De vreemde historie van een
greep naar de almacht
Europeaan onthult het
„ware gezicht" van Amerika
IN LEIDEN
De korte geschiedenis der
Amerikaanse litteratuur
fimó
N
E
H
I
V'
Meer Franse auto's en
televisie-toestellen
Concours voor violisten
WIE DE HAVEN van New York bin
nenvaart, wordt begroet, door het Vrij
heidsbeeld, met een belofte van toleran
tie en humaniteit. De wolkenkrabbers
stralen uit lange rijen vensters plichts
getrouw optimisme uit. De symbolen
van een vrijheidslievende democratie
worden nergens onder stoelen of banken
gestoken, maar integendeel des te op
zichtiger uitgestald, naarmate zij van
jaar tot jaar aan kracht inboeten. Want
in feite hebben „het vriendelijke witte
kerkje" of „de president die in een blok
hut geboren werd' en dergelijken met de
hedendaagse realiteit in de Verenigde
Staten nauwelijks meer iets uitstaande,
het zijn museumstukken geworden".
Zo ongeveer begint een verbijsterend
boek van de Duitse journalist en psycho
loog dr. Robert Jungk over het ware ge
zicht van Amerika, een boek dat hij „De
toekomst is reeds begonnen" doopte en dat
nu ook in Nederlandse vertaling ver
schenen is.
Daarin beweert Jungk dat zich in de
V.S. een „nieuwe schepping" verwerkelijkt,
die door mensenhanden wordt uitgestip
peld en gecontroleerd en die niets minder
beoogt dan een greep naar de almacht:
„Amerika spant al zijn krachten in om de
heerschappij over het heelal te veroveren.
Wolken en wind, plant en dier, het onein
dige hemelruim zelf wil men onderwerpen.
De plaats van God in te nemen, dat is het
werkelijke einddoel van Amerika en daar
op is al zijn inspanning gericht."
„Die samenzwering," aldus de schrijver,
„heeft meer kans op slagen dan enige an
dere revolutie, want zij wil niemand iets
ontnemen, zij strijdt met uitgesproken
vreedzame middelen en zij belooft allen
rijkdom."
Vreedzame methoden en materiële wel
vaart, maar tot welk een prijs! Robots,
denkmachines en andere zielloze super
intellecten verdringen of vernietigen op
bevel van hun leiders alles wat leeft, die
ren worden tot machines, mensen tot auto
maten verlaagd. „Zelfs het binnenste van
hemel en stof, van ziel en levensbron moet
worden blootgelegd, ontleed en gerationali
seerd," zegt Jungk, „en de gevolgen daarvan
zijn al zichtbaar. Een nieuwe kosmos ver
rijst, onheilspellender dan de toekomst
fantasieën van een Wells, een Huxley en
een Orson. Voor de dood wordt geen halt
gehouden, voor de tijd bestaat geen respect
meer. Heden, verleden en toekomst zijn
jongleerballen, die men dooreen laat rol
len. Wat was Prometheus een zielige stum-
perd vergeleken bij zijn Amerikaanse na
komelingen!"
EEN PAAR VOORBEELDEN uit Jungks
beklemmende indrukken van die toekomst-
in-wording. In Endicott, een honderd mijl
ten Noord-Westen van New York, bezocht
hij een der mede-scheppers van die
„Nieuwste Wereld": Thomas J. Watson,
directeur-eigenaar van een grote fabriek
van electronische breinen en andere me
chanische slaven voor kantoorgebruik. Zijn
portret, de kop van een vriendelijke heer
met een hoge stijve boord, prijkt in hon
derden lokalen en vertrekken in en buiten
zijn fabriek. In het gezangenboekje van de
firma, dat iedere employé in zijn bezit
heeft, wordt de heer Watson in tientallen
„company songs" bezongen als „onze goede
Leider" en elke Maandagavond is er een
bijeenkomst die veel op een godsdienst
oefening lijkt en eveneens aan de glorifi
catie van „de Chef" gewijd is. Mister Wat
son laat zich al die eerbewijzen welgeval
len met de bescheidenheid die een legen
darische figuur past, maar heeft er toch
niets op tegen, dat hij in het personeels
orgaan „de grootste salesman van het
heelal" genoemd wordt. Hij gaat er prat
op, dat zijn kantoormachines „de mense
lijke geest bevrijden van veel taai routine
werk, zodat er meer tijd voor scheppende
denkarbeid overblijft." Maar Jungk komt
tot andere conclusies: „In de plaats van
geschoolde boekhouders, statistici en ba
lans-technici treden nu „operators"
mensen die kantoormachines bedienen. Zij
hoeven alleen technische routine en me
chanisch handigheid te bezitten, zijn ge
makkelijker te vervangen en behoeven dus
ook minder te verdienen. De mens zelf
dreigt de slaaf te worden van zijn mecha-
uische slaven
EEN ANDER ASPECT van deze deva
luatie der persoonlijkheid is wat Jungk
noernt de „psychische doorlichting" der
arbeiders een vorm van diepte-psycho-
logie die in vele Amerikaanse bedrijven
reeds tot allerlei excessen geleid heeft. De
personeelsleden van zulke ondernemingen
worden regelmatig „getest" om uit te ma
ken of hun arbeidsprestaties niet onder
zielkundige moeilijkheden te lijden hebben.
