Een interessante Japanse film Franse paragraaf AMERIKA's KASMAGNEET NUMMER EEN - Bing Crosby - VIJFTIG JAAR DE JONGE SCHUMANN Museum van de mens fandag, OP URK „De bedrieger" van Tatrno Osone Dirk Langendijk Expositie in gevangenis MAANDAG is Harry Linnis Crosby u wellicht beter bekend als „Bing" vijftig jaar geworden. Naar Hollywoodse gewoonte heeft hij die dag gevierd met een groot feest, dat door alle groten van filmland werd bijgewoond en dat tot laat in de nacht duurde. Bing zelf was echter maar een paar uur temidden der honderden genode en ongenode gasten. Hij schudde iedereen de hand, dronk een glas champagne, maakte een paar grappen met zijn oude vriend Bob Hope en kneep er toen tussenuit „om nog bladzijden te gaan lezen" in zijn witte villa in Holmby Hills. Dat is Crosby ten voeten uit, de man die zich meer dan twintig jaar systema tisch „gedrukt" heeft bij alle partijen en buitensporigheden, waarom Hollywood vooral in de tijd voor de tweede wereld oorlog berucht was. Terwijl vele sterren van toen kapitalen verbrasten in baccha nalen en echtscheidingsprocedures, be legde Bing zijn bij elkaar gekweelde dollars in solide ondernemingen en in een gelukkig gezinsleven. Met het gevolg dat hij nu vijftien millioen dollar waard is en nog altijd de favoriet van millioenen bioscoopbezoekers over de hele wereld. TOCH IS HET GELUK hem niet komen aanwaaien, integendeel: hij heeft er heel hard voor moeten werken. In het begin vooral, toen hij tegen de zin van zijn ouders zijn studie in de rechten aan de Gonzaga- universiteit opgaf om drummer te worden in een derderangs dansorkest. Veel toe komst scheen daar niet in te zitten, maar Bing drumde en trommelde moedig verder en nam in zijn vrije tijd les bij een be faamde nachtclub-„crooner" om de blues te leren zingen, die toen de grote mode in Amerika waren. Veel stem had hij niet, maar door ijverig te oefenen wist hij zich een persoonlijke stijl eigen te maken, die het voor de sentimentele liedjes van die tijd heel goed deed. Iedereen, die wel eens een bioscoop bezoekt of een radio heeft, kent die stijl, al is dat eigenlijk een te groot woord voor de smeuiïge tierlantijntjes, waarmee „De Kreuner" zijn songs aan de man brengt. Maar hoe dan ook, het ging erin als koek en drie maanden nadat Bing in een cabaret in Los Angeles zijn debuut als liedjeszanger maakte, had hij reeds een contract van de Mac Sennet-filmcompagnie in zijn zak voor een serie korte kluchtfilmpjes in het gooi en smijtgenre. In sommige daarvan moest hij alleen maar gek doen, in andere kreeg hij ook een liedje te zingen. En hij deed het zo goed, dat de Universal destijds een der groot ste filmmaatschappijen van Hollywood hem een rol aanbood in een van haar eer ste sprekende showfilms. Dat was „The King of Jazz" met de bekende bandleider Paul Whiteman, een film die de sensatie werd van 1932, deels om de voor die tijd ongekend-rijke montering, deels om haar aardige songs, waarvan er enkele door Crosby gezongen werden. Spoedig na de premières in Hollywood en New York werd Bing overstroomd met aanbiedingen van gramofoonmaatschap- pijen, omroepstudio's en theateragenten, die als om strijd tegen elkaar opboden om zich van de exclusieve rechten op zijn stem te verzekeren. Bing was echter slim ge noeg om zich aan niemand te binden en hij speelde de reflectanten zo handig tegen elkaar uit, dat hij tenslotte vorstelijke ho noraria bedingen kon. Binnen enkele jaren wist hij op die manier een fortuin bij el kaar te kwelen, maar hij heeft er ook hard voor moeten werken. Dagen van veertien tot zestien uur waren geen zeldzaamheid in die jachtige