Een interessante Japanse film Franse paragraaf
AMERIKA's KASMAGNEET NUMMER EEN
- Bing Crosby - VIJFTIG JAAR
DE JONGE SCHUMANN
Museum van
de mens
fandag,
OP URK
„De bedrieger" van
Tatrno Osone
Dirk Langendijk
Expositie in gevangenis
MAANDAG is Harry Linnis Crosby
u wellicht beter bekend als „Bing"
vijftig jaar geworden. Naar Hollywoodse
gewoonte heeft hij die dag gevierd met
een groot feest, dat door alle groten van
filmland werd bijgewoond en dat tot
laat in de nacht duurde. Bing zelf was
echter maar een paar uur temidden der
honderden genode en ongenode gasten.
Hij schudde iedereen de hand, dronk
een glas champagne, maakte een paar
grappen met zijn oude vriend Bob Hope
en kneep er toen tussenuit „om nog
bladzijden te gaan lezen" in zijn witte
villa in Holmby Hills.
Dat is Crosby ten voeten uit, de man
die zich meer dan twintig jaar systema
tisch „gedrukt" heeft bij alle partijen en
buitensporigheden, waarom Hollywood
vooral in de tijd voor de tweede wereld
oorlog berucht was. Terwijl vele sterren
van toen kapitalen verbrasten in baccha
nalen en echtscheidingsprocedures, be
legde Bing zijn bij elkaar gekweelde
dollars in solide ondernemingen en in
een gelukkig gezinsleven. Met het gevolg
dat hij nu vijftien millioen dollar waard
is en nog altijd de favoriet van millioenen
bioscoopbezoekers over de hele wereld.
TOCH IS HET GELUK hem niet komen
aanwaaien, integendeel: hij heeft er heel
hard voor moeten werken. In het begin
vooral, toen hij tegen de zin van zijn ouders
zijn studie in de rechten aan de Gonzaga-
universiteit opgaf om drummer te worden
in een derderangs dansorkest. Veel toe
komst scheen daar niet in te zitten, maar
Bing drumde en trommelde moedig verder
en nam in zijn vrije tijd les bij een be
faamde nachtclub-„crooner" om de blues
te leren zingen, die toen de grote mode in
Amerika waren. Veel stem had hij niet,
maar door ijverig te oefenen wist hij zich
een persoonlijke stijl eigen te maken, die
het voor de sentimentele liedjes van die tijd
heel goed deed. Iedereen, die wel eens een
bioscoop bezoekt of een radio heeft, kent
die stijl, al is dat eigenlijk een te groot
woord voor de smeuiïge tierlantijntjes,
waarmee „De Kreuner" zijn songs aan de
man brengt.
Maar hoe dan ook, het ging erin als koek
en drie maanden nadat Bing in een cabaret
in Los Angeles zijn debuut als liedjeszanger
maakte, had hij reeds een contract van de
Mac Sennet-filmcompagnie in zijn zak voor
een serie korte kluchtfilmpjes in het gooi
en smijtgenre.
In sommige daarvan moest hij alleen
maar gek doen, in andere kreeg hij ook een
liedje te zingen. En hij deed het zo goed,
dat de Universal destijds een der groot
ste filmmaatschappijen van Hollywood
hem een rol aanbood in een van haar eer
ste sprekende showfilms. Dat was „The
King of Jazz" met de bekende bandleider
Paul Whiteman, een film die de sensatie
werd van 1932, deels om de voor die tijd
ongekend-rijke montering, deels om haar
aardige songs, waarvan er enkele door
Crosby gezongen werden.
Spoedig na de premières in Hollywood
en New York werd Bing overstroomd met
aanbiedingen van gramofoonmaatschap-
pijen, omroepstudio's en theateragenten,
die als om strijd tegen elkaar opboden om
zich van de exclusieve rechten op zijn stem
te verzekeren. Bing was echter slim ge
noeg om zich aan niemand te binden en hij
speelde de reflectanten zo handig tegen
elkaar uit, dat hij tenslotte vorstelijke ho
noraria bedingen kon. Binnen enkele jaren
wist hij op die manier een fortuin bij el
kaar te kwelen, maar hij heeft er ook hard
voor moeten werken. Dagen van veertien
tot zestien uur waren geen zeldzaamheid
in die jachtige tijd van studiorepetities,
zanglessen, radio-uitzendingen en film
opnamen.
