TWEE NEDERLANDSE CINEASTEN
WERKEN IN VERRE LANDEN
De overwinning van Emil von Behring op
,;de sluipmoordenaar der slagvelden"
DE MOEDER VAN MADAME
EEN MUZIKAAL DEBUUT Engelse Paragraaf
Brighton
Vreemde historie van militair arts
die zijn ziekenrapport vergat
in zijn strijd tegen de diphtheritis
Nieuwe uitgaven
Een Nederlandse
detectiveroman
Litteraire
Kanttekeningen
Onze Puzzle
Oase in
de zon
Fijnzinnige roman van
Willem G. van Maan en
HONDERD JAAR geleden - op 15
Maart 1854 werd in het Duitse stadje
Handsdorf een kind geboren dat voor
bestemd was om een der grootste wel
doeners der mensheid te worden: Emil
von Behring, de geniale geleerde wiens
ontdekkingen op het gebied van de diph
terie en de tetanus millioenen aan de
dood ontrukt hebben.
VON BEHRING was een telg uit een
aanzienlijke Duitse familie en had, zoals
in zijn milieu gebruikelijk was. eigenlijk
een militaire loopbaan moeten kiezen. Hij
zelf had echter maar één wens: arts te
worden en hij weigerde iets anders dan
medicijnen te gaan studeren. Na veel wik
ken en wegen besloot de familieraad tot
een compromis: Emil moest dan maar
militair arts worden. Aldus geschiedde en
in 1880 werd hij als jong officier van ge
zondheid naar zijn eerste standplaats in
Posen gedirigeerd, waar hii zich deerlijk
verveelde, totdat een heftige dinhterie-
epidemie hem uit zijn routinewerk wak
ker schudde.
In een paar weken tijds vielen er in zijn
garnizoensplaats honderden kinderen ten
offer aan de gevreesde ziekte. De weinige
artsen moesten lijdelijk toezien hoe de
ziekte steeds verder om zich heen greep.
Het was vooral de machteloosheid om iets
te doen, die Von Behring niet verkroppen
kon. Hij dook onder in de vaklitteratuur,
las en herlas alles wat er over diphterie
geschreven en geopperd was en begon ten
slotte te experimenteren met proefdieren.
Hij was er weldra zo in verdiept, dat hij
soms zijn ziekenrapport vergat, maar zijn
chefs zagen het gaarne door de 'vingers en
bewerkten zelfs zijn aanstelling aan het
Militair Geneeskundig Instituut in Berlijn,
waar hij zijn proefnemingen echter door
gebrek aan middelen het budget voor
bijzondere onderzoekingen van het Insti
tuut was maar zeer beperkt niet op grote
schaal kon voortzetten.
ANDERS WERD DAT toen hij, na een
jaar assistentschap bij de befaamde Robert
Koch, met de titel van professor verbon
den werd aan het Instituut voor besmet
telijke ziekten, dat hem carte blanche gaf
voor al zijn nasporingen. Hier entte Von
Behring talrijke marmotten in met diph-
millioenen kinderen, die anders zeker ten
offer gevallen waren aan het moordende
vergif der diphterie-bacillen. Dat is de wel
daad die Von Behring de wereld bewezen
heeft en in dat licht moet men ook het
helaas onvermijdelijke offer aan marmot
ten en andere dieren zien, dat zijn onder
zoek geëist heeft.
DE ONTDEKKING van het diphterie-
serum, waarmee hij de basis schiep voor
de gehele practische en wetenschappelijke
serum-therapie, is in 1901 beloond met de
toekenning van de eerste Nobelprijs voor
geneeskunde. Ven Behring was toen alweer
druk bezig met een nieuw probleem, dat
der runder-tuberculose. Het instituut voel
de weinig voor zulke kostbare experimen
ten en stelde "voor, dat hij de t.b.c. ook op
marmotten zou bestuderen, of desnoods op
schapen. Maar Von Behring hield voet bij
stuk, hij moest koeien hebben of anders be
gon hij er niet aan. De achtergrond van de
zaak was, dat hij juist in een heftig dispuut
gewikkeld was met zijn leermeester, prof.