tijd van studiorepetities, zanglessen, radio-uitzendingen en film opnamen. MEERMALEN IS BING in die jaren een zenuwcrisis nabij geweest, maar dan was het steeds weer zijn vrouw Dixie Lee, die hem bemoederde en moed insprak om zijn werk voort te zetten. Bing en Dixie waren in 1930 getrouwd en hun huwelijk was 22 jaar lang een unicum in het wufte Hollywood: het was in ieder opzicht „vol maakt gelukkig". Ook daarop berustte een deel van Bings populariteit bij het bio scooppubliek en toen Dixie in November 1952 na een langdurige ziekte overleden was, werd Crosby's villa wekenlang over stroomd met lawines van condoleance brieven uit alle delen van de wereld. Dixie was het ook die met Bings broer Everett aanvankelijk zijn financiële be langen behartigde. Dat was geen geringe taak, want met het groeien van zijn voor spoed had de zanger in tientallen onder nemingen geld gestoken. Zijn voornaamste bron van inkomsten is nu een aardolieveld in Texas dat hij samen met Bob Hope ex ploiteert, maar daarnaast bezit hij een hele reeks van andere beleggingen en belangen, die variëren van een roomijsverkoopmaat- schappij de „Bing Crosby Ice Cream Sales, Inc." tot aan een fabriek van speelgoedhondjes. De manier waarop hij zaken doet is typisch-Amerikaans. Zo kocht hij enkele jaren geleden tijdens een partij golf een pakket van 20.000 aandelen in „The Minute Maid Distributing Company", een maatschappij voor de verkoop van ijs- gekoelde vruchtsappen, die toen allerminst floreerde. Sindsdien heet die onderneming „The Bing Crosby-Minute Maid" en zet zij per jaar voor meer dan 36 millioen dollar om. Dan is er op Hollywoods Sunset-boule vard een gebouw van drie verdiepingen, dat „The Bing Crosby Enterprises Inc." heet en waarin onder andere de „producers" zetelen, die al Crosby's films en radiopro gramma's uitdokteren. Zijn wekelijkse radioreclame show wordt gefinancieerd door het Columbia Broadcasting System en de General Electric Company, de films worden ten dele voor Bings eigen rekening, ten dele in samenwerking met Paramount vervaardigd. Zij zijn nog altijd de grootste attractie van het internationale bioscoop répertoire, al treedt „De Kreuner" tegen woordig nog slechts sporadisch in een rol prent op. Zeven jaar achtereen van 1945 tot en met 1951 werd Bing door de Ver eniging van Bioscoopeigenaren in Amerika tot „Kasmagneet Nummer Eén" uitgeroe pen, welke titel hem de laatste twee jaar met een neuslengte verschil door Gary Cooper werd afgesnoept. Het gebouw op Sunset Boulevard huis vest ook een andere Crosby-onderneming; die electronische apparaten, variërend van wire-recorders tot hoogst geheime instru menten voor straaljagers en geleide projec tielen. aan de man brengt. Regerings opdrachten en particuliere orders bezorg den dit verkoopskantoor vorig jaar een om zet van l»/i millioen dollar. NIET GERINGE INKOMSTEN trekt Crosby ook uit de gages en royalties van „Bing in vrotijlc geselschap van zijn vier zonen. zijn gramofoonplaten, waartoe hij een fifty- fifty-overeenkomst met de Decca gesloten heeft. Groot succes had vooral zijn senti mentele kerstliedje „White Christmas", waarvan tot nu toe meer dan acht millioen gramofoonplaten verkocht werden. Dan zijn er nog de „Bing's Things Inc." die speelgoedhondjes en gezelschapsspelen op de mai'kt brengt, een zeer winstgevende overhemdenfabriek de „Bimg Crosby Casual Shirt" en een aandeel van 20 percent in het kapitaal van de Pittsburgh Pirates, een base ball-club. DE MEESTE van zijn bezittingen worden nu beheerd door Bing's broer Everett en zijn zaakwaarnemer O'Melveny, maar over zijn geliefde ranch in