Bij die tests worden hun niet zelden de
meest intieme vragen voorgelegd, hun sexu-
ele leven en politieke oriëntatie niet uit
gezonderd. Natuurlijk kunnen zij weigeren
bepaalde vragen te beantwoorden, maar in
de practijk blijkt, dat slechts weinig arbei
ders daartoe de moed hebben.
„De laatste tijd", zo zegt Jungk, „wordt
ook de zogenaamde „zelfbeoordeling" veel
vuldig toegepast. Men verzoekt arbeiders
of bedienden die in een groep samenwer
ken, op vragenlijsten een oordeel over hun
naaste mede-arbeider te vellen. Op die
manier krijgt de „ziele-ingenieur" van het
bedrijf naar men beweert een duidelijk
beeld van de „sociale opbouw" van de
groep. Hij kan dan bijvoorbeeld een be
paald „schadelijk element" verwijderen en
daarvoor in de plaats een „actief, optimis
tisch element inspuiten". Het behoeft geen
betoog dat dit systeem onherroepelijk tot
systematische verklikkerij van de werk
nemers onderling leidt, die de geest in het
bedrijf grondig vergiftigen.
Maar terwijl de arbeiders in zulke be
drijven althans nog weten, dat zij door on
derzoekende ogen worden beoordeeld en
veroordeeld, is dat niet het geval bij een
aantal nieuwere psychologische ziftings
methoden, die in de industrie worden toe
gepast. Zo worden bijvoorbeeld verkopers
in warenhuizen en winkelbedrijven regel
matig „getest" door experts van de Will-
mark Corporation, die zich voor klanten
uitgeven. Om de schijn van echtheid vol
komen te maken, kopen zulke „spionnen"
zelfs een paar artikelen, die later aan de
zaak terugbezorgd worden. Over iedere
verkoper wordt een verslag uitgebracht op
een formulier dat onder andere vermeldt
of de verkoper vriendelijk of nors was, of
hij de klanten door „suggestieve verkoop
techniek" tot het kopen van iets extra's
probeerde te prikkelen, of hij zich aan de
reglementen en voorschriften van de zaak
hield, hoe hij van klanten afscheid nam en
dergelijke. Willmark heeft drieëndertig fi
lialen in geheel Amerika en is er bijzonder
trots op, dat vrijwel nooit een van zijn
„verkoopsanalytici" door een verkoper
ontmaskerd is.
Er zijn ook Amerikaanse firma's, die een
sollicitant „opzettelijk lang in een wacht
kamer laten wachten en hem daarbij door
middel van kijkgaten door de bedrijfspsy
choloog of door een geschoolde secretaresse
laten bespieden. Nog voor de man kans ge
kregen heeft met de personeelschef te spre
ken, is zijn lot vaak al bezegeld. Op grond
van de kalmte of nervositeit waarmee hij
wacht en het feit of hij de klaargelegde
tijdschriften inkijkt dan wel verveeld,
angstig of ontstemd voor zich uit zit te sta
ren, meent men namelijk te kunnen beoor
delen of hij voor de vacante betrekking
geschikt is."
