Duitsland Technische hulpverlening aan minder ontwikkelde landen 1.500.000.000 Een leuke kleurplaat Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant Unesco-pyramide KERKELIJK LEVEN 3 APRIL 195 4 leerlingen I Het hele Paaseierenweitje lag te wachten op het mooie weer. Alles stond klaar: de rekken van dunne boomtakjes waar straks de eieren op moesten dro gen, de verfpotten vol vrolijke Paas- kleuren, de dozen met lint en groen waar de eieren mee versierd zouden worden en de kleine kuikentjes van gele watten met een rood snaveltje, die daar op zouden zitten. Salto, het kleine haasje was er al wel honderd keer omheen gehuppeld om al dat prachtigs te bekijken. Hij kon haast niet wachten. En toch moest dat, want zijn vader, Lapsus, de Paashaas, had gezegd dat het nog niet de goeie tijd was om al met de eieren te beginnen. Terwijl het kleine haasje steeds onge duldiger werd, was de oude Paashaas nog een dutje gaan doen, want hij wist wel dat, als hij één keer aan het werk was, er van slapen toch niets meer kwam. En weet je waarom Salto zo ongeduldig was? Zijn vader had hem beloofd dat hij dit jaar ook mee mocht helpen bij het eiermaken. „Misschièn, heel misschien", had hij gezegd, „mag je zelfs wel één klein eitje helemaal alleen schilderen". Dat was heel wat voor die oude Lapsus om zo iets te be loven, want hij vond eigenlijk dat ie mand die met Paaseieren omging zijn eerste grijze snorharen moest hebben. Nou. die had Salto nog lang niet! „Waar blijft mijn vader nou toch?" mopperde Salto terwijl hij met grote ogen nóg eens alles bekeek. „Als hij zich maar niet verslaapt of vergeet dat hij eieren moet maken! Hij is al niet zo jong meer moet je denken". Hij gluurde naar binnen in het hazenleger van zijn vader. Zien kon hij hem niet, maar hij hoorde hem snurken. „Dat gaat mis", zei Salto tegen zich zelf. Een stemmetje heel diep in zijn lange oren zei: „Maak hem dan wakker en vraag of het nog geen tijd is om te beginnen". Maar naar dat stemmetje luisterde Salto niet, hij luisterde naar een ander dat tegelijk met het eerste stemmetje zei: „Waarom zou je niet vast beginnen? Je vader doet wel heel ge wichtig, maar zo moeilijk is Paaseieren maken nou ook weer niet!" „Nee nee, niet doen", zei het eerste stemmetje. „Kom nou", zei het andere, „je vader zal het 'n heerlijke verrassing vinden". „Ja", riep Salto, „dat is waar. Wat zal hij opkijken als hij ziet dat ik de helft of nog meer van zijn werk al ge daan heb!" „Wees toch wijzer", zei het eerste stemmetje weer.„Paaseieren maken is het moeilijkste wat er is. Wacht toch op je vader". Maar Salto was eigenwijs en toen hij met een brutaal snuitje de eerste doos vol Paaseierenlekkers open maakte, hield het stemmetje op. Het andere lachte en zei: „Goed zo Salto, laat jij maar eens zien wat je kan!" Of zei Salto het zelf? Hij wist het niet. Hij begon te schilderen met suikerverf en chocola. Zijn oren stonden recht omhoog en hij hield zijn tong tussen zijn tanden. Hij wou het niet zeggen, maar het viel hem toch niet mee. Het ene penseel was te dik en het andere was te dun om te schilderen wat hij wou. En morste zijn vader ook altijd zo veel? Hij keek eens naar zijn vacht: die zat al onder de sui kerklonten en chocoladeklieders. Het ergste was dat de suiker en de chocola na een poosje hard begonnen te worden. Van het witte puntje aan zijn staai't tot aan zijn oren toe zat hij vol. Met zijn eieren wou het ook niet erg lukken. Hij deed af en toe eens een stapje achteruit om zijn werk op een afstand te bekijken. Maar het leek naar niets. Wat een bloempje moest zijn was een klodder en de letters van chocola met „vrolijk Pasen" stonden er zo schots en scheef op dat je niet eens meer kon zien dat het letters waren. Na twee uur werken had Salto pas vier eieren klaar en die waren zó lelijk dat hij er zelf een