f PO Het viaduct Twee Nederlandse „detectives" OD Belangwekkend praatstuk in elegant theater I Discussies over Bijbelse figuur AARDSTRAALJAGERS Franse paragraaf Toneelgroep Puck Een slechte en een goede Antwoord op honderden technische vragen Een zekere Judas PARIJS, Mei Wie voor het eersï in een stad komt, waarvan hij zich iets heeft voorgesteld, kan er zich over ver wonderen dat de stedelingen in de open bare vervoermiddelen onverschillig staan te lezen of naar hun tenen kijken. Zij we ten het al, zij zijn blasé, en daarom des te meer benijdenswaardig, zoals een geno digde op een bal ten hove het des te meel is wanneer hij bij aankomst melancholiek om zich heen ziet. Het helpt niet of men zich bedenkt dat zij hier immers wonen: dat is juist het vreemde, in de dubbele be tekenis van het woord. Zelfs in de ondergrondse trein is hun achteloosheid niet vanzelfsprekend: de tunnels met dradenbundels langs de wan den, hier en daar een gebogen gang naar een onzichtbare andere tunnel, onder de tegelgewelven van de stations een chef met een witte pet, soms een houweel die tegen een ijzeren hek staat. Maar op den duur blijk alles veel ingewikkelder te zijn dan het leek toen het nog onbekend was en dan gaat de métro het eerst vervelen: tun nels noch houwelen bieden meer voldoende afleiding. Als het eenmaal zover is, zijn de gedeeltelijk bovengrondse lijnen de enige, die men nog welgemoed bereist. Het is iedere keer een plezier als de trein niet alleen uit de tunnel het daglicht inrijdt, maar bovendien als een meeuw stijgt tot het straatniveau en dan verder omhoog het viaduct op, tot de tweede verdieping van de huizen. Dat gebeurt op een punt in het Noorden van de stad, waar de lijn over de sporen van het Gare du Nord heen loopt, maar het genoegen is nog groter op de lijn die even voorbij het Gare Montpar- nasse boven de aarde komt en er pas zes stations later in terugsteekt. In het begin geniet men alleen het weerzien van de zon, de frisse wind die door de ramen wappert. Het uitzicht op de boulevards ter weerszijden van het via duct is teleurstellend. Êr zijn hoge geslo ten huizenblokken, met lage gele afgeschil ferde huizen daartussen. Er is een lelijke electrische centrale, die naar Laos heet, overigens alleen omdat de Rue du Laos er om de hoek is. Er is ook een enorme op slagplaats van iemand die alle voedings waren kan leveren. Dit is alleen het voor bereidende werk: na het vijfde station rijdt de trein over de brug van Bir-Hakeim en vandaar heeft men een wijd uitzicht over de Seine, vooral naar het Zuiden in de richting van Sèvres, tot op de hoge beboste heuvels. Op de voorgrond ligt midden in de rivier het langgerekte eilandje, dat daar honderd jaar geleden is aangelegd, de Allée des Cygnes; de kop daarvan steekt aan de andere kant onder de brug uit, af gesloten met een halfcirkelvormige bank, waar soms een enkele passant op zit te suffen naast zijn fiets. Ook aan die kant, naar het Noorden, reikt het zicht kilometers ver, tot aan de Sacré-Coeur. Men kan zich hier niet aan verzadigen; men kan het nauwelijks goed zien, want de trein rept zich naar de overkant van de Seine, waar de grote moderne flatgebouwen op de heu vel leunen. Binnen de minuut is men aan de halte Passy, die deels alweer donker is, aan de kant waar de tunnel naar de Etoile begint. Niettemin is dit misschien wel het aardigste métro-station, of het enige aar dige, van Parijs, halverwege de heuvel tussen brede stenen trappen geklemd en met bij de uitgangen bosjes die wuiven in de wind. Een niet zo innemende bijzonderheid van het station wordt gevormd door twee ap partementen die, niet veel meer dan een trapbreedte van de spoorbaan, ter weers zijden ervan aan de Seinekade liggen. De ramen zijn daar altijd dicht en de gordij nen ervoor. Met goede reden: iedere vijf minuten een trein over het viaduct voor het raam, de