MAAR DE GRIEZELIGSTE testmethode
is de polygraph, die volgens Jungk door op
zijn minst driehonderd Amerikaanse fir
ma's gebruikt wordt en die in het spraak
gebruik de naam „leugendetector" heeft
gekregen. „Toen het bekend werd dat dit
apparaat door verscheidene regerings-
bureaux gebruikt werd bij het schiften van
personeel, stak er een storm van veront
waardiging op onder het Amerikaanse pu
bliek tegen deze schending van de rechten
der vrije menselijke persoonlijkheid. Als
gevolg daarvan werd, naar het schijnt, die
practijk achterwege gelaten. Maar de za
kenwereld liet zich door die golf van pro
testen niet van haar stuk brengen: daar is
de leugendetector reeds lang een „gewaar
deerd hulpmiddel" bij de selectie van. en de
betrouwbaarheidsproeven op de werkne
mers. Warenhuizen en grootwinkelbedrij
ven laten hun employés nu veelal om de
drie maanden een polygraph-test doorma
ken in de juiste veronderstelling, dat de
vrees voor een dergelijk verhoor het aan
tal kleine diefstallen uit de magazijnen zou
doen verminderen.
Sinds de leugendetector zijn entrée
maakte, is hij voortdurend verbeterd. Hoe
secuur hij nu werkt, ondervond Jungk zelf,
toen hij zich in het politiebureau van Los
Angeles voor de grap aan een polygraph-
test onderwierp. Hii schrijft daarover: „Ik
loog over mijn leeftijd, mijn geboortedag,
over wat ik de vorige dag gedaan had en
over de grootte van het bedrag, dat ik bij
mij droeg. En ofschoon het maar spel was,
zodat ik niet geplaagd werd door schuld
en angstgevoelens, bracht de tester drie
van de vier leugens met zekerheid aan het
licht en één bijna met zekerheid. Ik had
namelijk bij mijzelf getwijfeld of ik nu zes
tien of achttien dollar bij me had. Ook die
twijfel werd door het instrument duidelijk
geregistreerd.
JUNGK beschrijft en analyseert tiental
len van zulke „zegeningen" der techniek en
hun gevolgen voor de Amerikaanse samen
leving: electronische orakels, die met wis
kundige zekerheid de toekomst uitstippe
len voor alle gebieden des levens, die men
sen en dieren reduceren tot zielloze pro
ductiemachines en zelfs de koers van de
regeringspolitiek bepalen. Hij schildert ook
een grimmig beeld van het leven in Ame-
rika's „atoomsteden" vensterloze grijze
betonklompen.
Dat alles brengt hem tot zijn conclusie,
dat de moderne mens bezig is, zijn eigen
graf te graven, maar toch gelooft hij dat
het mogelijk is, die ontwikkeling te stuiten.
De laatste bladzijden van zijn ontstellende
hoek beschrijven zijn bezoek aan het Insti
tute of Advanced Studies, een soort van
retraite-oord waar geleerden en grote gees
ten op allerlei gebied vrijelijk van mening
wisselen over de „schuld" van de weten
schap aan het dilemma der mensheid. „Wij
hebben gemene zaak gemaakt met de
machtigen der aarde en ons voor hun doel
einden laten gebruiken. Daaronder lijdt de
zuivere heilsboodschap van de wetenschap
die niets anders wil dan de waarheid," zo
verzekerde een van die vrije geesten de
bezoeker: „En op die terugkeer naar een
wetenschap die louter waarheid zoekt, doch
die ook haar humanitaire verplichtingen
erkent, is ons streven gericht."
„WAAR WIJ AAN WERKEN?" zei een
andere medewerker aan deze kring, toen
hij Jungk rondleidde. „Vermoedelijk aan
Z.UDRA men het nieuwe, strakke
Leidse station uitstapt, dat nog steeds
als een fontein in een moddersloot te
midden van zijn omgeving staat, links
het ongeordende, anarchistische Schut
tersveld en rechts de brokkelige restan
ten van een gebombardeerde wijk,
zodra men dan buiten staat, doet de
Leidse Zondag zich gelden, die om
streeks 3 uur haar quintessens prijs
geeft.
Langs de Steenstraat heerst een drukte
als voor een optocht, maar het zijn an
dere mensen dan die er Dinsdag of Vrij
dag het verkeer vertragen. Men flaneert.