Koch, over de runder-t.b.c. Koch meende
dat de tuberculose van hoornvee onscha
delijk zou zijn voor mensen, terwijl Von
Behring bij hoog en bij laag het tegendeel
volhield en er de nadruk op legde dat de
melk van tuberculeuze koeien ook voor
mensen besmettelijk moest zijn. Natuurlijk
was hij er op gebrand, te bewijzen dat hij
gelijk had en daarom besteedde hij zonder
aarzelen het hele bedrag van zijn Nobel
prijs aan de aankoop van „proefkoeien"
en stallen om zijn theorieën te testen.
Reeds een jaar later maakte hij zijn „bovo-
vaccin" met behulp waarvan hij de koeien
immuniseerde tegen rundertuberculose.
Koch heeft later ruiterlijk zijn ongelijk be
kend en de veeartsen, die de controle op de
melkinrichtingen hebben, volgen nog steeds
de door Behring vastgelegde methode van
t.b.c.-onderzoek.
EEN DERDE BELANGRIJKE schepping
van Von Behring is het serum tegen de
tetanus, een vreselijke ziekte, die vooral
optreedt bij oorlogsgewonden. De tetanus-
bacillen komen met het straat- of grondvuil
in open wonden terecht, dringen langs de
zenuwen steeds verder in het lichaam door
en veroorzaken met hun gif uiterst pijnlijke
krampen. Het einde was vroeger vrijwel
onherroepelijk de dood. Von Behrings
anti-tetanus-serum maakte met één slag
vrouwkoorts, roodvonk, typhus en vele
anderen. Sommigen daarvan zijn pas na
de dood van de grote geleerde hij stierf
in 1917 vervaardigd, andere heeft hij
zelf helpen voorbereiden, maar alle vloei
den zij voort uit zijn geniale pionierswerk,
dat een revolutie in de geneeskunde in
luidde. H. C.
Horizontaal: 1. stad in Noordholland, 7.
slede, 8. rund, 10. bijwoord, 12. lichaams
deel, 14. lengtemaat, 15. rivier in Utrecht,
17. bedekking van een gebouw, 18. steeds,
19. niet vast, 21. Turks bevelhebber, 23. af
nemend getij, 24. vaartuig, 26. deel van de
mast, 27. familielid, 28. landbouwwerktuig,
30. stad in Gelderland.
Verticaal: 2. water in Noord-Brabant, 3.
papegaai, 4. suikerhoen, 5. boom, 6. ge
meente met mijnen in Limburg, 9. stad in
Noordholland, 11. muzieknoot, 13. wijnglas,
14. bekende afkorting, 16. verkeerd, 17.
spoedig, 20. rivier in Siberië, 22 gewicht
(afkorting), 24. oude wijnmaat, 25. wig,
27. habijt, 29. voornaamwoord.
Om mee te dingen naar de drie geld
prijzen ad 7.50, 5.en 2.50 moeten
oplossingen onder de aanduiding „Oplos
sing Puzzle" uiterlijk Dinsdag 17 uur ont
vangen zijn aan een van onze kantoren
in Haarlem: Gr. Houtstraat 93 en Soenda-
plein 37, of IJmuiden: Kennemerlaan 186.
Winnaars van de vorige puzzle:
Elly Hilbrant, Nagtzaamstraat 4 rood,
Haarlem 7.50.
Mevrouw M. Cramer, Vechtstraat 135,
IJmuiden 5.Hans Boekee, Lorentz-
kade 184, Haarlem 2.50.
De oplossing van de vorige puzzle is:
Horizontaal: 1. tiras, 5. wol, 6. nis, 8. te,
9. mat, 11. ik, 13. als, 15. pro, 16. tante, 17.
opa, 19. neo, 21. na, 22. Oss, 24. N.M., 25.
dol, 27. ont, 29. emelt.
Verticaal: 1. To, 2. Ilm, 3. ant, 4. si, 5.
wel, 7. sir, 8. talon, 10. Agnes, 12. kolom,
14. sta, 15. pen, 18. pad, 20. ent, 22. olm, 23.
sol, 26. O.E., 28. N.T.
