TWEE NEDERLANDSE CINEASTEN WERKEN IN VERRE LANDEN De overwinning van Emil von Behring op ,;de sluipmoordenaar der slagvelden" DE MOEDER VAN MADAME EEN MUZIKAAL DEBUUT Engelse Paragraaf Brighton Vreemde historie van militair arts die zijn ziekenrapport vergat in zijn strijd tegen de diphtheritis Nieuwe uitgaven Een Nederlandse detectiveroman Litteraire Kanttekeningen Onze Puzzle Oase in de zon Fijnzinnige roman van Willem G. van Maan en HONDERD JAAR geleden - op 15 Maart 1854 werd in het Duitse stadje Handsdorf een kind geboren dat voor bestemd was om een der grootste wel doeners der mensheid te worden: Emil von Behring, de geniale geleerde wiens ontdekkingen op het gebied van de diph terie en de tetanus millioenen aan de dood ontrukt hebben. VON BEHRING was een telg uit een aanzienlijke Duitse familie en had, zoals in zijn milieu gebruikelijk was. eigenlijk een militaire loopbaan moeten kiezen. Hij zelf had echter maar één wens: arts te worden en hij weigerde iets anders dan medicijnen te gaan studeren. Na veel wik ken en wegen besloot de familieraad tot een compromis: Emil moest dan maar militair arts worden. Aldus geschiedde en in 1880 werd hij als jong officier van ge zondheid naar zijn eerste standplaats in Posen gedirigeerd, waar hii zich deerlijk verveelde, totdat een heftige dinhterie- epidemie hem uit zijn routinewerk wak ker schudde. In een paar weken tijds vielen er in zijn garnizoensplaats honderden kinderen ten offer aan de gevreesde ziekte. De weinige artsen moesten lijdelijk toezien hoe de ziekte steeds verder om zich heen greep. Het was vooral de machteloosheid om iets te doen, die Von Behring niet verkroppen kon. Hij dook onder in de vaklitteratuur, las en herlas alles wat er over diphterie geschreven en geopperd was en begon ten slotte te experimenteren met proefdieren. Hij was er weldra zo in verdiept, dat hij soms zijn ziekenrapport vergat, maar zijn chefs zagen het gaarne door de 'vingers en bewerkten zelfs zijn aanstelling aan het Militair Geneeskundig Instituut in Berlijn, waar hij zijn proefnemingen echter door gebrek aan middelen het budget voor bijzondere onderzoekingen van het Insti tuut was maar zeer beperkt niet op grote schaal kon voortzetten. ANDERS WERD DAT toen hij, na een jaar assistentschap bij de befaamde Robert Koch, met de titel van professor verbon den werd aan het Instituut voor besmet telijke ziekten, dat hem carte blanche gaf voor al zijn nasporingen. Hier entte Von Behring talrijke marmotten in met diph- millioenen kinderen, die anders zeker ten offer gevallen waren aan het moordende vergif der diphterie-bacillen. Dat is de wel daad die Von Behring de wereld bewezen heeft en in dat licht moet men ook het helaas onvermijdelijke offer aan marmot ten en andere dieren zien, dat zijn onder zoek geëist heeft. DE ONTDEKKING van het diphterie- serum, waarmee hij de basis schiep voor de gehele practische en wetenschappelijke serum-therapie, is in 1901 beloond met de toekenning van de eerste Nobelprijs voor geneeskunde. Ven Behring was toen alweer druk bezig met een nieuw probleem, dat der runder-tuberculose. Het instituut voel de weinig voor zulke kostbare experimen ten en stelde "voor, dat hij de t.b.c. ook op marmotten zou bestuderen, of desnoods op schapen. Maar Von Behring hield voet bij stuk, hij moest koeien hebben of anders be gon hij er niet aan. De achtergrond van de zaak was, dat hij juist in een heftig dispuut gewikkeld was met zijn leermeester, prof. Koch, over de runder-t.b.c. Koch meende dat de tuberculose van hoornvee onscha delijk zou zijn voor