
1+1=2.
Onze boerderij
Wereldraad van
kerken 1954
Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van
Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant
Arctische hysterie
Vondels „Lucifer"
V,
EEN FRANSE SCHILDER
SCHRIJFT OVER NEDERLAND
KERKELIJK LEVEN
T e gen stellingen
„Daar is vader", zei moeder Haas en
ze richtte zich op van haar warme le
ger. Alle kleine hazekinderen spitsten
hun oren. Ja hoor, daar was vader!
Maar wat liep hij langzaam. Ze tuur
den nieuwsgierig de donkere gang in,
waar ze vader' hoorden. Toen hij al die
nieuwsgierige ogen zag, schudde hij met
zijn kop en liet zijn lege pootjes zien.
„Niets te vinden", bromde hij, „hele
maal niets, alles is hard en stijf, de
grond, het gras, het mos. En koud". Hij
bibberde er nóg van.
„Schuif maar gauw tussen ons in",
zei moeder Haas en ze streek hem over
zijn kop. „Jij kunt het toch ook niet
helpen, dat er niets eetbaars te vinden
is. Laten we maar blij zijn dat we nog
zo'n mooi warm hol hebben".
De hele hazenfamilie sliep weer in.
Daardoor vergaten ze hun lege magen
èn de kou, maar telkens werd er één
wakker en dan hoorde je hem zuchten
van honger. „Vader, kijk toch eens",
zei een van de kleinere hazen en hij
trok zijn vader aan een oor, „mijn vel
letje is me veel te groot geworden, het
lijkt net of ik de jas van'iemand an
ders aan heb".
Vader Haas kwam treurig overeind.
„We moeten er op uit", zei hij, „zo gaat
het niet langer. Kom mee allemaal. Mis
schien is er langs de beek nog wat
groen te vinden."
Achter elkaar huppelden ze het hol
uit, maar lang niet zo vlug als anders,
wanneer ze goed gegeten hadden. Het
was verschrikkelijk buiten. De koude
grond prikte aan hun pootjes en de
Oostenwind blies de haren van hun
vacht overeind. De grond leek wel van
steen; het gras en het mos waren stijf-
bevroren en te eten was er niets. Een
eindje van elkaar af - dat was voor het
gevaar - liepen ze naar de beek. de
kleine haas met zijn te wijde velletje
helemaal achteraan. Hij kon zijn ogen
bijna niet geloven. Was dat nou die
mooie wereld vol eten, waarin hij in
het najaar had rondgehuppeld? Niets,
niets, niets was er meer te vinden. Hij
keek naar de grond, hij keek naar de
bomen en schudde treurig met zijn kop,
net als zijn vader had gedaan.
De anderen waren intussen al bij de
beek gekomen. Wat een verrassing! De
beek waar anders hun tochten eindig
den was verdwenen. Daarvoor in de
plaats was nu een glimmend zwart pad
gekomen, dat nog kouder was dan de
bosgrond. „Er over!" riep vader Haas
vrolijk, want hij herinnerde zich dat
hij dat een vorige winter ook gedaan
had en toen aan de overkant van de
beek een veld vol boerenkool had ge
vonden. Ze werden er allemaal vrolijk
van en gleden over het zwarte ijs.
Toen Koentje, het kleine haasje, bij
de beek kwam waren de anderen al aan
de overkant. Hij zag nog net de puntjes
van hun staart verdwijnen in het riet,
want ze hadden hem in hun opwinding
niet eens gemist. Koentje keek met grote
ogen naar die glimmende zwarte weg.
Voorzichtig zette hij er een pootje oo
en gichelde toen het zo maar onder hem
weggleed en hij opeens op zijn staartje
op die koude vloer zat. „Wat leuk", zei
hij. „gelukkig dat er toch nog iets aar
digs is in de wereld". Hij vergat hele
maal om zijn familie achter na te gaan
en bleef maar glijden en dansen op het
ijs.
Opeens zag hij een groot zwart gat
in de weg, waarop hij liep. Hij stak er
een pootje in, maah meteen trok hij het
terug. „Brr", riep hij, „water onder de
weg, hoe kan dat nou?" Omdat hij het
bijna nie geloven kon, probeerde hij
het ook nog eens met een ander pootje.
