OUR
B. RIJDES
J
Retour inbegrepen
,.De vriend van
mijn jeugd"
(Zie verder pagina 5) 4
Prijzen voor poëzie
en een nieuw toneelstuk
(Vervolg van pagina 4)
„HIER is liet hart van de wereld, van
waar het bloed opspringt naar alle wind
streken" Met opzet was zij de trap op-
fegaan om vanaf het terras naar de start
anen te kijken: het was raar dit zo te
zeggen, echt iets voor Dick en toch deed
het wegrijden van de vliegtuigen haar
nu werkelijk denken aan bloed, dat uit
de kamers in de slagaders geperst wordt.
Levend, rood bloed, dat binnen het
lichaam geen schrikwekkendheid bezit,
het vloeit in en uit, in en uit.
Met nog steeds dezelfde vreugde om de
uniform, diie een blijdischap was om haar
eigen, kerngezonde lichaam, ging zij later
naar beneden en liep naar het vliegtuig
voor Parijs, haar bestemming. Zij wandel
de door het middenpad, rechts en links
kijkend. Alles was in orde, de steward
tonilkte haar toe hij mocht dit meisje
wel, zeker niet het knapste, misschien wèl
het aardigste van het corps. „Morgen,
Derksen". Er was uiteraard nog niemand,
je kon prettig informeel zijn. Het was ook
prettig vriendelijk te zijn tegen de passa
giers, maar dat bleef anders: vluchtiger, de
voorkomendheid die één vlucht lang zich
richtte op mensen, waarvan zij de meesten
nooit zou weerzien. Dit was het bijzondere
van haar taak: je ver boven de vlakke aar
de verheffen met een gezelschap onbeken
den, een ingesloten gemeenschap vormen
die daarna even snel weer werd opgelost.
Gedachten als deze nauwelijks ge-
dlachten kruisten haar bezig zijn met
pa-act,ische zaken zonder de gang daarvan
te storen. Zij stond bij de trap om haar
gasten te ontvangen: een mevrouw met een
schattig kindje van een jaar of vier, zij
streek het meisje over het blonds haar en
zei iets aardigs tegen de moeder, die daar
erkentelijk voor was; mannen die gewend
waren te vliegen, de platte leren tas onder
de arm, een enkele met een armzwaai naar
zijn vrouw die hem had weggebracht; een
officier met een ernstig gezicht boven nogal
wat sterren. Zij liet hen zelf hun plaats
zoeken, Derksen zorgde voor de hoeden en
jassen, de officier vroeg haar dadelijk om
het ochtendblad. Terwijl zij het bracht
merkte zij op dat er één stoel leeg was ge
bleven: niets bijzonders, toch kwam het op
een lijn als deze bij de ochtenddienst zel
den voor. Zij liep naar de uitgang en op
dat ogenblik zag zij de verlate passagier op
het vliegtuig toekomen, 7.0 snel als zijn
Jichaam hem dat toestond want hij was
kort en gezet. Een klein koffertje slingerde
tegen de maat in met hem mee. Glim
lachend ontving zij hem, zag op het kof
fertje met witte verf de letters S. H. staan
en herinnerde zich zijn naam van de lijst:
Salomo Helleback.
Er was niet veel tijd meer over: zij wa
ren tegen de wind in gedraaid, alles was
gecontroleerd en in orde bevonden. De
matoren begonnen sneller te ronken, met
toenemende vaart reden zij over de baan.
De start verliep normaal, het stijgen, het
kleiner worden van het vliegveld en van
Amsterdam, hart der wereld: daarna het
klimmen tot boven het wolkendek, dat het
uitzicht eentonig maakte als een deken op
een lusteloos ziekbed. Maar de zon ver
goedde alles: het was licht en de mens leeft
in het licht.
Voor in het vliegtuig, dicht bij haar eigen
plaats, zat Salomo Helleback. Zij dacht van
het eerste ogenblik af niet anders aan hem
cfiatn als Salomo Helleback een „mijn
heer" Helleback heeft nooit in haar ge
heugen bestaan. Hij was klein en op zijn
achterhoofd maakte een ronde plek een
begin aan zijn kaalheid: op de een of
andere manier paste dit bij hem zoals bij
een ander een snor of een gouden bril. De
gedachte dat hij uitgesproken lelijk was is
nooit bij haar opgekomen. Zij deed gedu
rende de anderhalf uur vliegen haar plicht,
met de opgewektheid die zij van nature
bezat en voor haar functie bezitten móést,
zorgde voor koffie en gebak, speelde een
ogenblik met het kleine meisje dat Annetje
heette en een beetje verlegen was. Op een
goed moment riep Salomo Helleback haar
en vnoetg waar zij waren; zij duidde op de
kaait die hij op zijn knie had de plek aan
waarboven zij zich bevonden en hij zei,
verontschuldigend, dat hij deze route voor
de eerste keer vloog. Het was zelfs de eer
ste keer dat hij vlóóg.
