$),e Komiek
Duitse tijdschriften op
vooroorlogse sterkte
Töatmtn opnieuw berijmd Een glimlach halen
Indrukwekkende vertolking
door Gabriël Smit
Kort verhaal
door
Michael Réty
Tekening: Frans Funke
Wetenschappelijke invasie
Internationale academie
voor beeldende kunst
Hötelsituatie
in Djakarta
uiterst slecht
ment jflftaroc rnöc^eoDoieDc^efe/m
üleöfrianöifdje fpjarrRe ourrgljcfet/Dooj
pctruin JDailjrnum.
Ska ïtonmchüKücn piopljetett SuSSSóB
<25&iuöö cnöc fluDcc Xofflfacfanrrm/zijn Vlaamse huis- En Marmx? ook
in de
KeukenhoJ
BEELDHOUWER
VAN HET GELUK
TOEN wij in de Sterrenbeeldenbuurt
kwamen wonen, hadden we er niet
het flauwste vermoeden van dat we de
naaste buren zouden worden van de grote
radio-komiek. Er stond slechts een een
voudig bordje met de naam Jansen op
zijn deur. Maar mijn vrouw, die van de
radio veel meer op de hoogte is dan ik,
wist mij dadelijk te vertellen dat de heer
Jansen niemand minder dan Barrel was,
Barend Barrel, de man aan wiens lippen
duizenden hingen. Ze deden dat iedere
Zondagavond in het Grapjassen-Confetti-
Programma van de Nationale Radio Om
roep. Hun belangstelling was overweldi
gend. Directeuren van schouwburgen en
bioscopen besloten hun theaters maar te
sluiten zolang Barend Barrel optrad. Er
kwam toch niemand. Hele tramdiensten
vervielen. De directie van onze spoorwe
gen wilde zelfs de treinenloop op Zondag
avond tot een minimum reduceren, maar
daartegen gingen stemmen in de Kamer
op. Wat echter wel het meeste zei was het
feit dat de verwoedste bridgers en klaver
jassers niet van de radio waren weg te
slaan zodra de omroeper Barend Barrels
verschijnen aankondigde. Schuddebuikend
van het lachen wierpen zij hun kaarten op
tafel. Ja, een ware Barrel-rage kwam over
ons land gevaren. Deze kan niet beter
worden uitgedrukt dan in de resultaten
van een onderzoek door ons instituut ter
Informatie naar de Publieke Opinie, het
I.P.O. Hier is het. Vraag: Luistert u naar
Barend Barrel? Antwoord: Nee 2 Ja
96 1/3 Onverschillig 1 2/3 Maar wie
liet Barend Barrels optreden wérkelijk on
verschillig?
Nu moet gezegd worden dat Barrel een
leuke man was. Niet zozeer omdat hij
zulke aardige dingen door de radio ver
telde wij hadden geen radio, onze buren
hadden radio maar veel meer omdat
de roem hem klaarblijkelijk niet naar het
hoofd was gestegen. Hij kon zo gewoon
zijn hoed voor je afnemen of jij ook ko
miek was. Hij zei je 's morgens goeden-
morgen. En 's avonds zei hij: goedenavond.
Daarbij keken zijn ogen je met een soort
tragische uitdrukking aan of er een hele
wereld van leed in verborgen was. Het leed
van Jansen, dat Barrel niet weten mocht.
Hij maakte ook wel eens een praatje. Door
het keukenraam of op het balcon, hij zou
zich er nooit voor generen.
En wat dadelijk opviel: Barend Barrel
liep er zo eenvoudig bij. „Wat is die man
eenvoudig" zeiden wij, toen we hem de
eerste keer gezien hadden. We hoefden
niet eens om hem te lachen, wat natuur
lijk wel jammer was. Meermalen ver
scheen hij in hemdsmouwen in zijn tuin
tje. Een das droeg hij niet. Weer of geen
weer: Barend Barrel hield zijn kraag •!-
lijd open. Dat verwonderde ons wel, om
dat we vonden dat een man van zijn in
komen best een duur pak kon dragen, met
een jasje waarin je gezien mocht worden.