MEERMALEN IS BING in die jaren een
zenuwcrisis nabij geweest, maar dan was
het steeds weer zijn vrouw Dixie Lee, die
hem bemoederde en moed insprak om zijn
werk voort te zetten. Bing en Dixie waren
in 1930 getrouwd en hun huwelijk was
22 jaar lang een unicum in het wufte
Hollywood: het was in ieder opzicht „vol
maakt gelukkig". Ook daarop berustte een
deel van Bings populariteit bij het bio
scooppubliek en toen Dixie in November
1952 na een langdurige ziekte overleden
was, werd Crosby's villa wekenlang over
stroomd met lawines van condoleance
brieven uit alle delen van de wereld.
Dixie was het ook die met Bings broer
Everett aanvankelijk zijn financiële be
langen behartigde. Dat was geen geringe
taak, want met het groeien van zijn voor
spoed had de zanger in tientallen onder
nemingen geld gestoken. Zijn voornaamste
bron van inkomsten is nu een aardolieveld
in Texas dat hij samen met Bob Hope ex
ploiteert, maar daarnaast bezit hij een hele
reeks van andere beleggingen en belangen,
die variëren van een roomijsverkoopmaat-
schappij de „Bing Crosby Ice Cream
Sales, Inc." tot aan een fabriek van
speelgoedhondjes. De manier waarop hij
zaken doet is typisch-Amerikaans. Zo kocht
hij enkele jaren geleden tijdens een partij
golf een pakket van 20.000 aandelen in
„The Minute Maid Distributing Company",
een maatschappij voor de verkoop van ijs-
gekoelde vruchtsappen, die toen allerminst
floreerde. Sindsdien heet die onderneming
„The Bing Crosby-Minute Maid" en zet zij
per jaar voor meer dan 36 millioen dollar
om.
Dan is er op Hollywoods Sunset-boule
vard een gebouw van drie verdiepingen, dat
„The Bing Crosby Enterprises Inc." heet
en waarin onder andere de „producers"
zetelen, die al Crosby's films en radiopro
gramma's uitdokteren. Zijn wekelijkse
radioreclame show wordt gefinancieerd
door het Columbia Broadcasting System
en de General Electric Company, de films
worden ten dele voor Bings eigen rekening,
ten dele in samenwerking met Paramount
vervaardigd. Zij zijn nog altijd de grootste
attractie van het internationale bioscoop
répertoire, al treedt „De Kreuner" tegen
woordig nog slechts sporadisch in een rol
prent op. Zeven jaar achtereen van 1945
tot en met 1951 werd Bing door de Ver
eniging van Bioscoopeigenaren in Amerika
tot „Kasmagneet Nummer Eén" uitgeroe
pen, welke titel hem de laatste twee jaar
met een neuslengte verschil door Gary
Cooper werd afgesnoept.
Het gebouw op Sunset Boulevard huis
vest ook een andere Crosby-onderneming;
die electronische apparaten, variërend van
wire-recorders tot hoogst geheime instru
menten voor straaljagers en geleide projec
tielen. aan de man brengt. Regerings
opdrachten en particuliere orders bezorg
den dit verkoopskantoor vorig jaar een om
zet van l»/i millioen dollar.
NIET GERINGE INKOMSTEN trekt
Crosby ook uit de gages en royalties van
„Bing in vrotijlc geselschap van zijn vier zonen.
zijn gramofoonplaten, waartoe hij een fifty-
fifty-overeenkomst met de Decca gesloten
heeft. Groot succes had vooral zijn senti
mentele kerstliedje „White Christmas",
waarvan tot nu toe meer dan acht millioen
gramofoonplaten verkocht werden. Dan
zijn er nog de „Bing's Things Inc." die
speelgoedhondjes en gezelschapsspelen op
de mai'kt brengt, een zeer winstgevende
overhemdenfabriek de „Bimg Crosby
Casual Shirt" en een aandeel van 20
percent in het kapitaal van de Pittsburgh
Pirates, een base ball-club.