Elko, Nevada, zwaait hij persoonlijk de scepter. Dit modelbedrijf omvat 7200 hectare waarop 4500 stuks „Bing Crosby"-runderen grazen. Het huis vest ook zijn renstal, die een der beste van Noord-Amerika is. Sinds de dood van Dixie brengt Bing hier bijna al zijn vrije tijd door, dikwijls ver gezeld van zijn tweelingzoons Philip en Dennis, die in Washington State College studeren en later in de veehandel willen. Lindsay, de benjamin, heeft nog geen toe komstplannen, maar de oudste zoon Gary, die een aardige stem heeft, schijnt wel zin te hebben in de „show business". En als rechtgeaard vader hoopt Bing, dat het hem lukken zal. Hijzelf vindt het na meer dan twintig jaar liedjes kwelen langzamerhand tijd worden om wat meer aandacht te gaan besteden aan de prettige dingen van het leven, zoals golf, vissen, paardrijden op de ranch of zomaar lui op zijn rug liggen, zonder belaagd te worden door camera's, schijnwerpers, microfoons en handteke ningenjagers. H. C. Tekening van Aldebert in Paris Match". In de strafgevangenis „Nieuw Vosse- veld" te Vught zullen een boekenweek en een culturele expositie worden gehouden. De sociale ambtenaar K. van Dorp heeft hiertoe het initiatief genomen. Hij wil de beeldende kunst en het goede boek onder de gevangenen brengen. Van de desbetref fende instanties heeft hij verlof gekregen. Voor de tentoonstelling op het gebied van de beeldende kunst hebben vele jonge Brabantse kunstenaars werken afgestaan. Hedenavond wordt de culturele exposi tie officieel geopend door dr. J. van de Griendt, hoofd van de afdeling sociale ver zorging van het Gevangeniswezen. EEN gymnasiast die al drama's schreef, een student die aan zijn toekomst twijfelde, een mislukt pianist, een scherp zinnig criticus, een componist, een fantast, de man van een beroemde vrouw, en ein delijk, als 43-jarige, een in de nacht van de waanzin langzaam uitdovende geest. Als ik dit beeld van die Robert Alexander ontwerp, dan zult u zich afvragen: zijn de werken van deze man voor onze tijd nog wel zó belangrijk, dat het de moeite loont zich in zijn persoon lijkheid te verdiepen? En dan zou ik daarop willen antwoorden, dat er in de kunstge schiedenis persoon lijkheden zijn voorgekomen, wier werken nog levend zijn, maar wier gestalten vei lig achter hun kunst kunnen schuilgaan en dat men eveneens het omgekeerde tegen komt: het werk is voor ons verbleekt, maar de persoonlijkheid blijft boeiend. Robert Alexander Schumann behoort voor mij tot die meesters, die in hun beste werken onverzwakt voortleven en wier persoonlijkheden typerend zijn voor de pe riode waarin zij werkten. De eerste helft van de negentiende eeuw, het tijdperk der romantiek, kan men zich, wat het aandeel der muziek daarin betreft, zonder de com ponist der „Dichterliebe" en der „Davids- bündlertanze" nauwelijks voorstellen. Want deze man moge dan mislukt worden ge noemd, hij moge een warhoofd zijn gehe ten, hij moge zoveel gebreken in zijn werk vertonen en zoveel kwaliteiten hebben ge mist als men al in de loop der jaren heeft aangewezen, één deugd had hij, en die vindt men niet te veel: hij was een dichter. En het ergste noemde ik nog niet: hij was een componist, die men zijn onhandig instrumenteren verwijt, zijn niet uitge groeide contrapuntische vaardigheden, zijn monotone rhythmen, zijn machteloosheid. Maar.... dóór dit alles, dóór dit levens werk klinkt een dichterlijkheid die in het tijdsbestek van 1840 tot 1860 volkomen nieuw was. Schumann schreef tot opus 26 alleen voor klavier en deze composities waren uitingen van een op innerlijke waarden ge richte geest. Maar tevens waren het muzi kale