OVER AMSTERDAM
De hoofdstedelijke gemeenteraad heeft
besloten een boekwerkje in de Engelse
taal te laten samenstellen over Amster
dam als stad van handel, verkeer en in
dustrie en bovenal als centrum van cul
tuur, ter voorlichting van buitenlands pu
bliek ter gelegenheid van de tournée van
het Congertgebouw-Orkest door de Ver
enigde Staten.
terie-bacillen en als de ziekte zich open
baarde probeerde hij ze met allerlei mid
delen te genezen. Met weinig succes overi
gens, want nadat hij de gehele staalkaart
van pharmaceutische en chemische stoffen
afgewerkt had, was het hem nog niet gelukt
de besmette dieren beter te maken: het gros
overleed, zoal niet aan diphterie dan toch
aan de giftige stoffen waarmee hij hen
trachtte te genezen.
Enkele zeer sterke exemplaren herstel
den echter spontaan van alle aanslagen op
hun onschuldige levens en op hen entte
Von Behring nu ten tweede male diphterie-
cultures. En ziet: deze dieren werden niet
opnieuw ziek; zij bleken volkomen immuun
te zijn geworden voor de gevaarlijke ziekte!
Tegenwoordig kan iedere middelbare
scholier u haarfijn uitleggen waarom mar
motten, die diphterie doorstaan hebben,
onvatbaar zijn voor een tweede besmetting,
maar Von Behring heeft dat wonder zelf
moeten ontdekken. Driemaal herhaalde hij
de proef en toen het resultaat steeds het
zelfde bleek, vermengde hij het bloedserum
van de blijkbaar immune marmotten met
het vergif van de diphterie en spoot daar
nog niet „bewerkte" proefdieren mee in.
Deze bleven zonder uitzondering in leven,
waarmee dus bewezen was dat het serum
van diertjes, die de ziekte overleefd had
den, ook andere beesten tegen diphterie
beschermen kon.
Hierop wilde Von Behring onderzoeken
hoe zijn serum zich gedragen zou als het
toegediend werd, wanneer de ziekte zich
al geopenbaard had. Hij entte de marmot
ten in met diphterie en gaf ze pas serum als
de symptomen zich manifesteerden. Velen
genazen ook dan zeer spoedig, vele anderen
echter stierven, waaruit Von Behring con
cluderen moest dat zijn wonderlijke ont
dekking als geneesmiddel jammer genoeg
slechts een zeer beperkte uitwerking had.
Dat bleek later ook in de ziekenhuizen,
waar zijn serum helaas lang niet alle diph-
teriepatiëntjes vermocht te redden. Maar
als voorbehoedmiddel bleek het na zuive
ring en verhoging van de werkzaamheids
graad ook voor mensen veilig en onfeilbaar
en sindsdien heeft het de levens gered van
een eind aan het regiem van deze „sluip
moordenaar der slagvelden": zodra men
namelijk het serum had ingespoten was ook
de vuilste wond gevrijwaard tegen de
vreselijke infectie, en zelfs bleek het moge
lijk genezingen te bewerkstelligen als de
ziekte zich reeds geopenbaard had. Reeds
in de eerste wereldoorlog heeft het hon
derdduizenden het leven gered.
Serum als genees- en voorbehoedsmid
del werd sinds Von Behrings ontdekkingen
tegen tal van besmettelijke ziekten ge
bruikt, tegen dysenterie, miltvuur, kraam-
Met een tijdsverschil van veertien jaar
vinden in Amsterdam twee ernstige mis
drijven plaats. In 1935 een bankoverval en
in 1949 een gruwelijke moord. En al spoe
dig blijkt uit het onderzoek, dat de roof in
bijzonder nauw verband staat met de
moord. Commissaris Arend van Houthem
van de Amsterdamse centrale recherche
mag het in de door W. H. v. Eemlandt ge
schreven detective „Arabeske in purper"
(uitgegeven bij Het Wereldvenster in
Baarn) allemaal gaan uitzoeken en hij
wordt daarin bijgestaan door zijn brigadier
Staring. Het verloopt vrij vlot. Steeds weer
krijgen de speurders nieuwe aanwijzingen
en al spoedig zit men de dader van de mis
drijven dicht op de hielen. De schrijver,
die zijn lezers het werk van de politie laat
meebeleven, besluit het verhaal met een
enigszins wilde achtervolging, waarbij de
politie de moordenaar na een hevige
schietpartij eindelijk te pakken krijgt.
Deze politieroman is door Van Eemlandt
logisch opgebouwd, goed geschreven en
zal zeker in staat zijn de lezer enkele uren
bezig te houden. Maar veel meer toch ook
v/eer niet. H. d. G.