bewoners moeten zich in kas ten opsluiten, de handen aan de oren. Zij horen het niet meer, zal men menen. Mis schien niet regelmatig, maar des te erger: op de dagen, dat de wereld hun tegen staat, vertegenwoordigt iedere trein al zijn veronachtzaamde voorgangers en nako- ïners. Men kan aan zulke dingen niet wennen, zoals men aan het tikken van een klok ook niet duurzaam went; er kan alleen gezegd worden, dat men dan ook nergens aan went en dat misschien zelfs enkele van de métro reizigers, die bij het passeren van de brug de blik naar buiten richten in plaats van op hun tenen, gewone Parijzenaars zijn. Na een maand vacantie hervat de toneel groep Puck haar werkzaamheden op 1 Juli met een serie openlucht-kindervoorstel lingen. Voorts zullen reprises worden ge geven van „Het Dievenbal" van Jean Anouilh onder regie van Ank van der Moer in het nieuwe De la Martheater. In ditzelfde theater komt Puck op 1 Sep tember met de première van „Kapers op de kust" (La belle Rombière) van Jean Clervers in de vertaling van Guus Ver- straete. (Uit „The New Yorker") A. J. G. Strengholt's uitgeversmaat schappij in Amsterdam heeft in de eerste twee delen van de nieuwe Widétet-reeks het werk van een tweetal Nederlandse auteurs van detective-romans opgenomen. Wat deel I: „Er speelt nog een derde mee" van Jan Domans betreft, dit had, naar onze mening, beter achterwege kunnen blijven. De schrijver heeft namelijk met behulp van een te grote fantasie een po- litie-roman opgebouwd, waarvan de intrige zo gezocht en daardoor zo onaannemelijk is, dat zelfs de meest goedhartige lezer er niet meer in kan geloven. Een burgerlijk inspecteurtje, Jansma, mag alles, wat de schrijver hem voorscho telt, oplossen. En dat is nogal wat. Een in braak, een moord en een slachtoffer, dat als twee druppels water op een ander lijkt. Met veel wrikken vond Domans eindelijk een goede dader en die wordt dan aan het slot natuurlijk gegrepen. Dan pas is het boek uit. Deel II van de Widétet-reeks (overigens een flauwe naam) wordt gevormd door het eerste werk van L. van Vlaardiingen: „Het mysterie van Marck en Bismarck" en ook hierin speelt een inspecteur van de centrale recherche, Alexander L. J. Quint, de hoofd rol. In dit boek zit echter veel meer vaart. De motieven voor de moord^ welke nu een- meal in de detective-boeken onmisbaar blijkt, zijn aanvaardbaar en de verdwij ning van het lijk vormt de eerste stap tot het langdurige, maar nergens langdradige verhaal, waarbij Van Vlaarddngen in ruime mate de gelegenheid krijgt zijn ongetwij feld aanwezige schrijftalenten te tonen. Zijn humor doet echter jammergenoeg in vele gevallen sterk aan die van Havank denken. Toch zien wij met enige spanning de verdere avonturen van A. L. J. Quint tege moet, want de auteur, die vooral het grove werk, zoals insluipingen, achtervolgingen, moorden en arrestaties voortreffelijk be schrijft, heeft met dit debuut bewezen zeer zeker in staat te zijn een verrassend goede, logisch geschreven detective te kunnen samenstellen. H. d. G. Beeld-Encyclopedie Onder redactie van ir. B. D. Swanenburg is met medewerking van een groot aantal Nederlandse bedrijven de „Beeld-encyclo pedie van onze industrie" tot stand geko men, uitgegeven door Elsevier. Dit boek is, aldus de redacteur, bestemd voor diegenen, die aan de industrie mede werken en door deze encyclopedie eens een blik kunnen werpen buiten de eigen smalle sector en meer speciaal voor de jongeren, omdat dit werk het antwoord geeft op hon derden technische vragen. Een antwoord, dat tot stand komt door twee pagina's tekst, waarin een of ander fabrikaat beschreven wordt en door een serie tekeningen, diie op duidelijke wijze aantonen welke bewer kingen die grondstoffen moeten ondergaan om er een gereed product uit te fabriceren. Tientallen onderwerpen worden op deze manier behandeld; van azijn tot triplex, van roomijs