tegenzetten tegen de in die jaren als onkruid opgekomen virtuozenstukken. Was de in hetzelfde jaar geboren Chopin dan niet zijn meerdere? In zeker opzicht on getwijfeld. Uit de gecompliceerdheid van zijn zieleleven, uit zijn late ontwikkelings gang als musicus, ontstonden bij Schumann de onzekerheden, de aarzelingen, de schuch terheden, die Chopinniet kende en niet behoefde te kennen, maar die voor de genen, die dieper in Schumanns kunst zijn doorgedrongen, tot het wezen daarvan be horen. In Schumanns jongere jaren bestond in zijn werk nog een nauwe band tussen de litteratuur en de muziek. Zijn muziek is dan geïnspireerd door werken van zijn lievelingsschrijvers, de fantastische E. Th. Hoffmann, de voor onze tijd breedsprakige Jean Paul. Wil men „Carnaval" of „Kreisleriana" goed begrijpen, dan dient men de samen hang van deze com posities met de bron nen van inspiratie te kennen en zich de cultuurperiode, waar mede dit alles ver bonden is, naar meer dan alleen de muzi kale zijde voor te stel len. In latere jaren neemt de binding met de litteratuur af, streeft Schumann er naar ab solute muziek te schrijven en begeeft hij zich op bijna alle gebieden der compositie kunst. Maar in de bewogen jaren tussen 1830 en 1840, toen het er om ging zich een maatschappelijke positie te scheppen, om het meisje dat hij liefhad, ondanks veel strijd en tegenkanting, tot zijn vrouw te kunnen nemen, in die Jaren was eigen lit teraire arbeid hem een krachtige steun. Hij kon strijden voor meer dan één ideaal en deed dit met woord en met muziek: met het woord door in het in 1834 door hem opgerichte Neue Zeitschrift für Musik een op innerlijke schoonheid en waarheid gerichte kunst te verdedigen tegen de op schittering, schijn en leeghoofdigheid geba seerde virtuozenmuziek dier dagen, en door op jonge talenten de aandacht te vestigen. Met muziek: door uit zijn composities alle effectbejag te bannen, alle gedachteloze uiterlijkheid te mijden. De componist heeft later verhaald hoe zijn tijdschrift tot stand was gekomen: „Tegen het einde van het jaar 1833 kwam onafgesproken een aantal (voornamelijk jongere) musici bijeen, in de eerste plaats ter ontspanning, niet minder echter tot het uitwisselen van gedachten over de kunst, die hun aller geestelijke spijs en drank was de muziek. Men kan niet zeggen, dat de muzikale toestanden in Duitsland toen erg verheugend waren. In de opera heerste nog Rossini, op de piano's uitslui tend Herz en Hünten. En toch waren nog slechts weinig jaren verlopen sedert Beet hoven, Carl Maria von Weber en Franz Schubert onder ons leefdenToen kwam plotseling de gedachte bij de jonge onstuimigen: laat ons niet blijven afwach ten, maar zorgen dat het beter wordt, dat de poëzie in de kunst weer tot haar recht komt. Zo ontstonden de eerste afleverin gen van een nieuw tijdschrift voor mu ziek." De vrienden beschouwen zich als revo- lutionnairen, maar binnen enkele jaren zouden zij door een nieuwe groep, de vol gelingen van Richard Wagner, tot ortho dox-behoudenden worden uitgekreten! "WILLEM ANDRIESSEN HET is eigenlijk nog maar sinds kort, dat de Japanse filmindustrie buiten de grenzen van Japan bekendheid heeft verkregen. In Cannes werd onlangs de Japanse film „Jigokumon" met de hoofd prijs bekroond. De Biënnale van Venetië van 1952 onderscheidde de Japanse speel film „Rashomon" met de leeuw van Sint Marcus in goud, de eerste prijs voor een 'film, die ook in Nederland heeft gedraaid ■en wel de lof van de critiek, maar niet de ■belangstelling van het publiek in de wacht ■sleepte. Een verklaring daarvoor is gemak kelijk te geven. Het Japanse volk heeft