Iedere morgen weer wekt
ons een luid gesnater bij de
put op de binnenplaats.
Drie bruine nimfen halen
met een kunstig uit een
oude autoband geknutsel
de emmer het koele water
uit de achttien meter diepe
put. In de jonge morgenzon
branden hun wijde, dunne
gewaden, heldergeel, zalm-
rose en pruimenpurperIn
hun dichte, zwarte kroes
coiffures glanzen de vreem
de, blanke, ronde schijven,
die in de verre Soedan wor
den gesneden uit grote
schelpen om dan hun weg
naar Béni-Abbès te vinden
en er de coquette meisjes
mee te sieren.
Want coquet zijn ze, die
jonge dingen die ons des
morgens wekken! Om hun
slanke, trotse nekjes han
gen de veelkleurige gewe
ven halssnoeren van kraal
tjes uit Tsjechoslowakije.
De kunstzijde van haar
bonte kleding kwam uit
Frankrijk, de gebloemde
hoofddoeken zijn uit Enge
land afkomstig. Zo helpt de
hele wereld mee om van
drie bruine meisjes drie
kleurige vlinders te maken
op de binnenplaats van een
hotelletje jnidden in de Sa
hara.
Op de rand van de put
zit Ali klaar met de gieter,
waarmee hij zorgvuldig de
bloemetjes van Madame zal
besproeien, die bloemetjes
waar ze zo trots op is en
die ze ieder jaar weer zaait
in de schaduw van de ve
derlichte tamarindes. Onder
al die goede zorg groeien
die bloemetjes dan ook wel,
maar naar onze smaak zijn
ze toch wat miezerig, ze
hebben iets van Eline Vere,
ze lijden aan neurose.
Als we uit ons slaapsalet
treden, rept Ali zich met
achterlating van de gieter
naar de kleine, open keu
ken om de enorme kan
café-noir te gaan bereiden
die, in gezelschap van een
paar sneden grauw brood,
ons ontbijt vormt. Omdat
de oase niet over gist be
schikt, wordt het deeg zo
vaak gekneed en op elkaar
geslagen, dat er luchtbellen
in komen. Dan worden er
lange broden van gekneed.
Na tien minuten komen ze
goudbruin uit de oven van
de bakker. In de knappe
rige korst staan nog de dra
den van de jute lappen ge
drukt, waarin de deegrollen
gewikkeld werden om aan
branden te voorkomen. Het
inwendige van het brood is
grauw en klef, maar er is
op een of andere wonder
lijke wijze meer korst dan
kruim en dat vergoedt alles.
In een hoekje van de
cour is de moeder van Ma
dame bezig te onderhande
len over een mand met
kleine sinaasappels. Die
moeder van Madame is een
uitzonderlijke vrouw. Ze is
Arabisch, oud, maar nog
heel knap. Haar Franse
man moet haar gehuwd
hebben om haar prachtige
zwarte ogen. En omdat hij
een buitengewoon wijs man
was liet hij zijn vrouw zo
als ze was. Hij heeft niet
geprobeerd haar te beke
ren, ze is een zeer vrome
Mohammedaanse gebleven
en toen haar eerste zoon
geboren was, liet hij haar
naar Mekka gaan om eer te
bewijzen aan Allah en de
Profeet.
Haar man is overleden
en zij is nu een zeer ge-
eerbiedigde vrouw in de
oase. Haar keurige épicerie
bloeit en ze heeft de klan
dizie van alle blanken en
de Mohammedanen-met-
geld. Ze beheert, al kan ze
lezen noch schrijven, de
hele épicerie en weet tot
op een franc nauwkeurig
voor hoeveel een ieder in
het krijt staat, want zelden
wordt er contant betaald.
Alles gaat er in goed ver
trouwen en waarom ook
niet? Je kunt niet weg uit
Béni-Abbès zonder de bus
en die moet wèl contant
betaald worden. Bovendien
zou een ieder, die geen
goede vrienden met de épi
cerie zou zijn, niels te eten
krijgen.
Het is eigenlijk zo dood
eenvoudig. Als men geld
heeft, komt men betalen.
