Ah, JCafLenhcigsen,/" zei ze
Hier vouwen hemel en aarde
hun handen tezamen
Bournonville, de vader van
het Deense Ballet
„Ah, Kopenhagenr zei ze
en de les voor Nederland
„Wacht maar, tot je er
Mengsel van Schotland
en het Zwarte Woud
(Zie verder pagina 5)
(Vervolg van pagina 4)
Over duizenden fietsen,
vogels en mensen
DE Scandinaviè-express, die in ander
halve dag tijd in één ruk van Amster
dam naar Stockholm rijdt, had in de Duitse
grensplaats Flensburg douanebeambten
meegenomen en die werden nu op Deens
grondgebied, in Padborg weer afgezet. Wij
zochten onze bagage uit het net, zeiden
iets tegen de slaperige coupégenoten die
zich dankbaar toonden voor de vrijgeko
men plaats en onderwierpen ons voor de
zoveelste maal die dag aan de vorsende
blik van de beambten. Het lokaaltje was
flauw verlicht en er stonden een paar men
sen bij de uitgang te wachten. Een hunner
verwachtte ons, maar we hadden elkaar
nog nooit gezien. Toen we wat dralend heen
en weer hadden gelSpen, kwam zij op ons
toe. Of we die en die warenJa. dat was
zo. We liepen samen door de donkere stra
ten naar een hotelletje. Op onze kamer
stond een feestelijke tafel gedekt, behoed
zaam verlicht door twee kaarsen. Ze had
gemeend dat we wel wat honger zouden
hebben. De hotelier kwam binnen en dien
de een souper op. We spraken allebei een
beetje Engels en zij haalde een kaart van
Denemarken tevoorschijn en liet de route
zien, die zij gedacht had voor onze reis naar
Kopenhagen. We zouden Jutland naar het
Noorden tot Aarhus afreizen, en dan met
een boot oversteken naar Kopenhagen.
Daar woonde ze. „Ah. Kopenhagen, wacht
maar tot je er bent", zei ze.
DE volgende morgen reden we naar
Kollund, een piepklein plaatsje aan
de Flensburger Fjord. Het was helder
weer en we zagen aan de overkant de
Duitse kust. Langs het water stonden
witte villa'tjes, met terrasjes die aan het
water grensden. Later op de dag vertrok
ken we en reisden via Aabenraa en Hol
ding naar Vejle.
Vejle ligt evenals alle steden aan de
Oostkust van Jutland aan dé binnenrand
van een fjord, die omgeven is door hoge
heuvelketens. Voorbij de Deens-Duitse
grens wordt het landschap steeds heuvel
achtiger. Aanvankelijk doorkruist men
glooiende akkers, die wat aan het Lim
burgse landschap doen denken, maar bij
Vejle houdt dat op. Geen akkers, maar
bossen. Geen heuvels, maar diepe dalen,
die breed uitgespannen het land in lopen.
Als we 's avonds aan tafel zitten en wij
wellicht wat voorbarig zeggen, dat
Vejle aanspraak mag maken op onze
warme genegenheid, zegt onze Deense:
„Morgen Horsen? en Silkeborg, overmor
gen Aarhus en dan Kopenhagen. Ah,
Kopenhagen, wacht maar tot je er bent"
en ze wenkt de kelHner om nog wat bier.
9 3
Voor de
microfoon
Want hier drinkt men bier, als bij ons
melk. Zowel bij de lunch als bij het
avondeten staat naast het bord het Deer.se
bier gereed, kleine bruine flesjes met
pareltjes van de kou.
Horsens ligt ongeveer dertig kilometer
ten Noorden van Vejle, ook al weer aan
een fjord, maar het is de mooiste fjord
van Denemarken, zeggen de Denen. Zij
heeft de vorm van Nederland, zonder de
provincies Groningen, Friesland, Drente
en Overijsel. Horsens neemt dan de plaats
van Den Helder in, de twee eilandjes aan
de ingang van de fjord, Alrö en Hjarnö,
zorgen voor de begrenzing aan de Lim
burgse en Zeeuwse zijde. Onze Deense
zegt: „Nou?"., Maar wij zwijgen, want:
Ah. Kopenhagen.... nietwaar?