„Ik hoop dat u het prettig vindt", zei ze.
„Voor sommige mensen is dat een hele ge
beurtenis."
Hij glimlachte terug. „In mijn leven ge
beurt niets meer," zei hij.
Zij trok zich iets te bruusk terug, zodat
hij verwonderd opkeek. Maar zij Iet ver
der niets blijken, het ging haar niet aan
wat de passagiers tegen haar zeiden, zolang
'ij niet onbeleefd wenden. En het leven
'■"•n een zekere Salomo Helleback waarin
niets meer gebeuren kon was tenslotte één
van de vele levens waarin zij tijdelijk aan
deel had niet minder, maar vooral niet
meer.
Even haastig als hij in Amsterdam de
machine was binnengegaan, verliet hij die
op Le Bourget. Zij stond bij het trapje en
hij vergat niet haar te bedanken voor de
goede zorgen met een lichte buiging van
zijn hoofd, die komiek zou zijn geweest als
hij het niet zo ernstig gedaan had. Vreemd
genoeg kon zij later de flits vam deze bui
ging in haar herinnering terugroepen, voor
de rest zei hij haar niets.
Met hetzelfde vliegtuig ging zij terug.
De tijd van het oponthoud was te kort om
iets van de stad te zien, die zij slechts op
pervlakkig kende en graag was ingegaan.
In het restaurant las zij een krant, zij
praatte met Franse en Belgische collega's,
meisjes die net als zijzelf.„opsprongen
in de bloedbaan" schoot haar ineens door
het hoofd, en zij lachte nu om deze verge
lijking, die zij zelf had gevonden als ver
volg van Dick's woorden: beelden als dit
waren een restant uit de slaap, hoe later
het werd op de dag des te dwazer deden
zij aan; je kon evengoed denken aan Von
Münchhausen, die op zijn kanonskogel de
wereld invloog wist zij het nog goed.
dan ging die onderweg op een kogel in de
tegengestelde richting over en kwam op
zijn punt van uitgang terug. Net als zijzelf.
„Waar sta je aan te denken?" vroeg plot
seling een stewardess van de Air France,
een kittig donker ding. „Aan Salomo Hel
leback", antwoordde zij tot haar eigen ver
bazing. Waarom het Franse meisje een
ondeugende wijsvinger ophief en meer tot
de anderen dan tot haar zei: „Ce doit être
de l'amour, hein?" Zij lachte mee. Maar zij
was er merkwaardig zeker van dat haar
beelden niets met amour hadden uit te
staan.
De terugtocht wiste de korte herinnering
uit. De plaats waar Salomo Helleback had
gezeten was nu ingenomen door een oude
heer, die met een nors gezicht deed of hij
sliep van het ogenblik af dat de vlucht
was begonnen. En de andere passagiers
gaven haar genoeg te doen. Er was remous
en een stuk of wat werden luchtziek.
Nog een retourvlucht wachtte haar, daar
na haar kamer in de Beethovenstraat, ge
zellig, met de meubels en die vrouwelijke
dingen waarop zij gesteld was. Zij lunchte
in het restaurant, vloog opnieuw heen en
weer zonder dat iets bijzonders haar opviel
en na haar dagtaak verliet zij Schiphol.
Pas toen zij 's avonds zat te lezen onder de
lamp, met een kop thee naast zich en een
sigaret tussen haar vingers, kwam de heer
Salomo Helleback in haar gedachten terug.
„In mijn leven gebeurt niets meer" dit
was een zonderlinge uitspraak, die haar
een ogenblik nieuwsgierig maakte naar
zijn betekenis. Niet lang: tenslotte gebeur
de in haar leven óók niets meer, alles had
zijn vaste gang (ik jok, zei haar' onderbe
wustzijn, hoe kan ik weten dat er nooit
meer iets gebeuren zal, dat heel anders is
dan al het andere?).