DE MEESTE van zijn bezittingen worden
nu beheerd door Bing's broer Everett en
zijn zaakwaarnemer O'Melveny, maar over
zijn geliefde ranch in Elko, Nevada, zwaait
hij persoonlijk de scepter. Dit modelbedrijf
omvat 7200 hectare waarop 4500 stuks
„Bing Crosby"-runderen grazen. Het huis
vest ook zijn renstal, die een der beste van
Noord-Amerika is.
Sinds de dood van Dixie brengt Bing hier
bijna al zijn vrije tijd door, dikwijls ver
gezeld van zijn tweelingzoons Philip en
Dennis, die in Washington State College
studeren en later in de veehandel willen.
Lindsay, de benjamin, heeft nog geen toe
komstplannen, maar de oudste zoon Gary,
die een aardige stem heeft, schijnt wel zin
te hebben in de „show business". En als
rechtgeaard vader hoopt Bing, dat het hem
lukken zal. Hijzelf vindt het na meer dan
twintig jaar liedjes kwelen langzamerhand
tijd worden om wat meer aandacht te gaan
besteden aan de prettige dingen van het
leven, zoals golf, vissen, paardrijden op de
ranch of zomaar lui op zijn rug liggen,
zonder belaagd te worden door camera's,
schijnwerpers, microfoons en handteke
ningenjagers. H. C.
Tekening van Aldebert in Paris Match".
In de strafgevangenis „Nieuw Vosse-
veld" te Vught zullen een boekenweek en
een culturele expositie worden gehouden.
De sociale ambtenaar K. van Dorp heeft
hiertoe het initiatief genomen. Hij wil de
beeldende kunst en het goede boek onder
de gevangenen brengen. Van de desbetref
fende instanties heeft hij verlof gekregen.
Voor de tentoonstelling op het gebied van
de beeldende kunst hebben vele jonge
Brabantse kunstenaars werken afgestaan.
Hedenavond wordt de culturele exposi
tie officieel geopend door dr. J. van de
Griendt, hoofd van de afdeling sociale ver
zorging van het Gevangeniswezen.
EEN gymnasiast die al drama's schreef,
een student die aan zijn toekomst
twijfelde, een mislukt pianist, een scherp
zinnig criticus, een componist, een fantast,
de man van een beroemde vrouw, en ein
delijk, als 43-jarige, een in de nacht van
de waanzin langzaam uitdovende geest.
Als ik dit beeld van
die Robert Alexander
ontwerp, dan zult u
zich afvragen: zijn de
werken van deze man
voor onze tijd nog
wel zó belangrijk, dat
het de moeite loont
zich in zijn persoon
lijkheid te verdiepen?
En dan zou ik daarop
willen antwoorden,
dat er in de kunstge
schiedenis persoon
lijkheden zijn voorgekomen, wier werken
nog levend zijn, maar wier gestalten vei
lig achter hun kunst kunnen schuilgaan en
dat men eveneens het omgekeerde tegen
komt: het werk is voor ons verbleekt, maar
de persoonlijkheid blijft boeiend.
Robert Alexander Schumann behoort
voor mij tot die meesters, die in hun beste
werken onverzwakt voortleven en wier
persoonlijkheden typerend zijn voor de pe
riode waarin zij werkten. De eerste helft
van de negentiende eeuw, het tijdperk der
romantiek, kan men zich, wat het aandeel
der muziek daarin betreft, zonder de com
ponist der „Dichterliebe" en der „Davids-
bündlertanze" nauwelijks voorstellen. Want
deze man moge dan mislukt worden ge
noemd, hij moge een warhoofd zijn gehe
ten, hij moge zoveel gebreken in zijn werk
vertonen en zoveel kwaliteiten hebben ge
mist als men al in de loop der jaren heeft
aangewezen, één deugd had hij, en die
vindt men niet te veel: hij was een dichter.
En het ergste noemde ik nog niet: hij
was een componist, die men zijn onhandig
instrumenteren verwijt, zijn niet uitge
groeide contrapuntische vaardigheden, zijn
monotone rhythmen, zijn machteloosheid.
Maar.... dóór dit alles, dóór dit levens
werk klinkt een dichterlijkheid die in het
tijdsbestek van 1840 tot 1860 volkomen
nieuw was.