De moeder van Madame
kent heel goed de vreselijke
armoede, die er heerst als
de dadeloogst mislukt. En
ze weet ook hoe eerlijk de
bevolking is, zo eerlijk dat
men gerust een groot bank
biljet op straat kan verlie
zen. De volgende dag ligt
het er nog net zo. Iedereen
gaat er naar kijken en ver
telt het verder, zodat de
eigenaar er gauw genoeg
achterkomt, waar hij zijn
kostbaar bezit kan terug
vinden. En mocht die eige
naar niet komen opdagen
dan zal het biljet daar blij
ven liggen tot de woestijn
wind het ritselend mee
voert naar de duinen, waar
het gouden zand het zal
overdekken.
BOB TADEMA SPORRY
MISSCHIEN ZIJN HET WEL de beste litteraire creaties, waarvan men op geen
stukken na zou weten te zeggen waarom men ze zonder bedenking aanvaardt en
bewondert ah een volwaardig kunstwerk. Elke schepping is meer dan de som van
haar delen. Ze is, zou men kunnen zeggen, alleeen wat ze is bij de gratie van dit
onomschrijfbare surplus, dat niet alleen in de inhoud, niet alleen in de vorm is
gelegen, maar voortkomt uit de als iets wonderlijks ervaarbare wisselwerking tussen
die beide. Zonder het herlezen te hebben, behoeft men zo'n boek na jaren maar weer
in de hand te nemen om met heimelijke zekerheid te weten: dit is een goed boek.
„Droom is 't leven", de beknopte roman,
waarmee Willem G. van Maanen onlangs
debuteerde, is zo'n onmiskenbaar won-
derwerkje, zo'n betoverend-innemend
schriftuur, waarvan men de kwaliteiten
nóg zo nauwkeurig bepalen kan, zonder
daarmee het geringste onthuld te hebben
van zijn eigenlijke, zijn geheime bekoring.
Kwaliteiten genoeg. Zelden is in de loop
van deze na-oorlogse jaren in romanvorm
onze taal met een zo lichte toets aange
raakt, zo muzikaal bespeeld, zo vlinder
achtig van zinrijke welluidendheid tot een
zeer eigen leven gewekt. Zelden ook is een
auteur er in geslaagd, zijn verhaal zo sub
tiel zwevende te houden op de grens tus
sen werkelijkheid en „droom", tussen de
dagelijkse en de surreële ervaring. Sinds
Van Schendel, sinds diens „Nachtgedaan
ten", is er niet meer in zulk een transpa
rant proza en sinds diens „De wereld een
dansfeest" niet meer met een zo speelse
ernst geschreven.
Het verhaal van de muzieklerares Liesje
Hemeling, die zo noodlottig op haar be
toverde cello verliefd werd, is niet alleen
naar inhoud, maar ook als compositie, als
taalwerk, een muziekroman. Er klinken
melodieën in die van heel ver schijnen te
komen, aarzelende en neuriënde, storm
achtige en meeslepende klanken uit een
lang vergeten verleden men zou niet
weten te zeggen hoe of vanwaar, en nog
minder waartoe. Liesje Hemeling en
haar naam doet onderstellen dat ze de
onschuld, het nog niet door de problema
tiek aangevreten leven vertegenwoordigt
wordt er althans door begoocheld, na
dat haar leerling Roffiaan haar instru
ment, dat haar ziel is, heeft bespeeld in
zo'n werveling van vreemde accoorden en
snaarstrelingen, dat ze er in een roes van
geluk van ging dansen. Als men nu weet,
dat Roffiaan een zeer slechte naam heeft,
die zoveel als bordeelhouder betekent, als
men weet dat de oud-leraar Brom, Liesje's
mede-pensiongast, op slag Moenen of
Daimoon, de duivel, in hem heeft 'her
kend, die zeven jaren lang Mariken van
Nimwegen op wegen des verderfs voerde,
als men zich herinnert dat van oudsher de
duivel een trawant van begeerte en dood
is geweest en dat de duivelsdans een do
dendans betekent, heeft men het motief
van deze klein roman vrijwel in de oren.
Wie, zoals Liesje Hemeling, eens in de
ban is geweest van wat deze speelman
voor aanlokkelijks uit cellosnaren wist te
strijken, wie als zij eenmaal op de maat
van de dood is gegaan, weet niet zo wel
meer, wóar het spel van het leven ein
digt en dat van de dood is begonnen. Hij
is er niet zo zeker meer van of hij dromend
door het leven of wakend door het ver
leden gaat. Of het werkelijke heden wel
licht de droom van gisteren is en of niet
de droom van vandaag de werkelijkheid
van morgen zou kunnen zijn.