een zo verschillende levensstijl van de onze, 'dat men de nodige moeite moet opbrengen ■om ermee vertrouwd te worden. Die le vensstijl ligt ook uitgedrukt in de Japanse filmDe bioscoop is voor velen nog een ■eldorado waar men moeiteloos genieten wil. „Rashomon" vroeg een spanning, die men niet wilde opbrengen. IK begrijp zeer wel, dat het niet alleen ge makzucht is welke ten grondslag ligt aan het gebrek aan interesse in films, die de volle aandacht en werkzaamheid van de geest van de aanschouwer vragen. Zo een twee drie krijgt men een verhoging van niveau in de waardering van de film niet klaar. In zekere zin zou het daarom aan beveling verdienen wanneer het publiek eens kennis ging maken met de nieuwe Japanse film, welke in het Amsterdamse theater „De Uitkijk" is ingezet, een spek takelstuk, zou ik bijna zeggen, onder de titel „De bedrieger". Zo gaaf als „Rasho mon" is de film niet. Zo erg veel moeite als „Rashomon" vraagt zij ook niet, wil ■men haar begrijpen. Ze is veel meer een concessie aan de algemene smaak met alle nadelige gevolgen vandien. Die nadelige gevolgen betreffen dan haar artistieke waarde, welke beduidend beneden de ver wachtingen is gebleven. De film behandelt een onderwerp als van een driestuivers roman en ze ontkomt niet aan het doem, daar doorop rust: ze kon met welk ta lentvol gebruik van de filmische middelen ook dat onderwerp niet tot een hogere oixic verheffen. Dat ze u niettemin, zolang zij duurt, boeit en erg boeit, moet men dan ook toeschrijven aan het feit, dat ze een soort introductie is in de gewoonten en zeden van het Japacose volk uit de 17e eeuw, welke gewoonten en zeden u veel In Teylers Museum kan men een inte ressante tentoonstelling bezichtigen van sepia-tekeningen van Dirk Langendijk (17481804). In de vitrines vindt men de vermaarde serie de Oorlog, welke liefst achtenveertig bladen telt, de Hoofdstoffen of Elementen, de Jaargetijen, de Dagge tijen en de Maanden, benevens een aantal losse bladen van groter formaat, verschil lende motieven behandelend, waarbij ech ter aan het krijgsbedrijf weer de meeste aandacht is gewijd. Als u deze oorlogstekeningen gaat zien moet u zich niet voorstellen een felle aan klacht tegen dit moorddadig bedrijf onder ogen te krijgen, zoals die uit de „Desastres de la Guerra" van Goya opklinkt. De se pia-tekeningen van Langendijk zijn echte reportages, die juist opvallen door de on partijdige wijze waarop de tafrelen zijn bezien. Deze uiterst minutieus uitgewerkte prenten (die niet groter zijn dan 7'/2 duim breed en 5 duim hoog, zoals de tekenaar zelf heeft vermeld) geven met een koele objectiviteit de talloze situaties weer, die zich vóór, tijdens en na de veldslag voor doen. De serie begint met een „Pourtrait van den Maaker, met toepasselijk bijwerk". Daarna volgen chronologisch: besprekin gen van de krijgsraad, de opstelling der legers, de kampementen, nachtelijke pa trouilles, verscheidene aspecten van ge vechten en bombardementen, plunderin gen van een dorp, het hospitaal, de vredes onderhandelingen enzovoorts. Dit alles te kunnen weergeven, veronderstelt, behalve een enorm tekentalent, een grote verbeel dingskracht en wat men zou moeten noe men: vermogen tot regie. Langendijk beschikte niet alleen over deze eigenschappen, bovendien was hij voortreffelijk in staat de handeling in de natuurlijke sfeer te plaatsen. Bezat hij dit laatste vermogen niet, dan zou zijn oeuvre wel betekenis hebben in historisch en to pografisch opzicht, maar artistiek minder belangrijk zijn. Het behoeft geen nader betoog, dat de aanwezigheid van dit kunst- zinnig surplus deze tentoonstelling