Maar Barrel had er misschien een afkeer
van. Zijn vrouw droeg ze ook niet, dus
daar gaf hij zijn geld niet aan uit. Nee,
Barrel was een eenvoudig man. „Hoe be
staat het, hè?" zeiden we wel eens tegen
elkaar. Ik geloof, dat ik daarmee de situ
atie fijntjes getypeerd heb.
AL deze dingen zouden jaren zo hebben
kunnen voortduren als ons niet was
opgevallen dat de komiek ook in de
herfst, ja zelfs des winters in dezelfde
luchtige kledij rondliep als des zomers of
in de lente. We merkten toen ook dat Ba
rend altijd verkouden was. Mijn vrouw had
er mij al eens eerder op attent gemaakt,
maar, hoe gaat dat, ik schonk er niet da
delijk aandacht aan. Iedereen is wel eens
verkouden, ook Barrel.
„Maar hij is doorlopend verkouden",
zei mijn vrouw, „je kunt hem altijd horen
niezen en proesten en snuiven".
„Kom, kom", zei ik,' „grapjes. Een aar
digheidje van Barrel voor zijn kinderen".
„Nee", zei mijn vrouw, „het is echt. Ik
zal mevrouw Jansen toch eens zeggen dat
ze haar man hoestsiroop moet geven. Er is
niets zo goed tegen verkoudheid als hoest
siroop".
Maar mijn vrouw zei het niet tegen de
vrouw van Barrel en de vrouw van Barrel
gaf hem geen hoestsiroop en de man nieste
en proestte en snoof door. Iedere dag,
iedere nacht en hij verscheen in zijn tuin
tje met zijn halskraag open,, zonder col
bertjasje, zomaar in zijn overhemd. Of hij
stond op het balcon in de kou, terwijl het
vijf graden vroor. Ja, hij wandelde in de
regen en fietste in de wind.
En iedere Zondagavond maakte hij
grapjes in het Grapjassen-Confetti-Pro-
gramma van de N.R.O. en het I.P.O. pu
bliceerde de nieuwste resultaten van zijn
laatste onderzoek, luidend 99 ja, y2
nee en nog maar y2 onverschillig, indien
er tenminste mensen wérkelijk onverschil
lig voor Barend Barrel konden zijn.
OP een verschrikkelijke hageldag in
Februari, toen Barend Barrel bloots
hoofds en in schillerhemd van een wande
ling terugkeerde, konden we het niet lan
ger uithouden. We moesten weten waar
we met hem aan toe waren. Ik wierp de
deur open en sprak hem aan. „Het is niet
mijn zaak, mijnheer Jansen", zei ik
mijn vrouw had mij gewaarschuwd toch
vooral mijnheer Jansen te zeggen „het
is niet mijn zaak, maar mijn vrouw en ik
maken ons ongerust over u. Dodelijk on
gerust mag ik wel zeggen. Waar moet dat
heen met u mijnheer, wanneer u er zo bij
blijft lopen. De afgrond wenkt. Nog ho
ren we u iedere Zondagavond in het Zon
dagavondprogramma. Hoelang nog? U vat
een kou. U vat een ernstige kou. U bent al
zo verkouden, mijnheer".
Barrel glimlachte. Het was een treurige
glimlach. Zijn hele wereld van leed ging
weer voor mij open.
„Het is niet mijn zaak, mijnheer", be
gon ik weer.
Hij wenkte me te zwijgen. Hij keek rond
of niemand hem zag en kwam toen in mijn
deur staan. Precies op de tocht, want mijn
vrouw had de keukendeur open gelaten
om toch alles maar te horen. Hij hield mij
tegen, toen ik die deur wou sluiten. Hij
wilde ook de buitendeur niet dicht hebben.