mensen, terwijl Von Behring bij hoog en bij laag het tegendeel volhield en er de nadruk op legde dat de melk van tuberculeuze koeien ook voor mensen besmettelijk moest zijn. Natuurlijk was hij er op gebrand, te bewijzen dat hij gelijk had en daarom besteedde hij zonder aarzelen het hele bedrag van zijn Nobel prijs aan de aankoop van „proefkoeien" en stallen om zijn theorieën te testen. Reeds een jaar later maakte hij zijn „bovo- vaccin" met behulp waarvan hij de koeien immuniseerde tegen rundertuberculose. Koch heeft later ruiterlijk zijn ongelijk be kend en de veeartsen, die de controle op de melkinrichtingen hebben, volgen nog steeds de door Behring vastgelegde methode van t.b.c.-onderzoek. EEN DERDE BELANGRIJKE schepping van Von Behring is het serum tegen de tetanus, een vreselijke ziekte, die vooral optreedt bij oorlogsgewonden. De tetanus- bacillen komen met het straat- of grondvuil in open wonden terecht, dringen langs de zenuwen steeds verder in het lichaam door en veroorzaken met hun gif uiterst pijnlijke krampen. Het einde was vroeger vrijwel onherroepelijk de dood. Von Behrings anti-tetanus-serum maakte met één slag vrouwkoorts, roodvonk, typhus en vele anderen. Sommigen daarvan zijn pas na de dood van de grote geleerde hij stierf in 1917 vervaardigd, andere heeft hij zelf helpen voorbereiden, maar alle vloei den zij voort uit zijn geniale pionierswerk, dat een revolutie in de geneeskunde in luidde. H. C. Horizontaal: 1. stad in Noordholland, 7. slede, 8. rund, 10. bijwoord, 12. lichaams deel, 14. lengtemaat, 15. rivier in Utrecht, 17. bedekking van een gebouw, 18. steeds, 19. niet vast, 21. Turks bevelhebber, 23. af nemend getij, 24. vaartuig, 26. deel van de mast, 27. familielid, 28. landbouwwerktuig, 30. stad in Gelderland. Verticaal: 2. water in Noord-Brabant, 3. papegaai, 4. suikerhoen, 5. boom, 6. ge meente met mijnen in Limburg, 9. stad in Noordholland, 11. muzieknoot, 13. wijnglas, 14. bekende afkorting, 16. verkeerd, 17. spoedig, 20. rivier in Siberië, 22 gewicht (afkorting), 24. oude wijnmaat, 25. wig, 27. habijt, 29. voornaamwoord. Om mee te dingen naar de drie geld prijzen ad 7.50, 5.en 2.50 moeten oplossingen onder de aanduiding „Oplos sing Puzzle" uiterlijk Dinsdag 17 uur ont vangen zijn aan een van onze kantoren in Haarlem: Gr. Houtstraat 93 en Soenda- plein 37, of IJmuiden: Kennemerlaan 186. Winnaars van de vorige puzzle: Elly Hilbrant, Nagtzaamstraat 4 rood, Haarlem 7.50. Mevrouw M. Cramer, Vechtstraat 135, IJmuiden 5.Hans Boekee, Lorentz- kade 184, Haarlem 2.50. De oplossing van de vorige puzzle is: Horizontaal: 1. tiras, 5. wol, 6. nis, 8. te, 9. mat, 11. ik, 13. als, 15. pro, 16. tante, 17. opa, 19. neo, 21. na, 22. Oss, 24. N.M., 25. dol, 27. ont, 29. emelt. Verticaal: 1. To, 2. Ilm, 3. ant, 4. si, 5. wel, 7. sir, 8. talon, 10. Agnes, 12. kolom, 14. sta, 15. pen, 18. pad, 20. ent, 22. olm, 23. sol, 26. O.E., 28. N.T. OVER AMSTERDAM De hoofdstedelijke gemeenteraad heeft besloten een boekwerkje in de Engelse taal te laten samenstellen over Amster dam als stad van handel, verkeer en in dustrie en bovenal als centrum van cul tuur, ter voorlichting van buitenlands pu bliek ter gelegenheid van de tournée van het Congertgebouw-Orkest door de Ver enigde Staten. terie-bacillen en als de ziekte zich open baarde probeerde hij ze met allerlei mid delen te genezen. Met weinig succes overi gens, want nadat hij de gehele staalkaart van pharmaceutische en chemische stoffen afgewerkt had, was het hem nog niet gelukt de besmette dieren beter te maken: het gros overleed, zoal niet aan diphterie