Schumann schreef tot opus 26 alleen
voor klavier en deze composities waren
uitingen van een op innerlijke waarden ge
richte geest. Maar tevens waren het muzi
kale tegenzetten tegen de in die jaren als
onkruid opgekomen virtuozenstukken. Was
de in hetzelfde jaar geboren Chopin dan
niet zijn meerdere? In zeker opzicht on
getwijfeld. Uit de gecompliceerdheid van
zijn zieleleven, uit zijn late ontwikkelings
gang als musicus, ontstonden bij Schumann
de onzekerheden, de aarzelingen, de schuch
terheden, die Chopinniet kende en niet
behoefde te kennen, maar die voor de
genen, die dieper in Schumanns kunst zijn
doorgedrongen, tot het wezen daarvan be
horen.
In Schumanns jongere jaren bestond in
zijn werk nog een nauwe band tussen de
litteratuur en de muziek. Zijn muziek is
dan geïnspireerd door werken van zijn
lievelingsschrijvers, de fantastische E. Th.
Hoffmann, de voor onze tijd breedsprakige
Jean Paul.
Wil men „Carnaval" of „Kreisleriana"
goed begrijpen, dan dient men de samen
hang van deze com
posities met de bron
nen van inspiratie te
kennen en zich de
cultuurperiode, waar
mede dit alles ver
bonden is, naar meer
dan alleen de muzi
kale zijde voor te stel
len.
In latere jaren neemt
de binding met de
litteratuur af, streeft
Schumann er naar ab
solute muziek te schrijven en begeeft hij
zich op bijna alle gebieden der compositie
kunst. Maar in de bewogen jaren tussen
1830 en 1840, toen het er om ging zich een
maatschappelijke positie te scheppen, om
het meisje dat hij liefhad, ondanks veel
strijd en tegenkanting, tot zijn vrouw te
kunnen nemen, in die Jaren was eigen lit
teraire arbeid hem een krachtige steun. Hij
kon strijden voor meer dan één ideaal en
deed dit met woord en met muziek: met
het woord door in het in 1834 door hem
opgerichte Neue Zeitschrift für Musik
een op innerlijke schoonheid en waarheid
gerichte kunst te verdedigen tegen de op
schittering, schijn en leeghoofdigheid geba
seerde virtuozenmuziek dier dagen, en door
op jonge talenten de aandacht te vestigen.
Met muziek: door uit zijn composities alle
effectbejag te bannen, alle gedachteloze
uiterlijkheid te mijden.
De componist heeft later verhaald hoe
zijn tijdschrift tot stand was gekomen:
„Tegen het einde van het jaar 1833 kwam
onafgesproken een aantal (voornamelijk
jongere) musici bijeen, in de eerste plaats
ter ontspanning, niet minder echter tot het
uitwisselen van gedachten over de kunst,
die hun aller geestelijke spijs en drank
was de muziek. Men kan niet zeggen,
dat de muzikale toestanden in Duitsland
toen erg verheugend waren. In de opera
heerste nog Rossini, op de piano's uitslui
tend Herz en Hünten. En toch waren nog
slechts weinig jaren verlopen sedert Beet
hoven, Carl Maria von Weber en Franz
Schubert onder ons leefdenToen
kwam plotseling de gedachte bij de jonge
onstuimigen: laat ons niet blijven afwach
ten, maar zorgen dat het beter wordt, dat
de poëzie in de kunst weer tot haar recht
komt. Zo ontstonden de eerste afleverin
gen van een nieuw tijdschrift voor mu
ziek."
De vrienden beschouwen zich als revo-
lutionnairen, maar binnen enkele jaren
zouden zij door een nieuwe groep, de vol
gelingen van Richard Wagner, tot ortho
dox-behoudenden worden uitgekreten!
"WILLEM ANDRIESSEN
HET is eigenlijk nog maar sinds kort,
dat de Japanse filmindustrie buiten
de grenzen van Japan bekendheid heeft
verkregen. In Cannes werd onlangs de
Japanse film „Jigokumon" met de hoofd
prijs bekroond. De Biënnale van Venetië
van 1952 onderscheidde de Japanse speel
film „Rashomon" met de leeuw van Sint
Marcus in goud, de eerste prijs voor een
'film, die ook in Nederland heeft gedraaid
■en wel de lof van de critiek, maar niet de
■belangstelling van het publiek in de wacht
■sleepte. Een verklaring daarvoor is gemak
kelijk te geven. Het Japanse volk heeft een
zo verschillende levensstijl van de onze,
'dat men de nodige moeite moet opbrengen
■om ermee vertrouwd te worden. Die le
vensstijl ligt ook uitgedrukt in de Japanse
filmDe bioscoop is voor velen nog een
■eldorado waar men moeiteloos genieten wil.
