Incident tussen president en verdediging Frankrijkmet andere ogen Lavéra ontwikkelde zich na de bevrijding tot grootste petroleumhaven van Europa Vijftienhonderd man vochten om behoud van Veluwse hei Amsterdamse officier van justitie wordt overgeplaatst Inspirerende activiteit in hulphaven van Marseille Ruim 55 hectaren bij Hoenderloo verbrand De zogenaamde „zelfmoordbriefjes" zijn thans ter sprake gekomen Aanleiding: optreden tegen een journalist Twintig millioen ton Nederlands aandeel Afstanden Contrast Zo'n zonnige dag IN ROOK EN HITTE STRAFZAAK TEGEN BERKELSE ARTS Het ongeluk in Tiel Kinderen drongen op rondom militairen Verzoek om politiehulp zou vergeefs gedaan zijn Minister antwoordt Kamerleden V RIJ DAG 14 MEI 1954 il TTET MODERNE KANTOOR van de scheepsmakelaars en cargadoors Maurice AA Pommé en Mare Lafranchi vormt aan een bescheiden kade van Port de Bouc als het ware het centrum van het zenuwstelsel van het complex hulphavens van Marseille, enige tientallen kilometers Westelijk van de Zuidfranse havenstad om de golf van Fos en de Etang de Bene geschakeerd met Port de Bouc en Lavéra als belangrijkste centra. als belangrijkste centra. Het azuur dringt er diffuus door een geperforeerd betondak en schijnt over de bedrijvigheid van heel wat hoofden en handen. Bedrijvigheid welke wel met de dag lijkt toe te nemen, want Port de Bouc en omgeving zijn en voelen zich jong en voortvarend-en willen wel degelijk mee tellen in het geheel van de Franse handel, verkeer en industrie. Wie eenmaal in Port de Bouc is vergeet, dat hij zojuist een landschap achter zich heeft gelaten, waarin het levenstempo alleen maar door de zonnewarmte schijnt te worden aangegeven, waar de rust en de beschouwing en vooral ook de eenzaamheid overheersen, waarvan de molen, waar Alphonse Daudet eens zijn brieven schreef, op die stille heuvel bij het dorpje Fontvielle wel het zinnebeeld schijnt. Maar in Port de Bouc denkt men eenvoudig niet aan cypressen, platanen en olijven. Men denkt alleen maar aan tankers, slepers, pramen en parlevinkers, aan petroleum en benzine, aan proviand en provisie, aan werken en vooruitkomen. Port de Bouc is, als zeehaven, nog niet zo In 1945 begon men met het uitdiepen van heel oud. Of liever: het is piepjong. Voor de de haven van Port de Bouc, in 1949 werd twintiger jaren voer er vier, vijf keer per jaar een zoutschip langs de verweerde toren van het nog door de grote zeventiende eeuwse Franse vestingbouwer Vauban ont worpen fort. De opgang kwam toen de Kamer van Koophandel van Marseille het initiatief nam tot de ontplooiing van Port de Bouc, voornamelijk als centrum van nieuwe in dustrieën, omdat de rotsachtige omsinge ling van Marseille uitbreiding van de be drijvigheid aldaar in de weg stond. Toen kwamen ook de raffinaderijen. Shell-Saint-Gobain het eerst: in 1929 verrezen de eerste tanks op de groene oevers van het grote meer van Berre, waar toe Port de Bouc de entrée vormt. Shell- Saint Gobain raffineert nu meer dan drie millioen ton per jaar. Het transport, van de olie tussen de haven Lavéra en het plaatsje Berre geschiedt door middel van een 34 kilometer lange pijpleiding. Vier jaar later functioneerde in de on middellijke nabijheid van de haven ook het bedrijf van de Société générale des huiles de pétroles BP, een vertakking van de Anglo-Iranian, op de voet gevolgd door de Compagnie frangaise de raffinage, waar van de capaciteit thans 3,5 millioen ton per jaar beloopt. BP is met ruim twee millioen 'ton in dit gezelschap een benjamin. Voor Marseille vormt de petroleum on geveer tweederde van zijn havenactiviteit. Voor de andere Franse havens ligt het aan deel van de petroleum gemiddeld niet hoger dan 55 percent. Een kwart van de Franse olie-invoer gaat via Lavéra. De helft van de in en bij de hulphavens geraffineerde hoeveelheid komt uit Abadan het Engels-Iraanse oliegeschil was voor de Fransen niet onprofijtelijk, zo werd ons zachtjes te verstaan gegeven de andere helft uit de Levant. Met zijn invoer van ongeveer twaalf mil lioen ton olie en zijn uitvoer van acht mil