De roemruchte geschiedenis
van de doodgewone aardappel
onder hoogspanning werkt
Haghefilm - „droonifabriek die altijd
IN DEN HELDER
De glans van het wonder
Litteraire
Kanttekeningen
De Spanjaarden brachten hem al
omstreeks 1535 naar Europa
fandag,
Spoedig nieuwe
Dierbare vrienden
Maar nog in 1750 joeg een Haarlemse
haar dienstbode weg omdat zij dit var-
kensvoer" in huis had durven brengen
Machinedie de films copieerten
van onderschriften voorziet
Verdwenen stadsschoon
RONDUIT GEZEGD: ik heb een zwak voor het werk van Clare Lennart, zelfs wan
neer het zoals haar jongste, kortgeleden verschenen roman „Stad met rose hui
zen" als geheel beneden haar maat blijft. Ook mét zijn gebreken behoudt het
iets onaantastbaars. Het heeft niets overweldigends, niets geruchtmakends, niets actu
eels. Maar het onderscheidt zich door wat misschien meer is dan dat: het is van een
zo open eerlijkheid, het is zo argeloos haast, zo onafhankelijk-persoonlijk in zijn spon
tane natuurlijkheid, zo innemend van puur geluksverlangen, van herfstige weemoed,
van intieme vreugde om een simpel geschenk van het levene dat het steeds opnieuw
ontwapent door de kracht van zijn levenswil, door zijn ingetogen hunkering naar
het lieflijke en ongerepte, door zijn stille tederheid. Het mag dan zo zijn, dat in een
bezeten wereld de valse schaamte met de moedwil wedijvert om alles wat naar teder
heid zweemt in de ban te doen en het woord als een teken van onvolwaardigheid te
schuwen, het werk van Clare Lennart blijft wat het is: van een tedere mildheid.
Het vorig jaar werden op 21 Mei de
eerste vroege aardappelen van de koude
grond op de veiling in Broek op Lan-
gendijk aangevoerd. Aangevoerd wer
den toen 50 kg. Eerstelingen middelsoort,
die f 0.87 per kg. opbrachten en 33 kg.
kleine aardappelen, die f 0.77 per kg.
noteerden. In 1952 werden de eerste
aardappelen van de koude grond een
dag eerder, op 20 Mei op deze veiling
aangevoerd. Er waren toen twee partijen
van 353 en 300 kg. Eerstelingen, waar
van de prijzen varieerden van 47 tot
51 gulden per 100 kg. De groeitijd was
toen door het prachtige voorjaarsweer
slechts acht d negen weken geweest.
In 1951 werden de eerste aardappelen
van de koude grond op 6 Juni aange
voerd; de vroegste datum, waarop hier
aardappelen van de koude grond wer
den geveild, is 13 Mei geweest.
En al is het voorjaarsweer dit jaar wel
erg lang uitgebleven, niettemin zullen
de nieuwe aardappelen straks weer op
de tafels van honderdduizenden Neder
landers verschijnen, hetgeen voor ons
aanleiding is, in bijgaand artikel iets
meer te vertellen over dit zo bij uitstek
belangrijke volksvoedsel, dat nog niet
zo heel lang geleden hier volkomen on
bekend was.
Onafhankelijk geveerd
Het heeft en dat is geen geringe kwa
liteit de zedelijke moed tot deze ver
tedering. Het getuigt, telkens weer, van
een geloof in het helende vermogen van
de bekoring, van de verzoenende verbeel
ding, van de gedroomde liefde die een en
kele maal als een wonder tot werkelijk
heid wordt. Daarin voornamelijk, daarin
allereerst, schuilt zijn kracht en zijn
kwetsbaarheid. Zijn kracht omdat alle ge
weld van de wereld, alle boosaardigheid,
alle verraad aan de lieflijke dingen des
levens, nietig worden in dat éne ogenblik
van vervulling van de ontmoeting, zoals
Clare Lennart het omschrijft, tussen droom
en werkelijkheid. Kwetsbaar: omdat niets
schuwer is dan juist dót geluk.