Surrealisme? Misschien als men het zo
noemen wil. Maar zeker is het een spel,
een doodernstig spel, met het bewuste en
onbewuste, met zekerheden en vermoe
dens, met verbeeldingen en realiteiten,
waarin het leven als een droom verschijnt.
„DROOM IS T LEVEN". dat is de
eerste regel van een van de voortreffe
lijkste gedichten, die men in Jan Luykens
„Duytse Lier" temidden van veel zinne
lijke speelsheid kan vinden. Welbewust
heeft Van Maanen zijn titel en zelfs het
thema van zijn roman daaraan ontleend.
In dit „Air" geheten gedicht is er sprake
van het „schoon der ydelheit, waaraan
d'arme mensch syn tyt vergaapt", van „een
schaduw die hem vlyt", van het leven
„dat daarmee heenglyt" en van „het huys
van vel, en vlees, en been, dat slaat aan 't
kraaken", terwijl „d'oogen waaken met de
dood in duvsterheên".
Dat alles is het lot van Liesje Hemeling,
die na haar zielsontmoeting met Roffiaan
niet meer zo heel en al van de hemel is,
maar van de aarde en van de verganke
lijkheid. Haar eigen instrument is door
Roffiaan vernield, haar ziel heeft een
barst gekregen, het verlangen is als een
vlam naar binnen geslagen en zo doolt zij
door het leven op weg naar de dood. Welk
leven en welke dood? Dat valt nauwelijks
te zeggen: Roffiaan heeft bezit van Liesje
genomen en daarmee is in deze partituur-
in-proza de weg vrij voor veel wonderlijks,
veel dreigends, veel bekoorlijks.
Er zijn zinnen, bladzijden, zelfs raam
vertellingen (die van de vioolbouwer en
zijn zoon in het bijzonder) in deze roman
te vinden, die uitmunten in wat men
„sfeer" noemt: in een suggestie van beel
den, rhythmen en klanken, die aan elke
redelijke verklaring ontsnappen, maar in
hun kleurige doorzichtigheid de lezer ver
weg dragen op de zangerige deining van
deze bezwerende taalstem. Dié passages
zijn van het beste, van het zuiverste
woordmateriaal en van een stemming, van
een „afgestemd-zijn", dat herinneringen
oproept aan Debussy, aan zijn „Prélude
a l'après-midi d'un faune" vooral. Wat
daarin vervloeien gaat aan gedachten en
noties is van een heel wat sterk-tederder
overtuigingskracht dan de wat geforceerde
symboliek, waarin Van Maanen aan het
slot zijn thema's samenvat.
Dergelijke tekortkomingen mogen zijn
wat ze willen „Droom is 't leven"*) aan
vaardt men onvoorwaardelijk, dankbaar
voor een zo ernstig werkstuk en het be
treurend alleen, dat een verdienstelijk de
buut als dit bij zijn verschijnen niet eerst
in een opvallender uitgave dan de uni
forme Salamanderreexs net licht mocht
zien.
C. J. E. DINAUX
Willem G. van Maanen: „Droom is 't leven"
(Salamanderreeks van E. M. Querido's Uit
geversmaatschappij, Amsterdam).
De .Nederlandse speelfilm verkeert nog steeds in een
pril stadium, maar de Nederlandse documentaire heeft
ongetwijfeld de staat van volwassenheid bereikt en
verwierf internationale erkenning. Twee jonge cineas
ten, Gerard J. Raucamp en Ted de Wit, die in 1949
tezamen de filmproductieonderneming „Carrillon
Films" oprichtten, hebben tot die internationale faam
stellig bijgedragen. Zij maakten films voor bedrijven
met relaties over de gehele wereld, zoals de K.L.M.
en Philips, welke films in alle delen van Oost en West
in vertoning kwamen en de toeschouwers niet slechts
een voortreffelijke indruk gaven van deze bedrijven,
maar ook van de Nederlandse documentaire cinemato
grafie.
„Carrillon Films" is in Voorburg gevestigd. Daar echter
treft men de heren De Wit en Raucamp slechts zelden
aan. Meestal zwerven ze ergens in Europa, in Amerika
of waar dan ook, met hun in omvang bescheiden, doch
technisch perfecte apparatuur en hun eveneens klein,
maar zeer vakkundige équipage.