„Doe die moeite voor mij niet, mijn
heer", zei hij. „Het is mijn noodlot dat ik
in de tocht moet staan. Het is mijn noodlot
dat ik altijd, dag in dag uit, jaar in jaar
uit, verkouden zal moeten zijn".
„Hoestsiroop", begon ik.
„Voor mij geen hoestsiroop", viel hij mij
in de rede. „Het is mijn plicht verkouden
te zijn, mijnheer. Het is mijn plicht bloots
hoofds te lopen met schillerhemd in de
regen. Ik verfoei het. Ik vind het ver
schrikkelijk. Ik moet wel, mijnheer".
„Maar mijnheer Jansen", zei ik.
„Jansen, ja, zegt u dat wel", ging hij
voort. „Het was als Jansen dat ik bij de
radio kwam. Ik had geen succes. Ik was
niets. Ik was nergens. Tot er een avond
kwam, een Zondagavond in het Grapjas-
sen-Confetti-Programma. Ik moest voor
iemand invallen. De mensen schaterden.
Het publiek droeg mij op handen. Ik hoef
de maar mijn mond open te doen en ieder
een, zelfs de grootste zuurpruim, stikte
van het lachen. Ik werd teruggeroepen,
eenmaal, tweemaal, driemaal, viermaal.
De telefoon van de N.R.O. stond niet stil.
Ik moest iedere Zondagavond optreden.
Ik was de grootste komiek, die de mensen
ooit gehoord hadden. Hun glaasje, hun
kaartje, hun schouwburg, hun bioscoop,
alles lieten ze er voor staan. Ze wilden
mij horen, mij Barend Barrel.
„Maar.
„U vraagt u af waarom? U wilt ook
weten waarom eerst niemand naar mij
luisterde en ik plotseling een ster werd,
een beroemdheid die iedereen wou horen?
Hier is het antwoord, mijnheer. De men
sen zeiden, dat ik zo'n gekke stem had. Ik
had geen gekke stem. Ik sprak net als
ieder ander. Maar ik was die avond ver
kouden. Ik was wat hees, wat schor. Daar
om had ik een gekke stem. Begrijpt u wat
dat betekende. Begrijpt u? Ik moest die
gekke stem houden. Ik moest verkouden
blijven, niet vandaag, niet morgen, nee, het
hele jaar door, jaar in jaar uit, zolang Ba
rend Barrel bestaat. Ik moet verkouden
blijven om altijd goed gedisponeerd te zijn'.'
Ik begon plotseling hevig te hoesten.
Het tochtte nog steeds.
„Ik wou dat ik mocht hoesten als u,
mijnheer", zei Barend Barrel. „Eén aspi
rine, één warme groc en morgen bent u
er weer van af. Maar ik? Wanneer zal ik
er ooit van af zijn
En hij verdween in de hagel.
(Nadruk verboden)
Het Duitse wetenschappelijk tijdschrift
heeft niet ten onrechte de reputatie, wat
„zwaar" te zijn, maar tot ver buiten Duits
land is het altijd nijver en met vrucht be
studeerd. Vandaar dat Duitse wetenschap
pelijke kringen na de oorlog niet gerust
hebben voordat de tijdschriften, die in 1945
bijna zonder uitzondering hun verschijning
moesten staken, nun oude positie hadden
teruggewonnen. Men kan zeggen, dat dit
stadium ongeveer is bereikt. In Duitsland
verschijnen weer evenveel wetenschappe
lijke tijdschriften als voor de oorlog (ca.
900). Daarvan is 40 pet. nieuw.
De geringste verschuivingen hebben zich
bij de medische tijdschriften voorgedaan.
Hier zijn als regel de voor-oorlogste pu
blicaties onder de oude naam herrezen.
Op het gebied van de natuurwetenschap
pen hebben de chemici aan publicatie-mo
gelijkheden gewonnen. Daar staat echter
tegenover, dat biologen, geologen en geo
grafen .hun aantal vaktijdschriften sterk
hebben zien dalen. Evenzo is het klassieke
philolegen, oriëntalisten en philologen ver
gaan. De klassieke philologen bijv. beschik
ken nog slechts over de helft van hun.
voor-oorlogse periodieken. Daarentegen
zijn de juridische en vooral de economi
sche tijdschriften in aantal toegenomen.