Verloofde meisjes met haar soldaten,
kinderen in paasbeste dracht aan de
hand van schoongewassen ouders de
badhuizen moeten Zaterdag weer vol
zijn geweest en veel glimmende fiet
sen met hun gefriseerde berijders en
roodgemaakte meisjes achterop, die naar
vriendinnen aan de overzij wuiven en
roepen. Roepen doen zij met die typisch
Leidse intonatie, die aan het einde van
iedere volzin dat vragende, hooggezegde
woordje „dóan" heeft, bekend van alle
hospita's en middenstanders. „Mot u
nog een koppie thée dóén?". Trouwens
het Leids heeft meer bijzonders. Want
ten minste even vaak als „daan" voegt
men „hóór" in het gesprek, waarvan
de r een Engelse uitspraak heeft. „Ben-
nu weggeweest daan? Ik niet hóór".
DE HOSPITA behoort tot een aparte
stand. Want Leiden is vóór alles stu
dentenstad. Door de week ziet men veel
blauw-wit gedaste roeiers en college
runners in een flodder-regenjas op hun
bouwvallige velo's en jaquetters, de
rozette in de revers met plu en hoge
hoed. Dat zijn de officiëlen. de vergade
raars en sprekers, vermeld in de notu-
Het tweede Franse modernisatie-plan,
dat onlangs in de ministerraad behandeld
werd, voorziet onder meer in een belang
rijke verhoging van de productie van tele
visie-apparaten. In 1953 werden 55.000 ont-
vang-toestellen vervaardigd tienduizend
minder dan oorspronkelijk beraamd. Men
denkt de productie op den duur tot 400.000
toestellen op te voeren, indien tenminste
in het kader van het jongste televisieplan
van de regering eerst het hele land door
de oprichting van nieuwe zenders voor de
televisie toegankelijk zal zijn gemaakt.
Een ander belangrijk punt uit het mo
dernisatie-plan betreft de auto-industrie,
die nog met veel te hoge prijzen werkt.
Na de modernisering van de industrie wil
de regering er zich op toeleggen de kleine
auto's van het model Citroen 2 pk en Re
nault 4 pk tot algemener goed van het
grote publiek te maken. Men schat dat
vandaag aan de dag al ruim 85.000 Franse
arbeiders over een eigen auto beschikken
zij het van soms zeer oude makelij
tegen een 57.000 Duitse arbeiders.
Eén op de vijfentwintig Fransen bezit
thans een auto, een verhouding, welke men
in 1957 tot 1 20 hoopt op te voeren.
de werkelijke grondslagen voor de toe
komst. Alles wat u in Amerika aan tech
nische ontwikkeling gezien hebt, is immers
in feite niet het Komende, doch het reeds
Vergaande. De theoretische ideeënschat
loopt op zijn laatste benen. Er moeten weer
nieuwe en ware gedachten voor de practijk
voor morgen gevonden worden en wij heb
ben hoop, dat veel daarvan bij ons tot
stand gebracht wordt. En dit is God zij
dank niet de enige plek ter wereld waar
nog scheppend werk verricht wordt. On
danks alles, ondanks alle verschrikkingen
en benauwenis van het heden, mogen wij
dan ook nog hopen." H. C.
De toekomst is reeds begonnen, door
Robert Jungk. Drukkerij-Uitgeverij Lannoo,
Tielt.
Zen die vermoedelijk hun enige lectuur
vormen. Ze zijn een ziekte voor zichzelf,
maar het décor voor een overbelichte,
romantisch studentenfoto van dc bur
gerfotograaf.
ZONDAG echter neemt diie burger zijn
rechten terug en regeert de straat met
zakjes frites uit de kraam met de jonge,
kennelijk huwbare meid, met gele
schoenen en een open jas. De Steen
straat, centrum van gesprekken, criti-
sche blikken en gejoel, voorbereider van
de eerste zoen. Als de Scheveningse
boulevard op een warme voorzomerdag.
Men zou vergeten dat het herfst was.
Dat merkt men pas weer aan het Rapen
burg met aan weerszijden de kale jonge
bomen, die over tien jaar weer net zo'n
beeld zullen opleveren als die van voor
de oorlog: volle kastanjes langs het
water, zodat het overdag donker van de
schaduw blijft. Dat was mooi als een
kleine tussengracht in Amsterdam in
een volwassen zomer.