lioen ton is Lavéra zeker de grootste petro leumhaven van Europa geworden. Natuurlijk heeft deze werkzaamheid ook het aanzijn gegeven aan een „pétrochimie", een fabricage van tal van bijproducten zoals zij ook de oorzaak werd van een paar zeer aantrekkelijke tuinsteden voor de ar beiders van de raffinaderijen. De werk nemers in de zware industrieën, vooral voor zover zij na de oorlog tot grote ontwikke ling zijn gekomen, zijn de best gehuisveste Fransen geworden. De hoge vlucht welke deze petroleum- raffinaderijen hebben genomen zijn natuur lijk ook weer van grote invloed geweest op de omvang van de haveninstallaties van Port de Bouc en Lavéra. Die expansie kwam vooral na de tweede wereldoorlog. met de bouw van de eigenlijke oliehaven Lavéra begonnen. De eerste étappe kwam in de herfst van 1952 gereed. Sindsdien kunnen zes tankers ook die van zeer grote afmetingen, bijvoorbeeld 45.000 ton tegelijk laden en lossen. Vóór die tijd moes ten de tankers voor de ingang van Port de Bouc wachten op de loodsboot en op hun beurt om behandeld te worden. De instal laties op de kaden vormen de trots van Lavéra: via vier verstelbare slangen wordt de ruwe petroleum onmiddellijk van de tanker in de pijpleidingen en naar de raf finaderijen gepompt. Dit jaar wordt met de bouw van nog twee kaden begonnen, waarbij de Hollandse Aannemingsmaat schappij wel weer een rol van betekenis zal blijven spelen. Zij toch was het die de 25 meter diepe schachten in de zeebodem heeft gegraven waarin de twaalf meter lange betonnen zuilen werden neergelaten, waarop de kaden rusten. De onderste helft der schachten, waaruit de modder dus was verwijderd, werd opgevuld met zand uit de Rhone. De activiteit van de Hollandse Aan nemingsmaatschappij verklaart voor een groot deel de aanwezigheid van de onge veer honderd Nederlanders in Port de Bouc, ooocoocooooooogooooooooccocooooccoocoooooooooqcooooooogo Eén van de opmerkelijkste eigenschap pen van de hulphavens van Marseille is hun uitgestrektheid. Tussen Port de Bouc en Lavéra enerzijds en Martigues anderzijds ligt het zes kilometer lange kanaal van Caronte. Dit wordt halver wege overspannen door een 1200 meter lange, in de oorlog door de Duitsers opgeblazen, maar sindsdien herbouwde spoorbrug. Van Martigues naar Berre moet men per boot een afstand van vijftien kilometer over de Etang de Berre afleggen, de auto om het meer heen zelfs 45 kilometer. oooooocooocooooooooo3cc<xxxx>330oocoocoooooooooootooc>oooo dat trouwens reeds zo cosmopolitisch is als een havenstad maar zijn kan. Van de achtduizend inwoners zijn er mis schien maar 1500 Fransen, de overigen vormen een aardige staalkaart van alle nationaliteiten welke er in Europa en in het Middellandse-zeegebied maar te vin den zijn. Zij leven niet alleen van de olie, want er zijn ook nog belangrijke scheepswerven, steen-, cement- en chemische fabrieken, waaronder een dochter van Calvè-Delft, die geleid wordt door de beminnelijke Belg Jules Blanchez, president van de In dustriële club van Port de Bouc. Die industriële club heeft een pied a terre in een pittoresk restaurant tussen de bossages om de blauwe waterspiegel van de Etang de Berre, even buiten het schil derachtige plaatsje Martigues, geboorte plaats van de zo veelomstreden schrijvende politicus en politiserende schrijver Charles Maurras. Dat schilderachtige heeft een dubbele be tekenis, want beeldende kunstenaars willen j er graag wonen om de vissers en hun i scheepjes irr een décor van door de zonne- gloed gekarakteriseerde huizen en water- I vlakten op het linnen te brengen. Maar met de mensen van haven en in dustrie van Port de Bouc moet men maar liever niet over de vissers van Martigues praten. Want dat zijn maar nietsnutten, die leven van de vergoedingen welke zij op eisen voor vermeende, door de olie veroor zaakte, schade aan hun netten of hun vangst. En als die vlieger niet opgaat, dan valt er met diezelfde olie altijd nog wel wat te smokkelen. Voor ons fietste een echtpaar. In een klein stoeltje, achterop het rijwiel van de v.ouw, zat een klein meisje met