In de middag, de zon staat zinderend
op de weg en het groen van ce bomen
hangt lusteloos van de takken, zegt ze:
„Het wordt koeler zometeen. De meren
zijn dichtbij". De fietsers, die we pas
seren, zijn van de meeste kleding ont
daan, vaak verder dan naar onze begrip
pen oirbaar wordt geacht, maar de De
nen maken weinig scrupules. Hun spon
tane ongeremdheid veroorzaakt geen ob
structie, omdat de innemendheid praeva-
leert boven het artificiële en omdat hun
hartelijkheid evenzeer bij hen past als een
wolk bij de hemel. Het is alsof ze glim
lachend geboren worden.
ALS je heidekruid ruikt, zijn we vlak
bij Silkeborg. zegt onze Deense. We
rijden nu door uitgestrekt bosgebied. „Ik
ruik het al", zegt ze even later en kort
daarop wijst ze door de voorruit naar
wat daken, die tussen de beboste heuvels
af en toe zichtbaar zijn. Silkeborg liigt in
het hart van Jutland en behoort tot de
oudste bewoonde streken van Denemar
ken. Zij ontleent haar naam aan de burcht
die eertijds dez.e bisschopswoonplaats
versterkte.
Verscheidene Deense vorsten kozen
haar terecht uit als het middelpunt voor
hun jachttochten. Ook Hans Christian
Andersen bracht er drie zomers door om
er te werken. Hij noemde Silkeborg een
menesel van Schotland en het Schwarz-
wald, maar het blijft niettemin een ty
pisch Deens landschap, dat de argeloze
Bij de foto's: Van de omloop langs de toren van de Frelsers Kirke heeft men
een fraai panorama op de nieuwe binnenwijk van Kopenhagen met haar moderne
architectuur (links). In de oude gedeelten van de Deense hoofdstad vindt men
veel van dergelijke gevelcombinalies als op de afbeelding rechts, die doen denken
aan het décor van Andersens sprookje van het herderinnetje en de schoorsteen
veger of aan dat van de kabouter bij de kruidenier.
<>cocxxxx>cx*xxxxxxxxxoooocx
tourist overvalt met een bekoorlijkheid
die niet van deze wereld lijkt te zijn. De
superlatieven, waarvan men zich zou
willen bedienen, hebben zich in het land
schap geconcretiseerOver een afstand
van twintig kilometer strekken zich de
meren uit, die als het ware in het over
dadige groen met moeite werden uitge
spaard. De oevers zijn begroeid met
treurwilgen, met hoog opschietend ge
pluimd riet en starre sparren.
Onze Deense heeft logies uitgezocht aan
het Julsö-meer. Als we eten zegt ze: „Ver
geet de zwanen niet" en ze bewaart wat
van haar maaltijd op een apart schoteltje.
Straks zal ze dat de moedigste onder hen
uit haar hand voeren. Maar vooralsnog
worden wij zonder het te weten weer in
een van haar samenzweringen betrokken.
Een glimlachende ober zet een schaal tus
sen ons in en zij zegt: „Rödgröd med flöde"
en de ober herhaalt: „Rödgröd med flöde"
en kijkt ons even aan met een gezicht van:
't zal mij benieuwen. De schaal bevat een
rose pudding waarop wat melk is uitge
goten. Onze Deense heeft nog meer in
petto en beveelt ons de naam van het ge
recht uit te spreken, hetgeen echter jam
merlijk mislukt. Na drie vergeefse pogin
gen toont ze mededogen en schept ons op.
„Als je ooit in Holland komt zal je „uitjes
fruiten" leren zeggen", zeggen we en we
zien tot ons genoegen dat dit indruk maakt,
„maar daar heb je wel een week of wat
voor nodig". De pudding blijkt onder meer
gemaakt te zijn van rabarber, maar het
fijne ervan komen we niet te weten.
Ongeveer negentig jaar geleden voer een
raderstoomboot de „Hjejlen" deze
meren op. Koning Frederik VII was een
der eerste passagiers. Sindsdien had „De
Goudpluvier" vele duizenden touristen aan
boord, die zij over het water droeg naar
de Hiynmelbjerget. Een tochtje van vijf
kwartier. De Himmelbjergel is 147 meter
hoog en van de 25 meter hoge uitkijktoren
heeft men een adembenemend uitzicht over
een landschap dat golft als het haar van
een nymph en waarin zich zóveel nuances
van groen bevinden, dat alle rijkdom, die
ge dacht gezien te hebben, verschraalt tot
op de kern. Hier vouwen hemel en aarde
hun handen tezamenzegt onze Deense
en zelfs Kopenhagen komt er dit keer niet
aan te pas.