Van 15 Juli tot 14 Augustus zal in de
duizend jaar oude vesting Hohensalzburg
in Oostenrijk een internationale zomer-
academie, gewijd aan de beeldende kunst,
worden gehouden. Internationaal bekende
kunstenaars en deskundigen hebben de
leiding genomen, zoals Oskar Kokoschka
(schilderkunst), Giacomo Manzu (beeld
houwkunst), Clemens Holzmeister (archi
tectuur), de Weense hoogleraar Bruno
Grimschitz (kunstgeschiedenis) en prof.
Robert Eigenberger (schildertechniek).
Verdere inlichtingen verstrekt de Oosten
rijkse legatie in Den Haag.
(Uit: Point <le Vue—Images du Monde) ken.
De hötelsituatie in
Djakarta behoort tot
de slechtste van de
wereld. En dit vormt
een groot struikel
blok in de pogingen
om van de Indone
sische archipel een
belangrijk toeristen
centrum te maken.
Dit werd dezer da
gen door mensen uit
het hötelbedrijf in
Djakarta verklaard.
Een illustratie van
de toestand geelt
een groot reisbureau
in deze stad, wan
neer het opmerkt,
dat het ongeveer
veertig percent van
net toeristenverkeer
moet afzeggen naar
Bali wegens gebrek
aan hotelruimte. Per
sonen, die in het hö
telbedrijf werkzaam
zijn, menen, dat de
toestand, die voor
hen allerminst lo
nend is, het gevolg is
van tekort aan per
manente huisvesting
in deze overbevolk
te stad. Ook de rege-
ringscontröle op hö-
teltarieven zou van
invloed zijn, daar zij
winst vrijwel onmo
gelijk maken. Een
hotelmanager klaag
de: „Hoe kan ik geld
verdienen als een
biefstuk me drie tot
vier rupiah's kost,
een ei één rupiah, en
een bordje ice-eream
drie rupiah's, terwijl
ik per dag voor ka
mer en voeding niet
meer mag vragen
dan dertig rupiah's".
Hij schatte, dat het
dagelijks ongeveer
achttien tot negen
tien rupiah's kost
om één gast te voe
den. Het zou zelfs
meer kosten als
iedere gast iedere
dag in zijn hötel de
maaltijd zou gebrui-
NAUWELIJKS KAN MEN zich een voorstelling maken van de dichterlijke en
religieuze aandrift, die er voor nodig moet zijn geweest om een werk als de herdichting
der psalmen te voltooien. Gabriël Smit heeft er de kracht toe gevonden. Hij heeft
de moed gehad zich te meten met de talloze vertolkingen van de Thehiliem, van het
Boek der Lofliederen, van die onuitputtelijke oerbron van Godsvree en verheerlijking,
die de nood der tijden ons heeft geschonken. Steeds weer immers heeft men troost
en bezieling gezocht bij dit hoge getuigenis der Joodse gebedszangen, in jaren van
verdrukking het meest. Wat in diepste ellende, in ballingschap en verworpenheid,
door de dichterlijke zonen van een uitverkoren volk door een David, Asaph, Mozes,
Salomo en wie weet hoeveel naamloos geblevenen werd uitgezegd, uitgesnikt,
klagend, smekend, aanbiddend, wat God ter ere werd geleden en beleden, moest
telkens wel weerklank vinden, als de mens in het merg van zijn leven werd geraakt,
in zijn Godsvrucht werd beproefd.