grote bruine ogen. Wij waren op weg naar huis en haastten ons niet. Het was warm en zo kon het zijn dat wij, zonder dat we het eigenlijk wilden, getuige waren van het gesprek dat voor ons, fietsende, werd ge voerd. „Ik heb er genoeg van," zei de vrouw, „dacht je dat ik langer tegen jou op kan?" En het leek alsof ze al aanstalten maakte om meteen maar haars weegs te gaan. waar overigens niet veel van kwam omdat het trottoir aan de ene, en haar echtgenoot aan de andere zijde, haar vrijheidsdwang in toom hielden. „Wat dacht je eigenlijk dat ik van jou vond?", vroeg de man uitnodi gend. „Ik vind helemaal niks aan jou," zei hij om de zin af te maken, aangezien zijn wettige echtgenote blijkbaar geen mening over deze aangelegenheid had. „Wat doe je dan nog hier?, zei ze nu op de spits van haar stem. „Niks", zei hij, „fietsen". „Ik I wóu maar dat je nu eens iets deed," zei ze alsof hij een versleten rug had van het lig gen. „Guttegutteguttegut", zuchtte de man, met een wanhoopsgebaar de andere kant opkijkend. Het bleef nu een tijdje stil. „Wat doe je eigenlijk naast me?", begon ze toen weer herhalerig. „Niks mens", repliceerde hij v/at geërgerd, „ik fiets en ik kijk naar de lucht en ik denk er vast aan hoe gezellig het is als we straks thuis zitten en onder tussen vraag ik me af, wanneer je nu eigenlijk eens ophoudt." „Nee, jij doet nooit wat, hè?", stelde ze met een schrille uit haal vast. „Jij moest eigenlijk op een gou den stoel boven de hoofden van de mensen worden rondgedragen, vind je ook niet?" Geen commentaar. „Jij bent zo'n goede knul, maar ik, hè?", zei ze als een busje dynamiet. Wij fietsten nog steeds achter hen. Toen sloeg het ouderpaar links af; in de bocht keek het kleine meisje met de grote bruine ogen om. Er stonden dikke tranen in. En het was zo'n zonnige dag. H. L. L. De havenhoofden van Lavéra met de stalen balken waaraan de slangen zijn beves tigd waardoor de ruwe olie naar de pijpleidingen wordt gepompt. Het centrum van de Veluwe heeft giste ren te lijden gehad van twee heidebranden. Omstreeks elf uur werd vuur ontdekt in de hei bij het vliegveld Teriet aan de weg Arnhem-Apeldoorn. De strijd tegen de vlammen werd begonnen met groot mate riaal en om kwart over twaalf kon men zeggen dat men de toestand meester was. Maar op hetzelfde ogenblik kwam de mede deling binnen dat niet ver weg, onder Hoendcrlo, ook een heidebrand was uitge broken en dat die zich zeer ernstig liet aanzien. Blussers van Teriet vertrokken naar Hoenderlo en omstreeks twee uur kon worden gezegd dat men ook daar de vlam men meester was geworden. Aan de blussingswerkzaamheden bij Teriet ongeveer anderhalve kilometer ten Noorden van het vliegveld werd deelgenomen door de bosbrandweren van Apeldoorn en Arnhem en de brandweer corpsen van Apeldoorn, Arnhem en Ede. Ook militairen, die ter plaatse aanwezig De vissers van Martiguesschilderachtig element in een geïndustrialiseerde omgeving. waren verleenden assistentie. Een vliegtuig van het militaire vliegveld Deelen steeg op en bleef boven het terrein van de brand cirkelen, aanwijzingen gevend aan de brandweercorpsen. Mede dank zij deze werkwijze was men het vuur in ongeveer vijf kwartier meester. Bij Hoenderlo zijn vijfenvijftig hectare heidegrond verloren gegaan. De brand be woog zich in Zuidelijke richting naar het Deelerwoud en de schade had nog veel groter kunnen zijn als men er niet in was geslaagd de vlammen juist aan de grens van dit bos een halt toe te roepen. Bij Hoenderlo namen niet alleen de blussings- ploegen aan de brandbestrijding deel die een uur tevoren bij Teriet hadden gewerkt, maar ook militairen uit Apeldoorn, Stroe, De Wittenberg en andere plaatsen. In totaal streden rond vijftienhonderd man tegen de vlammen, die in de kurkdroge hei gretig voedsel vonden, terwijl ze nog werden aan gewakkerd door de wind. Ook hier cirkel den vliegtuigen van Deelen boven het bran dende heideveld om aanwijzingen te geven. Maar de rook was soms zo dik dat de toe stellen niet te zien waren en de zon zelfs werd verduisterd. Tussen één uur en half- twee