OPNIEUW zitten we die middag langs de
weg, naar Aarhus, een afstand van
een dikke veertig kilometer. Als we de
stad binnenrijden maakt onze Deense nog
steeds geen aanstalten om iets van haar
voornemens los te laten, maar wij hebben
geleerd onze verwondering, hetzij nieuws
gierigheid, binnensmonds te houden. Ze
koerst resoluut door het drukke verkeer
heen en levert ons tenslotte af op een ruim
marktplein aan de voet van een oude en
hoge kerk.
„De Dom', zegt ze, „zevenhonderdvijftig
jaar oud". Het blijkt de oudste kerk van
Denemarken te zijn. Het dak is lang en van
groen koper, daarbovenuit rijst nog een
negentig meter hoge torenspits op. Op het
marktplein werd in 1941, ter gelegenheid
van het 500-jarig bestaan van de stad het
De banden tussen de Nederlandse en de
Deense omroep, die vergeleken met die
welke tussen de meeste landen en ons land
bestaan tamelijk hecht zijn, dateren
reeds uit het begin van de dertiger jaren.
Wij herinneren ons tenminste nog steeds
het bezoek dat het toen fameuze ensemble
Kovacs Lajos aan Statsradiofoniën in Ko
penhagen bracht en het concert dat het gaf
in de grote zaal van de ook toen al uit
stekend toegeruste
Deense omroep. Het v
werd uitgezonden
door Kalundborg, een
zender waarnaar in
Nederland in die da
gen heel wat meer
werd geluisterd dan
tegenwoordig 't geval is. De verbetering van
de binnenlandse programma's en de grotere
keuze aan goed te ontvangen andere bui
tenlandse zenders zijn daarvan wel de
meest opvallende oorzaken. Daarbij komt
nog, dat de Nederlandse programmabladen
met de hardnekkigheid van het automa
tisme de luisteraar het bestaan van een
tweede Deens programma, dat alleen in de
avonduren wordt uitgezonden, onthouden.
Hoewel een der zenders van dit program
ma, namelijk Kalundborg II op 283 meter,
gunstiger ontvangstmogelijkheden biedt
dan zijn oudere broer op de lange golf. Het
tweede programma wordt ook uitgezonden
door een station te Herstedvester (Skive)
op 210 meter. Deze golflengte staat in de
Nederlandse programmabladen voor de
avonduren abusievelijk boven het pro
gramma van Kalundborg I vermeld, al
jaren lang. We zwijgen er nu verder maar
Hoewel ook de Deense omroep niet ont
komen is aan de algemene tendenz tot ver
snippering van de programmastof in onder
delen, die een uur zendtijd niet te boven
gaan, krijgt men uit het overzicht van het
door hem gebcdene toch een indruk van
grote stabiliteit. Dat komt vooral omdat de
programma's al jarenlang de namen van
dezefde medewerkers vermelden. Dat zijn
de dirigenten Launy Grondahl, Erik Tuxen,
Ernst Hye-Knudsen, de huispianisten Fol-
mer Jensen en Viktor Fischer, daar is het
bijna dagelijks voorkomende relais van
lunchmuziek uit de bekende Kopenhaagse
établissementen als Wivex, Skandia, Tivoli
en Bellevue, het klokkenspel van de raad
huistoren en de morgenwijding uit de Dom
van de Deense hoofdstad.
In de loop der jaren is bij de Deense om
roep het gesproken woord een belangrijker
element in het programma geworden.
Daarbij wordt grote aandacht besteed aan
de politieke gedachtenwisseling tussen de
partijen. In de ruim dertig jaren van het
bestaan van Statsradiofoniën is daarbij van
geen voorkeur voor een bepaalde groepe
ring of opvatting gebleken, zodat ook in dit
geval Nationale omroep niet gelijk staat
met eenheidsomroep.