tot staalkabels. Nu zou men misschien kunnen aanvoeren, dat talrijke toch ook belangrijke producten aan de lijst ontbreken. Dat is natuurlijk waar, maar een feit is, dat men bij de samenstelling van een dergelijk uitgebreid werk een scherpe selectie dient toe te passen. De keuze is, naar onze mening, met veel over leg tot stand gekomen en de beschrijving van het fabricage-proces is nergens te technisch of te uitvoerig. Eer der te beknopt, maar dit zal vooral de jongeren aanmoedi gen om meer over een bepaald onderwerp te weten te komen. En tenslotte zal dit boek ook zeker de weg naar vele huisvaders vindien, die dan in het vervolg niet meer met de mond vol tandien behoeven te staan, wanneer een leergierige dochter of zoon vraagt: „Vader, hoe maken ze toch eigenlijk limonade, gra- mofoonplaten, scheermesjes, of vliegtui gen.?" Een blik in deze encyclopedie is dan voldoende. Diezelfde vader zal er trouwens zelf ook nog bijzonder veel uit kunnen leren. H. d. G. Kort verhaal door Ferdinand Langen Met een tekening van Poppe Daniave „Ik heb het niet op vreemdelingen hier", zei Pier. Hij zat op het bankje voor zijn huis. En hij tikte met zijn stok in het grint. „Ik al evenmin", zei Pol. Hij zat naast Pier op het bankje voor Piers huis. En hij stopte nadenkend zijn pijp. „Zij zaaien slechts kwaad en verderf", zei Pier, „en daar moeten we voor oppassen". „Precies", zei Pol. „Wat was dat voor een rare vent vanmiddag?" vroeg Pier. „Ik heb niets gezien", antwoordde Pol. Hij stak aandachtig zijn pijp aan. „Een brillenkoopman was het", zei Pier. „Nee", zei Pol, ,,'t was een man met een poppenkast". Pier knikte grimmig. „Met een poppenkast ja „Hij is bij de burgemeester geweest om een vergunning", merkte Pol op. „Hij geeft om vier uur een voorstelling op de markt". „Daar kan nooit veel goeds van komen", zei Pier. „Nee" antwoordde Pol. „Ik kom er niet", stelde Pier nadrukkelijk vast, „nee bij zo'n poppenkastvertoning daar krijgen ze mij niet". Hij sloeg met zijn stok in het grint. „Mij al evenmin", zei Pol. De beide mannen bleven een tijdlang vastberaden voor zich uit staren. Toen de klok van de dorpstoren viermaal hard had ge slagen, stonden ze op en schuifelden ze naar de markt. Onderweg kwamen ze de veekoopman Oscar tegen. „Mooi weer", zei Oscar. „Ja", zei Pier, „maar dat zal 't de langste tijd wel geweest zijn". „Zo is het", zei Oscar. Gedrieën liepen ze verder. Op de markt stond de poppenkast al opgesteld. Langzaam, voetje voor voetje, kwam het dorp nader. Mannen en vrouwen en kinderen. Nieuwsgierig en af wachtend tegelijk. Het was een zeldzame gebeurtenis. De poppenspeler, verscholen in zijn kast,"liet zijn poppen de ene boertige klucht na de andere spelen. De eerste twee werden aangezien, meer niet. Geen enkele reactie viel nog te bespeuren. Maar bij de derde, waarin het wat ruwer toeging en er her haaldelijk flink met de stok op los werd geslagen, begon men even hoorbaar mee te leven. Verdraaid, zo was het. En langzaam, heel langzaam kregen de poppen de dorpelingen te pakken. Ze kregen ze vast in hun greep en steeds vaster. Allé, zo was het werkelijk. De mannen gingen zich in de handen wrijven, de vrouwen stootten elkaar aan, de kinderen sprongen op en neerEen zeldzame gebeurtenis. Na een uur vond de poppenspeler het tijd worden voor een korte onderbreking. Er moest per slot van rekening ook nog met de centenbak rond gegaan worden. Dus voorlopig uit. Hij liet het gordijn zakken. Maar dat was niet naar de zin van Janus van de bakker. Een wat achterlijke, maar gevoelige jongen. Hij schoot op de poppenkast toe, rukte het gordijn Opzij en wilde de poppen terug halen. Maar waar waren zij? Hij stak zijn hoofd in het donkere gat. Een seconde later sprong hij lijkbleek weg. En zijn gil klonk schril over de markt. „D'r zit 'n vent in! D'r zit 'n vent in!" In al die verweerde koppen begonnen de