„Rashomon" vroeg een spanning, die men
niet wilde opbrengen.
IK begrijp zeer wel, dat het niet alleen ge
makzucht is welke ten grondslag ligt aan
het gebrek aan interesse in films, die de
volle aandacht en werkzaamheid van de
geest van de aanschouwer vragen. Zo een
twee drie krijgt men een verhoging van
niveau in de waardering van de film niet
klaar. In zekere zin zou het daarom aan
beveling verdienen wanneer het publiek
eens kennis ging maken met de nieuwe
Japanse film, welke in het Amsterdamse
theater „De Uitkijk" is ingezet, een spek
takelstuk, zou ik bijna zeggen, onder de
titel „De bedrieger". Zo gaaf als „Rasho
mon" is de film niet. Zo erg veel moeite
als „Rashomon" vraagt zij ook niet, wil
■men haar begrijpen. Ze is veel meer een
concessie aan de algemene smaak met alle
nadelige gevolgen vandien. Die nadelige
gevolgen betreffen dan haar artistieke
waarde, welke beduidend beneden de ver
wachtingen is gebleven. De film behandelt
een onderwerp als van een driestuivers
roman en ze ontkomt niet aan het doem,
daar doorop rust: ze kon met welk ta
lentvol gebruik van de filmische middelen
ook dat onderwerp niet tot een hogere
oixic verheffen. Dat ze u niettemin, zolang
zij duurt, boeit en erg boeit, moet men dan
ook toeschrijven aan het feit, dat ze een
soort introductie is in de gewoonten en
zeden van het Japacose volk uit de 17e
eeuw, welke gewoonten en zeden u veel
In Teylers Museum kan men een inte
ressante tentoonstelling bezichtigen van
sepia-tekeningen van Dirk Langendijk
(17481804). In de vitrines vindt men de
vermaarde serie de Oorlog, welke liefst
achtenveertig bladen telt, de Hoofdstoffen
of Elementen, de Jaargetijen, de Dagge
tijen en de Maanden, benevens een aantal
losse bladen van groter formaat, verschil
lende motieven behandelend, waarbij ech
ter aan het krijgsbedrijf weer de meeste
aandacht is gewijd.
Als u deze oorlogstekeningen gaat zien
moet u zich niet voorstellen een felle aan
klacht tegen dit moorddadig bedrijf onder
ogen te krijgen, zoals die uit de „Desastres
de la Guerra" van Goya opklinkt. De se
pia-tekeningen van Langendijk zijn echte
reportages, die juist opvallen door de on
partijdige wijze waarop de tafrelen zijn
bezien. Deze uiterst minutieus uitgewerkte
prenten (die niet groter zijn dan 7'/2 duim
breed en 5 duim hoog, zoals de tekenaar
zelf heeft vermeld) geven met een koele
objectiviteit de talloze situaties weer, die
zich vóór, tijdens en na de veldslag voor
doen.
De serie begint met een „Pourtrait van
den Maaker, met toepasselijk bijwerk".
Daarna volgen chronologisch: besprekin
gen van de krijgsraad, de opstelling der
legers, de kampementen, nachtelijke pa
trouilles, verscheidene aspecten van ge
vechten en bombardementen, plunderin
gen van een dorp, het hospitaal, de vredes
onderhandelingen enzovoorts. Dit alles te
kunnen weergeven, veronderstelt, behalve
een enorm tekentalent, een grote verbeel
dingskracht en wat men zou moeten noe
men: vermogen tot regie.
