In de eeuwig zingende bossen wordt hard gezwoegd Jnubt en iÈ Over titelvertaliegee Hoe zonderlinge uitdrukkingen ontstaan uit misverstand H' H' Zalige Zeep Kort verfraai door Wynca Loos A' DE MEESTE HOUTHAKKERS ZIJN TENGERE MANNEN Protest tegen regeling van 5 Mei-viering Tekening door Clémentine van Lamsweerde 0' Cf JOCOOOOCCOCOOOCCOO Hout is iels heel gewoons in ons moderne teven. Men noemt het een pro duct. Hout doet ons niet versteld staan over zijn mogelijkheden, zoals bij voorbeeld plastic. Men vertelt, dat er plastic soorten bestaan, die ver zaagd en vertimmerd kunnen worden. Doch hout is maar hout. Onze huizen bestaan er voor een groot deel uit, onze tafels, ons meubilair, maar verder is er toch niets bijzonders mee. Hout is zo'n normaal pro duct in de samenleving dat we ons amper be- wust zijn van het feit, dat hout iets met bomen te maken heeft. Het is wel aardig zich eens te realiseren, hoe we eigen lijk aan hout komen. Want we gebruiken het zo ontzettend veel. Wat moeten er oneindig veel bomen geveld worden om ons zoveel hout te bezorgen. Bovendien maakt men van een heel groot deel van al die bo men nog andere dingen dan hout. De grondstof voor het papier, waar deze krant op gedrukt is, stond vroeger ook jaar op jaar stil en stram te luisteren naar die ge heimzinnige muziek, die naar men zegt - hoort b.j de eindeloze wouden. En de ruwe stof voor veel van die moderne producten, zoals allerlei soorten plastics, komt uit de bossen. Zo moeten jaarlijks wel heel wat bomen ten offer valle?i aan de menselijke be hoefte aan hout. Zweden is zo'n land met enorme wouden en dien tengevolge een enorme hout productie. Toch vor men al die millioenen bomen, die in dat uitge strekte land in één jaar worden gekapt, bij wijze van spreken, niet meer dan een druppel in de emmer van de behoefte aan hout voor de gehele mensheid. Mochten de Chinezen er toe te be wegen zijn toiletpapier te gaan gebruiken, dan zou met gemak de gehele Zweedse houtexport op China kunnen worden gericht. Het aardige van hout is, dat het verkregen wordt op een ouderwetse ma nier. Namelijk net zo als in de tijd van onze groot ouders en ook precies op dezelfde manier, als in de tijd van hun groot ouders. Hout is een ouderwets product. Men noemt de bossen in 'het Noorden van Europa dikwijls de eeuwig zin gende bossen. Welnu, de man, die er voor zorgt, dat wij zo'n groot deel van ons comfort aan hout danken, de houthakker, maakt nog evenals hon derdén jaren geleden onafscheidelijk deel uit van die bossen. Bij zijn werk komt het nog al tijd aan op lichaams kracht, uithoudingsver mogen en eigen verstand. XXXXOOOOOOCCIOCOOOOOOOCCIOOOOOCOCJOOOOOOOOOOCXDOOOOOOOOOO XXJOOOOOOOOOOOOOOOi F en houthakker heeft misschien wel het zelfstandigste beroep, dat er is. Hij is volledig vrij. Hij begint met zijn werk wan neer hij zin heeft en houdt er mee op wan neer het hem goeddunkt. Soms werkt hij drie weken achtereen zonder één dag rust te nemen, maar soms werkt hij drie weken helemaal niet. Het bos, waar hij zijn bomen velt, is voor zijn gevoel geheel en al zijn eigen bezit. Hij kent het als geen ander mens. Dat houthakken is een ontzettend zwaar beroep. Niet zozeer nog door het werk zelf, maar door de moeilijke omstan digheden. Het kan 's winters heel koud zijn ih het Hoge Noorden en er kan veel sneeuw liggen, 's Zomers daarentegen wordt ieder een, die in het bos komt, geplaagd door de zwermen muggen, die er dan zijn. De lente en de herfst zijn daarom ook beslist de beste tijden voor het werk. Heel bepalend vóór de werkwijze is na tuurlijk de betaling. Die is bijna overal heel eenvoudig volgens het systeem: Wie veel werkt, verdient veel, wie weinig doet verdient minder. Door alle tijden heen zijn de lonen in de bossen laag geweest. En dat is zelfs in het moderne Zweden nog zo, wanneer men een vergelijking gaat maken met fabrieksarbeid Een echte houthakker zal het evenwel nooit in zijn hoofd krijgen voor die grotere verdiensten naar de stad te trekken. Bovendien is er in het bos wei nig gelegenheid veel geld uit te geven. 