Maar ja hoor, het was echt water, nat
en ijzig koud. Met grote verwonderde
ogen bleef hij ernaar zitten kijken. „Dat
moet ik eens aan vader vragen", riep
hij en toen hij dat zei, dacht hij opeens
aan zijn familie die was weggehuppeld,
wie weet waarheen. Hij voelde ook de
honger weer en de kou die hij door het
glijden even was vergeten. Hij rilde en
trok zijn na'te pootjes op.
„Ik zal hier maar op ze wachlen",
dacht hij, „als ik ook naar de overkant
ga, vind ik ze misschien nooit terug".
Een hele poos zat hij zo om zich heen
te kijken. Steeds verdrietiger werd hij.
Hij vergat helemaal hoe leuk hij daar
even gegleden had.
Maar zijn verdriet zou nog veel erger
worden. Toen hi» na een poosje zijn fa
milie over het ijs zag wippen, een eind
bij hem vnadaan en heel vrolijk, want
ze hadden hun buik vol boerenkool en
toen Koentje ze achterna wilde rennen,
kon hij niet wegkomen. Wat was er
gebeurd? Hij zat met zijn natte pootjes
aan het ijs vastgevroren. Zijn familie
leden maakten zo'n kabaal, dat ze zijn
roepen niet hoorden; ze verdwenen tus
sen de struiken. Wat nu? Koentje rukte
en trok en hij zette zich met zijn achter
poten af, maar wat hij ook deed, hij
kreeg zijn pootjes niet los. Doodmoe en
piepend van pijn en kou bleef hij daar
zitten, ten einde raad. Hij dacht niet
dat hij de familie Haas en zijn warme
hol ooit nog terug zou zien.
Tegen de avond hoorde hij voetstap
pen. Hij dook nog meer in elkaar, want
hij zag de boer met zijn geweer komen,
op jacht naar hazen. Toen de boer dat
kleine haasje zag, dat probeerde weg
te komen, stapte hij het ijs op.,,Zo", zei
hij, „daar hebben we dus één van de
boerenkooldieven". Met zijn mes hakte
hij het ijs om de poten van het haasje
weg en stopte hem levend en wél in
een zak. Toen hij thuiskwam zette hij
hem zomaar op de keukentafel. In het
licht van de lamp kon je goed zien hoe
mager Koentje was. De boer zag dat ook
en zei: „Nou dat is niet de moeite waard
om in de pot te doen. Laat hem maar
weer lopen".
Maar zijn kinderen die met hun neus
je tegen de tafelrand stonden te kijken,
kregen medelijden. Ze zetten Koentje
in een kist achter de kachel, waar zijn
pootjes al gauw ontdooiden. Ze gaven
hem heerlijke sappige winterworte's te
knabbelen en je kon meteen zien, hoe
goed dat het verkleumde haasje deed.
Hij zit er nog, op die boerderij, want
de kinderen laten hem pas weer los als
het wat zachter wordt. Tot zolang
droomt Koentje in zijn kist achter de
kachel van zijn warme hol thuis, waar
ze vast allemaal op hem wachten en
blij zullen zijn als ze hem weer zien.
Wat zal hij veel te vertellen hebben!
Bim, bam, bom,
dat zegt de klok en net zo lang
tot ik mijn bed uitkom.
Hap, hap, hap,
dat zegt de lepel aan mijn mond,
hier is je griesmeelpap.
Vlug, vlug, vlug,
want anders is de schooldeur dicht
en sturen ze je terug.
Ab, c,
dat zegt de meester voor de klas
en: één en één is twee.
Goal, goal, goal,
dat roep ik op het voetbalveld,
daar spelen we va school.
O, o, o,
zeg ik als vader me vertelt
van zeerovers en zo.
Gaap, gaap, gaap,
't verhaal is uit, het eten op,
ik val haast om van slaap.
-ntc
Rik, tik, tik,
dat is de wekker naast mijn bed.
Welterusten hoor, zeg ik.
MIES BOUHUYS.
Het varken woont ook op de boerde
rij. Zaag hem maar weer mooi uit en
schilder hem met plakkaatverf in de
aangegeven kleuren.
1 rose, 2 bruin, 3 groen.