kleur van kreeg. „De vijfde gaat misschien beter", zei hij en hij bukte zich om in een grote pot vol rose suikerverf te kijken, die hij nog niet gebruikt had. Hij zette zijn pootjes op de rand van de verfpot. En toen ge beurde het. De pot wankelde en viel over Salto heen. Hij verdween helemaal in de dikke rose verf. Hij hapte naar lucht en probeerde met zijn ogen te knipperen, die helemaal dicht zaten. Dat lukte wel, maar hij kreeg het niet ge daan om ook maar één kliedert je van zijn vacht te vegen. Hij voelde hoe de suiker overal hard werd net alsof hij langzaam bevroor. Vader Lapsus werd wakker. Hij zag de zon schijnen en dacht: „Nu is het tijd voor mijn eieren". Hij huppelde naar buiten en had echt zin in zijn werk. Bij het Paaseierenweitje stond hij opeens met een schok stil. Wie was er aan zijn spullen geweest? Hij zag de afschuwelijke eieren, waar voor iedere Paashaas zich schamen zou, de klodders overal op de grond en de omgevallen verfpot. Lapsus kon van schrik geen woord uitbrengen. Hij rende naar de plek waar de verf gevallen was, want daar zag hij op de grond een brief liggen. Het was van de man die zijn eieren altijd kocht, omdat hij die van Lapsus de mooiste eieren van de wereld vond. Lapsus zag het meteen aan het handschrift. „Beste Lapsus", stond er, „ik ziet dat je oud wordt. Je eieren zijn de lelijkste, die ik ooit heb gezien. Die haal ik voortaan ergens anders. Maar dat suikerhaasje vind ik erg leuk. Net echt! Zo mag je er wel honderd voor me maken. Tot ziens!" Eerst had Lapsus woedend en ver drietig gelijk gelezen. Dacht die man wrekelijk dat hij die eieren had ge maakt? Toen hij van het suikerhaasje las, begreep hij er niets meer \»n. Hij hód immers nog nooit een suikerhaasje gemaakt! Hij snuffelde langs de grond en op eens ontdekte hij iets, naast de sporen van de man. die zijn eieren kocht, zag hij onder andere voetprenten en die kende hij maar al te goed, de voetpren ten van zijn zoontje Salto. Lapsus is een slimme haas. Hij dacht even na. keek naar de omgevallen verf pot en las nog eens over wat die man over een suikerhaasje schreef. Opeens zette hij het op een lopen: het bospad af, tussen struiken en bomen door naar het huis van de man, die zijn eieren kocht. Die stond in de deur, klaar om naar de stad te gaan. „Ha, die Lapsus", riep hij toen hij Lapsus zag, „je bent toch niet boos dat ik die lelijke eieren niet gekocht heb, hè, want je suiker haasje vind ik prachtig!" „Hier dat suikerhaasje", hijgde Lap sus buiten adem. De man deed het car- tonnen bakkersdoosje dat hij in zijn hand had open. „Is het niet prachtig", zei hij en hij hield het rose haasje in de hoogte. „Hier", schreeuwde Lapsus, „hier zeg ik je". „Maar ik ga hem net verkopen en ik zal je er veel geld voor geven", zei de verbaasde man. „Maar het is mijn zóón", riep Lapsus helemaal opgewonden en hij greep het haasje en schudde het heen en weer dat de stukken suiker ex- af vlogen. Ja, toen zag de man de ha- zenvacht onder de suiker ook en hij zag hoe de lippen van het suikerhaasje iets probeerden te zeggen. Wat er verder gebeui'de kun je wel raden: een bad in de beek en een flink standje voor Salto. Niet zo'n erg standje, want zijn vader vond dat hij al genoeg straf had gehad. En toen Salto helemaal schoon en kleintjes stond toe te kijken hoe zijn vader aan de eieren begon en ze schil- dex-de zoals alleen Lapsus, de Paashaas, dat kan, toen begreep Salto dat er nog rneer dan grijze snorharen voor nodig is om een Paasei te schilderen. MIES BOUHUYS «oooo: XXXXXXXXXXXXXXXXXXXDonnOOQOOOOOOOOOOOOnOOnooOOOOOQOOOOOOOOOi De synode van de Evangelische kex-k in geheel Duitsland, die dezer dagen in Span- dau is gehouden, heeft zich bezonnen op het wezexx van het gezin en de plaats daar van in de Christelijke gemeente en in de moderne samenleving. Het resultaat