hersens langzaam te werken. Er zat dus een vent in. Jawel, zij waren bedrogen. Zij waren lelijk bij de neus genomen. De mannen drongen dreigend op. Zij kwamen sleeds dichter bij tie poppenkast. »»au. wus die vuile bedrieger, die hen zo lelijk te pakken had gehad? De voorste man gaf een schop tegen de kast. Ze zouden 't hem wel even betaald zetten, jawel.Als een zwarte donderwolk trok ken ze over de poppenkast. Ze begonnen er aan te trekken, aan te scheuren, tegen aan te trappen tot. er niets meer van heel was. De poppen werden vertrapt, over de markt gesmeten, in het kanaal geschopt. En de poppenspeler zelf.... wel, hij mag tot op de dag van vandaag blij zijn dat hij slechts met een paar builen op zijn lijf de korenvelden in wist te vluchten. „Zo zie je weer", zei Pier, terwijl hij op het bankje voor zijn huis zat. ,,'t Is altijd oppassen met vreemdelingen". „Precies", zei Pol. „Ze zaaien slechts kwaad en verderf", zei Pier. Pol klopte zijn pijp tegen zijn klomp uit. „Zo is het", zei Pol, „kwaad en verderf". „Wij moeten waakzaam blijven", merkte Pier op. En Pol knikte. (Nadruk verboden) TONEEL IN PARIJS Deze maand is er in de Parijse theaters niet veel te beleven. Maart en April vormen de laatste periode van het seizoen, waarin men blijkbaar met een redelijke kans op succes nog iets nieuws kan ondernemen, maar dit jaar bleef daar weinig van op het répertoi re: de reprise van het blij spel „Clérambard" van Marcel Aymé en dan verder „Kean" van Alexandre Du mas; door niemand minder dan Jean-Paul Sartre wat bijgewerkt, waarin Pierre Brasseur in alle toonaarden zijn virtuositeit demon streert. Voor het overige specialiseert men zich in niemendalletjes en revues ten behoeve van de ver- maakzoekende vreemdelin gen. De zomer is te dichtbij. De voornaamste gezel schappen dat van Jean- Louis Barrault en dat van Jean Vilar, hebben reeds „de provincie" opgezocht of bereiden zich voor op bui tenlandse tournées. Niette min hebben voorgaande Meimaanden, zoals Thierry Maulnier in zijn vaste kro niek in „La Revue de Pa ris" opmerkt, toch wel pre mières gekend van stukken die, ondanks het minder gunstige tijdstip, een meer of minder triomfantelijke carrière hebben gemaakt, zoals „De Duivel en de Goe de God" van Sartre of „De Jean Mercurc dialogen der Karmelietes sen" (in Nederland ver toond onder de titel „De Hof der Olijven") van Georges Bemanos. Van de nieuwe aanwin sten kunnen eigenlijk alleen twee vertalingen worden genoemd: „My Heart is in the Highlands" van Saroyan en „The Cocktail Party" (nu pas!) van Eliot, bene vens een melodrama van de ondanks een periode van langdurige zwijgzaamheid nog goed aangeschreven staande Stève Passeur en het Bijbelse praatstuk „Un nommé Judas" van Claude- André Puget en Pierre Bost, waarop ik tenslotte mijn keuze voor een bezoek heb laten vallen. Daar wa ren drie redenen voor, nog afgezien van de kwestie dat over deze parafrase van en kele regels uit het Evange lie nogal wat rumoer in di verse bladen is gemaakt. De eerste reden lag in het fejt, dat de opvoering plaats had in de Comédie Caumar- tin, een voor mij nieuwe schouwburg. De tweede was het verlangen om de vermaarde actrice Mar- guérite Jamois te zien op treden, welke wens nu in vervulling kon gaan. En ten derde bestond hier gelegen heid tot kennismaking met het werk als regisseur van Jean Mercure, de man die twee toneelstukken van Jan de Hartog (te weten „Schip per naast God" en „Dood van een rat") voor Frank rijk heeft bewerkt en die verleden jaar de nationale prijs voor mise-en-scène verwierf. Om te beginnen het theater. De Comédie Caumartin vlak bij de Madeleine, die dan ook op het omslag van het programma staat afgebeeld in een kleurenreproductie van een gedeelte van een schilderij van Maurice Utrillo werd op 22 November als schouwburg in gebruik genomen. Daar voor was er in het gebouw, dat lange tijd