sloeg het vuur op enkele plaatsen over de weg van Woeste Hoeve naar Hoenderlo en over de Krimweg bij Hoenderlo. Van dat ogenblik af liep ook het Deelerwoud ernstig gevaar. Twee op de hei gebouwde bungalows werden een prooi van de vlam men. Maar vlak vóórdat het vuur het Deelerwoud bereikte slaagden de honder den blussers erin de vlammen te be dwingen. Het vuur is ontstaan in het kam- peercentrum „Veluwshof". Men heeft met man en macht de enorme vuurzee bestreden, doch aan vankelijk moest men telkens wijken voor de vlammen die, aangewakkerd door de wind, door het droge hout loei den. Lijfsgevaar was er op sommige momenten voor de blussers, die aan een haast ondraaglijke hitte werden blootgesteld en soms ijlings de vlucht moesten nemen, door de snelheid waar mee het vuur zich voortplantte. Zwart en vermoeid wai-en de man schappen na deze urenlange en ver beten strijd, doch zij gaven geen krimp en mochten eindelijk het genoegen smaken dat het vuur kon worden ge- localiseerd en het nablussingswerk hier en daar kon beginnen. Een paar- honderd van hen zijn nog achtergeble ven omdat het voor de hand ligt dat het vuur toch weer vat zou kunnen krijgen en zijn vernietigend werk op nieuw zou kunnen beginnen. Over het ontstaan der beide branden tast men, evenals het bij de vorige branden het geval was, in het duister. Een achteloos weggeworpen lucifer of een brandend si garetteneindje zou wel eens de oorzaak kunnen zijn. Gistermiddag zijn tussen Halle en Vars- seveld ongeveer vijf hectare heide ver brand. De brand ontstond omstreeks half zes, doordat twee jongens met vuur hadden gespeeld. De brandweer uit Varsseveld was het eerst ter plaatse. Enkele ogenblik ken later arriveerde de brandweer uit Zelhem en beide brandweren bonden de strijd aan. Men was het vuur omstreeks halfacht meester. OPBRENGST COLLECTE De in Zandvoort gehouden collecte ten bate van de Stichting 19401945 heeft een bedrag van 554.32 opgebracht. Op de zevende dag van de behandeling van de strafzaak tegen de Berkelse arts O. heeft zich een incident voorgedaan tussen de president van de rechtbank en de verdedi ging. Dit gebeurde tijdens het verhoor van de verdachte over de briefjes, die af komstig heten te zijn van zijn vrouw. In één daarvan deelt zij mede, voornemens te zijn een einde aan haar leven te willen maken. O. zei één van deze briefjes te hebben gevonden in een fotomapje, nadat hij negen maanden gedetineerd was geweest. Het andere briefje dateerde uit 1951 en was in het Huis van Bewaring uit de portefeuille van O. te voorschijn gekomen. Tot grote verbazing van de rechtbank en tot hevige verontwaardiging van de rechter-commissaris verklaarde O. thans, dat hem het bestaan van het zogenaamde zelfmoordbriefje reeds geruime tijd bekend was. Toen het in het Huis van Bewaring tevoorschijn kwam, was het niet nieuw voor hem. Verdachte O. had hierover nooit iets gezegd tegen de rechter-commissaris en tegen de psychiater prof. Carp. Pres.: „Waarom hebt u er nooit over ge sproken? Dit lijkt nu allemaal achteraf bedacht." De verdachte verklaarde het briefje des tijds te hebben gevonden in een notitieblok bij te telefoon. Zijn vrouw had toen mor- finepoeders uit de apotheek gehaald en in genomen. Hij was er, naar hij verklaarde, in ge slaagd haar wakker te houden. De verdachte werd hierna scherp onder vraagd, waarom hij zijn verdedigers, die om vergelijkingsmateriaal hadden ge vraagd voor onderzoek van het handschrift van mevrouw O., niet een foto heeft gege ven, waarop ook het handschrift van zijn vrouw voorkwam. Pres.: „Ik begrijp niet, dat u, die van een zo vreselijk feit wordt verdacht, niet tijdelijk een foto hebt willen afstaan, die voor het onderzoek van het grootste belang moet worden geacht. Als alles zuivere kof fie was geweest, had u die foto wel laten zien." Ook over het zg. zelfmoordbriefje ont spon zich een discussie tussen de president en de verdachte, die onder meer zei, dat hij er destijds met zijn eerste verdediger, een advocaat uit Rotterdam, over gespro ken had. Toen mr. Van 't Hoff Stolk zich in deze