17*r zijn weinig houthakkers, die helemaal _j alleen wonen en werken Het is uit eindelijk een gevaarlijk beroep en in de winter zou het minste ongeluk een zekere dood betekenen. De meesten wonen daarom met twee of drie man in een kleine blokhut. Zo'n huisje staat gewoonlijk helemaal in de prachtige natuur, zodat men bijna zou ge loven, dat het uit de lucht was komen val len. De meest nabije weg is veelal kilo meters ver. Er zit dus voor de houthakkers niets anders op, dan hun eigen benen te gebruiken. Alles moet worden gedragen. De houthakkers, die hun familie in de na bijgelegen dorpen hebben, gaan dan ook meestal Zaterdagsmorgens al vroeg op stap en komen niet voor de Maandagavond beladen met proviand in hun blokhut terug. Dan blijven er dus eigenlijk nog maar vier werkdagen over. Daarom leeft een houthakker helemaal met de zon mee. Hij staat op als het nog donker is, om tegen de tijd dat de zon opkomt aan zijn werk te kunnen beginnen. Dikwijls moet hij eerst nog een uur lopen of in de winter skiën voor hij zijn werkterrein heeft be reikt. Dan gaat hij ogenschijnlijk rustig zijn gang. Hij doet alles kalm en zonder veel kracht aan te wenden maar hij werkt gestadig door. Doch deze kalmte van werken is in derdaad niet anders dan schijn. Het werk van een houthakker is namelijk ontzaglijk zwaar, dat wie zich daarbij niet in loom zou houden binnen korte tijd buiten zich zelf van vermoeidheid zou zijn. Merkwaar dig genoeg zijn het toch dikwijls kleine en tengere mannen die de grootste prestaties le veten. Wie hetzelfde werk zou doen in een door mensenhanden aangelegd park, zou zich ook de moeilijkheden van het houthakkea-swerk niet goed kunnen voor stellen. Hakken en zagen vormen namelijk niet het zwaarste deel van het werk. De kou in de winter, de massa's sneeuw en het ongelijke terrein vormen de grootste moei lijkheden. Men kan het aan het lopen van de oudere mannen zien, dat zij hun leven houthakker zijn geweest. Hoe gek dat ook mag klinken, ze krijgen bosbenen. Dat komt doordat wie in het bos werkt nooit zeker is of hij vaste grond onder zijn voeten krijgt, 's Winters camoufleert de sneeuw alle kuilen, gaten en boomstompen en 's zomers is de dikwijls moerassige bodem al evenmin te vertrouwen. Het lopen in het bos is te vergelijken met het lopen op een trap, waarbij de treden op zeer ongelijke aistanden zijn geplaatst. Over gebrek aan beweging heeft een houthakker niet te klagen. Als hij een boom omzaagt, staat hij als een gymnast met zijn bovenlichaam bijna tot aan de grond gebogen, terwijl hij zijn knie tegen de stam gedrukt houdt. Bij dat zagen komt het op vakmanschap aan. Hij moet er in de eerste plaats om denken, dat hij zelf het enorme gewicht van de plotseling vallende stam niet bovenop zich zal krijgen. Daartoe schat hij het gewicht van de takken en let hij op de windrichting. Als de stam eenmaal met een dreunende klap op de grond terecht is gekomen, gaat hij de zijtakken er af slaan. Daarna wordt de boom van zijn bast ontdaan, een werkje dat 's zomers een verademing betekent, maar 's winters door het vastvriezen van de bast het zwaarste deel van de arbeid uitmaakt. Als de houthakker zover is ge vorderd, zaagt hij de stam in stukken, zodat het hout voor het vervoer geschikt is. Dan slaat hij nog kundig met zijn bijl een bepaald merkteken in zijn werkstukken, zodat men later, wanneer alle stammen op weg naar de fabrieken in de rivier drijven, daaraan kan