dan toch aan de giftige stoffen waarmee hij hen trachtte te genezen. Enkele zeer sterke exemplaren herstel den echter spontaan van alle aanslagen op hun onschuldige levens en op hen entte Von Behring nu ten tweede male diphterie- cultures. En ziet: deze dieren werden niet opnieuw ziek; zij bleken volkomen immuun te zijn geworden voor de gevaarlijke ziekte! Tegenwoordig kan iedere middelbare scholier u haarfijn uitleggen waarom mar motten, die diphterie doorstaan hebben, onvatbaar zijn voor een tweede besmetting, maar Von Behring heeft dat wonder zelf moeten ontdekken. Driemaal herhaalde hij de proef en toen het resultaat steeds het zelfde bleek, vermengde hij het bloedserum van de blijkbaar immune marmotten met het vergif van de diphterie en spoot daar nog niet „bewerkte" proefdieren mee in. Deze bleven zonder uitzondering in leven, waarmee dus bewezen was dat het serum van diertjes, die de ziekte overleefd had den, ook andere beesten tegen diphterie beschermen kon. Hierop wilde Von Behring onderzoeken hoe zijn serum zich gedragen zou als het toegediend werd, wanneer de ziekte zich al geopenbaard had. Hij entte de marmot ten in met diphterie en gaf ze pas serum als de symptomen zich manifesteerden. Velen genazen ook dan zeer spoedig, vele anderen echter stierven, waaruit Von Behring con cluderen moest dat zijn wonderlijke ont dekking als geneesmiddel jammer genoeg slechts een zeer beperkte uitwerking had. Dat bleek later ook in de ziekenhuizen, waar zijn serum helaas lang niet alle diph- teriepatiëntjes vermocht te redden. Maar als voorbehoedmiddel bleek het na zuive ring en verhoging van de werkzaamheids graad ook voor mensen veilig en onfeilbaar en sindsdien heeft het de levens gered van een eind aan het regiem van deze „sluip moordenaar der slagvelden": zodra men namelijk het serum had ingespoten was ook de vuilste wond gevrijwaard tegen de vreselijke infectie, en zelfs bleek het moge lijk genezingen te bewerkstelligen als de ziekte zich reeds geopenbaard had. Reeds in de eerste wereldoorlog heeft het hon derdduizenden het leven gered. Serum als genees- en voorbehoedsmid del werd sinds Von Behrings ontdekkingen tegen tal van besmettelijke ziekten ge bruikt, tegen dysenterie, miltvuur, kraam- Met een tijdsverschil van veertien jaar vinden in Amsterdam twee ernstige mis drijven plaats. In 1935 een bankoverval en in 1949 een gruwelijke moord. En al spoe dig blijkt uit het onderzoek, dat de roof in bijzonder nauw verband staat met de moord. Commissaris Arend van Houthem van de Amsterdamse centrale recherche mag het in de door W. H. v. Eemlandt ge schreven detective „Arabeske in purper" (uitgegeven bij Het Wereldvenster in Baarn) allemaal gaan uitzoeken en hij wordt daarin bijgestaan door zijn brigadier Staring. Het verloopt vrij vlot. Steeds weer krijgen de speurders nieuwe aanwijzingen en al spoedig zit men de dader van de mis drijven dicht op de hielen. De schrijver, die zijn lezers het werk van de politie laat meebeleven, besluit het verhaal met een enigszins wilde achtervolging, waarbij de politie de moordenaar na een hevige schietpartij eindelijk te pakken krijgt. Deze politieroman is door Van Eemlandt logisch opgebouwd, goed geschreven en zal zeker in staat zijn de lezer enkele uren bezig te houden. Maar veel meer toch ook v/eer niet. H. d. G. Iedere morgen weer wekt ons een luid gesnater bij de put op de binnenplaats. Drie bruine nimfen halen met een kunstig uit een oude autoband geknutsel de emmer het koele water uit de achttien meter diepe put. In de jonge morgenzon branden hun wijde, dunne