discussie mengde, zei de president: „Het begint er verdacht veel op te lijken, dat de verdediging oneerlijk spel speelt." Na deze uitlating van de president stond mr. C. H. Telders, secretaris van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten, op, en richtte zich tot de president. „Ik ben hier ter verdedi ging van de verdediger", aldus mr. Tel ders. „U uit een verdenking tegen de verdediging, die de gestelde grenzen te buiten gaat." De president wijzigde hierna zijn opmer king in zoverre, dat hij vond dat de ver dediging weinig openhartigheid had ge toond door zo weinig inlichtingen te geven bij het onderzoek. Het incident was hier mee gesloten. Hierna werd mevrouw I. M. H., een tante van dokter O., als getuige gehoord. Zij verklaarde dat mevrouw O. erg onhar telijk was, ruw tegen de kinderen en slor dig en onverschillig. Mevrouw H. verklaarde dat mr. Huv- gens haar had gevraagd een verklaring te geven dat zij een brief had gekregen van mevrouw O. in blokschrift, die ze later had weggegooid. Zij had dit geweigerd. Mr. Huygens zou toen volgens deze ge tuige hebben gezegd: „het is toch voor uw neef. Dan kunt u toch best liegen". De verdediging wilde geen vragen stel len aan deze getuige, „omdat zij inciden ten wilde voorkomen". „Hetgeen niet in houdt", aldus mr. Van 't Hoff Stolk, „dat de verdediging deze verklaringen van de getuige aanneemt". Op verzoek van de verdediger werd een scheikundeleraar van een Haags lyceum gehoord naar aanleiding van de verklaring van de verdachte dat hij cyaankali had be steld voor de zg. Bödeker-proef. Deze ge tuige zei, dat hiervoor altijd geel bloed- loogzout wordt gebruikt en nooit cyaan kali. Maar een medicus, die weinig che mische onderzoekingen verricht, kan zich hierin gemakkelijk vergissen, zei deze ge tuige. Pijnlijk was het verhoor van de onder directeur van het Huis van Bewaring in Den Haag, de heer D. R. Hij verklaarde, dat destijds mr. Huygens bij hem was ge komen en gevraagd had, eens te mogen kijken of zich soms ook in de portefeuille van dokter O. brieven van diens overleden vrouw bevonden. Getuige had de fouille- ringszak toen op een tafel uitgestort, de portefeuille ter hand genomen en deze na gekeken. Onder de papieren bevond zich het zogenaamde „zelfmoordbriefje" van mevrouw O., dat later in deze zaak een zo grote rol zou spelen. Op de vraag van de president of getuige zelf de portefeuille had nagezocht en niet mr. Huygens (een be waarder van het Huis van Bewaring had namelijk het tegenovergestelde verklaard), antwoordde de heer R. bevestigend. Mr. Huygens had gevraagd, of hij dit briefje hebben mocht en getuige had hem dit ge geven. Zowel de president als de officier van justitie hielden getuige voor, dat het toch een zeer zonderlinge manier van doen was, dat hij zonder toestemming van de officier van justitie papieren van een gedetineerde aan diens verdediger ter hand had gesteld. Maandag wordt de behandeling van de zaak voortgezet. Naar aanleiding van de verklaringen van Naar aanleiding van het ongeval te Tiel. waarbij een achtjarige jongen bij een piat (antitankwapen) om het leven kwam en een 13-jarige jongen werd gewond, heeft de legervoorlichtingsdienst medegedeeld, dat een door de commandant gedaan ver zoek om politie-assistentie om de nieuws gierige jeugd op een afstand te houden, zonder gevolg is gebleven. Het verzoek werd naar het gemeentehuis geseind, dat het volgens de legervoorlichting niet aan de politie schijnt te hebben doorgegeven. Militairen hadden grote moeite om de kin deren, die door de vrije Woensdagmiddag in groten getale kwamen kijken, op een afstand te houden. De soldaten, die bij deze meerdaagse oefening slechts drie uren slaap per nacht hebben, hebben niet kunnen voorkomen, dat de 13-jarige J. van D. een oef en projectiel in de loop van een piat schoof, die er door de kracht van de veer weer uit is gesprongen en tegen het hoofd van het 8-jarige ventje kwam. De burgemeester van Tiel heeft ontkend dat er van de zijde der militairen een ver zoek om politie-assistentie zou zijn ge daan. Hij noemde