herkennen, welke soort hout het is en van welke eigenaar. Natuurlijk volgen veel houthakkers ook een andere methode van werken. Want juist het aantrekkelijke van het houthakkersberoep is, dat men vrij zijn eigen werkwijze kan bepalen. Elk deel van die oneindige Noordelijke wouden heeft toch zijn eigen karakter. Hoezeer de rustige wijze van werken en het stil kunnen genieten van de natuur de echte houthakker kenmerkt, men vindt in de bossen ook genoeg mensen, die met geen ander doel zijn gekomen dan om veel geld te verdienen. Dat zijn dikwijls zich van hun eigen sterke kracht bewuste kerels, die slechts voor korte tijd de strijd met de bomen aanbinden. Er zijn er zelf£, die in de zomer hun slaapzak en hun voedsel mee het bos innemen. Die gaan dan 's morgens vroeg al aan het werk en vallen 's avonds laat bij de laatst gevelde boom in slaap. Zo werken ze dagen achtereen door en ver richten dan inderdaad topprestaties. In plaats van boom voor boom af te werken, vellen ze dikwijls eerst een twintig stuks en gaan dan van stam tot stam om de tak ken af te slaan. Maar de echte houthakker neemt er ge rust de tijd voor zich eens goed uit te rekken. Hij houdt van het bos en vindt het dus niet erg er de gehele dag in door te brengen. Hij begint óók vroeg en komt óók pas laatthuis. Maar hij onderbreekt zijn werk enige keren, hetzij om te gaan eten, hetzij voor de zo belangrijke ceremo nie van het bos: het koffie zetten. Hij maakt op zijn gemak een groot vuur en hij luistert naar het gezang van de vogels en hij doet verder wat hij wil. ERNST DIXON JVationale Snipperdag" Onder de titel „Nationale Snipperdag" zullen acht litteraire tijdschriften in April een gezamenlijk nummer uitgeven, dot is bedoeld als protest tegen de wijze waarop de viering van de 5de Mei officieel is ge regeld. Aan de uitgave van het speciale nummer werken mede: De Gids, Kroniek van Kunst en Cultuur, Podrium, De Nieuwe Stem, Criitisch Bulletin, Maatstaf, Roeping en Ontmoeting. 99 99 De pocketboekjes raken in ons land hoe langer hoe meer ingeburgerd en tegelijker tijd komen hier ook de Amerikaanse best sellers op de markt. De uitgeverij N.V. Leiter Nypels te Maastricht heeft thans in cle Mimosa-reeks de vertaling van „Zalige Zeep" van Frederic Wakeman de wereld ingestuurd. De schrijver heeft in deze ro man getracht de lezer een beeld te geven van de wereld van reclame en radio, waar in de pas uit cle oorlog teruggekeerde Vic Norman als bemiddelaar tussen een recla mebureau en een toiletzeep-magnaat een belangrijke plaats inneemt. Wakeman gunt de lezer daarbij een blik achter de schermen van het commerciële radiobedrijf, maar hij is daarbij echter van de veronderstelling uitgegaan dat iedereen in deze kringen volkomen thuis is. Dat is uiteraard niet zo en het gevolg is dan ook, dat het verhaal, vooral in het begin, aan duidelijkheid wel het een en ander te wen sen laat. De liefdesgeschiedenis, die Wakeman er na een te lange aanloop met enig wrikken nog in heeft gekregen, blinkt eveneens niet bepaald uit door originaliteit en de oplos sing daarvan laat een wel zeer onbevredi gend gevoel achter. Zoals gezegd werd het boekje vertaaid uit het Amerikaans en dat was, helaas, maar al te goed te merken. H. d. G. We hebben een der omroepers van Hil versum Zondagavond achtereenvolgens horen aankondigen de ouverture tot „Die Fledermaus", een aria uit ,.Der Zigeuner baron" en een polka uit „Die verkaufte Braut". En als zovele keren hebben we ons afgevraagd, waarom de brave man hiet in onze landstaal het had over „De vleermuis", „De Zlgeunerbaron" en „De verkochte bruid". Vooral de betiteling van Smetana's be faamde opera maakt duidelijk, dat men bij dit soort benamingen niet de „gevoels waarde" der woorden en titels erbij