Zoals aan velen bekend zal zijn, is te
Amsterdam in 1948 de eerste grote verga
dering gehouden van de Wereldraad der
Kerken. Wij hebben er in deze rubriek
reeds melding van gemaakt, dat de tweede
vergadering dit jaar zal plaats vinden en
wel in Evanston. De voorbereidingen hier
voor zijn in volle gang en steeds meer be
richten bereiken ons, waaruit blijkt hoe de
kerken uit alle werelddelen hun belang
stelling op deze bijeenkomst richten.
Zo kwamen wij een lijst tegen waarop
gepubliceerd is de verdeling der afgevaar
digden, naar kerk en land, die te Evanston
aanwezig zullen zijn. Deze lijst vermeldt:
74 Anglicanen, 36 Baptisten, 31 congrega-
tionalisten, 16 Dicipels van Christus, 98
Lutheranen, 75 Methodisten, 7 Oud-Katho
lieken, 55 Orthodoxen, 25 andere Oosterse
kerken, 99 Presbyterianen (Hervormden),
51 Unitariërs en 25 van kleinere kerken.
In totaal 592 vertegenwoordigers waarvan
er 174 uit de Verenigde Staten komen, 15
uit Canada, 161 uit Europa, 61 uit Enge
land en 177 uit andere landen.
Er is een gebed door het centraal comité
van de Wereldraad opgedragen aan de ker
ken met het verzoek aan alle christenen
over de gehele wereld om zich in het ge
bruik van dit gebed te verenigen. De in
houd hiervan luidt aldus:
„Almachtige God, Vader van onze Heer
Jezus Christus, van Wie iedere goede en
volmaakte gave komt, wij bidden voor het
welzijn en de kracht van Uw kerk op aarde.
Wij belijden, dat wij haar onwaardig* ge
maakt hebben door onze eigen onwaardig
heid. Wij hebben voortdurend wegen be
wandeld, die zuiver onze eigen wegen wa
ren en wij hebben het veroorzaakt, dat de
kerk volhardt in haar verdeeldheid. V/ij
hebben verzuimd onszelf alleen aan U toe
te vertrouwen en hebben zwakheid over de
kerk gebracht. Vernieuw in ons een vaste
geest, o Vader, dat. er nieuw leven en
kracht in Uw kerk moge komen tot Uw eer.
Wij bidden voor hen, die de komende
Assembly van de Wereldraad van Kerken
voorbereiden, dat alles, wat zij doen, door
Uw geest bezield moge worden. Moge; hun
denken moedig en waar zijn; mogen hun
plannen geheel en al tot welzijn van Uw
kerk leiden; mogen zij dienen met de
vroomheid van een eenvoudige geest, die
tot U alleen gericht is.
Wij bidden voor hen, die de vergadering
zullen bijwonen, dat zij in hun voorberei
dingen voor hun werk daa-- Uw doeleinden
mogen najagen; dat zij bij hun onderlinge
besprekingen mogen trachten alleen Uw
waarheid te verdedigen; jat zij bij hun be
slissingen de leiding van Uw geest mogen
volgen in dienst van de mensheid.
Wij smeken Uw zegen af over dit onder
nemen en vragen U, dat Gij wilt oordelen
en verbeteren al wat wij doen en ons van
elke zonde verlossen; dat het geheel een
groot teken aan de mensen mogen zijn van
de tegenwoordigheid en de wederkomst
van onte Heer Jezus Christus".
Hoop der wereld
Ten aanzien van de komende vergadering
in Evanston is ook van grootbelang het
overzicht, dat de bekende prof. Karl Barth
gegeven heeft van de arbeid der grote
oecumenische commissie, waarin hij samen
werkte met drie Engelsen, een Schot, drie
Indiërs, een Fransman, twee Duitsers, een
Rus, een Zweed, een Nederlander en een
professor in de theologie uit Afrika.
In deze commissie is langdurig gesproken
over het thema van de Asscniblée: „Chris
tus, de hoop der tVereld," waarbij vooral
de spanning duidelijk werd tussen deze
hoop en de hoop van de mensen.
Tenslotte werd, aldus prof. Barth, een
rapport samengesteld, waarvan de voor
naamste punten de drie volgende zijn:
1. Als Christelijke kerk hebben wij
naast de menselijke hoop een andere: Je
zus Christus, het begin van alle schepping
en de grens van alle menselijk bestaan.
2. Als gemeenschap van deze levende
hoop is de kerk temidden van de wereld,
het teken van Hem. die gekomen is en die
komen zal, het instrument van het werk
Gods en. ondanks haar ontrouw en gebre
ken. een weerspiegeling van de heerlijkheid
Gods.