extra belangwekkend maakt. OTTO B. DE KAT van de Japanse mens van heden kunnen verklaren. Het is dus eigenlijk dank zij ons dat wij „De bedrieger" graag tot het eind toe aanschouwen. Bood de film niet zoveel stof tot vergelijkingen, niet zo'n duidelijk beeld van wat men de folklore van het Japanse volk zou kunnen noemen, wij zou den haar hoogstens appreciëren om de soms kunstige staaltjes van regie en fotografie, maar indruk zou ze niet op ons maken. Merkwaardig genoeg heeft de film zelfs een moderne inslag door de erin verweven liefdeshistorie, welke de stof dichter tot ons brengt. Dat is uit het oogpunt der aes thetiek echter geen verdienste. Het liefdes historietje en zijn behandeling zijn name lijk niet het sterkste deel van „De bedrie ger". DE intrige van de film is ingewikkeld. Hoofdfiguur is een avontuurlijke baron die er na heel wat vieren en vijven in slaagt een bandiet te ontmaskeren, die zich uit geeft voor de zoon van de shogun, de hoog ste federale bestuurder in Japan. De ban diet loert op zijn erfdeel en poogt zelfs de echte zoon van de shogun te doden, waarin hij niet slaagt door de interventie van de baron. Uit wraak ontvoert hij de zuster van de baron. De geliefde van het meisje vermomt zich echter als vrouw en slaagt erin de bevrijding van zijn beminde te bewerkstelligen. Het ogenblik nadert dan, waarop de shogun de bandiet als zijn zoon zal erkennen, omdat het bewijs van zijn werkelijke indentiteit niet is geleverd. Ge lukkig komt dan plotseling een vroegere dorpsgenoot van de bandiet opdagen. De baron krijgt de man in zijn macht en doet in het theater een voorstelling opvoeren, waarin de ware levensloop van de bandiet in zijn tegenwoordigheid wordt uitgebeeld. Het komt dan tot een groot zwaardgevecht, waarbij de bandiet en zijn handlangers sneuvelen. De shogun erkent de bescher meling van de baron als zijn zoon en de baron zelf trekt er tussenuit, nieuwe avon turen tegemoet. Natuurlijk komt er heel wat meer aan te pas dan hier verteld kan worden en met name de zwaardgevechten zijn veelvuldig over de film uitgestrooid. Ze zijn hoogst merkwaardig om de theatrale wijze waarop ze worden gevoerd met een voor onze be grippen zeer onwaarschijnlijke manier van vechten. Trouwens menige actie en reactie in de film verbaast de Westerse toeschou wer. Er is een te veel aan détail, een uit spinnen van onbelangrijke bijkomstig heden. Tatruo Osone, op wiens naam „De bedrieger" staat, verspeelt dan ook even dikwijls onze bewondering als hij die wint. Zijn actietaferelen zijn verreweg de beste. Zoals gezegd blijft het echter een aantrek kelijke aangelegenheid om de film te gaan zien. Men begrijpt plotseling veel beter wat er schuil gaat onder het masker van een volk, dat getuige ook „Rashomon" een rijke culturele erfenis bezit, waarvan de nieuwe kunst der cinematografie reeds vruchtdragend profiteert. P. W. FRANSE. JOCOOOOOOOCXX DIT IS de zeilerszondag, doortrokken van de geur van drogende netten en geteerd hout. In de hoekige haven, die voor Urk hetzelfde is als een plein voor een stad. liggen buikige kotters en tot rust gekomen vletten bijna beweging loos gemeerd. Af en toe tapdansen ze een beetje op de rillingen van het water. De verweerde en gelapte bruine zeilen zijn met deskundige nonchalance neergelaten en opgebonden, overal glinstert het hout van kleine, bijna ver droogde schubben. Er is geen sterve ling te zien. De Zeestraat en de Clifweg rekken zich onhoorbaar uit, op de wer ven is het alsof de stilte zichtbaar ademhaalt. MEN HEEFT de vorige avond, na een broeierige dag op het IJselmeer, de zeilen gestreken om in Urk de