Eén zou ik weten te noemen, die als
zij op zoek was naar „een huwelijk van
het ding met de onbegrensdheid": Aart
van der Leeuw. „Liefde voor het ding al
leen", bekende hij eens in een interview,
„zou mij tot naturalisme voeren, en daar
heen gaat mijn richting niet: liefde voor
de oneindigheid alleen zou mij het aardse
doen verzaken, en dat wil ik evenmin". En
zo tastte hij zijn leven lang naar een syn
these, die pas de kleine Rudolf als de don
kerrode nabloei van een laat levensseizoen
was vergund.
Daarmee wil niet gezegd zijn, dat Clare
Lennart zou zijn voortgekomen „uit de
school" van de neo-romantiek. Ze behoort
tot geen richting. Maar wat ze gemeen
heeft met de „kleine Rudolf, die immers
Van der Leeuw-zelf was, met haar onver
gelijkelijke Engelse geestverwante Kathe-
rine Mansfield, met allen die zich als
zwervelingen op deze aarde te gast voe
len, is dit „levensgevoel", déze zweving
tussen „droom en werkelijkheid".
Vrijwel alle romanfiguren van Clare
Lennart zijn van die zwervelingen, die de
aarde ontdekken in haar lieflijke betove
ring, het leven verkennen in zijn verlok
king en ontgoocheling, om ééns te kun
nen zijn wat zij dromende geloven in het
spinsel van hun verbeeldingsleven. Ze ver
overen niets, ze zijn niet op buit uit. Ze
verdedigen iets: het onnoembare, dat zij
hun „droom" heten, hun spel iets om
dankbaar voor te zijn, om aan het eind te
kunnen zeggen dat één droppel van die bal
sem genoeg was om alle pijn te stillen.
Clare Lennart schrijft geen idylle. Ze
mijdt de realiteit niet. Ze neemt haar in
zich op, laat haar romanfiguren rijkelijk
delen in het onontkoombare van het aardse
leed. Maar sterker dan alle verdriet is het
stille feest van hun hart om het kostbaar-
kortstondige: een vogelroep in de morgen-
vroegte, een nevelige schemer, de lach van
een kind, een handdruk, een liefde mis
schien tekenen van heimelijke verstand
houding, van herkenning die de eenzaam
heid doorbreekt met „de glans van het
wonder".
In geen van haar vroegere romans heeft
zij die glans hardnekkiger, nadrukkelijker
aan de werkelijkheid afgedwongen. Iets
van die „stad met rose huizen" móést tot
werkelijkheid worden: voor de schuchtere
leraar Albert Noorman, „gevangen in de
tredmolen van het leven", berustend in
het uitzichtloze van een mislukt bestaan;
voor de door een bedrogen liefdesoverga
ve gekwetste Isabel. Clare Lennart duld
de het niet anders: in de nazomer van die
twee levens zou een late bloesem openbre
ken, kruidig als de herfstaster geurt
iets van zachte tinten, ingetogen van on
verwachte vervulling. Dat is wel de „sfeer"
van deze roman: het goudachtig glanzen
van een geluk met een donker hart, ge
rijpt in „het verborgen huis met de bloei
ende tuin", niet meer dan een droom van
geluk, een gelóófd geluk misschien, maar
een onaantastbaar bezit.
Misschien is het dit, waardoor haar ro
man aan overtuigende kracht, aan be
zwerende betovering heeft ingeboet: dat
zij zich in mindere mate het zwijgen heeft
opgelegd en in uitvoeriger omschrijvingen
dan we van haar gewend zijn een teveel
aan „droomattributen" moest uitspelen om
het spel van haar verbeelding ten volle te
kunnen voeden met wat zij haar „groene
bloed" heeft genoemd: haar natuurbloed,
het intiemste, eigenlijkste levenssap van
haar beschouwelijke taal.
Maar ook dan nog blijft de „Stad met
rose huizen" in talloze fragmenten van een
zo onweerstaanbare innemendheid, dat de
critiek wordt getemperd door gevoelens
van erkentelijke waardering voor een au
teur, die in een ontzielde wereld de moed
heeft tot de bezielende droom.