Langendijk beschikte niet alleen over
deze eigenschappen, bovendien was hij
voortreffelijk in staat de handeling in de
natuurlijke sfeer te plaatsen. Bezat hij dit
laatste vermogen niet, dan zou zijn oeuvre
wel betekenis hebben in historisch en to
pografisch opzicht, maar artistiek minder
belangrijk zijn. Het behoeft geen nader
betoog, dat de aanwezigheid van dit kunst-
zinnig surplus deze tentoonstelling extra
belangwekkend maakt. OTTO B. DE KAT
van de Japanse mens van heden kunnen
verklaren. Het is dus eigenlijk dank zij ons
dat wij „De bedrieger" graag tot het eind
toe aanschouwen. Bood de film niet zoveel
stof tot vergelijkingen, niet zo'n duidelijk
beeld van wat men de folklore van het
Japanse volk zou kunnen noemen, wij zou
den haar hoogstens appreciëren om de soms
kunstige staaltjes van regie en fotografie,
maar indruk zou ze niet op ons maken.
Merkwaardig genoeg heeft de film zelfs
een moderne inslag door de erin verweven
liefdeshistorie, welke de stof dichter tot
ons brengt. Dat is uit het oogpunt der aes
thetiek echter geen verdienste. Het liefdes
historietje en zijn behandeling zijn name
lijk niet het sterkste deel van „De bedrie
ger".
DE intrige van de film is ingewikkeld.
Hoofdfiguur is een avontuurlijke baron
die er na heel wat vieren en vijven in slaagt
een bandiet te ontmaskeren, die zich uit
geeft voor de zoon van de shogun, de hoog
ste federale bestuurder in Japan. De ban
diet loert op zijn erfdeel en poogt zelfs de
echte zoon van de shogun te doden, waarin
hij niet slaagt door de interventie van de
baron. Uit wraak ontvoert hij de zuster
van de baron. De geliefde van het meisje
vermomt zich echter als vrouw en slaagt
erin de bevrijding van zijn beminde te
bewerkstelligen. Het ogenblik nadert dan,
waarop de shogun de bandiet als zijn zoon
zal erkennen, omdat het bewijs van zijn
werkelijke indentiteit niet is geleverd. Ge
lukkig komt dan plotseling een vroegere
dorpsgenoot van de bandiet opdagen. De
baron krijgt de man in zijn macht en doet
in het theater een voorstelling opvoeren,
waarin de ware levensloop van de bandiet
in zijn tegenwoordigheid wordt uitgebeeld.
Het komt dan tot een groot zwaardgevecht,
waarbij de bandiet en zijn handlangers
sneuvelen. De shogun erkent de bescher
meling van de baron als zijn zoon en de
baron zelf trekt er tussenuit, nieuwe avon
turen tegemoet.
Natuurlijk komt er heel wat meer aan te
pas dan hier verteld kan worden en met
name de zwaardgevechten zijn veelvuldig
over de film uitgestrooid. Ze zijn hoogst
merkwaardig om de theatrale wijze waarop
ze worden gevoerd met een voor onze be
grippen zeer onwaarschijnlijke manier van
vechten. Trouwens menige actie en reactie
in de film verbaast de Westerse toeschou
wer. Er is een te veel aan détail, een uit
spinnen van onbelangrijke bijkomstig
heden. Tatruo Osone, op wiens naam „De
bedrieger" staat, verspeelt dan ook even
dikwijls onze bewondering als hij die wint.
Zijn actietaferelen zijn verreweg de beste.
Zoals gezegd blijft het echter een aantrek
kelijke aangelegenheid om de film te gaan
zien. Men begrijpt plotseling veel beter
wat er schuil gaat onder het masker van
een volk, dat getuige ook „Rashomon" een
rijke culturele erfenis bezit, waarvan de
nieuwe kunst der cinematografie reeds
vruchtdragend profiteert.
P. W. FRANSE.
JOCOOOOOOOCXX
DIT IS de zeilerszondag, doortrokken
van de geur van drogende netten en
geteerd hout. In de hoekige haven, die
voor Urk hetzelfde is als een plein voor
een stad. liggen buikige kotters en tot
rust gekomen vletten bijna beweging
loos gemeerd. Af en toe tapdansen ze
een beetje op de rillingen van het
water. De verweerde en gelapte bruine
zeilen zijn met deskundige nonchalance
neergelaten en opgebonden, overal
glinstert het hout van kleine, bijna ver
droogde schubben. Er is geen sterve
ling te zien. De Zeestraat en de Clifweg
rekken zich onhoorbaar uit, op de wer
ven is het alsof de stilte zichtbaar
ademhaalt.