Al weten wij van onze eerste, Karolingse berijming, van de Wachtendonckse Psalmen
ons oudste taaldocument tevens niet meer dan de taal die ze spreekt, des te
beter is ons bekend, hoe de Souterliedekens, gedicht op zeer wulpse wijzen soms
„om in die plaetse van sotte vleeschelike liedekens wat goets te moghen singhen, daar
God door gheeert" in godsdienstig-woelige tijden werden geschreven, een kwart
eeuw voor de Beeldenstorm. Jan van
Utenhove, voor de Inquisitie ge
vlucht, dichtte zijn „Psalmen Davids,
in Nederlandischer sangsrijme" tij
dens zijn Londens asyl. Datheen, die
ultra-Calvinistische afvallige mon-
YM.k,,,, „i y hij was een balling, hij was zelfs een
P P01 gevangene, toen hij balsum voor zijn
ziel zocht bij het dichterlijke werk,
dat als eerste rechtstreekse vertaling
uit het Hebreeuws tot ons is gekomen
als „Het Boek der Psalmen Davids"
te welluidend en fraai van taal
naar onze smaak, in zijn feilloze
alexandrijnen, maar als in smart be
leden Godsvertrouwen niettemin in
drukwekkend.
Zou, vraag ik me af, Vondel, ondanks
de volle taalrijkdom van zijn rijpe
jaren, de „harp van Koning David"
even klankrijk bespeeld hebben, zou
Camphysen, deze onbuigzaam-tole-
rante, fel-vervolgde dichter, even
poëtisch zijn „Uytbreyding over de
Psalmen des Propheten Davids" heb
ben geschreven, als de eerste niet een
zo diep leed had te dragen gehad dat
hij „vergaan zou zijn van ellende
zonder de troost en verquikking der
Psalmen" en de tweede niet als een
verguisd en moegestreden man zijn
heil had moeten zoeken in een uit
hoek als Dokkum? Wat een latere,
minder benarde eeuw daaraan toe
voegde, wat bijvoorbeeld Bilderdijk
en Ten Kate psalmistisch dichtten,
was niet meer dan een rhetorische
weergalm.
Neen, er waren andere tijden voor
nodig, tijden waarin het hoogst-menselijke in het geding kwam, tijden waarin de
schuld een onvoorwaardelijke!- belijdenis, de liefde Gods een beslissender beproeving
afdwong, om hetgeen eeuwenher in 'smart tot profetische poëzie van een zo onverge-
lijkclijk-evocatieve kracht opbloeide, te doen vervoeren tot hernieuwde bezieling van
dat oer-oud dingen naar het hoogste: naar Gods genade.
Een dingen, een hunkeren daarnaar. Wat Smits herdichting door hemzelf een
„vrije, actuele interpretatie" genoemd inderdaad „een weerklank der geheiligde
traditie" doet zijn, wat deze 150 psalmistische verzen tot een duurzaam poëtisch docu
ment stempelt, is dat dingen, dié hunkering. Hier weer wordt al, wat het menselijk
gemoed in zijn worsteling met en om God kan bergen aan tegenstrijdige gevoelens,
doorstreden en uitgezongen met iets neen, met véél van de donkere gloed, van
dat heilige vuur, dat eens, vijfentwintig eeuwen geleden, oplaaide in ontzag en ver
ering voor de Al-enige, de onzichtbare God.
Natuurlijk, óns, twintigste-eeuwers, met onze verschraalde zielen en verstokte oren,
is het niet meer vergund om de gebedszangen, die onder een zo gans andere hemel,
in zo gans andere harten geboren werden en weeklaagden en smeekten en lof, wan
hoop, opstandigheid en ootmoed verklankten, te verstaan in de taal die zij spraken.
Maar wat door een dichter als Gabriël Smit onder het schrikbewind van de Nazi-
duivel werd begonnen de eerste veertig psalmenherdichtingen werden in 1942
uitgegeven en onlangs werd voltooid, wat uit een „persoonlijke reactie" op de
groot-Germaanse heilsleer opnieuw tot woord werd, is in een brandende geloofsijver
opnieuw kunnen worden tot een jubelende lof, een klagende verslagenheid^^en
tergend wee, een verlossend Godsknechtschap, en door dat al tot een dichterlijke
creatie van de eerste orde.