C. J. E. DINAUX
Clare Lennart: „Stad met rose hulzen" (A.
A. M. StoLs, 's-Gravenhage)
IN VELE oude ge-
Schriften kan men
lezen dat de Engelse
Ontdekkingsreiziger
Sir Walter Raleigh
de man is geweest,
die in 1584 de aardappel uit Amerika naar Europa heeft
gebracht, een mening, die zelfs thans nog wel verkondigd
wordt. Dit zou dan geschied zijn na een verkenningstocht
naar de Amerikaanse kust ten noorden van Florida, welk
land op bevel van Koningin Elizabeth, Virginia werd genoemd.
Dat verhaal is echter een legende, want pas een honderd
jaar later kwam de aardappel in Virginia. Mogelijk heeft Sir
Walter een achterneefje van de aardappel, de „battade", een
zoete aardappel, welke door de negerstammen in Afrika
fegeten wordt, van zijn reis meegebracht en het zal ook wel
eze verwant van onze „pieper" zijn geweest, welke Raleigh
op zijn landgoed in Ierland liet aanplanten. De tabak, welker
teelt hij eveneens bevorderde, was toen in Europa ook al
bekend.
OOK HET VERHAAL dat Sir John Hawkins in 1565 enkele
aardappels uit Santé Fe de Bogota meenam en in Engeland in
zijn tuin plantte, staat historisch niet vast. Waarschijnlijker is
nog dat de wereldreiziger Sir Francis Drake in 1586 van zijn
reis langs de oostkust van Zuid-Amerika en Californië de aard
appel meebracht en uitpootte. In Ofienburg in Baden werd daar
om voor Francis Drake zelfs een gedenkteken opgericht!
De ware „importeur" van onze aardappel is zonder enige twij
fel een onbekende Spanjaard geweest, want toen de Spanjaar
den in het jaar 1535 Peru en Chili veroverden, vonden zij over
al op de Westkust een reeds eeuwenoude aardappelcultuur.
Vooral door de Inca's in Peru werden vele variëteiten gekweekt,
doch volgens twee Zwitserse plantkundigen, vader en zoon De
Gandolle, komt de stamvader
van de aardappel uit Chili,
waar deze plant nog veelvul
dig in liet wild groeit. Het is
daar een lage kruipplant met
mooie, welriekende witte
bloemen, doch met kleine,
waterige en onsmakelijke
knollen.
In Peru vormt de aardappel reeds gedurende meer dan zes
honderd jaar, het hoofdvoedsel der bevolking. Van Spanje uit
werden de aardappels aan het einde van de zestiende eeuw naar
Italië, Bourgondië en de Nederlanden gebracht; in het eerste
land werden zij in 1588 reeds vrij algemeen verbouwd. Philippe
van Sivry, gouverneur van Bergen, zond ze in 1589 naar de ver
maarde kruidkundige Carolus Clusius (15261609), geboren te
Atrecht en toen directeur van de Keizerlijke tuinen te Weenen.
En zo kwamen zij voor het eerst in Duitsland. Pas tegen het
einde van de achttiende eeuw vond de aardappel in Rusland in
gang. Hij werd door de boerenbevolking niet dan na hevige,
soms zelfs bloedige strijd aanvaard. Polen leerde de aardappel
na de Napoleontische oorlogen kennen, maar pas aan het einde
van de vorige eeuw werden er grote oppervlakten land mee
bepoot.
AANVANKELIJK wist men aan deze kant van de Oceaan
niet of de bessen dan wel de knollen gegeten moesten worden,
maar zeker is wel dat de aardappel enkele tientallen jaren na
haar komst in Spanje al een geliefd gerecht was aan het deftige
Spaanse hof. Uit Bourgondië gingen de aardappels o.m. naar
Hongarije vandaar dat men ze daar nog altijd burgonya noemt.