deze mededeling van de legervoorlichtingsdienst „geheel onjuist". de tante van dokter O. heeft mr. A. Mout namens mr. Huygens een verklaring aan de pers verstrekt. Mr. Huygens betreurt het daarin in hoge mate dat ter zitting ver klaringen zijn afgelegd hetgeen te zijnen kantore is geschied, en in het algemeen over zijn beleid in deze. Mr. Huygens kan nu hij als raadsman van de verdachte fungeert niet zelf als getuige onder ede deze verklaringen weer spreken. Hij zegt dat hem dus slechts deze weg open blijft om openlijk tegen de inhoud dier verklaringen te protesteren en zijn volstrekte onschuld in deze te handhaven. Hij herinnert eraan dat de raadkamer van het gerechtshof op 23 Februari 1954 zijn invrijheidstelling bevolen heeft op de over weging „dat het hof het voor mr. Huygens belastend bewijsmateriaal niet voldoende acht om te kunnen opwegen tegen de fei ten en omstandigheden, welke ernstige twijfel aan de schuld van mr. Huygens ge rechtvaardigd doen zijn". In het antwoord, dat de minister van Justitie, m r. L. A. Donker, schriftelijk heeft gegeven op vragen van het Tweede Kamerlid de heer Van Rijckevorsel en van het Eerste Kamerlid de heer Molenaar over een bezoek van de Amsterdamse jour nalist Joh. Luger aan de Officier van Jus titie te Amsterdam, mr. F. Hollander, heeft hij medegedeeld, dat overplaatsing van deze Officier van Justitie als de meest pas sende reactie moet worden beschouwd. „Omtrent de reden waarom de Officier van Justitie te Amsterdam de betrokken journalist heeft verzocht zich te zijnen parkette te vervoegen, staat vast, dat ge noemde functionaris deze journalist wenste te spreken over een naar zijn oordeel on behoorlijke publicatie, welke enkele dagen tevoren onder pseudoniem in een Amster dams dagblad was verschenen. Voor wat be treft 't verloop van 't gesprek staat echter de lezing van de Officier van Justitie vol komen tegenover die van de journalist, wiens voorstelling van zaken op alle essen tiële punten wordt weersproken," aldus de minister. Op grond van de ter beschikking staande gegevens is de minister van oordeel, dat de betrokken Officier van Justitie in de onderhavige zaak in ieder geval in tweeër lei opzicht te kort is geschoten. Vooreerst heeft deze Officier van Justitie niet gehan deld overeenkomstig een hem zeer kort tevoren door de minister persoonlijk, naar aanleiding van vorige met betrekking tot zijn beleid als Officier van Justitie voor gevallen incidenten, gegeven waarschuwing om zich voortaan te onthouden van gedra gingen, waarvan het voorzienbare gevolg zou kunnen zijn, dat zijn persoon nogmaals het voorwerp van openbare discussies zou worden. Bovendien heeft deze functionaris door, in verband met een ook naar zijn oordeel niet strafbare publicatie, een jour nalist te zijnen parkette te ontbieden en daarenboven door de vorm, wgarin die op roeping was gegoten, blijk gegeven van een onjuiste opvatting zowel van zijn taak en bevoegdheden als van de taak en de rech ten van de pers. De minister acht een en aarier te meer onjuist, omdat het hier een publicatie betrof, waarbij deze functionaris persoonlijk in het geding was. Hij is voorts van mening dat door een en ander het streven van zijn ambtsvoorgangers en hem zelf tot verbetering van de verstandhouding tussen de justitie en de pers is doorkruist. „Intussen moet in aanmerking worden ge nomen, dat de betrokken Officier van Jus titie, die behoort tot de bekwaamste leden van het openbaar ministerie, in het alge meen juist wel getoond heeft begrip te hebben voor het belang van een goede ver standhouding tussen de justitie en de pers, hetgeen onder meer tot uiting is gekomen in zijn initiatief tot instelling van speciaal contactorgaan tussen de justitie en de pers te Amsterdam," zo schrijft de minister. Van justitiële zijde kan men geen ant woord geven op de vraag waarheen mr. Hollander zal worden overgeplaatst. Het A.N.P. meent te kunnen aannemen, dat mr. F. Hollander met ingang van 1 October zal worden overgeplaatst naar Alkmaar.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 13