3. Tegenover de bedriegelijke hoop van
deze wereld, zoals de democratie, de weten
schap, humanisme, marxisme, nationalisme,
rassenwaan; tegenover het ontbreken van
enige hoop bij duizenden mensen of tegen
over het atheïstisch existentialisme getuigt
de kerk van de hoop, die rust in Jezus
Christus, die neergedaald is in de dienste
vertwijfeling van de mens en daar als Red
der is gekomen.
De zes inleidingen, die ter voorbereiding
op de samenkomst in Evanston werden ge
schreven, zijn in het Nederlands vertaald.
Het boek (verschenen bij Ten Have, Am
sterdam) is onder de titel „Het Program
van de Wereldraad van Kerken 1954" in
de boekhandel verkrijbaar. Het verdient
door velen aangeschaft, gelezen en bestu- Q
deerd te worden. o
6 FEBRUARI 1954
■- V':::
ALS DE MILLIOENEN BEWONERS van het enorm uitgestrekte Siberië
zouden horen dat er in het Westen van Europa bij de Noordzee een klein land
ligt, waar mensen wonen die bij vijftien graden vorst al vinden dat het bar
koud is en dat het onder die omstandigheden de gehele dag buiten vertoeven
in dat land als een ernstige beproeving geldt, dan zouden ze de tengere schou
ders ophalen onder hun dikke pelsen en iets mompelen, waarvan de Neder
landse vertaling ongetwijfeld „onzin" of „aanstellerij" zou luiden, of sceptische
opmerkingen van gelijke strekking. Want de Ostjaken, Toengezen, Korjaken,
Kamtsjadalen, Tsjoektsjen, Jakoerieren, Samojeden, Lamoeten en hoe al die
andere volken uit het 12.657.900 vierkante kilometer bestrijkende gebied in
het Noorden van Europees-Rusland en Azië ook mogen heten zijn wel wat
anders gewend. Die beleven op de toendra's en tagja's een temperatuur, die
soms achtenzestig graden onder het nulpunt is. En dat veelal meer dan hon-
derdyijftig dagen per jaar in een winter, die geen zonlicht kent.
In die streken kent men geen woorden
boeken, waarin vermeldt staat dat het
iemand Siberisch kan laten. Vooral niet
daar waar men een verschijnsel kent, dat
de bewoners met afkeer in hun stemmen
met „naljód" betitelen. Het beduidt dat het
ijs door de hevige koude weer tot water
wordt. Iets dat mogelijk is, als de tem
peratuur zo ver onder het nulpunt komt,
dat het ijs gaat uitzetten en wrijving doet
ontstaan. Door de grote druk wordt het
water onder het ijs dan naar boven ge
drukt. waardoor het lijkt alsof het ijs
transpireert. Onnodig te zeggen, dat deze
vochtlaag weer snel in een nieuw ijslaagje
verandert.
Men zou zeggen, dat de bewoners van de
Siberische vlakten zo langzamerhand wel
vertrouwd zijn geworden met vorst en ijs.
Misschien wel naar onze begrippen, maar
zeker niet naar die van de millioenen man
nen, vrouwen en kinderen, die 's winters
leven op ijsvlakten, waar het ijs en de
grond zo hard zijn, dat zij alleen met dy
namiet opengebroken kunnen worden.
Met angst en vreze wachten die mensen
op het moment, dat haast zeker komen
moet. Het moment waarop de arctische
hysterie ontstaan door de lievige koude
in hun omgeving tot uiting komt. De
slachtoffers van deze vreselijke ziekte be
ginnen dan plotseling allerlei dierengelui
den na te bootsen of alles wat zij horen
tot in het oneindige te herhalen. Vooral het
horen van muziek kan voor deze mensen
grote gevaren opleveren. Zij dansen dan
als wilden in het rond en houden niet eer
der op dan bij het moment, waarop hun
krachten zijn verbruikt en zij geheel uit
geput neervallen en veelal spoedig sterven.
Doch was dit nog maar het enige gevaar,
dat in de nagenoeg van alle verstrooiing
verstoken dorpen levens eiste. Bestond er
van aardedonkere wolkenmassa's. Even is
het dan stil. Niets beweegt. Alleen de mens,
die zich met inspanning van alle krachten
in veiligheid probeert te stellen.