De Italianen noemden de aardappel „tartufolo" omdat zij zo veel
op truffels gelijkt en om dezelfde reden spreken de Duitsers nu
nog van kartoffel. Doch de Italianen noemen de aardappel tegen
woordig net als de Spanjaarden patata, welke woord ook in
Sngeland als potato gebruikt wordt. Bij ons zijn de uit het Zui-
en gekomen „patates-frites" kraampjes al bijna even populair
geworden als in de zomer de ijswagentjes.
Merkwaardig is het dat de aardappel lange tijd in vele landen
met gemengde gevoelens werd ontvangen, hoewel er door voor
aanstaande personen veel moeite werd gedaan de teelt te bevor
deren. Zo heeft prinses Louise Henriëtte (1627'67), de oudste
dochter van onze
prins Frederik Hen
drik, die in 1645 met
keurvorst Frederik
Willem van Bran
denburg huwde, in
Brandenburg de
aardappelteelt sterk bevorderd, vooral in de omgeving van het
naar haar genoemde slot Oraniënburg. Ook is er een schilderij
van Warth Muller, waarop men Frederik de Grote (1740'86)
ziet in zijn karakteristieke houding „de eerste aardappelverbou
wers bij de oogst gadeslaand". Dat is dus weer een eeuw later.
TOCH WAS IN DUITSLAND de aardappel al een vijftig jaar
eerder populair dan in Frankrijk, waar de boeren aanvankelijk
ook afwijzend tegenover het nieuwe voedsel stonden, totdat het
hof in de achttiende eeuw ook daar het voorbeeld gaf.
Toen in 1769 in Frankrijk grote hongersnood heerste, noemde
de Franse scheikundige Parmentier de aardappel de beste plaats
vervanger voor brood, dat bijna niet meer te krijgen was. Er
wordt van hem verteld dat hij op een orginele manier de afkeer
van de mensen om aardappelen te eten, wist te overwinnen.
Hij liet een stuk land met aardappelen bepoten en zette er een
bord bij, waarop vermeld stond dat het streng verboden was
aardappelen van deze akkers weg te nemen, aangezien deze
voor de tafel van de koning waren bestemd. De mensen, die
steeds bang waren geweest dat de aardappels vergiftigd zouden
zijn, werden nu toch nieuwsgierig en ze konden het niet laten
ook eens een maaltje van die heerlijke „koningsknollen" van
Parmentiers land te halen. Niet lang daarna was ook in Frank
rijk de aardappel volksvoedsel geworden.
SEDERT 1737 komt de aardappel ook op het Nederlandse
menu voor en in 1742 kwam zij op tafel bij Maria Louise, de
weduwe van Johan Willem Friso, die de aardappel als een grote
merkwaardigheid opdiende aan haar zoon Willem IV en prinses
Anna, zijn echtgenote. Na 1750 is de aardappel hier geleidelijk
aan ingeburgerd.
Overigens achtten de deftige lieden uit de pruikentijd de
vrucht alleen uitstekend ge
schikt als voedsel voor de be
dienden. In het jaar 1750 joeg
zelfs de Haarlemse mevrouw
Guldewagen haar gedienstige
de deur uit omdat zij „dit var
kensvoer in huis had ge
bracht..", waaruit wel blijkt
dat er nog geen algemene
waardering voor dit, thans populaire voedingsmiddel, bestond.
Maar in 1762 was het in Ierland al tot een oproer gekomen
omdat de prijs van de aardappelen werd verhoogd, want in
Noord-Ierland leefde men toen al vrijwel uitsluitend van melk
en aardappelen.
De grote aardappelziekte in de jaren 1845 en 1846, die een
verschrikkelijke armoede veroorzaakte, leidde eveneens tot op
roer en plundering van de bakkerswinkels te 's-Gravenhage,
Leiden, Haarlem en Delft en tot onrust en opschudding in Fries
land en Groningen, welke onlusten met geweld werden onder
drukt nadat graan uit Duitsland was aangekocht. Het aardappel-
oproer te Amsterdam in 1917, ontstaan omdat er geen aardappels
meer te krijgen waren, werd bedwongen ten koste van drie
doden en een groot aantal gewonden.