TWEE dagen daarna stapte Salomo
Helleback in het vliegtuig naar Frank
furt. Het ging op dezelfde manier: op het
laatste moment kwam hij aanhollen, met
zijn koffertje en met een gezicht dat rood
zag van inspanning. Hij kwam weer op de
voorste plaats terecht en had na enige
minuten opnieuw de kaart op zijn knieën.
Halverwege hielp zij hem terecht. Hij
knikte dankbaar en zei dat vliegen alles
zoveel eenvoudiger voor hem maakte. „De
T
'VtU..VW ,UC..
vV
JfU .«.ft. ..„..3 >,..,1
v.-I.Vu m >jf.,,..,,N'
„,r -»«<,. 4.. a
i'l 'l ,v«,. Tuv
- K.f.'o-, ft
i'-i t'V -
t f A £*-,w'*5
'-VM
1 ■V'*-'1 >i -' '"I'M VK-I a'.. i'kt.s
*"J vi' «Wv!
4 vO
;.UA -•
'l (J.. 'i- 'Yw..' f t.Vl f<". p*
t
imijï o 4.» 7 K.y.
Onder de titel ..De vriend van mijn
jeugd" heeft de dichter H. Marsman
die in 1940, bij een overtocht van Bor
deaux naar Engeland, nadat het schip
op een mijn was gelopen, door verdrin
king om het leven kwam fragmenten
geschreven van een roman over Arthur
(Miiller) Lehning, die door zijn echt
genote werden genoteerd in een cahier
met reisnotities en huishoudelijke ge
gevens. Deze titel heeft Lehning thans
overgenomen voor zijn dezer dagen
bij de N.V. Uitgeverij W. van Hoeve te
's-Gravenhage verschenen, boek met
herinneringen aan Marsman, met wie hij
de lagere school in Zeist en de Rijks-
H.B.S. in Utrecht bezocht en ook daarna
een zeer intensief contact onderhield.
Het boek is een kostelijk document
geworden. Niet alleen door de publica
tie van vele brieven en proeven van
vaak onbekende gedichten gedeelte
lijk ook in reproductie van het ragfijne
handschrift van Marsman, die als het
ware een compleet artikel op een brief
kaart kon pennen en talrijke curieuze
Ontwerp voor een (later enigszins ge
wijzigd) gedicht van Marsman met
diens door Charley Toorop getekende
portret.
.foto's, maar vooral door het levendige
beeld dat men krijgt van de ontivikke-
ling en eigenaardigheden van één der
belangrijkste figuren uit onze letterkun
de tussen twee oorlogen.
Er is een bewonderende eerlijkheid
in de wijze waarop Lehning ook de
zwakke, soms sentimentele kanten van
zijn vriend Marsman laat zien, bloot
staande aan alle invloeden letter
kundige, politieke en religieuze waar
voor men op de drempel der volwassen
heid zo vatbaar is. De „flirtations" met
fascisme en katholicisme verliezen trou
wens iedere betekenis in vergelijking
met het magistrale testament, dat „Tem
pel en Kruis" is geworden.
Lehning, die zelf als zetter en drukker
van het zoveel opzien gebaard hebbende
..Rode Boekje" met de eerste verzen van
Marsman fungeerde, wijst er op dat de
dichter wilde dat deze luid-op gelezen
werden. Ergens schreef hij: „met een
grijs-groene stem". Dit bestek veroor
looft niet om meer te zeggen over een
belangrijk en vaak ontroerend docu
ment, dat ongetwijfeld veel lezers zal
trekken. D. K.
zoveel mogelijk opvrolijken, goed voor hem
zorgen, hem kleine attenties bewijzen
niet meer dan aan de anderen, maar met
groter innerlijke bereidwilligheid.
TSTAT er daarna weken lang met hem
gebeurde, bleef haar onbekend, want
pas in Mei zag zij hem terug, weer op de
route Parijs. Zij had hem niet geheel ver
geten en herkende hem met een soort ver
rassing, waarin medelijden dé boventoon
had. Toch was hij helemaal niet meelij
wekkend om te zien, zomin als hij een
Adonis was toen hij sliep na enkele minu
ten met zijn mond niet helemaal dicht,
het leek of hij elk ogenblik kon gaan snur
ken. Maar op Le Bourget maakte hij plot
seling een praatje. Nee, zij had dienst,
moest onmiddellijk weer terug naar Am
sterdam. „Ik wil u Parijs laten zien," zei
hij. „U moet de kans niet verzuimen om
deze stad te leren kennen."