Op één punt heeft de oorlog een beper
kende werking gehad: voor 1939 was een
door velen gewaardeerde aantrekkings
kracht van Kalundborg het late slui
tingsuur, half één in de morgen en in de
nacht van Zaterdag of Zondag vaak twee
uur. Tegenwoordig eindigen de uitzendin
gen aan de vroege kant: 23 uur, het tweede
programma nog een uur eerder.
J.H.B.
stuk Pontius Pilaus" opgevoerd, dat door
die „vreemde dominee" Kaj Munk in veer
tien dagen werd geschreven. Het stuk wond
er geen doekjes om en liet aan de anti-
Duitse strekking geen twijfel bestaan. Kaj
Munk, predikant te Vedersö, werd drie jaar
later als een der belangrijke figuren uit het
Deense verzet, door de Duitsers gefusil
leerd. En Denemarken rouwde.
De Dom bevat het grootste altaarschil
derij dat Denemarken bezit, daterend uit
1482. Maar onze Deense is wat rusteloos.
Als we ternauwernood het kleinerende ge
voel kwijt zijn dat ons. door de als een
man op ons af komende ruimte ingegeven
werd, transporteert ze ons naar de Sonder-
alle, waar het stadhuis staat. „Tussen de
Dom en dit stadhuis bevindt zich Dene
marken", zegt ze. Nu, dat willen we gelo
ven, want het stadhuis staat er als een
querulant. Over de moderne architecluur
werden heel wat woorden vuil gemaakt;
het gebouw is van ijzerbeton, bekleed met
Noors marmer en draagt een hoge toren.
We verwijten onze Deense de sprong van
ruim zevenhonderd jaar, die we met de
hakken over de sloot hebben gehaald.
Om ons te verzoenen brengt ze ons de
volgende morgen naar het Mindepnrk. het
Herirmeringspark, dat in het Zuidelijke
stadsdeel ligt: Er staat daar een monument
dat gemaakt werd van kalksteenblokken,
afkomstig van de slagvelden van Noord-
Frankrijk. Op een cirkelvormige muur wer
den de namen aangebracht van 4200 jonge
Denen die in de eerste wereldoorlog voor
hun vaderland sneuvelden. We gaan die
dag niet meer naar de stad terug, voordat
de avond ons daartoe noopt. Onze Deense
ontdekt een bosrestaurant, Varna geheten,
waar ze voor haar leven zou willen blijven.
Dat zegt ze, maar als wij haar even later,
Een tchène uit „Coppélia" met de veel
belovende Inge Sand als Swanilda en Niels
Björn Larsen als Coppelius.
(Zie artikel hiernaast)
Dat het Koninklijke Deense
Ballet zijn grote reputatie
terecht verdient, werd en
kele jaren geled'en van on
verdachte zijde bevestigd,
toen enige vooraanstaande,
maar zeker niet geheel van
chauvinisme vrij te pleiten
Engelse danscritici een stu
diereis naar Kopenhagen
hadiden gemaakt en vrijwel
unaniem bij hun terugkeer
in hun bladen schreven:
„Van dit gezelschap kan
Sadler's Wells nog heel wat
leren!" Hiermede werd
geenszins gedoeld op de
zuiver academische tech
niek, maar op de uitzonder
lijke mimische talenten van
deze dansers, die als vol
maakte acteurs op hun spe
ciale terrein kunnen gelden.
Het Deense Ballet kan er
met d'e Parijse Opera op
bogen de ouc'st bekende
werken van het répertoire
levend te hebben gehouden
in de overlevering van ge
slacht op geslacht, waarbij
het qua gezondheid vaai
traditie stellig de ereplaats
inneemt. Dit is te danken
aan de geweldige impuls,
die omstreeks een eeuw ge
leden van de vermaarde
danser en choreograaf
Auguste Bournonville is
uitgegaan.
na een blik op de kaart, herinneren aan het
strand dat dichtbij moet zijn, staat ze reso
luut op en zegt dat ze afziet van het plan
om haar leven hier te slijten: „Tenslotte
is Kopenhagen er ook nog. Wacht maar
tot je er bent!"
rpOEN wij Kopenhagen zagen liggen,
J moesten wij het allereerst denken aan
een Oosterse stad, met koperen moskee
koepels en blinkende torenspitsen. Want
merkwaardig genoeg schijnt men een voor
keur gehad te hebben voor koperen dak
bedekkingen, die nu evenwel allemaal
groen zijn aangedaan, wat die aanblik nog
curieuzer maakt. Toen we op de kade
stonden, zei ze: „Nu sta je op Deense
grond". Blijkbaar kan men zich met chau
vinisme in ieder land verstaanbaar maken.