Van de aardappel, die zijn voedingswaarde ontleent aan het
hoge zetmeelgehalte, worden honderden rassen gekweekt, het
geen ook wel nodig is omdat na verloop van tijd elke variëteit
langzaam degenereert. Maar er komen altijd weer nieuwe soor
ten, hoewel met het kweken van een nieuwe variëteit vele
tienduizenden guldens gemoeid zijn. Van de oude rassen der
eetaardappels dit in tegenstelling met de fabrieksaardappels
noemen we de Arnhemse roden, Westlandse blauwen, Bonte
blauwen, Zeeuwse bonten, Bremer roden, Negenkwekers, Muis
jes, Schoolmeesters; daarna zijn gekomen de Zeeuwse blauwen,
Eigenheimers (in Friesland Borgers of Borger Munstersen ge
noemd), Bravo, Groninger Kroon, Rode Star, Industrie, Beve
landers, Koopmans Blauwen en Bintjes.
Bij de Pootaardappelenwet van 1932 werd de uitvoer van on
gekeurde pootaardappelen verboden. Het goedgekeurde Neder
landse pootgoed geeft garantie voor oorsprong, rasechtheid en
raszuiverheid, gezondheid en sortering, zodat ook de Neder
landse pootaardappel een zeer belangrijk exportartikel is
geworden.
Elke Woensdagavond ontvangt Haghe- landtse „bioscoopdirecteur", maar ook de
film in Den Haag een negatief van buiten- eerste Nederlandse cineast: omstreeks 1907
landtse filmjournaals. 's Vrijdiagsmicldags maakte hij het stpeelfilmpje „Het Franse
daarna beschikken tientallen bioscopen in heertje zonder pantalon" en ongeveer een
alle delen van Nederland over het buiten- jaar later vervaardigde hij het eerste Ne-
land's nieuws, dat hun op Donderdag wordt derlandse filmjournaal,
toegezonden. Dat wil zeggen dat in minder Behalve pioniersbloed had Willy Mullens
dan een etmaal uit al het beschikbare ma- ook zakelijk inzicht. Als hij met zijn bio-
teriaal een keus voor Nederland wordt ge- scooptent „Cinematographe" heette dat
maakt, dat van de negatieven tientallen vroeger in een dorp of stadje stond,
positieve copieën moeten wordien gemaakt, filmde hij trouw het uitgaan van de kerk.
dat de Nederlandse commentaar, te spre- 's Avonds Liep zijn tent dan stampvol, want
ken door Wim Povel, moet worden samen- iedereen dacht op de film te staan
gesteld en opgenomen, evenals nieuwe be- In 1912 begon hij een film fabriekje,
geleidende, muziek en dat men de „tussen- eigenlijk in de eerste plaats om d:aar jour
kopjes" die het publiek bij de projectie naals te kunnen vervaardigen voor zijn
te lezen krijgt moet ontwerpen en in die eigen bioscopen.Bij een brand op de boven-
positieve copieën drukken.
verdieping van zijn huis aan de Joan
Dat betekent werken onder hoogspan- Maetsuyckerstraat in Den Haag ging de
ning, maar in een filmfabriek doet men dat hele zaak in vlammen op. Hijzelf zat oo
eigenlijk altijd, want iedere fiilm moet in dat ogenblik in Bru-ssel, hij belde zijn huis
de kortst mogelijke tijd klaar. Haghefilm, op en hoorde de Nederlandse telefoniste,
het oudste film laboratorium in ons land, is aan wie de verbinding gevraagd werd,
tot een dergelijke krachtprestatie in staat te?en haar Brusselse collega zeggen: „Ik
dank zij een perfecte technische outillage geloof, dat dat huis in brand staat"
en een groot vakkundig personeel. Leek Eén film was uit de brand gered., door
zowel als insider komen bij een bezoek aan het ingrijpen van Mu'i'ens' overburen. Jan
Haghefilm onder de indruk van de omvang, en Leo va.n der Hem. thans bekende Haag-
die dit bedrijf in de loop der jaren heeft se industriëlen. Die film, over de cultures,
gekregen: laboratoria, studno's, drukkerij, had hij gedurende een tournee van negen
clichémakerij, werkplaats voor reparatie maanden door Indonesië, dat toen nog
van machines, waar men, zo en passant, Nederlands-Ind'ië was, voor De Bataafse
tal van uitvindingen op het gebied van de gemaakt. Met huln van De Bataafse richt-
filmapparatuur heeft gedaan, trucafdeling, te h<j in 1928 de N.V. Haghefilm op, die op
showrooms, de nieuwste aanwinst: een de bescheiden eerste verdieping van een
hypermoderne apparatuur voor het in het pand aan de Waldorpstraat in Den Haag
Nederlands nasynchroniseren, dat wil zeg- bedrijfsruimte vond.