Maar het Rapenburg is Zondags een
verrader, de verklapper van een Leids
geheim, want pas nu voelt men dat
Leiden ondanks haar allures provinciaal
is. als Zutphen of Velp. Au fond blijft
zij de burgerjuffrouw die zich in de
society beweegt en die men betrapt op
haar accent en een enkel net opvallend
onheus gebaar. Zelfs de Academie redt
haar niet van deze laster, want het Ra
penburg verraadt ook haar intimiteiten:
„Vroeger, oude Universiteit, nog vóór
Boisot's geuzen haring en wittebrood
brachten, was jij een klooster!" De uni
versiteit beantwoordt dit verraad hoog
hartig met de tientallen op haar zware
deur geprikte collega-aankondigingen
en mededelingen in het eigen hand
schrift van de hooggeleerden, als een
nadrukkelijk snobisme.
TEGEN ZESSEN is de Steevstraat
leeg. Voor even echter, want straks be
ginnen de eerste voorstellingen in de
helverlichte bioscopen en dan begint
ook het lieve leven weer van voren af
aan.
Terug in het station ziet men dezelfde
juffrouw weer achter het loket en men
denkt wat vriendelijks over zoveel liefs.
Maar zij kijkt nooit op. Misschien denkt
zij gedurig aan haar uitzet, want welk
meisje werkt nu op de Zondag, die zij
kussend zou moeten doorbrengen in de
Leidse Hout? L.
OOOOOOOOOOQCX»CXXXXXXXXXXXXXXXX)CXX)OOCJOOOCXXXXXXXXX)OOOOOC
CCXX)OCiOCXX»OOOOOOOOOCXOOCXDOOCXXXXXOOOOOOOOOOOOOOOOCOOOOOOOOOOOOO
Wij zijn niet zwaar op de hand
DE Amerikaanse litteratuurgeschiedenis
van Marcus Cunliffe is niet gespecia
liseerd in nieuwe ontdekkingen, bij van
ouds bekende schrijvers of bij tot nu toe
ten onrechte onbekend geblevene. In plaats
daarvan is zij overzichtelijk en brengt zij
de schrijvers in een herkenbaar verband
met hun tijd twee verdiensten die, ge
koppeld aan de goedkoopte van de pas-
verschenen Penguin-editie, voldoende zijn
haar als „inleiding" uitstekend geschikt te
maken.
De methode van bespreking-in-het-tijds-
verband heeft alleen het nadeel dat de
schrijvers zelf er al gauw bij komen te
staan als cultuurmakers, die op hun wijze
hun plicht tegenover de gemeenschap ver
vulden, waarbij hun persoonlijkheid en
hun individuele schrijverschap dan als
vanzelfsprekend worden beschouwd.. Cun
liffe behandelt zijn schrijvers inderdaad
enigszins op deze manier, maar zijn toon
is gematigd en levendig genoeg om hen er
buiten in vrijheid te laten. De Amerikaanse
litteratuur is trouwens moeilijk anders te
behandelen: bewuste stromingen zijn er
niet genoeg en een aantal van de schrijvers,
die historisch onmisbaar zijn, zou op grond
van persoonlijke kwaliteiten geen plaats
krijgen.
Daarmee is overigens nog geen reden
gegeven om de moderne Amerikaanse lit
teratuur naar de tweede rang te verwijzen.
Het gebrek is voornamelijk aan onaantast
bare klassieken. Daardoor kunnen Ameri
kaanse schrijvers zich niet, zoals de Franse
en in mindere mate de Engelse, in een na
tionale traditie ontwikkelen. Wanneer zij
dat als een tekort ondervinden, en hun
Amerikaansheid in hun werk gaan over
drijven. vestigen zij er met meer nadruk
de aandacht op. zonder verder iets te ver
beteren. De traditie is des te moeilijker te
vestigen, doordat de Amerikaanse bescha
ving nog geen definitieve vorm heeft aan
genomen. waaruit zij zich vervolgens als
eenheid kan ontwikkelen deze moeilijk
heid is breed uitgemeten, zowel door mis
lukte auteurs als door critici, die heimelijk
van mening zijn dat men een litteratuur
moet kunnen organiseren en wordt waar
schijnlijk nog versterkt doordat de Ame
rikaanse samenleving zichzelf eigenlijk al
leen wenst te accepteren, wanneer zij vol
maakt gelukkig is en haar geluk over de
wereld uitstraalt.
Intussen hebben de belangrijkste Ameri
kaanse auteurs van de laatste honderd jaar
zich hierdoor niet in hun werkzaamheid
laten dwarszitten. Niettemin is de open
bare litteraire opinie in Amerika nog steeds
pijnlijk gevoelig voor tekenen van gering
schatting bij buitenlanders: Cunliffe ver
klaart dan ook bij voorbaat dat hij het
materiaal voor zijn boek met plezier ge
lezen heeft en dat hij er niet alleen door
in zijn lachlust geprikkeld is alsof men
dat zou verwachten, bij iemand die aan de
universiteit van Manchester Amerikaanse
litteratuur doceert.