MEN HEEFT de vorige avond, na een
broeierige dag op het IJselmeer, de
zeilen gestreken om in Urk de nacht
door te brengen. Met het laatste licht
liep „Het Zilveren Kruis" de haven
binnen en met een niet te miskennen
genoegen strekte men de benen op de
kade. Een ronde Urker havenmeester
op van die merkwaardige zwartleren
sloffen uit Duizend-en-één-Nacht regis
treerde het bezoekende jacht, inde de
gelden en heeft de weg naar „Het
Wapen van Urk" gewezen. Want wie
zeilt doet dat zonder ontvangtoestel.
Een van de meest elementaire verschil
len tussen zeilers en motorbootvaarder:
de één zonder, de ander mèt radio, de
één zonder, de ander mèt witlinnen
zeilbroek, zeilpet en sigaren.
Men loopt dan, nog wat deinend,
naar „Het Wapen van Urk" om de
weerberichten te beluisteren, zonder
morsgevaar een kleintje koffie te nut
tigen en een comfortabele gelegenheid
te bezoeken. Het is er rokerig en druk,
de tapkraan doet zonder stagnatie het
schuimende vocht, dat weer best is, in
de glazen vloeien, want al mag men
Urk dan ook geen eiland meer noemen,
drooggelegd is het zeker niet. Dat be
wijst de levendige handel aan de toon
bank, een der curiosa van de Neder
landse commerciële staalkaart.
HIER TAPT MEN genever uit de
kraan, ten behoeve van de Urker vis
sers, die zich deze avond, voorzien van
literflessen, naar hun stamcafé's be
geven om de Zondag niet met een
droogje te verteren. Het is een dier in
consequenties van de strengheid waar
mee Urk door een Zondagsbril de
wereld beziet. Vermanend gedoogt men
ternauwernood, dat zo'n plezierzeiler
deze dag uitkiest om zijn scheepje langs
de ka te meren. Hij zal in ieder geval
niet worden bezocht door de haven
meester, geen havengeld wordt deze
dag gevraagd, geen pen zal de ranke
bezoeker registreren. De enige belang
stelling, die de Zondagszeiler onder
vindt, komt van de zijde van de Urker
jeugd. Kleine sriükharïge klompen-
dragertjes komen, kennelijk op gezag
van ouderlijk bevel, de Zondagschen-
ner mededelen, dat hij er voortaan
beter aan doet om deze dag te reser
veren voor godvruchtiger plezier. Een
en ander wordt benadrukt met zo'n
sliep-uit-vinger, die overal ter wereld
duidelijke taal spreekt. Maar achter de
propere ouderlijke ruiten wordt ook
een eenheidstaal gesproken, die van het
glasgetingel. En zo wordt het evenwicht
dan weer hersteld.
TEGEN NEGENEN kiest de Urkenaar
de route naar de bedstee. Om vier uur,
als een kanten nevel het IJselmeer ver
siert, ploffen de motortjes van de vlet
ten en de kotters aan. De Maandag
resoneert tussen de gevels van de
smalle havenhuisjes. De netten worden
aan boord gedragen, achter elkaar
schuifelt de vloot naar buiten, op hoop
van zegen. Om tien uur zijn de straten
van het eiland gepavoiseerd met de
wekelijkse was, wijde broeken, rood
baaien hemden en groflinnen onder
goed. Het Wapen van Urk" ziet naar
rip komende Zaterdag uit L.
PARIJS, Mei Op de heuvel van
Chaillot, tegenover de Eiffeltoren aan de
overkant van de Seine, ligt het Palais de
Chaillot, zo te zien alleen twee grote vleu
gels, zonder „lichaam". Maar onder het
terras tussen de vleugels ligt de zaal, waar
concerten en toneelvoorstellingen gegeven
worden, de laatste door het sinds enige
jaren beroemde Théatre National Popu
laire van Jean Vilar. Het gebouw staat
hier pas sinds 1937, toen het in de plaats
kwam van het Palais du Trocadéro. dat er
voor de grote tentoonstelling van 1878 was
neergezet, en dat wèl een lichaam had,
waarmee het het uitzicht van de heuvel
over de stad benam. Nu staat alleen de
Eiffeltoren nog in de weg; men krijgt
daar van hieruit het standaardkijkje op,
en de hele zomer door kan men dan ook
de amateurfotografen op de trappen van
het terras zien knielen. Op de helling tus
sen het paleis en de kade van de Seine is
een bescheiden lusthof aangelegd, bosjes
en paadjes met banken er langs. Het cen
trum daarvan is een grote vijver, maar
daar wordt de onbevoegde wandelaar
voorlopig van afgehouden door het tijde
lijke gebouw van de NAVO, dat er nu al
sinds 1951 staat, toen het eerst voor een
algemene vergadering van de V.N. is ge
bruikt.