Als destijds was het immers in 1942: „woedend woelen de volken om" (psalm 2),
volgens de hier gevolgde nummering van de Vulgaat, „heidenen zijn gekomen" (78)
en daarmee een naamloos leed voor „een weerloos volk in verre wildernis". Er
„zwerven gieren boven wilde puinen en tartend boven wat U eens behoorde,
waait de gehate vlag van die U slaan,
zij kapten in het mergel van Uw poorten
het barre teken van hun trotse waan".
Terecht draagt deze herdichting het eeuwig-actuele teken der tijden, der verzaking,
der mateloze schuld. Zo kon beurtelings het „wee" en het
„juich" herklinken: het „Mijn God, mijn God, hoe hebt gij mij
verlaten" (21) en het „Zie, mijn hart heeft rust gevonden" (107).
Zo kon weer, van wanhoop vervuld, getuigd worden „uit diepten
van verworpenheid en vrees" (129), maar óók, in het langade
mige, prachtig-volgehouden Laudate Dominum de caelis van
148 der Vulgaat, het verrukte „Gij hemelingen, louter licht om
glanst U van Gods aangezicht".
In dit tweegesprek met God, gevoerd op de grens van het bin
nenste binnen van de mens en het buitenste buiten van God
„aarde's verst verlaten grensgebied noemt de dichter het
is een zo persoonlijke Godsbeleving tot woord geworden, dat
men zonder voorbehoud kan spreken van een herschepping,
waarin de psalmistische belijdenis, die de verwoesting van de
Jeruzalemse tempel tot op onze dag heeft overleefd, is her
boren in een verjongde taal van hernieuwde bezweringskracht.
C. J. E. DINAUX
Titelblad der eerste uitgave van Datheen's
Psalmen (1566) in de Koninklijke
Bibliotheek te 's-Gravenhage
Het bestuur van de Keukenhof heeft ons
uitgenodigd een glimlach van de
goede aarde te komen verdienen en omdat
wij nogal eens in ochtendtreinen reizen,
kunnen wij zo'n glimlach best gebruiken.
Het bestuur heeft in een slagzin weliswaar
de voorwaarden gesteld, dat wij het hart
met bloemen zullen sieren, maar ook zon
der dat ritueel kon er ondanks de vroegte
van het jaar nog wel een lachje van de
goede aarde af. En dat was zo intens, dat
wij nu nog af en toe stilletjes teruglachen.
Misschien wordt dat mede beïnvloed dooi
de begroeting en het afscheid van de hof
dames van Jacoba van Beieren,- die na het
verscheiden van haar vrouwe niet overge
leverd werden aan de gevoelloze maat
schappij, maar in de veilige omslotenheid
van dit stille domein een nieuwe bestem
ming hebben gevonden in het uitreiken van
beschrijvingen en plattegronden. In onze
ogen maken deze dames het hof, wij be
doelen: zij maken de Keukenhof, zo onaf
scheidelijk zijn zij in haar glanzend blauwe
gewaden aan deze hof verbonden.
Plattegrondlopen is voor ons sinds het
kaartlezen temidden van strijdkrachten op
de hei (waarbij het opmerken van „mar
kante punten" de fantasie prikkelde)
In tegenwoordigheid van de Italiaanse
ambassadeur Casto Caruso heeft dr. J.
Hulsker, hoofd van de afdeling kunsten
van het ministerie van Onderwijs, Kun
sten en Wetenschappen, deze week in het
Haagse Gemeentemuseum een expositie
geopend van werken van Georgi Morandi.
In zijn rede zeide dr. Hulsker, dat hij
met deze opening een deur mocht ontslui
ten naar een wereld van schoonheid, poë
zie en dromen. Morandi, zo vervolgde hij,
is in feite buiten Italië onbekend. Deze
kunstenaar is vervuld van het wonder der
eenvoudige dingen en heeft er zijn gehele
leven naar gestreefd om dit uit te drukken.
Nimmer heeft Morandi zich door de roem
laten verleiden, steeds is hij zijn roeping
trouw gebleven.