Bisschop Absalon „bouwde een burcht
bij Havn", zegt een Deens lied. En dat was
Kopenhagen. Sinds 1167 is er veel gebeurd
dat de oorspronkelijke stenen burcht ver
anderde in een moderne metropool. Napo
leon brak de krotten in Parijs af. maar
voor de opruiming van de oudste stadsge
deelten van kopenhagen zorgden de En
gelsen, die in 1807 de stad bombardeerden.
Grote branden deden er verder het hunne
toe. En toen de burchtwallen in 1860 ein
delijk werden gesloopt, kon de uitbreiding
pas goed ter hand genomen worden.
Onze Deense heeft ons op een tiendaagse
kruistocht door de stad genomen, op de
fiets. „Kopenhagen zie je het best op de
fiets", zei ze. „De stad is er bijna op ge
bouwd". Wij zijn in ons land wel wat fiet
sen ge\Vend. maar wij zijn geneigd om de
Deense hoofdstad toch de eer te gunnen
van de „fietsende stad". De koning en de
koningin fietsen, de eerste minister en de
zakenlieden fietsen. Schuin tegenover het
stadhuis, boven op het „Richshus" staat een
levende barometer. Als het „meisje op de
fiels" buiten is. dan kunt ge de parapluie
thuis laten. Wij hebben ons er zelfs over
verwonderd dat het wapen van de stad
geen fiets in het schild voerde. Wellicht
hebben wij onze Deense een wat vreemde
indruk van ons land meegegeven, toen wij
onze verwondering uitten over de giganti
sche onbewaakte fietsenstallingen en ver
telden, dat zoiets in Nederland de gouden
eeuw voor de fietsendieven ten gevolge
zou hebben.
OP een morgen zei ze: „Vandaag is het
dierendag", wat betekende dat wij op
het Raadhusplads de duiven uit de hand
voerden, vervolgens naar de haven togen
en na er de meest gefotografeerde vrouw
van Denemarken de kleine zeemeermin
begroet te hebben, op het terrasje van
een kleine uitspanning een aantal mussen
aan onze tafel le gast hadden.
Des anderen daags was het kerkendag.
Wij bestegen de Frelsers Kirke op de trap
die zich aan de buitenkant om de toren
heenwentelt. Toen we boven waren wees
onze Deense rechts: de haven, links: nieuw
Kopenhagen en daartussen in: oud Kopen
hagen. Maar daarmee was ze nog niet te
vreden. „We gaan het zien", zei ze en we
fietsten naar de Grundtvigskirken in het
nieuwe stadsgedeelte, die zich als een reus
achtig pijploosorgel de hemel in verheft.
„Terug naar 1624", beval onze Deense
en dwars door het verkeer van Kopenha-
q gen bracht ze ons tot voor de Beurs: een
3 breed, tamelijk laag gebouw met honder
den ramen en een toren, die gevormd
wordt door de ineengekronkelde staarten
van vier draken. Op de schepen die aan
de kade voor het gebouw liggen, kan men
groenten verkrijgen, eieren en aardappelen.
En natuurlijk vergat onze Deense Tivoli
niet. Het was de dag voor ons vertrek.
Vanavond ga je de Denen pas begrijpen",
zei ze. Toen toe er aankwamen trok juist
de Tivoli-garde door de tuin. Kleine jon
gens in rode uniformen bliezen een mars
muziek en doorkruisten daarmee het ge
hele terrein, bij wijze van opening. We
aten ons brood op een gazon waar een
promenade-orkest in de open lucht musi
ceerde. „Kijk naar de mensen", zei onze
Deense. En we zagen ze. Mensen die de
glimlach met hun geboorte meekregen.
Rijk en arm, ongegêneerd bijeen, elkaar
aanstote7id als er iets bijzonders te zien
viel. We slenterden langs het artistenfo-
rurhj langs het pantomime-theater, de vro
lijke keuken. We reden in een miniatuur-
treintje door het publiek en vergokten onze
laatste kronen aan de speeltafels. En dood
moe keken we naar de gekleurde fontein,
die als een herinnering aan sprookjes van
Andersen de avond doorschoot, boven het
gedruis en het gejuich uit. Om twaalf uur
sisten de eerste vuurpijlen de hemel in.