Zoals reeds gezegd werd, Cunliffe is niet
op nieuwe ontdekkingen uit. Wie enigszins
met de Amerikaanse litteratuur bekend is,
zal alleen in de hoofdstukken over de tijd
vóór 1800 onbekende namen vinden, zoals
die van John Winthrop (15881649), die
zich afvroeg wat de hogere betekenis ervan
was dat de muizen in de boekenkast van
zijn zoon aan het Anglicaanse gebedenboek
knaagden en de andere boekei: ongemoeid
lieten. In het begin van de negentiende
eeuw verschijnen dan de eerste namen van
auteurs, die nog wel eens gelezen worden:
Washington Irving en James Fennimore
Cooper en vervolgens, als een verschijnsel
buiten het verband van de ontwikkeling,
Edgar Allan Poe.
Irving en Cooper zijn nog door de geest
van de Vrijheidsoorlog bezield, maar na
hen (en tot in de tweede helft van de
eeuw) is New England, met Boston en de
Harvard Universiteit als centrum, het voor
naamste productiegebied van Amerikaanse
litteratuur en daar laat men zich tamelijk
vreedzaam door de Engelse toon en voor
beelden inspireren. Herman Melville, de
auteur van Moby Dick, stond buiten deze
kring. De reactie eron kwam met de luid-
ruchtig-patriotische dichter Walt Whitman
en met de gemakkelijker als invloedrijk te
herkennen Mark Twain,-die ondanks zijn
op Tom Sawyer en Huckleberry Finn na
grotendeels onuitstaanbare oeuvre als de
eerste schrijver „in het Amerikaans" kan
gelden (ook terzijde stond de dichteres
Emily Dickinson, die in de eenzaamheid
van het ouderlijk huis in Amherst een aan
tal nog steeds zeer merkwaardige gedichten
heeft geschreven). Uit het werk van Mark
Twain ontwikkelde zich bet realisme in de
Amerikaanse roman: Howells, Jack Lon
don, Theodore Dreiser en anderen maar
dit alles staat nog niet op een bijzonder
hoog peil. De verleiding om het in Europa
te zoeken, waar de menselijke natuur ge
varieerder en duidelijker in beschavings
vormen was verwerkt, bleef sterk: Henry
James, Edith Wharton, Gertrude Stein en
T. S. Eliot vestigden zich tijdelijk of voor
goed op het oude contingent en Henry
Adams bleef voortdurend op reis.
PAS na de eerste wereldoorlog begint
een tijd waarin het geringe litteraire
zelfvertrouwen om voor iedereen herken
bare redenen belangrijk toeneemt, dank
zij dichters als Ezra Pound, Robert Frost en
Wallace Stevens en romanschrijvers als
Scott Fitzgerald, Hemingway en Faulkner.
De critiek ontwikkelt zich nog sterker, in
volume een veelvoud van de eigenlijke
productie, vaak van een meer wetenschap
pelijke dan creatieve soort, zodat het soms
gaat lijken of de litteratuur zich in de uni
versiteiten heeft teruggetrokken. Het is
nog niet gebleken dat dit de beste manier
om de vitaliteit van de tijd tussen de twee
oorlogen in leven te houden, maar in ieder
geval is er, zoals Cunliffe zegt, een grote
toeneming van zelfvertrouwen bij de Ame
rikaanse intellectueel tegenover Europa}
de romancier, criticus, dichter, toneelschrij
ver of beeldende kunstenaar heeft aan
zienlijke Amerikaanse prestaties achter
zich.
Cunliffe's boek eindigt met enige aan
sporingen voor de moderne Amerikaanse
schrijver, die nogal onbestemd klinken,
nadat in het verleden alles zo keurig ge
ordend is. Men moet het dan ook niet lezen
om iets te ondervinden van de spanning in
het hedendaagse Amerikaanse schrijver
schap, maar als een goed overzicht van da
geschiedenis. Voor wie er niet genoeg aan
heeft, staat achterin een vrij uitvoerige
lijst van verdere litteratuur. S. M.