gewaden, heldergeel, zalm- rose en pruimenpurperIn hun dichte, zwarte kroes coiffures glanzen de vreem de, blanke, ronde schijven, die in de verre Soedan wor den gesneden uit grote schelpen om dan hun weg naar Béni-Abbès te vinden en er de coquette meisjes mee te sieren. Want coquet zijn ze, die jonge dingen die ons des morgens wekken! Om hun slanke, trotse nekjes han gen de veelkleurige gewe ven halssnoeren van kraal tjes uit Tsjechoslowakije. De kunstzijde van haar bonte kleding kwam uit Frankrijk, de gebloemde hoofddoeken zijn uit Enge land afkomstig. Zo helpt de hele wereld mee om van drie bruine meisjes drie kleurige vlinders te maken op de binnenplaats van een hotelletje jnidden in de Sa hara. Op de rand van de put zit Ali klaar met de gieter, waarmee hij zorgvuldig de bloemetjes van Madame zal besproeien, die bloemetjes waar ze zo trots op is en die ze ieder jaar weer zaait in de schaduw van de ve derlichte tamarindes. Onder al die goede zorg groeien die bloemetjes dan ook wel, maar naar onze smaak zijn ze toch wat miezerig, ze hebben iets van Eline Vere, ze lijden aan neurose. Als we uit ons slaapsalet treden, rept Ali zich met achterlating van de gieter naar de kleine, open keu ken om de enorme kan café-noir te gaan bereiden die, in gezelschap van een paar sneden grauw brood, ons ontbijt vormt. Omdat de oase niet over gist be schikt, wordt het deeg zo vaak gekneed en op elkaar geslagen, dat er luchtbellen in komen. Dan worden er lange broden van gekneed. Na tien minuten komen ze goudbruin uit de oven van de bakker. In de knappe rige korst staan nog de dra den van de jute lappen ge drukt, waarin de deegrollen gewikkeld werden om aan branden te voorkomen. Het inwendige van het brood is grauw en klef, maar er is op een of andere wonder lijke wijze meer korst dan kruim en dat vergoedt alles. In een hoekje van de cour is de moeder van Ma dame bezig te onderhande len over een mand met kleine sinaasappels. Die moeder van Madame is een uitzonderlijke vrouw. Ze is Arabisch, oud, maar nog heel knap. Haar Franse man moet haar gehuwd hebben om haar prachtige zwarte ogen. En omdat hij een buitengewoon wijs man was liet hij zijn vrouw zo als ze was. Hij heeft niet geprobeerd haar te beke ren, ze is een zeer vrome Mohammedaanse gebleven en toen haar eerste zoon geboren was, liet hij haar naar Mekka gaan om eer te bewijzen aan Allah en de Profeet. Haar man is overleden en zij is nu een zeer ge- eerbiedigde vrouw in de oase. Haar keurige épicerie bloeit en ze heeft de klan dizie van alle blanken en de Mohammedanen-met- geld. Ze beheert, al kan ze lezen noch schrijven, de hele épicerie en weet tot op een franc nauwkeurig voor hoeveel een ieder in het krijt staat, want zelden wordt er contant betaald. Alles gaat er in goed ver trouwen en waarom ook niet? Je kunt niet weg uit Béni-Abbès zonder de bus en die moet wèl contant betaald worden. Bovendien zou een ieder, die geen goede vrienden met de épi cerie zou zijn, niels te eten krijgen. Het is eigenlijk zo dood eenvoudig. Als men geld heeft, komt men betalen. De moeder van Madame kent heel goed de vreselijke armoede, die er heerst als de dadeloogst mislukt. En ze weet ook hoe eerlijk de bevolking is, zo eerlijk dat men gerust een groot bank biljet op straat kan verlie zen. De volgende dag ligt het er nog net zo. Iedereen gaat er naar kijken en ver telt het verder, zodat de eigenaar er gauw genoeg achterkomt, waar hij zijn kostbaar bezit kan terug vinden. En mocht die eige naar niet komen opdagen dan zal het biljet daar blij ven liggen tot de woestijn wind het