In de eeuwig zingende bossen
wordt hard gezwoegd
Jnubt en iÈ
Over titelvertaliegee
Hoe zonderlinge uitdrukkingen
ontstaan uit misverstand
H'
H'
Zalige Zeep
Kort verfraai door Wynca Loos
A'
DE MEESTE HOUTHAKKERS ZIJN TENGERE MANNEN
Protest tegen regeling
van 5 Mei-viering
Tekening door
Clémentine van Lamsweerde
0'
Cf JOCOOOOCCOCOOOCCOO
Hout is iels heel gewoons
in ons moderne teven.
Men noemt het een pro
duct. Hout doet ons niet
versteld staan over zijn
mogelijkheden, zoals bij
voorbeeld plastic. Men
vertelt, dat er plastic
soorten bestaan, die ver
zaagd en vertimmerd
kunnen worden. Doch
hout is maar hout. Onze
huizen bestaan er voor
een groot deel uit, onze
tafels, ons meubilair,
maar verder is er toch
niets bijzonders mee.
Hout is zo'n normaal pro
duct in de samenleving
dat we ons amper be-
wust zijn van het feit,
dat hout iets met bomen
te maken heeft. Het is
wel aardig zich eens te
realiseren, hoe we eigen
lijk aan hout komen.
Want we gebruiken het
zo ontzettend veel. Wat
moeten er oneindig veel
bomen geveld worden
om ons zoveel hout te
bezorgen. Bovendien
maakt men van een heel
groot deel van al die bo
men nog andere dingen
dan hout. De grondstof
voor het papier, waar
deze krant op gedrukt is,
stond vroeger ook jaar
op jaar stil en stram te
luisteren naar die ge
heimzinnige muziek, die
naar men zegt - hoort
b.j de eindeloze wouden.
En de ruwe stof voor
veel van die moderne
producten, zoals allerlei
soorten plastics, komt uit
de bossen. Zo moeten
jaarlijks wel heel wat
bomen ten offer valle?i
aan de menselijke be
hoefte aan hout.
Zweden is zo'n land met
enorme wouden en dien
tengevolge een enorme
hout productie. Toch vor
men al die millioenen
bomen, die in dat uitge
strekte land in één jaar
worden gekapt, bij wijze
van spreken, niet meer
dan een druppel in de
emmer van de behoefte
aan hout voor de gehele
mensheid. Mochten de
Chinezen er toe te be
wegen zijn toiletpapier te
gaan gebruiken, dan zou
met gemak de gehele
Zweedse houtexport op
China kunnen worden
gericht.
Het aardige van hout is,
dat het verkregen wordt
op een ouderwetse ma
nier. Namelijk net zo als
in de tijd van onze groot
ouders en ook precies op
dezelfde manier, als in
de tijd van hun groot
ouders. Hout is een
ouderwets product.
Men noemt de bossen in
'het Noorden van Europa
dikwijls de eeuwig zin
gende bossen. Welnu, de
man, die er voor zorgt,
dat wij zo'n groot deel
van ons comfort aan hout
danken, de houthakker,
maakt nog evenals hon
derdén jaren geleden
onafscheidelijk deel uit
van die bossen. Bij zijn
werk komt het nog al
tijd aan op lichaams
kracht, uithoudingsver
mogen en eigen verstand.
XXXXOOOOOOCCIOCOOOOOOOCCIOOOOOCOCJOOOOOOOOOOCXDOOOOOOOOOO XXJOOOOOOOOOOOOOOOi
F en houthakker heeft misschien wel het
zelfstandigste beroep, dat er is. Hij is
volledig vrij. Hij begint met zijn werk wan
neer hij zin heeft en houdt er mee op wan
neer het hem goeddunkt. Soms werkt hij
drie weken achtereen zonder één dag rust
te nemen, maar soms werkt hij drie weken
helemaal niet. Het bos, waar hij zijn bomen
velt, is voor zijn gevoel geheel en al zijn
eigen bezit. Hij kent het als geen ander
mens. Dat houthakken is een ontzettend
zwaar beroep. Niet zozeer nog door het
werk zelf, maar door de moeilijke omstan
digheden. Het kan 's winters heel koud zijn
ih het Hoge Noorden en er kan veel sneeuw
liggen, 's Zomers daarentegen wordt ieder
een, die in het bos komt, geplaagd door de
zwermen muggen, die er dan zijn. De
lente en de herfst zijn daarom ook beslist
de beste tijden voor het werk.