In Londen zal in November van dit jaar
een concours voor violisten worden gehou
den, uitgeschreven door „The Guildhall
School of music and drama". Aan de win
naar van dit concours zal de Cai-1 Flesch-
médaille worden uitgereikt.
Gegadigden van elke nationaliteit, mits
zij op 1 October 1954 jonger zijn dan der
tig jaar, kunnen aan dit concours deelne
men.
Het was niet precies uit te
maken of de kraai zich ver
veelde of nadacht over de
wereld, waarin zij zich al maan
den geen zorgen meer hoefde te
maken over de maaltijd. Want ze
had een weinig expressieve kop
met ogen, die te klein waren om
de grootte van haar geest te kun
nen weerspiegelen en haar stem
ming tot uitdrukking te brengen.
Op de schutting was ze een
zwarte prop met een staart en
een snavel.. Van haar innerlijk
was alleen te zeggen, dat ze ge
boren werd met ondernemings
lust, want in haar allerjongste
dagen stak ze de kop iets te ver
over de rand van het nest. Haar
nieuwsgierigheid naar de wereld
was groter dan haar gevoel voor
evenwicht.
Zij viel niet ver van de stam
en kwam gelukkig terecht. Haar
ouders voerden haar trouw, maar
zij kwamen poten tekort om haar
terug te brengen naar de plek
waar zij voor het eerst het
levenslicht zag. Er was dus wei
nig kans, dat uit dat hulpeloze,
leliike scharminkel nog eens een
glanzende kraai zou groeien met
een snavel als een houweel en
vlerken. Want haar ouders had
den het nest gebouwd aan de
rand van een stad. En waar een
stad is, zijn katten.
Maar, zij had belangstelling
getoond voor de wereld en toen
toonde de wereld belangstelling
voor haar. Misschien wel uit
nieuwsgierigheid, maar zeker
ook om haar te helpen gevoel
voor evenwicht te krijgen.
En het is ons gelukt. We heb
ben haar opgepakt, meege
nomen en Gait genoemd. Ze was
tevreden met haar lot. Ze zou
anders nooit zo rustig op die
schutting hebben gezeten. Soms
gaf ze een schreeuw, sloeg haar
vleugels uit en trok bijna lood
recht tussen de huizenblokken
uit. Hoog boven de stad werd ze
opgenomen door een tiental
soortgenoten. Even een .varreling
van zwarte stippen, en het troep
je verdween jubelend achter de
daken. Om te spelen.
wolk. Als een baksteen viel Gait
omlaag. Vlak bij mij spreidde ze
de vleugels en streek keurig neer
op mijn hoofd. Meteen wipte ze
op een schouder en pikte me
voorzichtig in een oor: een
vreemde, maar goedbedoelde be
groeting. Ik streek haar over de
kop en nam haar mee naar
binnen.
r zijn nog steeds mensen, die
menen, dat men een kraai
moet kortwieken om er verzekerd
van te zijn, dat het beest eigen
dom blijft tot zijn dood. Mijn
kraai zou zich op die schutting
zeker hebben verveeld als ik kort
na de vondst in haar vleugels
was gaan knippen. Ze zou geen
antwoord hebben gegeven aan
dat handjevol broertjes en zusjes,
die elke morgen even overkwa
men en om haar riepen voor het
spel in de omgeving. Dit laatste
heeft van haar juist een kraai
gemaakt met alle eigenschappen.
Ze had een volledige vrijheid, die
ze volledig gebruikte.
Ik stond in de tuin en riep haar
naam: „Gait!" De roep weer
kaatste tussen de hoge huizen
blokken. Even later kwam er
antwoord. Toen ik in de lucht
keek, zag ik een donkere stip
scherp afsteken tegen een witte
kTadat ze een beetje gewend
was en alle kamers van het
huis nauwkeurig had bekeken,
ontwaakte in haar een gevoel,
dat wij mensen met het dier
delen. Ze ging zich beschouwen
als een lid van de familie, al zou
zij het nooit zo onder woorden
hebben gebracht. Ze zocht iets
waar ze het volle lijf voor kon
plaatsen. En die zucht naar be
schermen heeft ze meen ik, wel
kunnen bevredigen al was haar
formaat niet zó veelomvattend.
Recht tegenover de huisdeur
gezeten, hield zij oog op het
stevige tak kwam aandragen.