heeft leeggestaan, een bioscoop gevestigd. Op zichzelf is deze wijziging der bestem ming een verheugend verschijnsel, dat wel als uitzonderingsgeval gesignaleerd mag worden. Een bezwaar, dat geenszins over wonnen is, werd echter gevormd door de geringe speelruimte. Het intérieur doet denken aan een voor name bonbonnière. De wanden zijn be kleed met kardinaalsrode stof. Boven de opening van het toneel bevindt zich een platte lichtbak met welgeteld tweehon derdvijftig lampen achter geslepen mat glas onder een indrukwekkende, goudge biesde draperie. De overige zaal verlich ting wordt voortgebracht door nabootsin gen van ouderwetse gasarmen bevestigd aan het balcon, dat zich daaraan kan men zien dat het een bioscoop is geweest vlak onder het plafond bevindt. Het aantal zitplaatsen, driehonderdvijftig on geveer, is veel groter dan men op het eer ste gezicht zou denken. De geschetste versieringsmotieven wor den in de royale entrée, het trappenhuis en de gezellige foyers herhaald. Langs de wanden hangen over het algemeen zeer fraaie schilderijen en aquarellen en tussen de bedrijven kan men overal luisteren naar gedempte muziek op gramofoonplaten. Het zal wel niemand verbazen dat de toegangs prijzen in deze luxueuze pendant van het Nieuwe de la Martheater in Amsterdam ook naar Parijse maatstaven tamelijk hoog zijn. Men kan deze elegante Comédie Cau martin dan ook' bezwaarlijk rangschikken onder de experimentele, werkplaatsen. „Un nommé Judas" (Een zekere Judas) is een ongetwijfeld belangwekkend stuk, dat enigszins aan het werk „Voor altijd Pilatus" met name van de Nederlandse schrijver Jef Heydendael doet denken. De figuur van Judas, aan wie in de Bijbel betrekkelijk weinig aandacht wordt be steed, is beter bekend door tal van legen des dan door de geschiedenis, aldus de auteurs in hun voorbericht. Zij pogen in dit drama zoal geen rechtvaardiging, dan toch een psychologische verklaring van zijn verraad te geven. De Judas van Puget en Bost de één katholiek, de ander protestant leert men ker>nen als een soort anarchist, vol haat tegen maatschappelijke onrechtvaardig heid, speciaal tegen de rijken en de pries ters, die als het ware een geheim bondge nootschap hebben gesloten om de armen te onderdrukken en uit te buiten. Hij kan dan ook niet geloven in een God, die dit zou' goedkeuren. Vandaar dat hij aanvan kelijk wantrouwend tegenover Jezus staat, c totdat hij verneemt dat deze nieuwe pro- feet de handelaren uit de tempel heeft ge jaagd. Het is de menselijkheid van Jezus, die hem bekeert. Maar het verslag, dat hem bereikt van de geestelijke worsteling in de Hof van Gethsémané, brengt hem aan het twijfelen. Het is nodig, zo redeneert hij, dat Jezus voor iedereen zichtbaar zijn Goddelijkheid laat blijken. In zijn gedachtengang is het evenwicht tussen de beide elementen ver stoord door wat hij als een openbaring van menselijke zwakte beschouwt. Daar om wil hij Jezus dwingen tot het wonder der wonderen, hetgeen alleen kan geschie den door hem over te leveren aan hen, die zijn dood willen want men kan immers een God niet doden? Uiteraard kunnen wij niet in een beoor deling van deze stelling treden. Er zijn bibliotheken volgeschreven met pogingen om het raadsel op te lossen. Het blad „La Croix" heeft zijn verontwaardiging uitge sproken over „heiligschennende détails" in de behandeling van het gegeven door Bost en Puget, de „Témoignage Chrétien" is van oordeel dat men onmogelijk Judas kan her kennen in een karakterschets, die geen overeenstemming volhoudt met de schaarse biografische gegevens, die over hem in het Nieuwe Testament te vinden zijn. Wij heb ben hier slechts de vraag te beantwoorden of de auteurs er in dramatisch opzicht in zijn geslaagd hun onderwerp waar te maken TOEN een paar jaar geleden vele opgewonden geruchten en krantenartikelen over aardstralen respectievelijk van mond tot