gen het Nederlands-sprekend maken van De ookomst van de geluidsfilm, die In
buitenland'se films, vra-gen de bewonderen- Nederland gepaard ging met de noodhake-
de aandacht van de geïnteresseerde be- lijkheid, ondertitels op het filmbeeld te
zoeker. Met'een kleurenfoto-centrale, spe- drukkpn, bevorderde de bloei van het be-
ciaal ten dienste van de Nedierlandise aima- drijf. Uitvinder van dit ondertitelsysteem
teurs, zal het Haighofilimcomplex weldra was een Oslose schoenmaker, Leif Eriksen.
nor wordien uitgebreid.
Hem sorak Willv Mullens in Berlijn en bij
Natuurlijk is dieze onderneming klein die gelegenheid kocht hij Eriksen's patent,
begonnen. Stichter ervan was de enkele In de oorlog heeft Haghefilm eerst ge-
jaren geleden overleden WiiMy Mullens, ruime tijd op minder dan halve kracht ge-
een bekende figuur in Nederlandse film- werkt, daarna lag het bedrijf zelfs ander
kringen. Hij introduceerde in 1898 de cine- half jaar geheel stil. Direct na de bevrij-
matografie in ons land, dioor in Bredla, in ding hervatte het de werkzaamheden in
een kermistent, de eerste filmvertoning te zulk een omvang, dat men enige jaren
geven. Hij was niet slechts de eerste Neder- zelfs dag en nacht doorwerkte, met een
Wiebe Mullens
drie-ploegenstelsel. Dat was in de periode
van hoogconjunctuur voor het bioscoop
bedrijf, toen het publiek na vijf jaren be
zetting niet genoeg kon krijgen van die fiü«m
der vrije landen.
Steeds breidde Haghefilm zich uit, nieu
we panden werden in gebruik genomen,
een ontwikkeling, die zich ook doorzette
nadat Willy Mullens in 1952 was over
leden en zijn zoons Wiebe en Albert res
pectievelijk met de algemene en de tech
nische leiding weden belast In de laatste
jaren heeft men zich ondier meer ingesteld
op de smalfilm: voor tail van instellingen,
bij voorbeeld het leger, departementen en
zovoorts worden van speelfilms van nor
male breedte smalfilms gemaakt.
Vam de allerlaatste tijd dateren de werk
zaamheden voor de nasynchronisatiie van
speelfilms, waarbij men dus de in vreemde
taal gesproken dialoog vervangt door het
Nederlands. „Technisch zijn we er", meent
Wiebe Mullens, „want door
middel vam een vernuftig
apparaat is de lipsynchro-
niteit verzekerd." Met die
„lipsynchroniiteit" is be
doeld het precies samen
vallen van de lipbewegin-
gen der acteurs met de Ne
derlandse klanken.
„Vreest u niet, dait die
Nederlandse tekst toneel
matig zal klanken? Dat is
immers ook dikwijls in Ne
derlandse films het geval,"
merken wij op.
„Het toneelmatige element
in het gesproken woord zal
langzamerhand steeds meer
verdwijnen", meent de heer
Mullens, „zoals dit bij de
hoorspelen trouwens al ge
heel is verdwenen. Ik hoop
te komen tot een vaste kern
van a-rtisten voor de raasyn-
chronisatie, hetgeen ook de
mensen van toneel en hoor
spel nieuwe perspectieven
zal kunnen bieden."