ritselend mee voert naar de duinen, waar het gouden zand het zal overdekken. BOB TADEMA SPORRY MISSCHIEN ZIJN HET WEL de beste litteraire creaties, waarvan men op geen stukken na zou weten te zeggen waarom men ze zonder bedenking aanvaardt en bewondert ah een volwaardig kunstwerk. Elke schepping is meer dan de som van haar delen. Ze is, zou men kunnen zeggen, alleeen wat ze is bij de gratie van dit onomschrijfbare surplus, dat niet alleen in de inhoud, niet alleen in de vorm is gelegen, maar voortkomt uit de als iets wonderlijks ervaarbare wisselwerking tussen die beide. Zonder het herlezen te hebben, behoeft men zo'n boek na jaren maar weer in de hand te nemen om met heimelijke zekerheid te weten: dit is een goed boek. „Droom is 't leven", de beknopte roman, waarmee Willem G. van Maanen onlangs debuteerde, is zo'n onmiskenbaar won- derwerkje, zo'n betoverend-innemend schriftuur, waarvan men de kwaliteiten nóg zo nauwkeurig bepalen kan, zonder daarmee het geringste onthuld te hebben van zijn eigenlijke, zijn geheime bekoring. Kwaliteiten genoeg. Zelden is in de loop van deze na-oorlogse jaren in romanvorm onze taal met een zo lichte toets aange raakt, zo muzikaal bespeeld, zo vlinder achtig van zinrijke welluidendheid tot een zeer eigen leven gewekt. Zelden ook is een auteur er in geslaagd, zijn verhaal zo sub tiel zwevende te houden op de grens tus sen werkelijkheid en „droom", tussen de dagelijkse en de surreële ervaring. Sinds Van Schendel, sinds diens „Nachtgedaan ten", is er niet meer in zulk een transpa rant proza en sinds diens „De wereld een dansfeest" niet meer met een zo speelse ernst geschreven. Het verhaal van de muzieklerares Liesje Hemeling, die zo noodlottig op haar be toverde cello verliefd werd, is niet alleen naar inhoud, maar ook als compositie, als taalwerk, een muziekroman. Er klinken melodieën in die van heel ver schijnen te komen, aarzelende en neuriënde, storm achtige en meeslepende klanken uit een lang vergeten verleden men zou niet weten te zeggen hoe of vanwaar, en nog minder waartoe. Liesje Hemeling en haar naam doet onderstellen dat ze de onschuld, het nog niet door de problema tiek aangevreten leven vertegenwoordigt wordt er althans door begoocheld, na dat haar leerling Roffiaan haar instru ment, dat haar ziel is, heeft bespeeld in zo'n werveling van vreemde accoorden en snaarstrelingen, dat ze er in een roes van geluk van ging dansen. Als men nu weet, dat Roffiaan een zeer slechte naam heeft, die zoveel als bordeelhouder betekent, als men weet dat de oud-leraar Brom, Liesje's mede-pensiongast, op slag Moenen of Daimoon, de duivel, in hem heeft 'her kend, die zeven jaren lang Mariken van Nimwegen op wegen des verderfs voerde, als men zich herinnert dat van oudsher de duivel een trawant van begeerte en dood is geweest en dat de duivelsdans een do dendans betekent, heeft men het motief van deze klein roman vrijwel in de oren. Wie, zoals Liesje Hemeling, eens in de ban is geweest van wat deze speelman voor aanlokkelijks uit cellosnaren wist te strijken, wie als zij eenmaal op de maat van de dood is gegaan, weet niet zo wel meer, wóar het spel van het leven ein digt en dat van de dood is begonnen. Hij is er niet zo zeker meer van of hij dromend door het leven of wakend door het ver leden gaat. Of het werkelijke heden wel licht de droom van gisteren is en of niet de droom van vandaag de werkelijkheid van morgen zou kunnen zijn. Surrealisme? Misschien als men het zo noemen wil. Maar zeker is het een spel, een doodernstig spel, met het bewuste en onbewuste, met zekerheden en vermoe