Heel bepalend vóór de werkwijze is na
tuurlijk de betaling. Die is bijna overal
heel eenvoudig volgens het systeem: Wie
veel werkt, verdient veel, wie weinig doet
verdient minder. Door alle tijden heen zijn
de lonen in de bossen laag geweest. En dat
is zelfs in het moderne Zweden nog zo,
wanneer men een vergelijking gaat maken
met fabrieksarbeid Een echte houthakker
zal het evenwel nooit in zijn hoofd krijgen
voor die grotere verdiensten naar de stad
te trekken. Bovendien is er in het bos wei
nig gelegenheid veel geld uit te geven.
17*r zijn weinig houthakkers, die helemaal
_j alleen wonen en werken Het is uit
eindelijk een gevaarlijk beroep en in de
winter zou het minste ongeluk een zekere
dood betekenen. De meesten wonen daarom
met twee of drie man in een kleine blokhut.
Zo'n huisje staat gewoonlijk helemaal in de
prachtige natuur, zodat men bijna zou ge
loven, dat het uit de lucht was komen val
len. De meest nabije weg is veelal kilo
meters ver. Er zit dus voor de houthakkers
niets anders op, dan hun eigen benen te
gebruiken. Alles moet worden gedragen.
De houthakkers, die hun familie in de na
bijgelegen dorpen hebben, gaan dan ook
meestal Zaterdagsmorgens al vroeg op stap
en komen niet voor de Maandagavond
beladen met proviand in hun blokhut
terug. Dan blijven er dus eigenlijk nog
maar vier werkdagen over. Daarom leeft
een houthakker helemaal met de zon mee.
Hij staat op als het nog donker is, om tegen
de tijd dat de zon opkomt aan zijn werk te
kunnen beginnen. Dikwijls moet hij eerst
nog een uur lopen of in de winter
skiën voor hij zijn werkterrein heeft be
reikt. Dan gaat hij ogenschijnlijk rustig
zijn gang.
Hij doet alles kalm en zonder veel kracht
aan te wenden maar hij werkt gestadig
door. Doch deze kalmte van werken is in
derdaad niet anders dan schijn. Het werk
van een houthakker is namelijk ontzaglijk
zwaar, dat wie zich daarbij niet in loom
zou houden binnen korte tijd buiten zich
zelf van vermoeidheid zou zijn. Merkwaar
dig genoeg zijn het toch dikwijls kleine en
tengere mannen die de grootste prestaties
le veten. Wie hetzelfde werk zou doen in
een door mensenhanden aangelegd park,
zou zich ook de moeilijkheden van het
houthakkea-swerk niet goed kunnen voor
stellen. Hakken en zagen vormen namelijk
niet het zwaarste deel van het werk. De
kou in de winter, de massa's sneeuw en het
ongelijke terrein vormen de grootste moei
lijkheden. Men kan het aan het lopen van
de oudere mannen zien, dat zij hun leven
houthakker zijn geweest. Hoe gek dat ook
mag klinken, ze krijgen bosbenen. Dat komt
doordat wie in het bos werkt nooit zeker
is of hij vaste grond onder zijn voeten
krijgt, 's Winters camoufleert de sneeuw
alle kuilen, gaten en boomstompen en
's zomers is de dikwijls moerassige bodem
al evenmin te vertrouwen. Het lopen in het
bos is te vergelijken met het lopen op een
trap, waarbij de treden op zeer ongelijke
aistanden zijn geplaatst.