Maar o wee degene, die deze waarschu
wing niet heeft begrepen. Want korte tijd
na de waarschuwing en de immense stilte
is het een hel op aarde. De wind, zo sterk
en vinnig koud als alleen de volken van
Siberië hem kennen, raast met ongekende
hevigheid en sleurt alles wat leeft met zich
mede. De mens is machteloos. Zij. die dooi
de poérga worden overvallen buiten hun
woonplaats, zijn een dankbare prooi in deze
onmenselijke storm met zijn striemende
sneeuwslagen. Alleen als de poérga binnen
een dag verdwijnt, heeft de mens, die zich
aan zijn sleden heeft vastgeklemd, een kans
het leven te behouden.
Maar dat gebeurt meestal niet. Want de
poérga is door een duivelse macht uitge
stuurd om te vernietigen en doet dat gron
dig en zonder iemand over het hoofd te
zien. Niet zelden slaat de poérga haar gesel
een week lang over alles waar zij het leven
uit kan halen.
Siberië, het land van uitersten. Want
nauwelijks is de barre koude verdwenen of
in de toendra, tagja en steppen ontluiken
de bloemen in vele kleuren. Maar dat be
tekent, dat de bewoners opnieuw aan be
proevingen worden bloot gesteld. De be
proevingen van de hitte. De ondraaglijke
hitte, die bij Werchojansk in de tagja-zöne
(1400 kilometer ten Zuiden van de Noord
pool) tot bij de negentig graden Fahrenheit
stijgt. En dan te bedenken, dat even buiten
deze Oost-Siberische stad ook de laagste
temperatuur ter aarde werd genoteerd:
Ter 'gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Vereniging de Amsterdamse
Graanbeurs werd door leden en belangstellenden een bedrag bijeengebracht
teneinde het bestuur een blijvend aandenken aan te bieclen. De keuze voor
dit jubileumgeschenk is toen gevallen op een schilderij van het intérieur van de
Graanbeurs, door Otto B. de Kat te vervaardigen. Deze is kort geleden met
het uitvoeren van cle opdracht gereed gekomen en het resultaat daarvan ziet
men hierboven uiteraard zonder de belangrijke kleurwerking gereprodu
ceerd. Het doek wordt Maandagmiddag 8 Februari aan het V.A.G.-bestuut
overhandigd. Ter gelegenheid van deze aanbieding is heden een kleine
O O c*
expositie van de gemaakte voorstudies ingericht
vijfennegentig graden Fahrenheit onder
nul
En terwijl de Edelweiss de bewoners
's zomers een gevoel geeft van behaaglijk
heid, moet men in de hoogste temperatuur
hard werken om op tijd klaar te zijn voor
de winter, die weer zijn beproevingen wil
opleggen aan de mensen, die het ongeluk
hadden om te worden geboren in (of te
worden verbannen) naar een streek, die
wij, mensen met een zeeklimaat, kennen
als Siberië.
En zult u nu, bewoner van een milder
land, nooit meer zeggen dat het u Siberisch
laat? Want dat kunt u niet eerlijk menen!
E. K.
jaycTsb'okhul de S b risen lu.yu
maar geen „poérga" een sneeuwstorm,
die, stellig nog veel meer slachtoffers
maakt in de trieste winter zonder licht. De
arctisch-hyste.rischen kunnen misschien
nog wel bedwongen worden en tijdig onder-
behandeling gesteld, de valse gril van de
natuur die „poérga" heet. is niet te over
meesteren. Zij kent maar één concessie aan
de mensen op wie zij het gemunt heeft:
een waarschuwing, die bestaat uit een vlak
De arts Nagelhout uit Holten was de vader van het plan, dat menig Nederlands
schilder in Frankrijk en enige Franse schilders in Nederland bracht. Hoteleige
naars verschaffen hierbij een maand volledig pension aan een kunstenaar in
ruil voor een ter plaatse te vervaardigen schilderij. De eerste Franse schilder,
die zich geestdriftig voor deze gelegenheid meldde, was Jack Chambrin, uit
Melun (nabij Parijs).