Toekomst plannen? Na
tuurlijk zijn die er: onder
andere wil Haghefilm een
grote Nederlandse speelfilm
gaan maken. Gezien de re
putatie, die deze onderne
ming zich in de Nederland
se cinematografie heeft ver
worven, mag men hopen
(en ook wel enigszins ver
wachten) dat de uitvoering
van deze plannen zal leidien
tot nieuwe successen voor
dit Nederlands-degelijk ge
leide filmbedrijf.
JAN KOOMEN.
De tentoonstelling „Verdwenen stads
schoon in Amsterdam" is wegens de
grote belangstelling aanmerkelijk uit
gebreid. Tevens heeft men de openings-
duur met twee maanden verlengd. De
expositie wordt gehouden in het Waag
gebouw aan de Nieuwmarkt en bevat
een groot aantal platen en reproducties
uit historische atlassen.
Vriendelijk boekje
De schrijfster A. Rutgers van der Loeff-
Basenau doet in een bijzonder vriendelijk
boekje in briefvorm aan een jongen, die in
een Utrechts ziekenhuis wordt verpleegd',
het verhaal van de hond Max. Met een
duidelijk gevoel voor humoristische situa
ties wordt hierin de geschiedenis van een
zwerfhond beschreven, die de oorzaak vam
een gelukkige liefde tussen twee jonge
mensen blijkt te zijn. De achtergrond van
al deze brieven van de jonge moeder aan
haar stervende zoon verraadt uiteraard
echter een zekere weemoed en juist ddt
maakt het werkje, dat matig geïllustreerd
is door Ina van Blaaderen, zo aantrekke
lijk en boeiend.
Het geheel werd uitgegeven door Ploegs-
ma in Amsterdam. H. d. G.
OVER HET ALGEMEEN is de Zon
dag een kleurloze dag, men zou er ten
hoogste de twee uitersten bij kunnen
denken: wit en zwart. De witheid van
de rust en de schone lei waarmee men
de komende week denkt te beginnen,
het zwart waarin de kerkganger zich
hult. Zo zou iedere weekdag een kleur
toegekend kunnen worden, waarmee
bijvoorbeeld de traagheid van de
Maandag tot de opgewektheid van de
Zaterdag tot uitdrukking gebracht zou
worden. Maar hier in Den Helder is de
Zondag blauw en grijs. Blauw van de
Marine, haar uniformen en haar zee.
Grijs van de schepen en de wolken. En
woordkundig gezien heeft Den Helder
gelijk, want het gezegde: „Ge zijt er een
blauwe Maandag geweest", wil oor
spronkelijk niet anders zeggen dan dat
ge er op een Maandag was, dat er niet
gewerkt werd. Aldus past het blauw
goed bij de Zondagsrust.
KOMT GE Den Helder van de zee
zijde binnen, overigens de enige juiste
wijze om deze stad te enteren, dan hebt
ge aan stuurboord het Wierhoofd lig
gen en aan bakboord Fort Harsens. Nu
zegt men dat Den Helder de domste
stad van Nederland is, omdat de „har
sens" buiten het hoofd liggen, maar dat
zouden wij niet willen onderschrijven.
Het Wierhoofd is een soort plateautje
boven op de breed geschoerde dijk,
waar bij aankomst en vertrek van de
oorlogsbodems, die een grote reis gaan
ondernemen of daarvan terugkeren, de
Marinierskapel staat opgesteld om de
voor de ega's droeve dan wel vreugde
volle gebeurtenis muzikaal te onder
strepen.
Niets van dat alles op Zondag echter.