moet slepen. Smetana zette boven zijn partituur wel degelijk I Prodana Nevesta en voor de „gevoelswaarde" maakt het waarlijk niets uit of die titel nu in het Duits of Neder lands wordt vertaald. Een titel van een muziekstuk is enkel en alleen een aandui ding van de inhoud'; hoe begrijpelijker die voor de doorsnee-luisteraar is, des ie beter. Onze Zuiderburen zijn op dat punt heel wat radicaler, zoals ook de Fransen en Engelsen alle buitenlandse titels in de landstaal vertalen. In Nederland voert men Voor de microfoon op dat punt een uiterst wankel en aan vechtbaar beleid. Met name de Vara heeft de loffelijke gewoonte van titel vertalin gen zoals die voor de oorlog bestond, laten varen. De Avro schijnt zo'n voorliefde voor het Duits te hebben, dat wij laatst zelfs door. een harer functionarissen hoorden spreken over de Scala van MaiJamd. waar mee wel de niet zo onbekende Noord- Italiaanse stad Milaan bedoeld zal zijn geweest. De dwaze gewoonte om alle titels van muziekstukken „in de oorspronkelijke taal" aan te kondigen welke methode dan ge heel inconsequent wordt verlaten wanneer het om Scandinavische of Slavische wer ken gaat komt voort uit de vrees, dat men niet „authentiek" genoeg zal zijn. Het is dezelfde angst, die er toe leidt, dat meer en meer buitenlandse grootheden worden geannonceerd als Mister X, Monsieur Y of zelfs Herr Z, in plaats van dóódsimpel als de heer Die en Die. Natuurlijk speelt de vaderlandse lust tot „buitenlands praten" ook ons hier parten. En op dit moment hoor ik een Nederlandse orsroeper juist de delen van Schumann's Celloconcert aankondigen: Nicht zu schmeïl, Langsam, Etvvas lebhaft. Om van te rillen. J. H. B. IK kan meevoelen met Faust die zijn ziel verkocht aan de duivel in ruil voor onbe perkte macht en genot. Bij mij ligt de zaak ongtewijfeld enigszins anders, maar niettemin heb ik, na dat geval met mijn dochtertje Brigitte, een beter begrip voor deze legendarische tovenaar. Dat zit zo: Brigitte schommelt. Nu heb ik niets tegen schom melen in de vrije natuur, maar Brigitte schommelt in haar bed. 's Nachts, tussen twaalf en drie. En in eenstraal van vijf meter is voor diegenen, die niet half bewuste loos in Morpheus' armen liggen, om die tijd iedere slaap onmogelijk. Deze nachtmerrie begint vrij onschuldig met een licht gekraak, doch het meer geoefende oor weet dat Brigitte hiermee in halfdoezel automatisch de geschiktste plek uitzoekt voor haar spektakel, want dit gekraak groeit allengs uit tot een enerverende, rhvthmisch steeds op dezelfde manier herhaalde, in kracht aanzwellende tam-tam. "Bij deze onheil spellende begeleiding begint ze dan haar hoofd heen en weer te bewegen op een willekeurige melodie, waarvan slechts één regel tot in het oneindige herhaald wordt. Deze regel wisselt met de seizoenen, een Sinterklaasliedje, een aftelrijmpje tot ver velens toe, een springliedje, dat ze maar.niet kwijt kan raken.... Om gék van te worden. En onderwijl ligt degene, die toevallig wakker is, met bonzend hart en stij gende woede zijn zenuwen te verknauwen, totdat Pappa uit bed springt, met grote stappen door de kamer dreunt, met deuren bonkt en Brigitte in gezouten taal gaat verzoeken óp te houden hiermee het hele gezin wakker schreeuwend LS men van „dode talen" spreekt, zo- ils het Sanskriet en het Latijn, heeft men het over een middel van gesprek dat niet meer gebezigd wordt. Toch zijn deze talen niet dood, omdat zij niet meer in de omgang worden gebruikt, immers de wetenschap bestudeert ze en bedient er zich meermalen van. Veeleer ligt deze ter minologie ten grondslag aan het feit, dat deze talen zich niet meer voortplanten, dat er geen nieuwe woorden meer ontstaan en andere afsterven. Deze aanwas is een van de merkwaardigste verschijnselen, die