„Tivoli sluit", zei onze Deense en we keken
naar de gekleurde ballen, die in een regen
van groene en rode vonken uiteenspatten,
naar de waaiers, die zich langzaam ont-
vouwden en de kleine sterren, die hoe lan
ger hoe groter werden, tot ze tenslotte in
drie stukken zigzaggend nog hoger de lucht
in schoten en doofden. We liepen langzaam
naar huis.
DE volgende morgen zette ze ons op de
trein. „Kom gauw terug", zei ze. „Je
moet Roskilde en de Universiteit en het
Thorvaldsens Museum nog zien. En je moet
nog zeilen in de fjorden en o, we hebben
nog zoveel vergeten". Maar de trein begon
al te rijden. H. L. L.
Deze Auguste was een zoon van de Franse
danser Antoine Bournonville, die leefde
van 1760 tot 1843 en zijn opleiding bij de
geniale hervormer Noverre genoot. In Ko
penhagen heeft deze als opvolger van de
Italiaanse balletmeester Vincenzo Galectti.
die eigenlijk Tomazelli heette, een belang
rijke bijdrage tot de ontwikkeling gele
verd. Op achtjarige leeftijd deputeerde zijn
zoon reeds als danser. Zeven jaar later
kreeg hij een toelage om im Parijs verde-
te studeren, hetgeen hij (tegelijk met Jules
Perrot) onder meer bij de legendarisch
vermaarde „goddelijke" Vestris deed. Br'
zijn terugkeer werd Auguste Bournonvil'
tot „koninklijke danser" gepromoveerd. Ze-
jaar lang werkte hij mede aan de voorstel
lingen in de Parijse Opera, daarna maak*,
hij in de jaren 1829 en 1830 een succesrijke
tournee door geheel Europa, om zich ein
delijk definitief in Denemarken te vestigen,
waar hij een contract als solodamser en
choreograaf kreeg voor een periode van
achttien jaar.
Zijn eerste ballet ontwierp Auguste
Bournonville in September 1829, zijn laat
ste in 1877. In die tussentijd leverde hij
meer dan veertig, voor het grootste deel
originele werken. Zijn gehele leven voerde
hij een strijd om het bal-let als een vol
waardige kunstvorm erkend te krijgen er.
om de waardigheid van het beroep ook
maatschappelijk te consolideren. Zelf werd
hij in de adelstand verheven. Door hem
immers was het ballet een zaak van na
tionale trots geworden. Het huidige Deer.se
ballet teert nog altijd op zijn nalatenschap.
Evenals Noverre componeerde Bourncn-
vil'e zogenaamde barets d'aotion. dat wil
De danseres Gerda Karstenvermaard
wegens haar expressieve gelaatsmimiek,
als de heks in „La Sylphide".
zeggen: dramatische althans verhalende
balletten. Sommige hiervan hebben veel
van hun aantrekkingskracht behouden en
komen tot op de huidige dag in het réper
toire voor. Hij was een meester in het be
denken van pakkend gebouwde dansver-
halen en karakteristieke bewegingen, met
veel gevoel voor humor en stemmingsover
gangen.
Merkwaardig bij dit allies is dat Bour
nonville afzijdig, ja zelfs afwijzend stond
Borge Ralov in de titelrol van hei rucsjka
(ballet met muziek van Igor Strawinsky)
van de choreograaf Michael Fokine.
tegen de in zijn tijd (vooral in Frankrijk,
maar al spoedig ook vrijwel óveral elders)
heersende stroming der romantiek. Zijn.
werken tonen grote stijlverschillen met bij
voorbeeld die van Philippe Taglioni. die
voor zijn dochter Marie ,.La Sylphide"
stelde. Hij deed geenszins, hoewel de we
reldvermaarde Lucile Grahn een leerlinge
van hem was en hij ook overigens aller
minst over beschikbaar talent te klagen
had, mede aan de internationaal tot mod'e
geworden verheerlijking van de vrouw. Hij
zette integendeel bij voorkeur dansen voor
d-e man, wiens betekenis in zijn tijd in an
dere landen meer en meer in verval ge
raakte. En nog steeds is het Deense Ballet
veel rijker dan enig ander gezelschap ter
wereld aan uitmuntend getrainde, viriele
'ansers! De danseressen zijn in perfectie en
elasticiteit enigszins achtergebleven.