mond en van hand tot hand gingen, hebben wij met duizenden in ons land nieuwe hoop gekregen. Immers: indien bij ons futloosheid en lusteloosheid werden aangetroffen, die de vorming van ons genie in de weg stonden, dan konden die niet onszelf worden aangerekend zoals wij in mo mentenvan oprechte zelfcritiek meenden maar dan waren dat schadelijke bodem invloeden. Jarenlang zijn wij ingesluimerd met schone plannen voor onze toekomst en niet in de laatste plaats voor de toekomst der mensheid en dan begon daar zo'n stiekeme bodeminvloed aan ons te breken. Duizenden hebben hun bedden verplaatst. We hebben daar natuurlijk sceptisch tegenover gestaan. En dat wij ons bed ook ver plaatsten had dan ook alleen tot reden, dat wij nu wel eens bij het raam wilden liggen, Hoe dan ook, de hoop dat velerlei falen niet aan onszelf maar aan aardstralen moet worden toege schreven is thans de bodemingeslagen door de Commissie tot Onderzoek van het Wichelroede- en Aardstralenprobleem van de Afdeling Na tuurkunde van de Koninklijke Neder landse Akademie van Wetenschappen. Want de Commissie tot On derzoek van het Wi chelroede- en Aard stralenprobleem van de Afdeling Natuur kunde van de Konin klijke Nederlandse Akademie van Weten schappen moet tot haar spijt zeggen: er is niets. Wij kunnen ons deze spijt voor stellen, want „niets" is inderdaad weinig als resultaat van een vierjarig onderzoek. De ene wichelroede loper na de andere heeft met zijn opspo ringsapparaat door de dertig meter lange gang van het Labora torium voor Micro biologie te Amster dam gelopen. En wanneer zij nu nog maar allemaal niets hadden aangewezen, dan was het in elk geval nog opmerkelijk geweest, dat zij allen hetzelfde reageerden. Maar zij hebben in de gang overal aardstralen aangetroffen en steeds op andere plaatsen. Of zij nu al of niet geblinddoekt liepen of in een ge blindeerde cabine werden voortgerold zodat zij er geen idéé van hadden of zij snel of langzaam gingen vrijwel overal was het raak. Deze gang bleek een rijk jachtgebied voor de aardstraaljagers. De roede van de één wichelde hier en die van de ander gin der. De commissie heeft er een grafiekje van gemaakt, dat een duidelijk beeld geeft van de verwarring. Een van de proefper sonen vond het blijkbaar zélf zo ingewik keld worden, dat hij niet na kon laten een bezweringsformule uit te spreken (mis schien zoiets als: „lamstralen, verdwijn!"). Marguerite Jamois Vastgesteld mag worden dat zij, welke vrijheden zij zich ook veroorloofd hebben, een in alle soberheid knap gebouwd stuk voortbrachten, waarbij uiteraard (Jezus noch de drie voornaamste discipelen ver schijnen ten tonele) alle spanning uit de dialogen moet komen. Deze zijn bijzonder doeltreffend geschreven en verraden «en sterke intensiteit. Het door sommige cri tici geuite bezwaar als zou de taal van de ambachtslieden soms bij het platvloerse af vereenvoudigd zijn, valt buiten mijn beoordelingsvermogen. Er zijn enkele zeer boeiende scènes, zo als die van de driftige onzekerheid .wie het aangekondigde verraad zal plegen, dat door iedereen voor onmogelijk wordt ge houden. Indrukwekkend het slot, waar bij de geschiedkundige juistheid terwille van het logische effect geheel werd los gelaten: het constateren van- de zelfmoord van Judas juist op het ogenblik, dat het nieuws van de Wederopstanding bekend wordt. Hoe kan Judas weten, zo vragen de auteurs, dat er een Derde Dag zou zijn? Het stuk trekt in Parijs nogal de aan dacht en mogelijkerwijs zal te zijner tijd ook een Nederlands gezelschap er zich wel voor interesseren. .Mocht dat niet het ge val zijn, dan zou het zeker voor lekenspe- lers in aanmerking kunnen komen, al is het moeilijk te realiseren en zeker nooit zo voortreffelijk als hier onder de waarlijk voorbeeldige leiding van Jean Mercure, die woekerend met de ruimte voor een maximale uitwerking van het gespro