In de vijf jaar van het bestaan hunner onderneming
hebben ze reeds heel wat films gemaakt en daarvoor
hebben ze tal van landen bereisd. Hun eerste onaf
hankelijke productie maakten ze in Nederland: „Bells
of Holland" (De klokken van Nederland) een film.
die beelden gaf uit een klokkengieterij. Zij is vertoond
in het eerste televisieprogramma, dat in Nederland
werd uitgezonden en kwam in Amerika op het tele
visiescherm toen daar, tijdens het bezoek van de
Koningin, een carillon aan de Verenigde Staten werd
aangeboden.
Met Joop Geesink samen maakten ze „At Your Service,
Mr Wilson" (Een ontmoeting in de lucht) waarin
„life-action" ofwel film-met-acteurs gecombineerd
werd met poppenfilm. Voor een film over emigratie
per vliegtuig werkten ze in Canada, waar de immi
gratieautoriteiten zo enthousiast bleken over hun
werken, dat zij hun de gelegenheid boden het gehele
land te bereizen. Zo ontstond „Mijn Neef uit Canada",
later uitgebracht door de Regerings-Voorlichtingsdienst. European Holiday (Vliegvacantie
in Europa daarna vervaardigd was een kleurenfilm over de toeristische aspecten
van Europa, speciaal voor het Amerikaanse publiek. Er volgden films voor Bescherming
Bevolking, de K.L.M. te New Yox-k en de gezamenlijke brouwerijen. Voor Philips hebben
ze zojuist „European Rhapsody" (Europese Rhapsodie) een film van een half uur over
economische samenwerking in Europa beëindigd en voor de K.L.M. zullen ze nu Taking
Off (Opstijgen) gaan opnemen, een documentaire kleurenfilm, eveneens van een half
uur, die hen zowel naar Zuid-Amerika als naar verscheidene Europese landen en het Verre
Oosten zal voeren.
Ted de Wit en Ger Raucamp vormen een duo, waarvan de een de ander precies aan
vult. Ze kennen elkaar door en door en zijn daardoor in staat tot hecht teamwork.
Samen schrijven ze meestal het scenario, soms in samenwerking met Leonard Huizinga,
samen hebben ze de productieleiding. Ted de Wit voert de regie en verzorgt de montage,
Ger Raucamp neemt het camerawerk voor zijn rekening. De afwerking van hun films ge
schiedt vaak in Nederlandse studio's, maar men kent Carillon Films ook in de buitenlandse
„droomfabrieken". Zij werken altijd in opdracht, hetgeen betekent, dat ze natuurlijk niet
steeds geheel en al hun eigen ideeën kunnen volgen. Hun films zijn voorts in de eerste
plaats bedoeld voor het buitenland en dat betekent, dat ze „anders" zijn dan films voor
Ger Bauchamp (achter de camera)
en Ted de Wit filmen bovenste
foto in de Zwitserse bergen
voor „Vliegvacantie in Europa".
En natuurlijk wordt foto hier
naast in Parijs de Eiffeitoren
niet vergeten.
LONDEN, Maart - - Brighton en Hove,,
aan de Engelse Zuidkust, hebben samen
een boulevard, van verscheidene kilome
ters lengte. Daar staan de hotels, maar ook
blokken herenhuizen uit de eersle helft
van de achttiende eeuw, soms zelfs om
driezijdige pleintjes opgesteld. Daardoor
staat de boulevard niet van de harte open
naar de zeekant: men denkt eerder aan.
bleke gereserveerde dienstboden dan aan
rode huilende kinderen, temeer omdat het
smalle strand met kiezelstenen bedekt is
en alleen een niemandsland tussen zee en
straat lijkt te zijn. Twee wandelpieren ste
ken een eindje de zee in, zwart van de
stalletjes en in de vermaaksinstrumenten,
maar er wandelt in deze tijd van 't jaar nog
niemand op. Wel zijn de lantaarnpalen en
de smeedijzeren hekken langs de boulevard
al lichtblauw en geel geschilderd, zodat
men dadelijk voelt dat onbezorgdheid hier
van de zomer geboden zat zijn: maar er
springt nog een koude wind om de hoeken
al gaat de einder bedrieglijk schuil in een
zachte zonnige nevel.