Over gebrek aan beweging heeft een
houthakker niet te klagen. Als hij een
boom omzaagt, staat hij als een gymnast
met zijn bovenlichaam bijna tot aan de
grond gebogen, terwijl hij zijn knie tegen
de stam gedrukt houdt. Bij dat zagen komt
het op vakmanschap aan. Hij moet er in de
eerste plaats om denken, dat hij zelf het
enorme gewicht van de plotseling vallende
stam niet bovenop zich zal krijgen. Daartoe
schat hij het gewicht van de takken en let
hij op de windrichting.
Als de stam eenmaal met een dreunende
klap op de grond terecht is gekomen, gaat
hij de zijtakken er af slaan. Daarna wordt
de boom van zijn bast ontdaan, een werkje
dat 's zomers een verademing betekent,
maar 's winters door het vastvriezen van
de bast het zwaarste deel van de arbeid
uitmaakt. Als de houthakker zover is ge
vorderd, zaagt hij de stam in stukken,
zodat het hout voor het vervoer geschikt is.
Dan slaat hij nog kundig met zijn bijl een
bepaald merkteken in zijn werkstukken,
zodat men later, wanneer alle stammen op
weg naar de fabrieken in de rivier drijven,
daaraan kan herkennen, welke soort hout
het is en van welke eigenaar.
Natuurlijk volgen veel houthakkers ook
een andere methode van werken.
Want juist het aantrekkelijke van het
houthakkersberoep is, dat men vrij zijn
eigen werkwijze kan bepalen. Elk deel van
die oneindige Noordelijke wouden heeft
toch zijn eigen karakter.
Hoezeer de rustige wijze van werken en
het stil kunnen genieten van de natuur de
echte houthakker kenmerkt, men vindt in
de bossen ook genoeg mensen, die met geen
ander doel zijn gekomen dan om veel geld
te verdienen. Dat zijn dikwijls zich van hun
eigen sterke kracht bewuste kerels, die
slechts voor korte tijd de strijd met de
bomen aanbinden. Er zijn er zelf£, die in
de zomer hun slaapzak en hun voedsel mee
het bos innemen. Die gaan dan 's morgens
vroeg al aan het werk en vallen 's avonds
laat bij de laatst gevelde boom in slaap. Zo
werken ze dagen achtereen door en ver
richten dan inderdaad topprestaties. In
plaats van boom voor boom af te werken,
vellen ze dikwijls eerst een twintig stuks
en gaan dan van stam tot stam om de tak
ken af te slaan.
Maar de echte houthakker neemt er ge
rust de tijd voor zich eens goed uit te
rekken. Hij houdt van het bos en vindt
het dus niet erg er de gehele dag in door
te brengen. Hij begint óók vroeg en komt
óók pas laatthuis. Maar hij onderbreekt
zijn werk enige keren, hetzij om te gaan
eten, hetzij voor de zo belangrijke ceremo
nie van het bos: het koffie zetten. Hij
maakt op zijn gemak een groot vuur en
hij luistert naar het gezang van de vogels
en hij doet verder wat hij wil.
ERNST DIXON
JVationale Snipperdag"
Onder de titel „Nationale Snipperdag"
zullen acht litteraire tijdschriften in April
een gezamenlijk nummer uitgeven, dot is
bedoeld als protest tegen de wijze waarop
de viering van de 5de Mei officieel is ge
regeld. Aan de uitgave van het speciale
nummer werken mede: De Gids, Kroniek
van Kunst en Cultuur, Podrium, De Nieuwe
Stem, Criitisch Bulletin, Maatstaf, Roeping
en Ontmoeting.
99
99
De pocketboekjes raken in ons land hoe
langer hoe meer ingeburgerd en tegelijker
tijd komen hier ook de Amerikaanse best
sellers op de markt. De uitgeverij N.V.