van de besprekingen werd samengevat in een drietal resoluties. Huwelijk en Gezin De eerste resolutie spx-eekt uit, dat het huwelijk en het ouderschap een instelling Gods zijn. De Staat heeft de plicht, zowel het eigensoortige en de onveranderlijke structuur van het gezin, als ook de vrijheid van haar histoxische ontwikkeling te be schermen. De ordening van de Staat mag niet uit de gemeenschappelijke verant woordelijkheid van man en vrouw een gelijkheid maken, waarin geen verschil meer is. Aan het thans geldende burger lijke huwelijk moet worden vastgehouden om gewetensdrang en juridische verwax-- ringen te vermijden. Het gezag over de kinderen behoox-t aan beide oudex-s. De wetgever moet er voor zorgen, dat bij me ningsverschillen tussen hen de moeder niet voorbij wordt gezien en de kinderen geen schade lijden. Ten aanzien van de politiek van de Staat verklaart de Synode in de tweede resolu tie, dat de staat een woningpolitiek en een belastingwetgeving moet hebben, die van rechtvaardigheid tegenover het gezin ge tuigt. Daartoe behoort, dat bijzondere aan dacht moet worden besteed aan kinderrijke gezinnen bij woningbouw voorzover hier voor niet gezorgd wordt door de werkgever of particuliere organisatie. Gehuwde vrou wen, die een bex-oep uitoefenen, hebben speciale steun nodig door het oprichten van kleuterscholen en crèches. Voor weeskin deren is het wenselijk, dat zij meer dan voorheen in geschikte gezinnen worden ondergebracht. Door een juiste pensioen regeling moet er voor gezorgd worden, dat mannen en vrouwen, die in een vrij huwe lijk samenwonen tot het sluiten van een huwelijk komen. De dei-de resolutie houdt zich bezig met de taak, waax-voor de practische arbeid in de gemeente zich gesteld ziet ten aanzien van het gezin. Prediking en zielszorg moe ten een juist begi-ip van huwelijk en ouderschap bevorderen. Van groot belang voor de gemeente zijn: adviesbureaux voor oudex-s, voorlichting van jonge mensen, die binnenkort in het huwelijk zullen tx-eden, een gezellige omgang in het kader van de catechetische ai-beid, familie-avonden, bu renhulp wanneer het noodzakelijk is, dat de moeder buitenshuis wex'kt. De synode werd bijgewoond door verte- genwoordigex-s van buitenlandse kerken. De Hervormde kerk deed zich vertegen- wooi'digen door dr. E. Emmen, secretaris- geneiaal. Herbewapening; Onder het opschrift „Het andere Duits land" schrijft Pfarrer E. Stammler in de kerkelijke periodiek „Junge Stimme" over de herbewapening. Hij vertelt daarin, dat de her-militarisering niet alleen de biosco pen, maar ook de kiosken heeft verovex-d. De nieuwe Duitse weermacht, nog niet ge boren, viex-t aan de kiosken reeds lang haar vrolijke opstanding. Daar vindt men bij- vooxbeeld een tijdschrift met de titel: „.De frontsoldaat vertelt". De ondertitel ver raadt, dat hier niet alleen ontmoetingen en ervaringen, maar ook „perspectieven" ge geven worden. In het mooiste soldaten- Duits worden hier rasechte oorlogsherin neringen opgewarmd, oude omslagfoto's worden uit de archieven gehaald en elke bladzijde van dit tijdschrift tovert weer de „heex-lijke herinneringen aan die grote tij den" van de wereldoorlog voor ogen. Wij zeggen niets kwaads over wat de Duitse soldaat aan dappere daden heeft ge presteerd. Maar hoe kan men vandaag zo ongei-emd deze ene zijde van het verleden prijzen, zonder ook maar met één woord aan al het andere te herinneren, dat ons intussen als donkere keerzijde van die tijd duidelijk geworden is, of tenminste duide lijk moest zijn? Is dan voor deze lieden werkelijk alies tevex-geefs geweest, wat onze ineenstorting geleerd heeft? 