„Dat zal dan in mijn vacantie moeten
gebeuren", antwoordde zij lachend, „ik
kom nooit verder dam hier" met een ge
baar over het vliegveld. Hij vroeg wan
neer zij vacantie had en of zij dam met hem
meeging, een hele dag door Parijs. „Als ik
kan graag", zei zij. Later bedacht zij, dat
Dick dit. misschien niet prettig zou vimden,
maar er stak geen kwaad im, meende zij,
zelfs niet als Dick er jaloers door werd.
met een tekening door
Clémentine van Lamsweerde
afstanden zijn weggevallen, waar je vroe
ger jaren voor nodig had ben je nu met
een week klaar." Zij begreep dat hij op
zijn zaken zinspeelde een moderne on
derneming sloeg zijn vleugels wijd uit, het
was een geringe moeite geworden relaties
aan te knopen over de hele wereld. „Vrij
dag ga ik naar New York," zei hij er nog
bij. „Daar ben ik im larng met geweest."
Het was daaruit duidelijk dat hij, even
als zijzelf, nog dezelfde dag uit Frankfurt
zou teruggaan. Inderdaad zag zij hem op
het vertrekuur naar het vliegtuig komen.
Hij zag er veel vermoeider uit dan 's och
tends, veegde zich mot een grote zakdoek
de zweetdruppels uit de ogen en Iet luste
loos zijn koffertje in het net glijden: het
viel haar op hoe oud hij nu leek en dat
wekte modelijden bij haar. Een kop sterke
koffie, die zij hem bracht, knapte hem op;
als zij gedurfd had had zij hem nu gevraagd
of hij goede zaken had kunnen doen, maar
zover ging zij niet. Wat zij wel deed: hem
Het was wel goed („gemeen vam me") óls
hij eens jaloers werd: Dick was een dich
ter, woorden, woorden en nog eens woor
den en een vrouw wil, dat je voor haar
vecht.
De paar keer dat zij Helleback zag, go-
durende de maand die volgde, liet hij niet
na haar aam de afspraak te herinneren. Hel
was niet helemaal waar: zij had niets met
stelligheid beloofd; maar zij miste de moed
om anders te doen dam instemmend te
knikken als hij sprak over Montmartre of
de Eoulevard Saint-Germain.
Zij jokte tegen Dick, zonder enig gewe
tensbezwaar, op de dag dat haar vacantie
begon. Voor het eerst liep zij niet heen en
weer door de cabine. Niemand riep haar
aan. Zij zat naast Salomo Helleback, die
weinig tegen haar zei, maar met heel zijn
aandacht zonder dat hij dat liet opval
len bij haar was. Zo was het goed. Een
tocht als deze zou zij al haar vriendinnen
hebben afgeraden, vam zichzelf zou zij hel
niet geloofd hebben, dat zij met een vrij
wel onbekende man naar Parijs zou vide
gen. Nu zij naast de kleine S. H. zat. wiens
adem langzamerhand minder snel werd,
sprak het avontuur vanzelf.
De bus van de maatschappij bracht hen
midden in de stad. Salomo Helleback
wenkte dadelijk een taxi en liet zich met
haar naar een hotel rijden, dat er van bui
ten erg oud uitzag, maar van binnen goed
verzorgd was. De propriétaire was uiterst
beleefd tegen Helleback, begeleidde hen in
eigen persoon naar hun kamers en drong
erop aan dat zij al hun wensen aan hem
kenbaar zouden maken. Hun kamers wa
ren'door een deur met elkander verbomden.
's Avonds aten zij in een restaurant in
de buurt van de Universiteit. Salomo Hel
leback had zijn koffertje meegenomen, hij
droeg het als een handtas en het leek haar
vrij zwaar toe. Toen het later werd, liepen
zij de nog volle straten door. Hij praatte
veel en wees haar de gebouwen aan die zij
zien moest en deed haar letten op de men
sen, die zij voorbijgingen: van allerlei slag
en natie, leeftijd en aard. Hij wist veel van
hen in één oogopslag. Tenslotte streken zij
neer bij een tafeltje op een caféterras.
„Hier kwam Sartre vroeger," zei hij. „Een
man waar ik veel van houd." Zij wist nau
welijks wie Sartre was, had geen letter
van hem gelezen Dick, de dromer, had
gezegd dat hij de laatste illusie van de
mens had doen verbleken. Helleback be
stelde: het koffertje stond naast hem op
~en stoel, zijn hand bleef liggen op het
deksel.