kene zorgde. Voorbeeldig was het spel van Paul Meurisse in de titelrol, krachtig en natuurlijk in zijn hartstochtelijke sociale critiek, zijn gedecideerd geloof vervolgens, maar ook in zijn martelende teleurstelling. Ook overigens was de rolbezetting zeer sterk. Met één uitzondering: Marguérite Jamois als Lea, een gewezen publieke vrouw, die zich onder de volgelingen van Jezus heeft geschaard. Wat ik in haar be wonderde was haar vermogen om zodanig over bijzaken heen te praten, wanneer zij zich bij voorbeeld tot niet direct bij het centrale gesprek betrokkenen moest rich ten, dat men de indruk kreeg dat haar ge dachten voortgingen zich bezig te houden met ernstiger dingen, die zij als het ware voor zich zag. Maar op de één of andere wijze, door haar verre van realistische speeltrant vooral, paste zij, de gewezen ster uit de voorstellingen van de betreurde Gaston Baty, niet goed in het ensemble. DAVID KONING Daarna liep hij triomfantelijk verder, zon der dat zijn gaffel nog uitsloeg. Zelfs dat vond de commissie niet overtuigend. Mis schien dacht zij aan de ervaring van pro fessor Gassmann uit Zürioh, die bij een dergelijke proef verscheidene roedelopers zag reageren, toen zij over putdeksels in een weiland liepen. „Hier zit water onder!" zeiden zij met grote stelligheid. Maar de putten waren toevallig uitgedroogd. Kortom alle geëxamineerde speurders naar aardstralen zijn gestraald. Dat heeft echter velen hunner gesterkt in het besef van de grootsheid van hun taak, die zelfs de wetenschap uitgeput en zonder enig houvast achterlaat. De commissie heeft zich ook verdiept in de „afschermkastjes", die duizenden huizen in ons land a raison van 125 gulden of meer tegen schadelijke bodeminvloeden beveiligen, als men er maar géén uien in de buurt zet. Maar deze „op intuïtie ge bouwde" toestelletjes met kortgesloten spoeltjes en kortgesloten schakelaars en metalencombinaties, die volgens een dei- fabrikanten ook vliegtuigen voor neerstor ten behoeden, plaatsten haar voor onoplos bare problemen. Toen heeft zij zich naar de grafkelder te Wiewerd (Fr.) begeven. Daar bevinden zich een aantal mummies, waar de Friezen terecht prat op gaan. Het feit, dat deze verre voorzaten ofschoon zij uiteraard niet meer in leven zijn vrij goed intact zijn gebleven, wordt namelijk toegeschre ven aan een sterke concentratie van aard stralen. Uitgebreide proeven in die kelder hebben de commissie echter de overtuiging gegeven dat het allemaal gewoon van de tocht in die kelder komt (op zichzelf een interessante conclusie omdat tocht voor levende mensen juist schadelijk is). „Men zegt van de filosofie wel eens: het is zoeken naar een zwarte kat in een don kere kamer," zo verzuchtte tenslotte de voorzitter van de commissie, „maar dit op sporen van aardstralen zou ik willen noe men: eveneens in een donkere kamer zoe ken naar een zwarte kat, die er bovendien niet eens IsDit is wel erg onverbid delijk uitgedrukt. De voorzitter moest rich toch herinneren, wat in het rapport ruiter lijk ergens wordt toegegeven. Bij het on derzoek in de grafkelder gebruikte stukken vlees, die in een tochtgat waren opgehan gen, bleken op een morgen opeens te zijn weggehaald „waarschijnlijk door een kat," aldus het rapport. Er was dus wél een kat. Wij houden ons voorshands aan de be kende uitspraak: „Er is méér tussen hemel en aarde," waarvan wij het vervolg nooit weten, maar die toch een ruim, rustig ge voel geeft. Want al is het dan ook tot ver- moeiens toe gebleken, dat de wichelroede lopers op zoveel verschillende plaatsen een aardstraal aanwezen, bewijst dat de vol strekte afwezigheid er van? Zou er bijvoorbeeld geen sprake kunnen zijn van wandelende aardstralen? Wij ver wachten een duidelijk antwoord van de commissie. Eerder zullen wij geen poot (van ons bed) verzetten. KO BRUGBIER

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 16