1-Iet wordt intussen nog erger, als zij zich vooral ook richten tot de „lieve, jonge vrienden": „Wij willen zo die waarden naar voren brengen, voor het behouden waar van u als staatsbui-gers de uniform zult dragen". Want, wie geeft deze lieden het recht, zelfs in naam, van de nieuwe weer macht te spreken? Ook een nieuw leger zal bij oude tradi ties moeten aanknopen. Maar als het wer kelijk iets nieuws zal brengen, moet het duidelijk zijn, dat uitgeroeid moet worden wat de vroegere traditie heeft vergiftigd. Dat verwachten wij van hen, die het waag stuk ondernemen om ons Duitsers weer uniformen aan te trekken. Als daarvoor alleen maar het oude, verderfelijke, wordt opgegraven, dan kunnen zij, wat ons be treft, gestolen worden. IIET LIGT IN DE AARD VAN DE MENS zich met anderen te bemoeien en zijn medemensen te helpen, llij houdt ervan zijn kennis over te dragen op zijn om geving. En als hij er het nut van inziet, zal hij ook zelf iets willen opsteken. Hij is altijd nieuwsgierig en leergierig. De wereldgeschiedenis is vol geschreven met de hulp, die volken aan andere volken geboden hebben. De beweegredenen van deze hulpverlening zijn van velerlei aard en niet altijd zijn ze even fraai geweest. Maar hoe dit ook zij, er is bijna in alle gevallen sprake van een wisselwerking. Zo hebben de Hellenen de Europese cultuur wezenlijk en blijvend beïnvloed. De Grieken van vandaag ont vangen economische hulp van landen en volkeren, die tweeduizend jaar geleden weinig meer dan barbaren waren of helemaal nog niet bestonden. In de interna tionale samenwerking is geen sprake van eenrichtingverkeer op lange termijn. Wanneer men ziet wat de Verenigde Na ties voor de minder ontwikkelde gebieden doen op het gebied van technische hulp verlening vraagt men zich onwillekeurig af wat hiervan de beweegredenen en oog merken zijn. Het is onjuist in het verleden te gaan graven naar vergelijkingsmater kal. Dat is er namelijk niet. Kort en goed ge zegd, komt het hierop neer: een blijvende renaissance mogelijk te maken, waarbij volken met een hoge levensstandaard die van andere, minder begunstigde landen naar hun peil trachten op te trekken. In deze moderne wereld is dat vaak een kwestie, die gedreven wordt door de dyna miek van de techniek. De technische hulpverlening is dus een poging de internationale kanalen open te Ixouden voor de uitwisseling van ideeën en technieken, voornamelijk met betrekking tot productiviteit en economische ontwik keling. De aard van deze actie maakt het nood zakelijk, dat ze op internationaal niveau wordt gevoerd, Om enkele cijfers te geven: dit jaar dragen zesentwintig landen bij in het fonds voor technische hulpverlening. Daar is een bedrag mee gemoeid van on geveer tachtig millioen gulden. Ook in het verleden zijn gelden uitgetrokken voor de ontwikkeling van andere landen. Vaak werd daarvoor echter de term „kolonisa tie" of „missie" gebi-uikt. Dat is niet het geval bij de technische hulpverlening, die de UNO aan minder ontwikkelde landen bieden, omdat de leiding ervan niet bij een of meer landen berust, maar bij de Economische en Sociale Raad van de UNO. Technische hulpverlening wordt pas ge boden als de regering van een bepaald land daartoe een verzoek indient en hierop gunstig wordt beschikt door de Raad voor Technische H u 1 p v erl e ruin gd'ie te New York zetelt. Momenteel profiteren hiervan ne genendertig landen, waar meer dan vijf tienhonderd geleerdien uit ruim zestig lan den zijn ingeschakeld. Men kan deze hulpverlening aan in totaal 1500 millioen mensen het best zien als een grote pyramide. Dat wil zeggen: de grondslag ervan wordt gevormd door het basis-onderwijs. Hieronder verstaat men een onderwijs, dat gericht is op de prac tische noden en problemen van alledag teneinde het levenspeil te verhogen. liet sprekendste voorbeeld hiervan is het cen trum voor basis-onderwijs te Palzeuaro in Mexico, waar studenten uilt d)e Latijns- Amerikaanse landen worden opgeleid om kleine gemeenschappen op eigen benen te leren staan en later in eigen land