nacht door te brengen. Met het laatste licht liep „Het Zilveren Kruis" de haven binnen en met een niet te miskennen genoegen strekte men de benen op de kade. Een ronde Urker havenmeester op van die merkwaardige zwartleren sloffen uit Duizend-en-één-Nacht regis treerde het bezoekende jacht, inde de gelden en heeft de weg naar „Het Wapen van Urk" gewezen. Want wie zeilt doet dat zonder ontvangtoestel. Een van de meest elementaire verschil len tussen zeilers en motorbootvaarder: de één zonder, de ander mèt radio, de één zonder, de ander mèt witlinnen zeilbroek, zeilpet en sigaren. Men loopt dan, nog wat deinend, naar „Het Wapen van Urk" om de weerberichten te beluisteren, zonder morsgevaar een kleintje koffie te nut tigen en een comfortabele gelegenheid te bezoeken. Het is er rokerig en druk, de tapkraan doet zonder stagnatie het schuimende vocht, dat weer best is, in de glazen vloeien, want al mag men Urk dan ook geen eiland meer noemen, drooggelegd is het zeker niet. Dat be wijst de levendige handel aan de toon bank, een der curiosa van de Neder landse commerciële staalkaart. HIER TAPT MEN genever uit de kraan, ten behoeve van de Urker vis sers, die zich deze avond, voorzien van literflessen, naar hun stamcafé's be geven om de Zondag niet met een droogje te verteren. Het is een dier in consequenties van de strengheid waar mee Urk door een Zondagsbril de wereld beziet. Vermanend gedoogt men ternauwernood, dat zo'n plezierzeiler deze dag uitkiest om zijn scheepje langs de ka te meren. Hij zal in ieder geval niet worden bezocht door de haven meester, geen havengeld wordt deze dag gevraagd, geen pen zal de ranke bezoeker registreren. De enige belang stelling, die de Zondagszeiler onder vindt, komt van de zijde van de Urker jeugd. Kleine sriükharïge klompen- dragertjes komen, kennelijk op gezag van ouderlijk bevel, de Zondagschen- ner mededelen, dat hij er voortaan beter aan doet om deze dag te reser veren voor godvruchtiger plezier. Een en ander wordt benadrukt met zo'n sliep-uit-vinger, die overal ter wereld duidelijke taal spreekt. Maar achter de propere ouderlijke ruiten wordt ook een eenheidstaal gesproken, die van het glasgetingel. En zo wordt het evenwicht dan weer hersteld. TEGEN NEGENEN kiest de Urkenaar de route naar de bedstee. Om vier uur, als een kanten nevel het IJselmeer ver siert, ploffen de motortjes van de vlet ten en de kotters aan. De Maandag resoneert tussen de gevels van de smalle havenhuisjes. De netten worden aan boord gedragen, achter elkaar schuifelt de vloot naar buiten, op hoop van zegen. Om tien uur zijn de straten van het eiland gepavoiseerd met de wekelijkse was, wijde broeken, rood baaien hemden en groflinnen onder goed. Het Wapen van Urk" ziet naar rip komende Zaterdag uit L. PARIJS, Mei Op de heuvel van Chaillot, tegenover de Eiffeltoren aan de overkant van de Seine, ligt het Palais de Chaillot, zo te zien alleen twee grote vleu gels, zonder „lichaam". Maar onder het terras tussen de vleugels ligt de zaal, waar concerten en toneelvoorstellingen gegeven worden, de laatste door het sinds enige jaren beroemde Théatre National Popu laire van Jean Vilar. Het gebouw staat hier pas sinds 1937, toen het in de plaats kwam van het Palais du Trocadéro. dat er voor de grote tentoonstelling van 1878 was neergezet, en dat wèl een lichaam had, waarmee het het uitzicht van de heuvel over de stad benam. Nu staat alleen de Eiffeltoren nog in de weg; men krijgt daar van hieruit het standaardkijkje op, en de hele zomer door kan men dan ook de amateurfotografen op de trappen van het terras zien knielen. Op de helling tus sen het