„Je hebt je afgevraagd voor welke firma
ik reis", zei hij. Juliette kleurde het
was waar en het leek onbescheiden. „Ik
zal dadelijk dit koffertje openmaken," zed
hij glimlachend, „en je iets laten horen."
Het bleek een gramofoon te zijn. In het
deksel was een ruimte om platen op te
bergen, er zaten er drie of vier in. Met
een zwengel draaide hij d'e veer van het
ouderwetse ding op en zette de naald op
het eboniet. De mensen om hen heen be
gonnen te kijken. En de kellner keerde
een ondeelbaar moment zijn hoofd naar
hen om toen uit de gramofoon, met alles
behalve fraaie klank, de klachten klonken
van de Joden aan de klaagmuur te Jeruza
lem. „Hoor!" zei Salomo Helleback, de
wijsvinger opgestoken. Iedereen scheen
onmiddellijk te begrijpen wat deze klagen
de stemmen zeiden, het werd stil in het
rond, tot er een krachtige Franse vloek
viel en aan de andere kant protest klonk
van een groepje aangeschoten studenten.
„Sla diat ding kapot!" „wog met dat ge-
rj u gingen weg. Een meisje met hoog-
i rode kleur en een schelle stem riep
hen* iets na, Juliette verstond het woort)
niet. Zwijgend liep zij naast Heieback, die
niet in het minst verstoord was en dingen
zei over de stad. diie haar op een ander
ogenblik hevig geïnteresseerd zouden heb
ben. Wat ben ik begonnen? dacht zij en
keek opzij: Helleback was goed gekleed en
zag er uit als alle andere mannen. Wat
had haar bewogen met hem mee te gaan?
Het ene na het andere helverlichte café
gingen zij voorbij; Helleback wilde ergens
gaan zitten, maar zij verzette zich. beweer
de dat zij slaap had en moe was. Hij drong
niet aan en liep naast haar voort in de
richting van het hotel, met de eigenaardig
schokkende gang, d'ie veroorzaakt werd
door het koffertje. Juliette kon het gevoel
niet van zich afzetten dat zij naast hem en
hij naast haar in het oog moest vallen,
maar geen der voorbijgangers schonk hun
enige aandacht. Pas toen zij alleen was.
dacht zij eraan hoe vriendelijk en aardig
Salomo Helleback voor haar was geweest.
Hij kwam niet op haar kamer, hoewel de
tussendeur niet gesloten was. En de vol
gende morgen zei zij, dat zij naar huis ging.
Helleback zat aan de ontbijttafel tegenover
haar, ging rustig verder met zijn croissants
en antwoordde alleen dat zij nog niet al
zijn platen gehoord had. „Voor welke zaak
reist u?" vroeg zij. Salomo Helleback glim
lachte. „Een heel grote firma, ik ben pro
curatiehouder en reis de hele wereld over
met monsters". Omdat zij niet meer vroeg
durfde vragen ging hij er niet op
door. De rest van de ochtend brachten zij
zoek in de Jardin du Luxembourg, met de
beelden en de moeders met kinderen,
's Middags bracht hij haar naar het vlieg
tuig. Over de platen in zijn koffertje had
hij met geen woord meer gerept, hij aan
vaardde haar vertrek als onvermijdelijk
en zij had er spijt van. Wat was er immers
gebeurd? Niets!
Op weg naar huis betreurde zij de snelr-
heid waarmee de afstand tussen haar en
Salomo Helleback groot werd. Was zij ver
liefd? Zij poederde haar neus, maar keek
naar haar ogen waar zij niet tegen liegen
kon. Nee, zei zij beslist, verliefd ben ik
niet. Maar waarom heb ik dan verdriet?
ZIJ probeerde dit verdriet te vergeten
gedurende de volgende dagen, waarin
zij met Dick uitging, hierheen en daarheen,
danste en meer dronk dan goed voor haar
was. Maar als zij aan zichzelf overgelaten
was ontdekte zij de pijnlijke plek in haar
herinnering, een soort wrevel die zij niet
kon wegnemen. Dick leek haar belachelijk
en onbenullig ofschoon hij gedichten ge
schreven had en beweerde te studeren. Ik
ben gek. zei zij tenslotte togen haar beeld
in de spiegel, maar ook dat troostte niet en
hielp haar niet verder.