ditzelfde systeem toe te passen. Gaan we weer een stapje hoger, dan treffen we de technische hulpverlening op zuiver wetenschappelijk gebied aan, zoals bijvoorbeeld in Brazilië, waar Unesco- teams werken aan magnetische metingen, de studie van cellulose-producten, de toe passing van planten in de medische weten schap. De technische hulpverlening heeft ech ter niet ten doel geleerden uit te zenden, die in theorie of practijk les geven aan de bewoners van minder ontwikkelde gebie den. Het voornaamste doel is plaatselijke krachten op te leiden, zodat de lijn der ontwikkeling doorgetrokken kan worden met eigen middelen wanneer de l'nesco- man of het Unesco-team allang weer ver trokken is. Want geen land mag verwach ten een hoger levenspeil te bereiken wan neer niet het eigen volk daarvoor de dyna miek opbrengt, die in deze moderne, door techniek bepaalde tijd nodig is. De Loop van de geschiedenis is misschien in één dag tijdis om te buigen, de aard en levenswijze van een volk zijn d'at echter niet. Technische hulpverlening Ls een pro ces, waarbij men pas op lange termijn kan oogsten. Daarvan biedt Amerika een voor beeld. Want in 1862 tekende Abraham Lin coln een wet, die voorzag in de oprichting van voorlichtingscentra voor de landbouw. Pas veertig jaar later gingen de boeren er gebruik van maken. Maar toen keerde het getij ook. Tevorexx waren er twee boeion nodig om één arbeider te voeden. Nu kan één boer vijf arbeiders voeden en nog ge noeg over houden om te exporteren. Waar mee slechts aangetoond wil zijn wat tech nische hulpverlening tot stand kan bren gen. De technische hulpverlening der Vei-- enigde Naties is niet tot dergelijke spec taculaire daden in staat. Want met vrij beperkte middelen moeten niet minder dan vijftienhonderd millioen mensen geholpen worden. Desondanks zijn overal ter wereld mensen bezig met een hulpvaardige geest, bezieling voor een goede zaak en kennis op een speciaal gebed axxnzalige streken te hervormen tot vruchtbai-e oasen. En wat misschien nog belangrijker is: ze verande ren bij de bevolking een berustende gela tenheid in hoopvol optimisme. Om Mexico aan energiebronnen te hel pen, die de zich snel ontivikkelende in dustrie nodig heeft voor een onbelem merde ojüwikkeling, heeft men een grootscheeps plan ontworpen, dat be kend staat onder de naam van „Miguel Aleman". Dit project zal na zijn vol tooiing door middel van zes grote in stallaties het water van zeven rivieren omzetten in twee millioen kilowatt uur kracht. Reeds twee jaar geleden is men aan de bouw van deze krachtstations begonnen. Ook Bolivia is opgenomen in het schema voor technische hulp van de UNESCO aan onontwikkelde gebieden. Bolivia kan terugzien op een rijke geschiedenis, waarin de hoogstaande cultuur van de Inca-Indianen een belangrijke piaais inneemt. Deze Inca's waren zeer ver gevorderd in de vervaardiging van siervoorwerpen, waarbij zij veel zilver verwerkten. Dit metaal werd onder andere betrokken uit de San-José-mijn. Tegenwoordig wordt deze mijn gebruikt voor de winning van tin. Het erts wordt, zoals de foto laat zien. door inheemse vrouwen met de hand gesorteerd. Een van de belangrijkste projecten die de UNESCO in Thailand on derhanden heeft is de bestrijding van malaria. Sinds 1949 hebben deskundi gen zich hiermee, met toenemend succes, bezig gehouden. De Thailandse regering heeft nu onderdanen opgeleid, die in de komende vijf jaren ongeveer vijf mil lioen personen in de ergst door deze ziekte bestreken gebieden, tegen de malariamuskiet in bescherming zullen nemen. Men bedient zich daarbij van giftige stoffen die op plaatsen worden gespoten waar deze mug zich bij voor keur nestelt. Op de foto ziet men hoe, in aanwezigheid van de priester, een tempel mugvrij wordt gemaakt Nv«S-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 13