Leiter Nypels te Maastricht heeft thans in
cle Mimosa-reeks de vertaling van „Zalige
Zeep" van Frederic Wakeman de wereld
ingestuurd. De schrijver heeft in deze ro
man getracht de lezer een beeld te geven
van de wereld van reclame en radio, waar
in de pas uit cle oorlog teruggekeerde Vic
Norman als bemiddelaar tussen een recla
mebureau en een toiletzeep-magnaat een
belangrijke plaats inneemt.
Wakeman gunt de lezer daarbij een blik
achter de schermen van het commerciële
radiobedrijf, maar hij is daarbij echter van
de veronderstelling uitgegaan dat iedereen
in deze kringen volkomen thuis is. Dat is
uiteraard niet zo en het gevolg is dan ook,
dat het verhaal, vooral in het begin, aan
duidelijkheid wel het een en ander te wen
sen laat.
De liefdesgeschiedenis, die Wakeman er
na een te lange aanloop met enig wrikken
nog in heeft gekregen, blinkt eveneens niet
bepaald uit door originaliteit en de oplos
sing daarvan laat een wel zeer onbevredi
gend gevoel achter.
Zoals gezegd werd het boekje vertaaid
uit het Amerikaans en dat was, helaas,
maar al te goed te merken.
H. d. G.
We hebben een der omroepers van Hil
versum Zondagavond achtereenvolgens
horen aankondigen de ouverture tot „Die
Fledermaus", een aria uit ,.Der Zigeuner
baron" en een polka uit „Die verkaufte
Braut". En als zovele keren hebben we
ons afgevraagd, waarom de brave man
hiet in onze landstaal het had over „De
vleermuis", „De Zlgeunerbaron" en „De
verkochte bruid".
Vooral de betiteling van Smetana's be
faamde opera maakt
duidelijk, dat men bij
dit soort benamingen
niet de „gevoels
waarde" der woorden
en titels erbij moet
slepen. Smetana zette
boven zijn partituur
wel degelijk I Prodana Nevesta en voor de
„gevoelswaarde" maakt het waarlijk niets
uit of die titel nu in het Duits of Neder
lands wordt vertaald. Een titel van een
muziekstuk is enkel en alleen een aandui
ding van de inhoud'; hoe begrijpelijker die
voor de doorsnee-luisteraar is, des ie beter.
Onze Zuiderburen zijn op dat punt heel
wat radicaler, zoals ook de Fransen en
Engelsen alle buitenlandse titels in de
landstaal vertalen. In Nederland voert men
Voor de
microfoon
op dat punt een uiterst wankel en aan
vechtbaar beleid. Met name de Vara heeft
de loffelijke gewoonte van titel vertalin
gen zoals die voor de oorlog bestond, laten
varen. De Avro schijnt zo'n voorliefde voor
het Duits te hebben, dat wij laatst zelfs
door. een harer functionarissen hoorden
spreken over de Scala van MaiJamd. waar
mee wel de niet zo onbekende Noord-
Italiaanse stad Milaan bedoeld zal zijn
geweest.
De dwaze gewoonte om alle titels van
muziekstukken „in de oorspronkelijke taal"
aan te kondigen welke methode dan ge
heel inconsequent wordt verlaten wanneer
het om Scandinavische of Slavische wer
ken gaat komt voort uit de vrees, dat
men niet „authentiek" genoeg zal zijn. Het
is dezelfde angst, die er toe leidt, dat meer
en meer buitenlandse grootheden worden
geannonceerd als Mister X, Monsieur Y of
zelfs Herr Z, in plaats van dóódsimpel als
de heer Die en Die.
Natuurlijk speelt de vaderlandse lust tot
„buitenlands praten" ook ons hier parten.
En op dit moment hoor ik een Nederlandse
orsroeper juist de delen van Schumann's
Celloconcert aankondigen: Nicht zu schmeïl,
Langsam, Etvvas lebhaft.
Om van te rillen. J. H. B.