Dr. Hulsker noemde deze kunstenaar de
schilder van het geluk. In zijn oeuvre be
speurt men geen conflict of dramatiek,
maar iets als een zachte muziek en als een
stil fluisteren.
„De Psalmen", Nederlandse berijming van Gabriël Smit (Uitgeverij
„Het Spectrum" te Utrecht—Antwerpen).
altijd een prqttig werkje gebleven. En het
kwam hier goed te pas want het groen
overheerste nog in de bedden. Maar het
voorjaar is aan zijn programma begonnen:
het is, zoals gebruikelijk, geopend door de
opkomst van de narcissen met haar schuins
geheven trompetten. Ook sommige hyacin
ten hadden de kleedkamers reeds verlaten.
Zij, die na ons komen, zullen zeker meer
bloemen aantreffen. Maar óók meer men
sen. Wij hadden alleen een paar kalme een
den tot gezelschap en enkele bewoners van
landen, waar ze het met de vacantiesprei-
ding blijkbaar verder hebben gebracht dan
bij ons.
Tegenover een maagd, die zich door het
feit dat zij gebeeldhouwd was niet liet
weerhouden om met water te gieten, heb
ben wij in de gids gelezen, wat ze Jacoba
van Beieren behalve de zoen van Delft nog
meer hebben aangedaan. Een paar in stem
mig zwart geklede zwanen dreven lang
zaam voorbij. Het treft ons altijd weer, dat
zwanen zichzélf in de hals kunnen bijten,
want dat is ons nog nooit gelukt.
Verder werd onze aandacht in de Keu
kenhof getrokken door een lid van de ver
keerspolitie, die met waakzame ogen onder
zijn witte pet op een fiets langs het struik
gewas flitste. De reden daarvan begrepen
wij niet maar het was een leuke afwisseling.
In het grote warenhuis midden in de hof
hebben de bollenkwekers de lente een
handje geholpen. Zij heeft het druk genoeg:
de bomen moeten ook allemaal nog gedaan
worden en de populieren popelen. Maar
daar in de kas vlammen duizenden tulpen
hoog op in alle mogelijke kleuren.
De variëten ziende, waren wij verbaasd
over dit bonte gezelschap, dat toch voor
treffelijk harmoniëerde: George Bizet, Ru-
dyard Kipling, die lustige Witwe, Jeroen
Bosch en Mac Arthur.
Alles harmonieert in de Keukenhof.
Daarvan raakten wij overtuigd bij de kar
pervijver, waarvoor twee groepen buiten
landse bezoekers zó geboeid toekeken, dat
zij door elkaar verspreid raakten. De ger-
maanse uitroep „Guck mal!" werd afge
wisseld door het meer gallische „Ffffförmi-
dable!"
Men behoeft dit jaar de bollen weelde
niet uitsluitend gelijkvloers te bewonderen.
Men kan zich er ook boven laten hijsen in
een helicopter van de Sabena. Wij hebben
dat vooral gedaan om onze plattegrond van
de Keukenhof te controleren, want wa
waren er een keer verkeerd mee uitge
komen. We wilden naar het beeld van
Franciscus en wij kwamen bij een pavil-
joentje, waarin een jongeman juist met een
hongerig gezicht een broodtrommeltje
opende. Hij keek verstoord op en wij liepen
snel door.
Maar toen wij stil en loodrecht boven de
Keukenhof hingen, hebben wij de platte
grond in orde bevonden. Het gebied be
hoeft niet opnieuw te worden gekarteerd.
Als de zon straks ook de tulpen heeft
onthuld, dan zullen alle (per helicoptère of
anderzins) opgeschroefde mensen even stil
worden boven het orachtige boorduurwerk,
dat ze daar in de bovenstreek maken.
Wij mogen die glimlach van de goede
aarde wel bijzonder waarderen zolang wij
op eilandjes aan haar andere kant zulke
monsterachtige paddestoelen kweken.
KO BRUGB1ER