Vandaag liggen de schepen doodstil
langs de Buitenhaven met het Geusje
voorop. Het Geusje is het kleine vierkan
te feestvlaggetje, dat op alle Zondagen
en iedere feestdag wordt uitgezet. En
er is geen paal of staak zonder meeuw,
die af en toe even opvliegt, een kringe
tje wiekt, weer neerstrijkt en dan dood
stil filosoferend zich de Zondag laat
aanleunen. Den He'.der gaat op deze
uren van de Zondag altijd even dood,
zelfs de spreeuwen in de bomen rond
het Instituut, die anders met moeite
hun snavel kunnen houden, doen er het
zwijgen toe. Het Instituut lijkt achter de
mast van de Van Speyk, die op het ga
zon ervoor te vinden is, weg te kruipen.
De Adelborsten liepen daags tevoren
met rinkelende ponjaarden naar hot
station en boemelden in houten wagons
het land in. Het houden bruggetje, op
de weg naar de sluis, met het bordje
dat ge alleen hier kunt vinden: „Uit de
pas lopen" en dat terecht soldateske
voetgangers suggereert, houdt de holle
geluiden, die zij prijsgeeft als men van
haar diensten gebruik maakt, voor zich.
MAAR DIT ALLES verandert in de
middag.. Tegen half drie zijn het er een
paar, bij vieren zijn het tientallen
ouders, die zich langs de Buitenhaven,
die ge zoeven nog dood waande, met
hun zeelievende kroost naar de Dijk
begeven, naar het haven- en het Wier
hoofd. De meeste vaders dragen het
marineblauw, witte petten of de ma-
trozenpet. Het aantal vastelandsge
zinnenonder hen is gering, trouwens
wat zouden zij hier moeten doen, hier,
nu het weer een goede middag belooft
te worden voor de praatgrage zeemans
vrouwen? Achtergrond voor ieder ge
sprek, voor ieder gebaar, voor iedere
gedachte is: de zee. Steeds maakt de
rusteloze golfvlakte een integrerend
deel van hun bestaan uit.
De Dijk moge de vergaarplaats zijn
van de gezinnen van onderofficieren en
matrozen, 't Bosje is het voor de ega's
van de officieren, 't Bosje ligt achter
„Het Paleis" de woning van de Com
mandant Zeemacht, geflankeerd door de
vleugels, waarin de Commandant van
het Instituut en de directeur van de
Marinewerf gehuisvest zijn. 't Bosje is
een miniatuurplantsoentje met een paar
banken, die deze middag alle bezet zijn.
Er staat een batterij kinderwagens ge
parkeerd, die veelal van gezin tot gezin
zijn gegaan en zo wordt dan, met levend
bewijsmateriaal voor ogen, het gezins-
nieuws uitgewisseld.
DE ENIGE BOTEN die vandaag
binnenkomen en direct daarna weer
uitvaren zijn de schepen op Oude
Schild. Ze brengen nauwelijks vertier,
er stappen een paar vacantiegangers
met volgepakte fietsen aan wal en een
paar nieuwe gasten voor Texel gaan
mee. Dat is alles. Tegen de avond moet
ge in de stad zijn, in de Spoorstraat en
op het Stationsplein, dat zeer ten ge
rieve van velen, spaarzaam verlicht is.
Hier vindt ge de slenteraars, die iedere
stad kent, de aandachttrekkers en de
opgewonden meisjes. In het kleine
prieel-tuintje van hotel Bellevue wordt
wat bier gedronken en dichter bij de
haven, in de Jachtalub, wordt wellicht
wat gedanst. De muziek spreidt zich
door de geopende balcondeuren naar
buiten over de kale omgeving, want ook
hier werd huisgehouden door een
schennende hand.
Omstreeks half elf is het gedaan. De
straten raken leeg. Om twaalf uur min
dert het licht en plotseling valt de aan
dacht op de lichtbundel van Lange Jan,
de vuurtoren in Huisduinen, die met
een koele regelmaat heel even alles
helder maakt. Tegen enen loopt de laat
ste boemel binnen. De Adelborsten
keren terug. In de straten klinken nog
even hun voetstappen tegen de gevels
op. Met de stilte achter hen, is de
Maandag begonnen. Die nacht vat men
moeilijk de slaap: Lange Jan kijkt om
de haverklap bij u binnen. L.