Zij was blii toen zij weer beginnen kon
met haar werk. Zodra zij opnieuw de eigen
sensatie van het vliegen ondervond zo
gewend, dat zij hem niet bewust ondercing
kwam zij weer in haar oude doen. Met
al haar vroegere opsewektheid stond zij
de luchtreizigers ten dienste,was vriendelijk
hier en behulpzaam voor een ander, liet
als een moeder haar wakend oog gaan over
de mensen, die zich mede aan haar hadden
toevertrouwd. Dit was het echte leven:
beweging en snelheid, nergens meer de
beperking, die een te kleine en vaste sa
menleving oplegde.
Op een vlucht terug van Londen kwam
Salomo Helleback op de machine af. Zij
schrok niet om hem, maar omdat het
zien van hem haar naar de keel greep. Zij
had naar hem verlangd! Hij begroette haar
als een oude, goede bekende en wees zon
der een woord te zeggen glimlachend op
het koffertje. Juliette begreep hem onmid
dellijk: daar zaten de platen nog in en
wat er gebeurde, zij zóu die moeten aan
horen, het was een nog niet volbracht deel
van een ritus, die zij samen moesten vol
voeren.
Toen zij geland waren en de overige pas
sagiers het vliegveld al verlaten hadiden,
stond Salomo Helleback nog op haar te
wachten in de regen, zonder beschutting te
zoeken in het restaurant. „Waarom laat u
zich natregenen?" zei zij verwijtend. „Ik
kan ertegen", antwoorde hij en liep met
haar mee. „Wat wilt. u?"
„Ik blijf in Amsterdam van
nacht", zei hij, alsof dat vol
doende verklaring was voor
zijn wachten op haar.
Niemand in het restaurant
verwaardigde hen met een
blik. Juliette was boos en blij, Helle
back liep met haar mee naar de bus.
Toen zij op het Leidseplein gearriveerd
waren, riep hij een taxi aan. Alles precies
als in Parijs, met dit verschil dat Juliette
het adres opgaf aan de chauffeur: Beet
hovenstraat. Zij reden door de stad waar
de straten glommen en de regen met straal
tjes langs de ruiten van de tram liep: Hel
leback kende de weg, want hij merkte op
dat de taxi een overbodige omweg maakte.
Zij ging hem voor naar boven en knipte
het licht aan, de kamer zag er gezellig uit,
maar kwam haar ineens vreemd voor door
de verwachting waarvan zij vervuld was
een eigenaardige, zwevende stemming,
waarin de gebeurtenissen met ons plaats
vinden zonder dat de gedachte aan een
oordeel erover in ons opstaat.
Helleback kuste haar niet en deed geen
van'die dingen die Dick zou gedaan hebben.
Hij had op zijn reizen honderden mensen
leren kennen en vertelde hun levens, alsof
hij die zelf beleefd had. En zijn kennis van
de geschiedenis was enorm, Juliette zat met
open mond te luisteren: vreemde volken,
ideeën die hun waarde allang verloren
hadden, een fantasie die de werkelijkheid
grauw maakte. Zij vergat de man in hem,
zelfs kreeg zij de zonderlinge, beangstigen
den gewaarwording dat hij niet de Salomo
Helleback was die voor haar zat, maar een
ander met honderden jaren en tientallen
levens. „Ik reis de wereld rond", hoorde
zij hem zeggen, „maar mijn artikelen gaan
slecht. Heeft u geen jazz, geen bebop, geen
lichte muziek? Die vraag krijg je altijd
weer te horen en dat werkt wel eens ont
moedigend."
„Uw platen zijn uit de tijd," waagde zij
te zeggen.
„Goed," zei hij, „laten wij zeggen: de
plaat die je gehoord hebt. Maar ik heb
modernere". Hij liep naar zijn koffertje en
haalde er een van de platen uit, vroeg of
hij haar pick-up mocht gebruiken. „Luis
ter goed", zei hij. „Hiervan zul je moeilijk
kunnen beweren, dat hij niet actueel is."
Juliette luisterde en hoorde tot haar ver
bazing een Kerstlied. Daarna een spreek
stem die het Evangelie van Lucas opzei,
na de profetie van Jesaja. „Het zal je inte
resseren," zei Helleback toen de plaat af
gelopen was, „dat de mensen In die tijd
reisden per ezel. Wij doen het vlugger,
niet?"
Zij begreep hem niet er moest een
verband bestaan tussen de tocht per ezel
naar Bethlehem en de tochten per Constel
lation over de Oceaan: maar welk? Zij
tastte naar de betekenis van dit gesprek,
vond echter niets dan een besef dat Salomo
Helleback niet weggaan kon zonder haar
alles tot het eind toe te hebben uitgelegd.