zich in het taaleigen van een volk voordoen. Dikwijls zonder naspeurlijke redenen wordt een woord misvormd en in het dage lijks spraakgebruik opgenomen. Een Amerikaanse geleerde, dr. Hvman Stock uit New York, heeft zich geruime tijd met deze volks-etymologie bezig gehouden. Volks-etymologie is, zegt hij, de neiging van de mensen om een bepaald woord taal kundig bevattelijk of in het algemeen rij ker aan betekenis te maken door dat ge deelte, dat onbegrijpelijk is, in iets begrij pelijks te veranderen. Hij brengt dit soort woordveranderingen onder in drie groe pen: die waarbij bepaalde omstandigheden van buitenaf oorzaak zijn, de associaties en de verwarringen. In de eerste groep zijn er historische en physieke elementen, die de verandering verklaarbaar maken. Een aardig voor beeld hiervan vindt men in het Indone sisch. Daar kent men de benaming Si Di- dong voor een ijdele kwast, die zich te defiig voelt om mee zijn vriendjes om te gaan. Deze uitdrukking stamt uit de tijd van Daendels toen er zich veel Fransen in Nederlands-lndië bevonden. De bevolking hoorde vaak het Franse stopwoordje „dis- donc" gebruiken zonder het evenwel te begrijpen. Om nu een en ander bevatte lijker te maken verbond zij aan die uit drukking het ietwat verwaten air van de Fransen en nam haar in deze nieuwe be tekenis over. 'ET wanhopige is, dat Brigitte te goeder trouw iedere avond belooft rustig te zullen slapen en 's morgens, wanneer ze ont waakt met een onontwarbare, als een dot kunstzijde vastgeklitte haarknoedel op haar achterhoofd, nauwelijks meer weet waaraan ze dit te danken geeft. Aan dat haar moet een staalborstel te pas komen en een vet, plantaardig soort brillantine, dat de dokter gegeven heeft toen ik hem de allengs kaalgeworden, afgeschuurde plekken op Brigittes achterhoofd toonde. Overigens leek hem een onschuldig kal merend broomdrankje doeltreffender dan een haarlotion en gaf hij mij de verzeke ring dat dergelijke kuren met de jaren uit slijten. Maar ondertussen is Brigittes ge- schommel een intern probleem geworden, dat dringend om een oplossing schreeuwt, want het broomdrankje noch de haarlotion hebben geholpen en er zijn dagen, dat het hele gezin met kringen onder de ogen rond loopt. Een opvoedkundig boek, dat ik in handen kreeg, gaf ook geen uitkomst. Meestal blijven in dergelijke boeken de vage oplossingen in de lucht zweven en begint men altijd zo hatelijk met com plexen te werken, die je bij paedagogie- op-je-eigen-houtje later altijd op je boter ham schijnt te krijgen. Voor zo'n maatregel van Pappa bijvoorbeeld zouden ze vast niet graag de verantwoording op zich ne men: Pappa klopt namelijk tegenwoordig op de grond. Drie dreigende, dreunende bonken met een onder zijn bed gereed staande schoen. In het donker van de nacht klinkt dat als een dringend S.O.S. of als een laatste waarschuwingssein: Pas op, ik ga over tot vijandelijkheden! Ik ril bij de gedachte aan de onvermijde lijke complexen, die de heren paedagogen in dit geval in het vooruitzicht zullen stel len en pakte dan ook de zaak, ongeacht het vrij gunstige resultaat van de klop-metho- de, van een meer wetenschappelijke kant aan: werken op het eergevoel. Dat is zo de moderne manier. Het ligt natuurlijk aan Brigittes eergevoel of aan mijn manier van werken daarop, maar het heeft niets ver anderd aan de situatie: Brigitte blijft schommelen. De tweede pijl op mijn boog was een be loning inplaats van straf in het vooruit zicht. Daartoe legde ik verleidelijke toffees en een rol zuurtjes in Brigittes gezichts kring. Ze hebben er twee weken gelegen; toen hebben we ze maar verdeeld bij de thee. Brigitte bleek immuun voor deze paedagogische stunt. „Natuur en tijd," zei Oma met bezonken wijsheid, „zijn nog altijd