dens, met verbeeldingen en realiteiten, waarin het leven als een droom verschijnt. „DROOM IS T LEVEN". dat is de eerste regel van een van de voortreffe lijkste gedichten, die men in Jan Luykens „Duytse Lier" temidden van veel zinne lijke speelsheid kan vinden. Welbewust heeft Van Maanen zijn titel en zelfs het thema van zijn roman daaraan ontleend. In dit „Air" geheten gedicht is er sprake van het „schoon der ydelheit, waaraan d'arme mensch syn tyt vergaapt", van „een schaduw die hem vlyt", van het leven „dat daarmee heenglyt" en van „het huys van vel, en vlees, en been, dat slaat aan 't kraaken", terwijl „d'oogen waaken met de dood in duvsterheên". Dat alles is het lot van Liesje Hemeling, die na haar zielsontmoeting met Roffiaan niet meer zo heel en al van de hemel is, maar van de aarde en van de verganke lijkheid. Haar eigen instrument is door Roffiaan vernield, haar ziel heeft een barst gekregen, het verlangen is als een vlam naar binnen geslagen en zo doolt zij door het leven op weg naar de dood. Welk leven en welke dood? Dat valt nauwelijks te zeggen: Roffiaan heeft bezit van Liesje genomen en daarmee is in deze partituur- in-proza de weg vrij voor veel wonderlijks, veel dreigends, veel bekoorlijks. Er zijn zinnen, bladzijden, zelfs raam vertellingen (die van de vioolbouwer en zijn zoon in het bijzonder) in deze roman te vinden, die uitmunten in wat men „sfeer" noemt: in een suggestie van beel den, rhythmen en klanken, die aan elke redelijke verklaring ontsnappen, maar in hun kleurige doorzichtigheid de lezer ver weg dragen op de zangerige deining van deze bezwerende taalstem. Dié passages zijn van het beste, van het zuiverste woordmateriaal en van een stemming, van een „afgestemd-zijn", dat herinneringen oproept aan Debussy, aan zijn „Prélude a l'après-midi d'un faune" vooral. Wat daarin vervloeien gaat aan gedachten en noties is van een heel wat sterk-tederder overtuigingskracht dan de wat geforceerde symboliek, waarin Van Maanen aan het slot zijn thema's samenvat. Dergelijke tekortkomingen mogen zijn wat ze willen „Droom is 't leven"*) aan vaardt men onvoorwaardelijk, dankbaar voor een zo ernstig werkstuk en het be treurend alleen, dat een verdienstelijk de buut als dit bij zijn verschijnen niet eerst in een opvallender uitgave dan de uni forme Salamanderreexs net licht mocht zien. C. J. E. DINAUX Willem G. van Maanen: „Droom is 't leven" (Salamanderreeks van E. M. Querido's Uit geversmaatschappij, Amsterdam). De .Nederlandse speelfilm verkeert nog steeds in een pril stadium, maar de Nederlandse documentaire heeft ongetwijfeld de staat van volwassenheid bereikt en verwierf internationale erkenning. Twee jonge cineas ten, Gerard J. Raucamp en Ted de Wit, die in 1949 tezamen de filmproductieonderneming „Carrillon Films" oprichtten, hebben tot die internationale faam stellig bijgedragen. Zij maakten films voor bedrijven met relaties over de gehele wereld, zoals de K.L.M. en Philips, welke films in alle delen van Oost en West in vertoning kwamen en de toeschouwers niet slechts een voortreffelijke indruk gaven van deze bedrijven, maar ook van de Nederlandse documentaire cinemato grafie. „Carrillon Films" is in Voorburg gevestigd. Daar echter treft men de heren De Wit en Raucamp slechts zelden aan. Meestal zwerven ze ergens in Europa, in Amerika of waar dan ook, met hun in omvang bescheiden, doch technisch perfecte apparatuur en hun eveneens klein, maar zeer vakkundige équipage. In de vijf jaar van het bestaan hunner onderneming hebben ze reeds heel wat films gemaakt en daarvoor hebben ze tal van