IK kan meevoelen met Faust die zijn ziel verkocht aan de duivel in ruil voor onbe
perkte macht en genot. Bij mij ligt de zaak ongtewijfeld enigszins anders, maar
niettemin heb ik, na dat geval met mijn dochtertje Brigitte, een beter begrip voor deze
legendarische tovenaar. Dat zit zo: Brigitte schommelt. Nu heb ik niets tegen schom
melen in de vrije natuur, maar Brigitte schommelt in haar bed. 's Nachts, tussen
twaalf en drie. En in eenstraal van vijf meter is voor diegenen, die niet half bewuste
loos in Morpheus' armen liggen, om die tijd iedere slaap onmogelijk. Deze nachtmerrie
begint vrij onschuldig met een licht gekraak, doch het meer geoefende oor weet dat
Brigitte hiermee in halfdoezel automatisch de geschiktste plek uitzoekt voor haar
spektakel, want dit gekraak groeit allengs uit tot een enerverende, rhvthmisch steeds
op dezelfde manier herhaalde, in kracht aanzwellende tam-tam. "Bij deze onheil
spellende begeleiding begint ze dan haar hoofd heen en weer te bewegen op een
willekeurige melodie, waarvan slechts één regel tot in het oneindige herhaald wordt.
Deze regel wisselt met de seizoenen, een Sinterklaasliedje, een aftelrijmpje tot ver
velens toe, een springliedje, dat ze maar.niet kwijt kan raken.... Om gék van te
worden. En onderwijl ligt degene, die toevallig wakker is, met bonzend hart en stij
gende woede zijn zenuwen te verknauwen, totdat Pappa uit bed springt, met grote
stappen door de kamer dreunt, met deuren bonkt en Brigitte in gezouten taal gaat
verzoeken óp te houden hiermee het hele gezin wakker schreeuwend
LS men van „dode talen" spreekt, zo-
ils het Sanskriet en het Latijn, heeft
men het over een middel van gesprek dat
niet meer gebezigd wordt. Toch zijn deze
talen niet dood, omdat zij niet meer in
de omgang worden gebruikt, immers de
wetenschap bestudeert ze en bedient er
zich meermalen van. Veeleer ligt deze ter
minologie ten grondslag aan het feit, dat
deze talen zich niet meer voortplanten, dat
er geen nieuwe woorden meer ontstaan en
andere afsterven. Deze aanwas is een van
de merkwaardigste verschijnselen, die zich
in het taaleigen van een volk voordoen.
Dikwijls zonder naspeurlijke redenen
wordt een woord misvormd en in het dage
lijks spraakgebruik opgenomen.
Een Amerikaanse geleerde, dr. Hvman
Stock uit New York, heeft zich geruime tijd
met deze volks-etymologie bezig gehouden.
Volks-etymologie is, zegt hij, de neiging
van de mensen om een bepaald woord taal
kundig bevattelijk of in het algemeen rij
ker aan betekenis te maken door dat ge
deelte, dat onbegrijpelijk is, in iets begrij
pelijks te veranderen. Hij brengt dit soort
woordveranderingen onder in drie groe
pen: die waarbij bepaalde omstandigheden
van buitenaf oorzaak zijn, de associaties
en de verwarringen.
In de eerste groep zijn er historische en
physieke elementen, die de verandering
verklaarbaar maken. Een aardig voor
beeld hiervan vindt men in het Indone
sisch. Daar kent men de benaming Si Di-
dong voor een ijdele kwast, die zich te
defiig voelt om mee zijn vriendjes om te
gaan. Deze uitdrukking stamt uit de tijd
van Daendels toen er zich veel Fransen in
Nederlands-lndië bevonden. De bevolking
hoorde vaak het Franse stopwoordje „dis-
donc" gebruiken zonder het evenwel te
begrijpen. Om nu een en ander bevatte
lijker te maken verbond zij aan die uit
drukking het ietwat verwaten air van de
Fransen en nam haar in deze nieuwe be
tekenis over.