Toen ze die stevige tak vond,
moet ze even niet gedacht heb
ben aan de structuur van een
huis. In het deurgat stond ze te
hijsteren tegen een onmogelijk
heid. We hebben haar maar even
geholpen, al was het alleen maar
om te zien hoe het verder ging.
Toen kwamen ze. Mooie licht
groen gekleurde eieren met brui
ne stippen. We waren er allemaal
wel een beetje trots op. Telkens
gingen we even kijken. Bij de
nestbouw waren we tenslotte als
bemiddelaars opgetreden. Daar
om zult ge begrijpen, dat we ons
wat genomen voelden toen we na
drie dagen de eieren stuk getrapt
in de kooi vonden. Gait zat er
roerloos boven op zijn stokje. Het
was niet precies uit te maken of
er sprake was van opzet of onge
luk. Want ze keek onverschillig
noch droef.
aar trouw bleek niet alleen uit
de gewoonte mij iedere dag
naar school te brengen en van
school te halen. Zij liet ons geen
enkele keer alleen wandelen.
Parmantig liep ze tussen ons in,
vloog soms op, keerde na een
komende en gaande publiek. Het
was duidelijk, dat ze het opnam
voor het huis en alles wat er toe
hoorde. We hebben het in haar
gewaardeerd, hoewel het idéé,
dat zij zich van beschermen
vormde, iets afweek van het
onze. Als een bekende binnen
kwam. snaterde ze honderd uit.
Bij vreemden hield zij haar sna
vel stijf dicht.
minuut of vijf weer terug en
demonstreerde door luid gekwet
ter, dat ze zich voor een volgen
de wandeling aanbevolen hield.
Een enkele keer vloog ze op en
keerde niet terug. Bij thuiskomst
zagen we Gait zich koesteren in
de zon, de vleugels wijd uit, de
ogen gesloten. Ze was een ge
nieter.
n de Meimaand heeft Gait geen
wetten der natuur, waarin staat,
dat alle vogels dan een ei leggen
op twee na. Tot die uitzonderin
gen behoorde ze niet en wilde zij
niet behoren. Dat werd duidelijk
toen ze op zekere dag met een
rier jaar hebben we haar om
ons heen gehad. Toen kwam
de dag, dat ze voor het eerst uit
huizig werd. Soms bleef ze een
nacht weg, soms twee. We vroe
gen ons af of we tekort waren
geschoten in de verzorging. Want
waarom keerde ze regelmatig
terug om haar buik vol te stop
pen en verstoppertje te spelen?
Dit spel speelden wij vier jaar
met haar en ze kon er nooit ge
noeg van krijgen.
Toen zagen we, dat ze niet al
leen was. Als ze kwam, wachtte
op de nok van het dak aan de
overkant een forse kraai, die
lawaaierig werd als het wachten
hem wat lang duurde. Het werd
ons duidelijk, dat onze kraai vol
wassen was geworden. Tussen
haar bezoeken lag een week twee
weken, een maand. We hoorden
haar nog roepen een enkele keer.
Ze vloog hoog boven het huis met
haar echtgenoot en we konden
niet meer zien welke van de
twee onze kraai was. Eenmaal
kwam ze nog naar huis. Het was
op een zoele voorjaarsavond. De
deuren naar de tuin stonden
open. Terwijl we aten vloog Gait
binnen. Ze ging op de kast zitten
en wandelde regelrecht naar dié
suikerpot, wipte de deksel er mei
de snavel af en stak haar kop in
de pot. Ze vloog op de tafel en
liep kwetter nd voor ieders bora
langs. Toen vloog zij op en ver
dween zoals zij gekomen was.
Daarna keerde zij niet meer
terug.
Nog tijden hebben we geweten,
dat we eens een echte kraai
hebben geadopteerd. Iedere deur
werd nog maanden bijzonder
voorzichtig gesloten: het was een
routinehandeling, al kon ze er
niet meer op zitten. Het meubi
lair had veel van haar glans ver
loren: hygiëne was nooit haar
sterkst ontwikkelde eigenschap
geweest. De avondbladen hoefden
niet meer stuksgewijs gelezen te
worden: ze was verzot geweest
op scheuren. Het aantal thee
lepeltjes was teruggebracht tot
drie: haar hart ging uit naar allee
wat schitterde. Wij speelden een
uniek schaakspel, met meer witte
vakken dan zwarte
WijWat zegt ge? U geen
kraai in huis? Kom. kom. zij be
taalt schadevergoeding met ge
zelligheid.
J. V.