De vleugels van het Palais de Chaillot
bevatten ieder twee musea; die aan de
Zuidelijke kant het Musée de la Marine en
het Musée de l'Homme. Het laatste alleen,
het Museum van de Mens, is al genoeg om
iemand jaren aan het werk te houden: het
vertoont staaltjes van alle beschavingen
die ooit door Eurooeanen opgegraven,
vernietigd, bekeken of gemaakt zijn, inge
leid door een overzicht van de menselijke
anatomie door de eeuwen heen en van het
onderscheid tussen de rassen. Het begint
dus met geraamten, eerst die van mensen
en apen triomfantelijk met elkaar verge
leken en dan die van mensen alleen, en
veel schedels. Daartussen staat een enkel
model van een compleet mens, met het
authentieke geraamte ernaast: dat is Sarah
Bartmann, la Vénus Hottentote, die in
het begin van de vorige eeuw in Parijs is
gestorven: een beschrijving van haar ge
stalte zou interessant zijn, maar helaas
fijne ogen doen knipperen, die haar ter
plaatse toch wetenschappelijk strak be
zien zouden.
Het museum, met zijn rijen vitrines die
men in een flauw gebogen lijn voor zich
uit ziet. vermaant meer tot uitbreiding van
kennis dan het verlokt tot ontsnappingen
uit de routine, zoals men ze onderneemt
met een enkel Chinees poppetje in de éta
lage van een antiouairswinkel. Men leest
hier aandachtig de verklarende etiketjes
(soms is er alleen maar een nummer, bru
tale bestraffing van hen, die het zonder
catalogus meenden te kunnen stellen) en
zakt van tijd tot tijd zelfs op de hurken
voor de beschrijving van een West-Afri
kaans ritueel. De boekenlijstjes, die in
sommige vitrines zijn opgeprikt, laat men
voorlopig buiten beschouwing.
Die zijn trouwens bestemd voor hen, wie
het ernst is met de bestudering van een
van deze culturen. Wat de leek in plaats
daarvan kan doen, is een „Tour du Monde
en deux heures" maken, een reis om de
wereld in twee uur. onder leiding van een
gids. Als hij zelfs dat nalaat, blijft hem
maar een enkel geïsoleerd ding in de her
innering. Het houten beeld van de koning
van Abomey als leeuw, omdat hij gezegd
had „ik ben de leeuwenwelp die, wanneer
hij eenmaal tot wasdom gegroeid is. overal
verschrikking zal zaaien" maar wat
een vriendelijk dier, vrolijk wuivend met
een brede voorpoot. Veel verschrikke
lijker is een andere koning van Abomey
als haai. Dan een slee. die speelgoed ge
weest is van een Eskimo-jongetje, met.
botjes van zeehonden aan riempjes als de
honden er voor of een stuk bergkristal,
waar een Azteek een schedel in heeft ge
beeldhouwd, waar men in de kegelvor
mige oogkassen kijkt als in een oud likeur
glas. Verder de afbeeldingen van de An-
tonioskerk van Gondar in Abessynië, een
kleine ronde Christelijke kerk die in het
begin van de achttiende eeuw gebouwd is
en waarvan de waarschijnlijk onder Euro
pese leiding gemaakte wandschilderingen
ook vertoond worden. En een paar ver
schrompelde Inca-mummies, in een bun
deltje gesnoerd, één zelfs in een stevige
zak, waar hij toch in is gaan verteren, want
door de opening in de zak ziet men alleen
de lach van zijn schedel, alsof hij een ker
misgrap maakt. Het is ook duidelijk, als
men aan al het werk van de dode cul
tuurmakers denkt, dat nooit iemand zo on
betwistbaar het laatst heeft gelachen.