de beste heel meesters. Jij hebt zelf nog op je nagels ge kloven," voegde ze er enigszins kwaadaardig aan toeTot in het derde en vierde ge slachtflitste door mijn hersens. Mijn kindskinderen zullen nog aan dekens pluk ken of iets van dien aard. ,,U hebt goed praten, u slaapt niet In de vijf-meter-zöne", zei ik effen. „Leg haar dan buiten die vijf-meter- zóne," adviseerde Oma met volkomen voor bijzien van onze beperkte mogelijkheden. Ik heb al eens getracht Brigitte naar de logeerkamer te verhuizen, maar Peter heeft me gebeden en gesmeekt het niet te 'doen, alsof hij een zwaar besmettelijke zieke in de buurt kreeg. Peter is heel erg gesteld op zijn slaap en het gaat niet aan zijn nacht rust op te offeren aan de mijne. Maar op een nacht in de touwtjes-spring- periode, nadat ik me razend had liggen op winden op de maat van een gèk-makend herhaald: .gé-kocht.gé-brocht, gékocht.... gé-brochtslipte ik geluidloos uit bed naar Brigittes kamer. „Luister eens hier," fluisterde ik woest „je gaat maar naar beneden, ik wil, ik zal, ik móet slapen." „Hè.... wat?" deed Brigitte lodderig. „Naar beneden, op de bank in de zit kamer.'* „O.... nou, goed hoor," zei Brigitte schouderophalend op de manier van „won- t der als ze weer niet iets geks uitdenken", sloeg haar benen buiten boord en pakte haar kussen onder haar arm. Die nacht deed ik verder geen oog dicht en lag maar ingespannen te luisteren naar ieder mogelijk geluid dat van beneden zou kunnen doordringen. Of Brigitte rustig was, of wéér schommelde, of hoestte. Of ze het koud zou hebben of ongemakkelijk zou liggen, of de dekens afgegleden zouden zijn van dat geïmproviseerde bed? En toen ik 's morgens, geeuwerig en met nauw verholen schuldbesef informeerde hoe de juffrouw geslapen had, rekte Bri gitte zich weelderig in een vol-vrouwelijk gebaar. „Héér-lijk! Niks geen last gehad van dat vervelende geklop van Pappa." Alsof Pap pa in momenten van slapeloosheid een hin derlijk rondje op de grond gaat trommelen in een voor het gezin storende reflexbewe ging! Wat is opvoeden toch moeilijk. Zuch tend toonde ik met behulp van een hand spiegel de beschadigde, afgesloten plekken op Brigittes achterhoofd. „Zie je het nu?" drong ik, „Zie je nu zelf hoe je je toetakelt?" „Ja", zei ze verdrietig en een beetje zie lig beschaamd. Sedertdien toont Brigitte een extreme belangstelling voor alles wat haren en kapsels betreft. „Mam, mag ik een paardenstaart?" „Lieve schat, hoe wil.je nu met deze pieken. „Mam, Sylvia heeft al permanent, zó prachtig. Mag ik ook permanent?" ,,'k Prakkizeer er niet over. Zet dat ge rust uit je hoofd totdat je achttien bent. Ik heb een afschuwelijke hekel aan opge dirkte kunstkinderen." „Mam, mag ik krulspelden?" „Brigitte, schei uit en begin niet weer. Vandaag krulspelden, morgen nagellak. Ik houd niet van dat getierelier aan een kin derhoofd." „Mag ik dan vlechten?" „Dan moet je in de eerste plaats niet schommelen in bed, want dan breekt alles weer af." Brigitte zucht en ziet zelf wel het hope loze van deze onbereikbare utopie. Maar vanochtend komt ze dartel onze slaapkamer binnendansen, neemt met een opgewekt „Morgen!" voor mijn toilettafel plaats en begint omstandig en demonstra tief haar haar te borstelen. Brigitte is, slaap of geen slaap, altijd mis dadig vroeg en ik ben 's morgens nooit op mijn intelligentst, dus duurt het enige tijd voor ik tussen mijn knipperende oogleden door iets eigenaardigs-armetierigs aan Bri gitte meen op te merken. Tegelijkertijd schiet Pappa omhoog. „Wat heb jij met je hóar uitgevoerd?" Als voorlopige afweer nanoeuvre heft Brigitte luisterend de borstel boven haar hoofd. „Hoor je dat?" vraagt ze, „Hóór je 't? Rijdt mijnheer van Royen weer Stéén- koud weg met z'n Citroën." Er zijn enige