En nu stond hij op! „Blijf je niet hier sla
pen?" vroeg zij (zij merkte dat zij een
kleur kreeg). „Nee". Hij schudde enige
malen van nee.
„Ik heb nog één plaat voor je," voegde
hij eraan Ice, „maar dde kun je pas kopen
als je de twee andere al hebt." Het scheen
iets grappigs te zijn wat hij zei, waint hij
begon te lachen. „Ik lijk een sQechte ver
koper, maar dat is niet zo. De ervaring
heeft mij geleerd dat je zelden iemand
vindt voor de hele set ineens."
ZIJ bleef achter zonder platen,, maar als
zij haar ogen dichtdeed hoorde zij op
nieuw de stem dde voorlas. „Helleback",
zei zij, „Helleback." Zij zat lang te denken
met haar handen in haar schoot. Daarna
belde zij Dick op en zei dat de afspraak
voor morgen niet doorging. „Ben je ziek?"
vroeg Dick. „Nee. Maar ik kan niet."
„O". Hij scheen het te begrijpen. „Wan
neer dan?"
„Ik weet het niet," antwoordde zij, „voor
lopig niet." Dick was daar niet mee te
vreden misschien hoorde hij haar woor
den in hun werkelijke betekenis: ik zal je
nooit meer ontmoeten op de oude basis, jij
en ik lieten ons drijven in een richting, die
ik niet meer wil. „Je moet niet verder
vragen Dick, ik kan het je niet uitleggen.
Laat mij met rust."
„Hoe heet hij?" vroeg Dick sarcastisch.
„Er is geen ander als je dat bedoelt."
SALOMO Helleback had geen adres
achtergelaten. Haar enige hoop was dat
hrj nog eenmaal in haar vliegtuig zou stap
pen. dan zou zij hem kunnen zeggen dat.
dat zij van hem hield? Dick had afgedaan
en er was niemand anders, zij was alleen
en leeg. Haar leven ging zijn gang als was
er niets gebeurd: elke dag opnieuw steeg
zij op. boven de wereld d'ie aan betekenis
verloor en zijn werkelijkheid terugwon bij
het dalen.
„Morgen, Derksen!" Zou zij durven? Met
iets teveel onopzettelijkheid vroeg zij of
hij zich Salomo Helleback herinnerde, je
weet wel, dat korte dikke mannetje met
dat koffertje, S. H. stond erop. Maar Derk
sen schudde, na nagedacht te hebben, ziin
hoofd. „Nee" hij kon zich zelfs niet
meer voorstellen dat er ooit een type als
dat de laatste tijd meegereisd had. „Was er
iets bijzonders met hem?"
„Dat niet," antwoordde zij haastig, „maar
hij is mij een paar keer opgevallen en nu
zie ik hem nooit meer."
Enkele dagen daarna kwam zij één pas
sagier tekort; zij stond bij het trapje te
tellen en een schok van blijdschap, die
zekerheid was, ging door haar heen. En de
deur van de wachtkamer vloog open, zij
zag hem op haar toekomen met het slin
gerende koffertje in de hand. „Juliette,"
zei hij. Tot nu toe had hij steeds vermeden
haar bij de naam te noemen. Met diepe
vreugde hoorde zij de motoren ronken, in
de lucht begon haar koninkrijk. Alsof zij
was herboren deed zij haar werk, wist dat
de uniform haar goed stond, dat zij jong
was en mooi als elke gelukkige vrouw
de toekomst was stralend opengegaan.
Boven Londen Airport hing een plotse
ling opgekomen dóchte mist. Zij bleef rustig
haar werk doen, ging rond met port en
sherry en bracht ook Salomo Helleback
een glas, dat hij echter weigerde; de kaart
lag op zijn knieën, maar hij vroeg haar
niets. Even later bleek er toenemende karfs
te zijn op meer zicht en de machine bleef
cirkelen.
Salomo Helleback wenkte haar. „Mag ik
hem draaien?" vroeg hij. Zij aarzelde even,
maar haar nieuwsgierigheid won het. Hij
haalde het koffertje te voorschijn, bij het
zwengelen werden enkele passagiers
nieuwsgierig en toen de plaat weerklonk
waren allen doodstil. Het was de Berg
rede. Niemand wist wat hij ervan denken
moest. Een dia me stond op en luisterde,
half naar voren gebogen in het gangpad.