'ET wanhopige is, dat Brigitte te goeder
trouw iedere avond belooft rustig te
zullen slapen en 's morgens, wanneer ze ont
waakt met een onontwarbare, als een dot
kunstzijde vastgeklitte haarknoedel op
haar achterhoofd, nauwelijks meer weet
waaraan ze dit te danken geeft. Aan dat
haar moet een staalborstel te pas komen
en een vet, plantaardig soort brillantine,
dat de dokter gegeven heeft toen ik hem
de allengs kaalgeworden, afgeschuurde
plekken op Brigittes achterhoofd toonde.
Overigens leek hem een onschuldig kal
merend broomdrankje doeltreffender dan
een haarlotion en gaf hij mij de verzeke
ring dat dergelijke kuren met de jaren uit
slijten. Maar ondertussen is Brigittes ge-
schommel een intern probleem geworden,
dat dringend om een oplossing schreeuwt,
want het broomdrankje noch de haarlotion
hebben geholpen en er zijn dagen, dat het
hele gezin met kringen onder de ogen rond
loopt. Een opvoedkundig boek, dat ik in
handen kreeg, gaf ook geen uitkomst.
Meestal blijven in dergelijke boeken de
vage oplossingen in de lucht zweven en
begint men altijd zo hatelijk met com
plexen te werken, die je bij paedagogie-
op-je-eigen-houtje later altijd op je boter
ham schijnt te krijgen. Voor zo'n maatregel
van Pappa bijvoorbeeld zouden ze vast
niet graag de verantwoording op zich ne
men: Pappa klopt namelijk tegenwoordig
op de grond. Drie dreigende, dreunende
bonken met een onder zijn bed gereed
staande schoen. In het donker van de nacht
klinkt dat als een dringend S.O.S. of als
een laatste waarschuwingssein: Pas op, ik
ga over tot vijandelijkheden!
Ik ril bij de gedachte aan de onvermijde
lijke complexen, die de heren paedagogen
in dit geval in het vooruitzicht zullen stel
len en pakte dan ook de zaak, ongeacht het
vrij gunstige resultaat van de klop-metho-
de, van een meer wetenschappelijke kant
aan: werken op het eergevoel. Dat is zo de
moderne manier. Het ligt natuurlijk aan
Brigittes eergevoel of aan mijn manier van
werken daarop, maar het heeft niets ver
anderd aan de situatie: Brigitte blijft
schommelen.
De tweede pijl op mijn boog was een be
loning inplaats van straf in het vooruit
zicht. Daartoe legde ik verleidelijke toffees
en een rol zuurtjes in Brigittes gezichts
kring. Ze hebben er twee weken gelegen;
toen hebben we ze maar verdeeld bij de
thee. Brigitte bleek immuun voor deze
paedagogische stunt.
„Natuur en tijd," zei Oma met bezonken
wijsheid, „zijn nog altijd de beste heel
meesters. Jij hebt zelf nog op je nagels ge
kloven," voegde ze er enigszins kwaadaardig
aan toeTot in het derde en vierde ge
slachtflitste door mijn hersens. Mijn
kindskinderen zullen nog aan dekens pluk
ken of iets van dien aard.
,,U hebt goed praten, u slaapt niet In de
vijf-meter-zöne", zei ik effen.
„Leg haar dan buiten die vijf-meter-
zóne," adviseerde Oma met volkomen voor
bijzien van onze beperkte mogelijkheden.
Ik heb al eens getracht Brigitte naar de
logeerkamer te verhuizen, maar Peter heeft
me gebeden en gesmeekt het niet te 'doen,
alsof hij een zwaar besmettelijke zieke in
de buurt kreeg. Peter is heel erg gesteld op
zijn slaap en het gaat niet aan zijn nacht
rust op te offeren aan de mijne.
Maar op een nacht in de touwtjes-spring-
periode, nadat ik me razend had liggen op
winden op de maat van een gèk-makend
herhaald: .gé-kocht.gé-brocht,
gékocht.... gé-brochtslipte ik
geluidloos uit bed naar Brigittes kamer.
„Luister eens hier," fluisterde ik woest
„je gaat maar naar beneden, ik wil, ik zal,
ik móet slapen."