Overigens moet opgemerkt worden, dat
ook de „romantisch-klassieke" balletten
geleidelijk in het Deer.se répertoire weTdien
opgenomen, waarbij sterker dan over het
algemeen de pantomimische gedeelten (van
..Giselle" en „Coppélia" bij voorbeeld, ook
van het reeds genoemde „La Sylphide" en
.Het Zwanenmeer") in ere worden gehou
den. Zo'n integrale vertolking van een oud
dansdrama doet niet aan als een opgepoet
ste curiositeit, maar als een mede door de
echtheid van de vertolking jong gebleven
kunstbezit.
Een artistieke dictator als Bournonville
vindt zelden gelijkwaardige plaatsvervan
gers en dat is ook hier niet gebeurd. Maar
zijn opvolgers hebben kans gezien zijn
Frans-Deense stijl gaaf door te geven. De
eerste van hen, Hans Beek, begon in Ko
penhagen te dansen twee jaar nadat Bour
nonville zich had teruggetrokken en bleef
balletmeester tot 1915. Op zijn 88ste jaar
werkte hij nog samen met de na hem ge
komen Harald Lander, die thans nogal veet
opzien baart aan de Parijse Opera, waar
hij ook het werk van zijn grote voorgan
ger ten tonele heeft gebracht.
Terrasvogels op en om de tafeltjes voor
een café aan de Lange Linien
in Kopenhagen.
Er zou over het Deense
Ballet nog veel meer te ver
tellen zijn, speciaal wat be
treft het aandeel dat bui
tenlandse choreografen aks
Fokine, Massine en Balan-
chine in de opberow van een
vernieuwd répertoire heb
ben gehad. Maar liever be
steed ik de resterende be
schouwing aan het trekken
van een leerzame vergelij
king met de Nederlandse
toestanden. Dat het ballet
zich in Kopenhagen heeft
kunnen handhaven,ondanks
alle wisselingen in de pu
blieke belangstelling, is
natuurlijk voor een groot
deel mede te danken ge
weest aan de werkelijk
royale subsidies.
Ook in Amsterdam heeft
het ballet ruim een eeuw
geleden een in vele opzich
ten met het Deense voor
beeld te vergelijken bloei
gekend, in de dagen dat J.
Rochefort de leiding had en
Polly de Heus-Cunning-
hamme prima ballerina was,
maar ook later tijdens de
heerschappij van A. P. Voi-
tus van Hamme, totdat aan
het einde van de vorige
eeuw Terpsichore als een
minderwaardige muze werd
verbannen uit de schouw
burg, waar zij zich met haar
gevolg thans weer moei
zaam toegang verschaft.
Bij het bepalen van de
koers voor ons op stapel
staande „nationale" ballet
zou het misschien niet on
verstandig zijn zich ook
enigszins op dit te lang
verwaarloosde verleden te
oriënteren. Er is veel ver
wantschap tussen Denen en
Nederlanders, hetgeen bij
de theaterkunsten blijkt uit
een sterk vermogen tot ty
peren. Wellicht is etr nog
ergens een aansluiting te
vinden, al missen wij dan
de benijdenswaardige con
tinuïteit. Maar dat vormt
een hoofdstuk apart, dat la
ter wel eens geschreven
wordt.
Rest nog te wijzen op het
e igen a a rd'ige v ersch ijnsel,
dat bijna overal de ver
nieuwing in de danskunst
door van origine buitenlan
ders tot stand werd ge
bracht, d'ie vreemde ele
menten op de beschikbare
voedingsbodem overplant
ten: de Italianen in Frank
rijk, de Fransen in Rusland,
de Russen in Amerika de
voorbeelden beperken zich
niet tot Petipa in Peters
burg, tot Balanchine in New
York, tot Bournonville in
Kopenhagen of Sonia Gas-
kell in Amsterdam en dat
versterkt in ons de i-eeds
gevestigde hoop. Intussen
zou het prettig zijn als wij
het Koninklijke Deense Bal
let als mogelijkerwijs inspi
rerend voorbeeld eens in
ons land te zien kregen.
DAVID KONING.