landen bereisd. Hun eerste onaf hankelijke productie maakten ze in Nederland: „Bells of Holland" (De klokken van Nederland) een film. die beelden gaf uit een klokkengieterij. Zij is vertoond in het eerste televisieprogramma, dat in Nederland werd uitgezonden en kwam in Amerika op het tele visiescherm toen daar, tijdens het bezoek van de Koningin, een carillon aan de Verenigde Staten werd aangeboden. Met Joop Geesink samen maakten ze „At Your Service, Mr Wilson" (Een ontmoeting in de lucht) waarin „life-action" ofwel film-met-acteurs gecombineerd werd met poppenfilm. Voor een film over emigratie per vliegtuig werkten ze in Canada, waar de immi gratieautoriteiten zo enthousiast bleken over hun werken, dat zij hun de gelegenheid boden het gehele land te bereizen. Zo ontstond „Mijn Neef uit Canada", later uitgebracht door de Regerings-Voorlichtingsdienst. European Holiday (Vliegvacantie in Europa daarna vervaardigd was een kleurenfilm over de toeristische aspecten van Europa, speciaal voor het Amerikaanse publiek. Er volgden films voor Bescherming Bevolking, de K.L.M. te New Yox-k en de gezamenlijke brouwerijen. Voor Philips hebben ze zojuist „European Rhapsody" (Europese Rhapsodie) een film van een half uur over economische samenwerking in Europa beëindigd en voor de K.L.M. zullen ze nu Taking Off (Opstijgen) gaan opnemen, een documentaire kleurenfilm, eveneens van een half uur, die hen zowel naar Zuid-Amerika als naar verscheidene Europese landen en het Verre Oosten zal voeren. Ted de Wit en Ger Raucamp vormen een duo, waarvan de een de ander precies aan vult. Ze kennen elkaar door en door en zijn daardoor in staat tot hecht teamwork. Samen schrijven ze meestal het scenario, soms in samenwerking met Leonard Huizinga, samen hebben ze de productieleiding. Ted de Wit voert de regie en verzorgt de montage, Ger Raucamp neemt het camerawerk voor zijn rekening. De afwerking van hun films ge schiedt vaak in Nederlandse studio's, maar men kent Carillon Films ook in de buitenlandse „droomfabrieken". Zij werken altijd in opdracht, hetgeen betekent, dat ze natuurlijk niet steeds geheel en al hun eigen ideeën kunnen volgen. Hun films zijn voorts in de eerste plaats bedoeld voor het buitenland en dat betekent, dat ze „anders" zijn dan films voor Ger Bauchamp (achter de camera) en Ted de Wit filmen bovenste foto in de Zwitserse bergen voor „Vliegvacantie in Europa". En natuurlijk wordt foto hier naast in Parijs de Eiffeitoren niet vergeten. LONDEN, Maart - - Brighton en Hove,, aan de Engelse Zuidkust, hebben samen een boulevard, van verscheidene kilome ters lengte. Daar staan de hotels, maar ook blokken herenhuizen uit de eersle helft van de achttiende eeuw, soms zelfs om driezijdige pleintjes opgesteld. Daardoor staat de boulevard niet van de harte open naar de zeekant: men denkt eerder aan. bleke gereserveerde dienstboden dan aan rode huilende kinderen, temeer omdat het smalle strand met kiezelstenen bedekt is en alleen een niemandsland tussen zee en straat lijkt te zijn. Twee wandelpieren ste ken een eindje de zee in, zwart van de stalletjes en in de vermaaksinstrumenten, maar er wandelt in deze tijd van 't jaar nog niemand op. Wel zijn de lantaarnpalen en de smeedijzeren hekken langs de boulevard al lichtblauw en geel geschilderd, zodat men dadelijk voelt dat onbezorgdheid hier van de zomer geboden zat zijn: maar er springt nog een koude wind om de hoeken al gaat de einder bedrieglijk schuil in een zachte zonnige nevel. Vlak achter de boulevard ruikt het al hiet meer naar de zee: bochtige straten met antiquairswinkels