„Hè.... wat?" deed Brigitte lodderig.
„Naar beneden, op de bank in de zit
kamer.'*
„O.... nou, goed hoor," zei Brigitte
schouderophalend op de manier van „won-
t
der als ze weer niet iets geks uitdenken",
sloeg haar benen buiten boord en pakte
haar kussen onder haar arm.
Die nacht deed ik verder geen oog dicht
en lag maar ingespannen te luisteren naar
ieder mogelijk geluid dat van beneden zou
kunnen doordringen. Of Brigitte rustig
was, of wéér schommelde, of hoestte. Of ze
het koud zou hebben of ongemakkelijk zou
liggen, of de dekens afgegleden zouden zijn
van dat geïmproviseerde bed?
En toen ik 's morgens, geeuwerig en met
nauw verholen schuldbesef informeerde
hoe de juffrouw geslapen had, rekte Bri
gitte zich weelderig in een vol-vrouwelijk
gebaar.
„Héér-lijk! Niks geen last gehad van dat
vervelende geklop van Pappa." Alsof Pap
pa in momenten van slapeloosheid een hin
derlijk rondje op de grond gaat trommelen
in een voor het gezin storende reflexbewe
ging! Wat is opvoeden toch moeilijk. Zuch
tend toonde ik met behulp van een hand
spiegel de beschadigde, afgesloten plekken
op Brigittes achterhoofd.
„Zie je het nu?" drong ik, „Zie je nu zelf
hoe je je toetakelt?"
„Ja", zei ze verdrietig en een beetje zie
lig beschaamd. Sedertdien toont Brigitte
een extreme belangstelling voor alles wat
haren en kapsels betreft.
„Mam, mag ik een paardenstaart?"
„Lieve schat, hoe wil.je nu met deze
pieken.
„Mam, Sylvia heeft al permanent, zó
prachtig. Mag ik ook permanent?"
,,'k Prakkizeer er niet over. Zet dat ge
rust uit je hoofd totdat je achttien bent.
Ik heb een afschuwelijke hekel aan opge
dirkte kunstkinderen."
„Mam, mag ik krulspelden?"
„Brigitte, schei uit en begin niet weer.
Vandaag krulspelden, morgen nagellak. Ik
houd niet van dat getierelier aan een kin
derhoofd."
„Mag ik dan vlechten?"
„Dan moet je in de eerste plaats niet
schommelen in bed, want dan breekt alles
weer af."
Brigitte zucht en ziet zelf wel het hope
loze van deze onbereikbare utopie.
Maar vanochtend komt ze dartel onze
slaapkamer binnendansen, neemt met een
opgewekt „Morgen!" voor mijn toilettafel
plaats en begint omstandig en demonstra
tief haar haar te borstelen.
Brigitte is, slaap of geen slaap, altijd mis
dadig vroeg en ik ben 's morgens nooit op
mijn intelligentst, dus duurt het enige tijd
voor ik tussen mijn knipperende oogleden
door iets eigenaardigs-armetierigs aan Bri
gitte meen op te merken. Tegelijkertijd
schiet Pappa omhoog.
„Wat heb jij met je hóar uitgevoerd?"
Als voorlopige afweer nanoeuvre heft
Brigitte luisterend de borstel boven haar
hoofd. „Hoor je dat?" vraagt ze, „Hóór je
't? Rijdt mijnheer van Royen weer Stéén-
koud weg met z'n Citroën."
Er zijn enige onderwerpen, waar Brigitte
zich stereotiep groen aan ergert, één er van
is het koud-wegtrekken van mijnheer van
Royen, als ook hij zich een enkele maal
misdadig vroeg op weg begeeft.