De plaat besloot met muziek van Bach, het
duurde tezamen maar enkele minuten.
Krankzinnig! Ik da-oom, maar alles is
levend en echt; i'k zweef, maar nooit had
ik vastere grond on
der mijn voeten. Ik
ben gelukkig - waar
om? Omdat er niets
meer gebeuren kan in
mijn leven. Met het
dienblad in haar han
den liep zij opnieuw tussen de luchtrei
zigers door, glimlachte links en rechts,
hopend dat de mist zou optrek
ken ofschoon dat. ergens in haar be
staan. van geen betekenis meer kon zijm.
Inderdaad werd het uitzicht helderder.
Het duurde niet lang of Londen gaf door
dat het vliegveld binnen enkele minuten
vrijkwam. Zij was blij, dat de spanning
voorbij was. Wat had er moeten gebeuren
als de benzine opraakte? „Was je bang?"
vroeg Salomo Helleback, toen hij langs
haar het trapje afging. Zij liep achter
hem aan, hij stond stil. „Ja en nee." Hij
knikte heftig, enige malen, alsof hij het
daarmee helemaal eens was. „En jij?" kon
zij niet nalaten te vragen. „Ik ook. En
achteraf verbaas ik mij daarover."
„Je moet terug", zei hij, nadat zij samen
hadden koffie gedronken aan een tafeltje
apart. Om hen heen zaten andere passa
giers. Er heerste een opgewekte stemming;
tijdens de lunch had hij haar bestelling
genoteerd op de d.rie platen, zij waren noot
duur, haar adres wist hij. Als hij gezegd
had: ga met mij mee, dan had zij dat ge
daan zonder zich één ogenblik te bedenken^
Maar hij sprak niet van afscheid, hoewel
zij het gevoel had dat zij hem na dit ge
sprek nooit terug zou zien. Hij zei alleen:
„Je krijgt ze thuis, deze drie kan ik niet
missen, dot begrijp je." Hij gaf haar geen
hand, groette haar alleen op zijn hoffelijke
wijze en nam zijn koffertje op, waarmee
hij naar de uitgang van het restaurant liep
om het vliegveld te verlaten. Derksen, die
hem bij haar had zien zitten en hem nu
zag weggaan, kwam nieuwsgierig op haar
tafeltje toe. „Was dat het mannetje waar
je het laatst over had?" vroeg hij, „gaat
die niet mee terug?"
Juliette keek op, zij zag nu pas dat
Derksen naast haar stond en zijn vraag
drong langzaam tot haar door. Zij schud
de haar hoofd. „Nee. Hij gaat verder.
Maar ik krijg de platen". Op zijn hcurt
keek Derksen verbaasd. „De platen?"
vroeg hij alsof hij vreesde dat zij haar
verstand verloren had: „Wélke platen?
Waar heb je het in 's hemelsnaam over?"
De Jan Campertstichting stelt over 1953
twee prijzen beschikbaar. Ten eerste
de Vijverbergprijs (groot f 1.500) voor
een toneelstuk van een Nederlandse of
Vlaamse schrijver. Uitgesloten z[jn to
neelstukken welke reeds door een be
roepsgezelschap zijn opgevoerd of voer
1945 in druk verschenen en hoorspelen.
Ten tweede: de Jan Campertprijs (groot
f 1.000) voor een gedicht of een bundel
gedichten van een Nederlandse schrij
ver, verschenen in 1953. In aanmerking
komt uitsluitend gepubliceerd werk, dxis
geen manuscripten.
Voor de beide prijzen kunnen werken
worden ingezonden door auteurs en uit
gevers voor 15 Juli 1954. De werken
moeten worden gezonden aan het se
cretariaat der Jan Campertstichting, af
deling kunstzaken der Gemeentesecre
tarie te 's-Gravenhage.
De jury voor de Vijverbergprijs be
staat uit mevrouw Heieen Pimentcl en
de heren Pierre H. Dubois en mr. A.
Mout, die voor de Jan Campertprijs idt
de heren Bert Bakker, Pierre H. Dubois
en mr. A. Mout.
jank!" „geef wat beters!". Juliette vcoid
de situatie onbehagelijk worden, keek
smekend Helleback aan. Maar die stelde
haar gerust. „Dit is nog maar het be-gim"
zei hij, „zij begrijpen het niet helemaal".
„Laten wij weggaan" drong zij aan.