Vlak achter de boulevard ruikt het al
hiet meer naar de zee: bochtige straten met
antiquairswinkels en eethuisjes, en bre
dere rechte met bioscopen en achterkanten
van hotels. Enkele honderden meters van
zee ligt het pronkstuk van de stad: het
Royal Pavilion waarvan uit George IV in
de jaren 1820 over de zee uitzag, maar dat
nu pas van dichtbij tussen de huizen zicht
baar wordt. Dit paviljoen is tegen het eind
van de achttiende eeuw in een Engelse stijl
gebouwd voor de latere George IV, die in
Brighton was gaan wonen omdat zijn finan
ciën zijn Lond-ense levenswijs niet verdra
gen konden en ook om-dat het beter uit
kwam toen hij een geheim huwelijk had
gesloten met een schoonheid zondier ko
ninklijk bloed. Na 1815, toen zijn omstan
digheden verbeterd waren, gaf hij de ar
chitect John Nash, die in Londen onder
meer Regent Street heeft gebouwd, op
dracht het huis te verbouwen in de Isla-
mietische stijl van India aan de buiten
kant en op zijn Chinees van binnen. Hijzeflf
en zijn broer en opvolger William IV heb
ben er daarna vee! in gewoond, maar Ko
ningin Victoria, die er niet van hield, om
dat de bevolking zich niet op een afstand
wilde houden, heeft het huis verkocht aan
de gemeente Brighton; het wordt nu met
zerg geconserveerd.
Men kan het verbazingwekkende Chinese
interieur nu ook bekijken: de eetzaal, waar
uit de koepel, die vijftien meter hoog is,
de enorme lichtkroon hangt, met bovenop
een verzilverde draak; de salon, een licht
en rond vertrek in een bkvuw-met-gele uit
voering, waar twee broze piano's staan en
een harp; de muziekzaal, zwaar rood van
de wandschilderingen en de gordijnen en
met lichtkronen in de vorm van lotusbloe
men. Veel ervan is heel mooi om te zien
en zelfs niet eens kunstmatig: al deze kos
telijke Chineesheid heeft toch nog een be
daard Engels karakter. Men wendt de blik
van de lotus- en pagode-motieven naar het
stadsbeeld van regenjassen en dubbeldeks
bussen zonder het gevoel dat men in die
verkeerde tijd staat.
Aan de andere kant van het paviljoen
liggen de appartementen des konings: een
werkkamer, een bibliotheek en een slaap
kamer de laatste met een geheime deur
naar een bovenkamer, „die naar men meent
in de tiid van Georce IV bewoond werd!
door L.ady Conyngham". Als er „naar men
meent" gezegd wordt, zal het inderdaad
niet zeker zijn. want de koningen van dit
paviljoen worden zonder de minste égards
behandeld in een kamer op de eerste ver
dieping, die met prenten uit hun tijd is
versierd: van de eerste tot de laatste zijn
die vinnig anti-royalistisch, vooral Wil
liam IV komt er slecht af. Bovendien hangt
hier ook het laatste werk van de schilder
Rex Whistler, die in 1944 is gesneuveld:
..William IV awakens the spirit of Brigh
ton". De koning, naakt op twee ridderor
den na, met een gulzig oog plat op zijn
profiel geschilderd en de geest van Brigh
ton als een jonge schone vrouw. Maar ge
noeg hierover, wellicht. Er is in Engeland
ook een niet-preutse traditie.
de Nederlandse markt of voor een festival,
maar al hun werk draagt het stempel van
hun artisticiteit en ook van hun persoon
lijkheid.
Doordat hun aona-ratuur op accu's werkt
zijn ze onafhankelijk van plaatselijke Licht-
netten en kunnen ze ook filmen in streken,
waar electriciteit nog een onbekend begrip
is. Nu kunnen ze overal werken cn dat
deden ze dan ook. Ze maakten opnamen bij
een stierengevecht in Lissabon, waarbij ze
zichzelf en hun apparaten ternauwernood
in veiligheid konden brengen, toen de stier
de arena uitsprong, ze filmdien negerdan
sen in de rimboe van Suriname, ze zwier
ven door Indonesië, door geheel Amerika,
door alle landen van Europa.