„Nou zeg, die motor krijgt óók voor z'n
ET is merkwaardig, dat de meeste
nieuwe woorden vaak uit een zich
hardnekkig uitbreidend en handhavend
misverstand ontstaan. Hierin hebben vooral
de onontwikkelden van een bevolking een
groot aandeel. Behalve zij spelen bepaalde
gespecialiseerde groepen ook een grote
rol in de voortplanting van de taal. Be
kend zijn de talloze woorden in het dage
lijks spraakgebruik, die aan de techniek
zijn ontleend. In de afgelopen oorlog heeft
zich in het Amerikaanse leger een termino
logie ontwikkeld, die voor leken volslagen
onbegrijpelijk is. Sommige woorden kregen
echter voet aan de grond in het dagelijks
leven, men denke aan het zelfs in offi
ciële Amerikaanse stukken voorkomende
„G.I." voor soldaat. Deze afkorting slaat
voor Government Issue (Regeringsuitgave)
en stamt uit de afgelopen oorlog.
Wij kennen de merkwaardige uitdruk
king „Zet 'm op, witte muizen!" in de
betekenis van een aanmoediging. Maar
oorspronkelijk betekende het heel wat an
ders. De uitdrukking is voortgekomen uit
de eerste wereldoorlog, toen voor het eerst
gifgassen werden gebruikt. Omdat deze
gassen onzichtbaar zijn, hielden de sol
daten in hun loopgraven witte muizen, die
de eigenschap hebben zeer snel op gas te
reageren, sneller dan het menselijk or
ganisme. Als nu de muizen voor het gas
uit vluchtten, waarschuwde men elkaar
om het gasmasker op te zetten: „Zet 'm
op, witte muizen!"
kOK de schrijvers en journalisten heb
ben een grote invloed op het ontstaan
van nieuwe woorden. Nicotaas Beets heeft
met zijn Camera Obscüra verscheidene
uitdrukkingen geïntroduceerd, die nu door
iedereen worden gebruikt. „Hoe warm het
was en hoe ver" bijvoorbeeld, uit het ver
haal „Een oude kennis". En „Als het
kindje binnenkomt, juicht heel het huis
gezin"" uit een vertaling van zijn hand van
een vers van Victor Hugo.
Welke factoren ertoe meewerken dat be
paalde termen inburgeren en andere niet,
is moeilijk na te gaan. In ieder geval is de
medewerking van een zeer groot aantal
mensen noodzakelijk. De taal is het kleed
van de gedachte. Zolang een taal leeft,
is het een onverslijtbaar gewaad.
H. L. L.
broek op die manier", converseert ze nog
„Draai er maar niet omheen", val ik
streng in. „Hoe kom je aan die onwijze pie
ken?"
„Krulspelden," zegt Brigitte frivool en
schudt de vermeende lokken naar achte
ren. „Geleend van Sylvia, die gebruikt ze
niet meer nu ze permanent heeft."
„Nou, je loopt voor aap met dat haar.
Wanneer heb je die dingen er ingedraaid?"
„Gisteravond in bed. Het ging niet zo
best in donker."
„Maar dan had ik het toch moeten zien
vannacht?"
„Nee!" zegt Brigitte triomfantelijk, „Nee,
u bent niet bij me geweest vannacht want
ik heb niet geschommeld. Die dingen knel
len zo. je kunt je hoofd niet bewegen."
Ik herinner me die ellende nog goed uit
mijn eigen papilottentijd. Altijd twee of
drie te strak gespannen haren. Maar er Is
een klein duiveltje in mij, dat opeens vals
begint te juichen, dat dit de oplossing is:
krulspelden. Knellende, pijnlijke krulspel
den.
„Koopt u ze voor me, Mam?"
Brigitte's onschuldige toetje, omlijst
door gniepige golfjes en uitstaande pieken,
kijkt me uit de spiegel vragend aan.
Ik zucht een hardnekkig opduikend prin
cipe weg. Vandaag krulspelden,» morgen
nagellak.
„Goed", zeg ik berustend. „Jij krijgt
krulspelden".
En vandaar dat ik mee kan voelen met
Faust. Zijn ziel verkocht aan de duivel in
ruil voor genot en onbeperkte macht. Mijn
slaap verzekerd en betaald en wat me rest
aan principe: verkocht aan krulspelden.