en eethuisjes, en bre dere rechte met bioscopen en achterkanten van hotels. Enkele honderden meters van zee ligt het pronkstuk van de stad: het Royal Pavilion waarvan uit George IV in de jaren 1820 over de zee uitzag, maar dat nu pas van dichtbij tussen de huizen zicht baar wordt. Dit paviljoen is tegen het eind van de achttiende eeuw in een Engelse stijl gebouwd voor de latere George IV, die in Brighton was gaan wonen omdat zijn finan ciën zijn Lond-ense levenswijs niet verdra gen konden en ook om-dat het beter uit kwam toen hij een geheim huwelijk had gesloten met een schoonheid zondier ko ninklijk bloed. Na 1815, toen zijn omstan digheden verbeterd waren, gaf hij de ar chitect John Nash, die in Londen onder meer Regent Street heeft gebouwd, op dracht het huis te verbouwen in de Isla- mietische stijl van India aan de buiten kant en op zijn Chinees van binnen. Hijzeflf en zijn broer en opvolger William IV heb ben er daarna vee! in gewoond, maar Ko ningin Victoria, die er niet van hield, om dat de bevolking zich niet op een afstand wilde houden, heeft het huis verkocht aan de gemeente Brighton; het wordt nu met zerg geconserveerd. Men kan het verbazingwekkende Chinese interieur nu ook bekijken: de eetzaal, waar uit de koepel, die vijftien meter hoog is, de enorme lichtkroon hangt, met bovenop een verzilverde draak; de salon, een licht en rond vertrek in een bkvuw-met-gele uit voering, waar twee broze piano's staan en een harp; de muziekzaal, zwaar rood van de wandschilderingen en de gordijnen en met lichtkronen in de vorm van lotusbloe men. Veel ervan is heel mooi om te zien en zelfs niet eens kunstmatig: al deze kos telijke Chineesheid heeft toch nog een be daard Engels karakter. Men wendt de blik van de lotus- en pagode-motieven naar het stadsbeeld van regenjassen en dubbeldeks bussen zonder het gevoel dat men in die verkeerde tijd staat. Aan de andere kant van het paviljoen liggen de appartementen des konings: een werkkamer, een bibliotheek en een slaap kamer de laatste met een geheime deur naar een bovenkamer, „die naar men meent in de tiid van Georce IV bewoond werd! door L.ady Conyngham". Als er „naar men meent" gezegd wordt, zal het inderdaad niet zeker zijn. want de koningen van dit paviljoen worden zonder de minste égards behandeld in een kamer op de eerste ver dieping, die met prenten uit hun tijd is versierd: van de eerste tot de laatste zijn die vinnig anti-royalistisch, vooral Wil liam IV komt er slecht af. Bovendien hangt hier ook het laatste werk van de schilder Rex Whistler, die in 1944 is gesneuveld: ..William IV awakens the spirit of Brigh ton". De koning, naakt op twee ridderor den na, met een gulzig oog plat op zijn profiel geschilderd en de geest van Brigh ton als een jonge schone vrouw. Maar ge noeg hierover, wellicht. Er is in Engeland ook een niet-preutse traditie. de Nederlandse markt of voor een festival, maar al hun werk draagt het stempel van hun artisticiteit en ook van hun persoon lijkheid. Doordat hun aona-ratuur op accu's werkt zijn ze onafhankelijk van plaatselijke Licht- netten en kunnen ze ook filmen in streken, waar electriciteit nog een onbekend begrip is. Nu kunnen ze overal werken cn dat deden ze dan ook. Ze maakten opnamen bij een stierengevecht in Lissabon, waarbij ze zichzelf en hun apparaten ternauwernood in veiligheid konden brengen, toen de stier de arena uitsprong, ze filmdien negerdan sen in de rimboe van Suriname, ze zwier ven door Indonesië, door geheel Amerika, door alle landen van Europa.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 14