Hij koos een hotel te 's-Graveland om zo dicht mogelijk bij Amsterdam te
zitten. Want om deze stad ging het hem. In eigen land werkte hij vooral aan
de monding van de Maine in de Seine en aan het Bassin de la Vilette. de
binnenhaven in het Noord-Oosten van de Franse hoofdstad. Wat onder
werp aangaat beantwoordden Amsterdam en de kleinere plaatsen daar om heen
wel zeer aan zijn idealen. De resultaten van zijn eerste verblijf werden bij
Santée Landweer tentoongesteld. De Franse staat kocht een groot schilderij
Het IJ voor het Museum van moderne kunst in Parijs.
Vervolgens kreeg Chambrin een beurs van het Maison Descartes de eerste,
die ooit voor een verblijf van tien maanden in Nederland gegeven werd. De
picturale vruchten hiervan werden op een expositie „Holland en Amsterdam
in Parijs getoond. De Nederlandse ambassadeur was bij de opening daarvan
aanwezig.
Chambrin, die nu ongeveer 35 jaar is, vindt dat hij iets te danken heeft aan
Villon en Gromaire, zijn oude tijdgenoten. Hier werd hij vooral getroffen
door het werk van Vermeer, in mindere mate ook door dat van de andere
oude meesters. Thans exposeert hij te Göteborg in Zweden, waar hij vooral
schilderijen van Nederlandse steden en havens laat zien.
On pagina 3 vindt men een bijzonder interessant artikel van zijn hand. waarin
liij vertelt wat hem vooral in het Hollandse landschap getroffen heeft een
voor velen waarschijnlijk verrassende visie, gewend als wij nu eenmaal zijn met
De Genestets befaamde boutade in te stemmen. Verrassend vooral voor de
Nederlandse schilders, die zo gaarne hun toevlucht en hun inspiratie in frank
rijk zoeken en thans kunnen vernemen dat en waarom een Franse kunstbroeder
het omgekeerde doet.
iw>»ocicoocoooooaooooooooooooooooocoooooooooooooooooooooo<*x»»t>x>x)00oooocxx>x)oooooooooooooooooooooooooooooc)0occo<.
99"
ONDEL, zo kan men in ieder letter
kundig handboek lezen, heeft toneel
stukken geschreven, die tot de onverganke
lijke meesterwerken van onze litteratuur
behoren. Weinigen zullen de neiging ge
voelen deze bewering in twijfel te trekken,
hoe moeilijk het mag zijn de omstreden
speelbaarheid te bewijzen. Maar kan men
nu ook zeggen zoals ten aanzien van
Shakespeare of Molière dat zijn werk
leeft in het hart van ons volk? Nu ja, wij
hebben de jaarlijkse Gysbreght-ver-
toningen in Amsterdam, maar dat is toch
in hoofdzaak een kwestie van traditie, één
der weinige overigens die wij op theater-
gebied kennen.
De reden tot het stellen van deze vraag
ligt in het feit, dat het op 2 Februari drie
honderd jaar geleden was, dat zijn mach
tige schepping „Lucifer" voor het eerst
werd vertoond en dat geen van onze (ge
subsidieerde) beroepsgezelschappen hierin
aanleiding tot een reprise heeft gevonden.
Het is toch wel merkwaardig dat bij voor
beeld het Rotterdams Toneel, verplicht om
ieder jaar ten minste één klassiek gewor
den Nederlands werk op te voeren, daar
voor ditkeer „Mariken van Nieumeghen"
koos.
De laatste voorstelling van „Lucifer"
tevens in die tijd de laatste vaderlandse
cultuurdaad was die door het toen
malige Residentie Toneel in het begin van
de bezetting. Doet men er onjuist aan dit
treurspel over de opstand der afvallige
engelen als een politieke allegorie (waar
bij men aan de tachtigjarige oorlog zou
kunnen denken) te beschouwen, het had
onder die omstandigheden een bijzondere
uitwerking, die het echter ook nu niet zou
hebben gemist.
„Lucifer" is een monument van schil
derend taalvermogen nie* alleen, maar ook
van een barokke verbeeldingskracht, die
haar weerga niet heeft. En wie zou nu nog
als eerste aanwijzing „Het tooneel is in den
hemel" kunnen schrijven? Enfin, wij
wachten maar af. In 1659 werd de première
van „Jephta" gegeven het spel, dat Cor
Hermus zo graag wilde laten herleven.
Misschien is er een erfgenaam van zijn
goede bedoelingen, die deze wil in een
daad kan omzetten. D. K.