paleis en de kade van de Seine is een bescheiden lusthof aangelegd, bosjes en paadjes met banken er langs. Het cen trum daarvan is een grote vijver, maar daar wordt de onbevoegde wandelaar voorlopig van afgehouden door het tijde lijke gebouw van de NAVO, dat er nu al sinds 1951 staat, toen het eerst voor een algemene vergadering van de V.N. is ge bruikt. De vleugels van het Palais de Chaillot bevatten ieder twee musea; die aan de Zuidelijke kant het Musée de la Marine en het Musée de l'Homme. Het laatste alleen, het Museum van de Mens, is al genoeg om iemand jaren aan het werk te houden: het vertoont staaltjes van alle beschavingen die ooit door Eurooeanen opgegraven, vernietigd, bekeken of gemaakt zijn, inge leid door een overzicht van de menselijke anatomie door de eeuwen heen en van het onderscheid tussen de rassen. Het begint dus met geraamten, eerst die van mensen en apen triomfantelijk met elkaar verge leken en dan die van mensen alleen, en veel schedels. Daartussen staat een enkel model van een compleet mens, met het authentieke geraamte ernaast: dat is Sarah Bartmann, la Vénus Hottentote, die in het begin van de vorige eeuw in Parijs is gestorven: een beschrijving van haar ge stalte zou interessant zijn, maar helaas fijne ogen doen knipperen, die haar ter plaatse toch wetenschappelijk strak be zien zouden. Het museum, met zijn rijen vitrines die men in een flauw gebogen lijn voor zich uit ziet. vermaant meer tot uitbreiding van kennis dan het verlokt tot ontsnappingen uit de routine, zoals men ze onderneemt met een enkel Chinees poppetje in de éta lage van een antiouairswinkel. Men leest hier aandachtig de verklarende etiketjes (soms is er alleen maar een nummer, bru tale bestraffing van hen, die het zonder catalogus meenden te kunnen stellen) en zakt van tijd tot tijd zelfs op de hurken voor de beschrijving van een West-Afri kaans ritueel. De boekenlijstjes, die in sommige vitrines zijn opgeprikt, laat men voorlopig buiten beschouwing. Die zijn trouwens bestemd voor hen, wie het ernst is met de bestudering van een van deze culturen. Wat de leek in plaats daarvan kan doen, is een „Tour du Monde en deux heures" maken, een reis om de wereld in twee uur. onder leiding van een gids. Als hij zelfs dat nalaat, blijft hem maar een enkel geïsoleerd ding in de her innering. Het houten beeld van de koning van Abomey als leeuw, omdat hij gezegd had „ik ben de leeuwenwelp die, wanneer hij eenmaal tot wasdom gegroeid is. overal verschrikking zal zaaien" maar wat een vriendelijk dier, vrolijk wuivend met een brede voorpoot. Veel verschrikke lijker is een andere koning van Abomey als haai. Dan een slee. die speelgoed ge weest is van een Eskimo-jongetje, met. botjes van zeehonden aan riempjes als de honden er voor of een stuk bergkristal, waar een Azteek een schedel in heeft ge beeldhouwd, waar men in de kegelvor mige oogkassen kijkt als in een oud likeur glas. Verder de afbeeldingen van de An- tonioskerk van Gondar in Abessynië, een kleine ronde Christelijke kerk die in het begin van de achttiende eeuw gebouwd is en waarvan de waarschijnlijk onder Euro pese leiding gemaakte wandschilderingen ook vertoond worden. En een paar ver schrompelde Inca-mummies, in een bun deltje gesnoerd, één zelfs in een stevige zak, waar hij toch in is gaan verteren, want door de opening in de zak ziet men alleen de lach van zijn schedel, alsof hij een ker misgrap maakt. Het is ook duidelijk, als men aan al het werk van de dode cul tuurmakers denkt, dat nooit iemand zo on betwistbaar het laatst heeft gelachen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 14