onderwerpen, waar Brigitte zich stereotiep groen aan ergert, één er van is het koud-wegtrekken van mijnheer van Royen, als ook hij zich een enkele maal misdadig vroeg op weg begeeft. „Nou zeg, die motor krijgt óók voor z'n ET is merkwaardig, dat de meeste nieuwe woorden vaak uit een zich hardnekkig uitbreidend en handhavend misverstand ontstaan. Hierin hebben vooral de onontwikkelden van een bevolking een groot aandeel. Behalve zij spelen bepaalde gespecialiseerde groepen ook een grote rol in de voortplanting van de taal. Be kend zijn de talloze woorden in het dage lijks spraakgebruik, die aan de techniek zijn ontleend. In de afgelopen oorlog heeft zich in het Amerikaanse leger een termino logie ontwikkeld, die voor leken volslagen onbegrijpelijk is. Sommige woorden kregen echter voet aan de grond in het dagelijks leven, men denke aan het zelfs in offi ciële Amerikaanse stukken voorkomende „G.I." voor soldaat. Deze afkorting slaat voor Government Issue (Regeringsuitgave) en stamt uit de afgelopen oorlog. Wij kennen de merkwaardige uitdruk king „Zet 'm op, witte muizen!" in de betekenis van een aanmoediging. Maar oorspronkelijk betekende het heel wat an ders. De uitdrukking is voortgekomen uit de eerste wereldoorlog, toen voor het eerst gifgassen werden gebruikt. Omdat deze gassen onzichtbaar zijn, hielden de sol daten in hun loopgraven witte muizen, die de eigenschap hebben zeer snel op gas te reageren, sneller dan het menselijk or ganisme. Als nu de muizen voor het gas uit vluchtten, waarschuwde men elkaar om het gasmasker op te zetten: „Zet 'm op, witte muizen!" kOK de schrijvers en journalisten heb ben een grote invloed op het ontstaan van nieuwe woorden. Nicotaas Beets heeft met zijn Camera Obscüra verscheidene uitdrukkingen geïntroduceerd, die nu door iedereen worden gebruikt. „Hoe warm het was en hoe ver" bijvoorbeeld, uit het ver haal „Een oude kennis". En „Als het kindje binnenkomt, juicht heel het huis gezin"" uit een vertaling van zijn hand van een vers van Victor Hugo. Welke factoren ertoe meewerken dat be paalde termen inburgeren en andere niet, is moeilijk na te gaan. In ieder geval is de medewerking van een zeer groot aantal mensen noodzakelijk. De taal is het kleed van de gedachte. Zolang een taal leeft, is het een onverslijtbaar gewaad. H. L. L. broek op die manier", converseert ze nog „Draai er maar niet omheen", val ik streng in. „Hoe kom je aan die onwijze pie ken?" „Krulspelden," zegt Brigitte frivool en schudt de vermeende lokken naar achte ren. „Geleend van Sylvia, die gebruikt ze niet meer nu ze permanent heeft." „Nou, je loopt voor aap met dat haar. Wanneer heb je die dingen er ingedraaid?" „Gisteravond in bed. Het ging niet zo best in donker." „Maar dan had ik het toch moeten zien vannacht?" „Nee!" zegt Brigitte triomfantelijk, „Nee, u bent niet bij me geweest vannacht want ik heb niet geschommeld. Die dingen knel len zo. je kunt je hoofd niet bewegen." Ik herinner me die ellende nog goed uit mijn eigen papilottentijd. Altijd twee of drie te strak gespannen haren. Maar er Is een klein duiveltje in mij, dat opeens vals begint te juichen, dat dit de oplossing is: krulspelden. Knellende, pijnlijke krulspel den. „Koopt u ze voor me, Mam?" Brigitte's onschuldige toetje, omlijst door gniepige golfjes en uitstaande pieken, kijkt me uit de spiegel vragend aan. Ik zucht een hardnekkig opduikend prin cipe weg. Vandaag krulspelden,» morgen nagellak. „Goed", zeg ik berustend. „Jij krijgt krulspelden". En vandaar dat ik mee kan voelen met Faust. Zijn ziel verkocht aan de duivel in ruil voor genot en onbeperkte macht. Mijn slaap verzekerd en betaald en wat me rest aan principe: verkocht aan krulspelden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 16