f
PO
Het viaduct
Twee Nederlandse „detectives"
OD
Belangwekkend praatstuk
in elegant theater I
Discussies over Bijbelse figuur
AARDSTRAALJAGERS
Franse paragraaf
Toneelgroep Puck
Een slechte en een goede
Antwoord op honderden
technische vragen
Een zekere Judas
PARIJS, Mei Wie voor het eersï
in een stad komt, waarvan hij zich iets
heeft voorgesteld, kan er zich over ver
wonderen dat de stedelingen in de open
bare vervoermiddelen onverschillig staan
te lezen of naar hun tenen kijken. Zij we
ten het al, zij zijn blasé, en daarom des te
meer benijdenswaardig, zoals een geno
digde op een bal ten hove het des te meel
is wanneer hij bij aankomst melancholiek
om zich heen ziet. Het helpt niet of men
zich bedenkt dat zij hier immers wonen:
dat is juist het vreemde, in de dubbele be
tekenis van het woord.
Zelfs in de ondergrondse trein is hun
achteloosheid niet vanzelfsprekend: de
tunnels met dradenbundels langs de wan
den, hier en daar een gebogen gang naar
een onzichtbare andere tunnel, onder de
tegelgewelven van de stations een chef met
een witte pet, soms een houweel die tegen
een ijzeren hek staat. Maar op den duur
blijk alles veel ingewikkelder te zijn dan
het leek toen het nog onbekend was en
dan gaat de métro het eerst vervelen: tun
nels noch houwelen bieden meer voldoende
afleiding. Als het eenmaal zover is, zijn de
gedeeltelijk bovengrondse lijnen de enige,
die men nog welgemoed bereist. Het is
iedere keer een plezier als de trein niet
alleen uit de tunnel het daglicht inrijdt,
maar bovendien als een meeuw stijgt tot
het straatniveau en dan verder omhoog
het viaduct op, tot de tweede verdieping
van de huizen. Dat gebeurt op een punt in
het Noorden van de stad, waar de lijn over
de sporen van het Gare du Nord heen
loopt, maar het genoegen is nog groter op
de lijn die even voorbij het Gare Montpar-
nasse boven de aarde komt en er pas zes
stations later in terugsteekt.
In het begin geniet men alleen het
weerzien van de zon, de frisse wind die
door de ramen wappert. Het uitzicht op de
boulevards ter weerszijden van het via
duct is teleurstellend. Êr zijn hoge geslo
ten huizenblokken, met lage gele afgeschil
ferde huizen daartussen. Er is een lelijke
electrische centrale, die naar Laos heet,
overigens alleen omdat de Rue du Laos er
om de hoek is. Er is ook een enorme op
slagplaats van iemand die alle voedings
waren kan leveren. Dit is alleen het voor
bereidende werk: na het vijfde station rijdt
de trein over de brug van Bir-Hakeim en
vandaar heeft men een wijd uitzicht over
de Seine, vooral naar het Zuiden in de
richting van Sèvres, tot op de hoge beboste
heuvels. Op de voorgrond ligt midden in
de rivier het langgerekte eilandje, dat
daar honderd jaar geleden is aangelegd, de
Allée des Cygnes; de kop daarvan steekt
aan de andere kant onder de brug uit, af
gesloten met een halfcirkelvormige bank,
waar soms een enkele passant op zit te
suffen naast zijn fiets. Ook aan die kant,
naar het Noorden, reikt het zicht kilometers
ver, tot aan de Sacré-Coeur. Men kan zich
hier niet aan verzadigen; men kan het
nauwelijks goed zien, want de trein rept
zich naar de overkant van de Seine, waar
de grote moderne flatgebouwen op de heu
vel leunen. Binnen de minuut is men aan
de halte Passy, die deels alweer donker is,
aan de kant waar de tunnel naar de Etoile
begint. Niettemin is dit misschien wel het
aardigste métro-station, of het enige aar
dige, van Parijs, halverwege de heuvel
tussen brede stenen trappen geklemd en
met bij de uitgangen bosjes die wuiven in
de wind.
Een niet zo innemende bijzonderheid van
het station wordt gevormd door twee ap
partementen die, niet veel meer dan een
trapbreedte van de spoorbaan, ter weers
zijden ervan aan de Seinekade liggen. De
ramen zijn daar altijd dicht en de gordij
nen ervoor. Met goede reden: iedere vijf
minuten een trein over het viaduct voor
het raam, de bewoners moeten zich in kas
ten opsluiten, de handen aan de oren. Zij
horen het niet meer, zal men menen. Mis
schien niet regelmatig, maar des te erger:
op de dagen, dat de wereld hun tegen
staat, vertegenwoordigt iedere trein al zijn
veronachtzaamde voorgangers en nako-
ïners.
Men kan aan zulke dingen niet wennen,
zoals men aan het tikken van een klok ook
niet duurzaam went; er kan alleen gezegd
worden, dat men dan ook nergens aan went
en dat misschien zelfs enkele van de métro
reizigers, die bij het passeren van de brug
de blik naar buiten richten in plaats van
op hun tenen, gewone Parijzenaars zijn.
Na een maand vacantie hervat de toneel
groep Puck haar werkzaamheden op 1 Juli
met een serie openlucht-kindervoorstel
lingen. Voorts zullen reprises worden ge
geven van „Het Dievenbal" van Jean
Anouilh onder regie van Ank van der Moer
in het nieuwe De la Martheater.
In ditzelfde theater komt Puck op 1 Sep
tember met de première van „Kapers op
de kust" (La belle Rombière) van Jean
Clervers in de vertaling van Guus Ver-
straete.
(Uit „The New Yorker")
A. J. G. Strengholt's uitgeversmaat
schappij in Amsterdam heeft in de eerste
twee delen van de nieuwe Widétet-reeks
het werk van een tweetal Nederlandse
auteurs van detective-romans opgenomen.
Wat deel I: „Er speelt nog een derde
mee" van Jan Domans betreft, dit had, naar
onze mening, beter achterwege kunnen
blijven. De schrijver heeft namelijk met
behulp van een te grote fantasie een po-
litie-roman opgebouwd, waarvan de intrige
zo gezocht en daardoor zo onaannemelijk
is, dat zelfs de meest goedhartige lezer er
niet meer in kan geloven.
Een burgerlijk inspecteurtje, Jansma,
mag alles, wat de schrijver hem voorscho
telt, oplossen. En dat is nogal wat. Een in
braak, een moord en een slachtoffer, dat
als twee druppels water op een ander lijkt.
Met veel wrikken vond Domans eindelijk
een goede dader en die wordt dan aan het
slot natuurlijk gegrepen. Dan pas is het
boek uit.
Deel II van de Widétet-reeks (overigens
een flauwe naam) wordt gevormd door het
eerste werk van L. van Vlaardiingen: „Het
mysterie van Marck en Bismarck" en ook
hierin speelt een inspecteur van de centrale
recherche, Alexander L. J. Quint, de hoofd
rol.
In dit boek zit echter veel meer vaart.
De motieven voor de moord^ welke nu een-
meal in de detective-boeken onmisbaar
blijkt, zijn aanvaardbaar en de verdwij
ning van het lijk vormt de eerste stap tot
het langdurige, maar nergens langdradige
verhaal, waarbij Van Vlaarddngen in ruime
mate de gelegenheid krijgt zijn ongetwij
feld aanwezige schrijftalenten te tonen.
Zijn humor doet echter jammergenoeg in
vele gevallen sterk aan die van Havank
denken.
Toch zien wij met enige spanning de
verdere avonturen van A. L. J. Quint tege
moet, want de auteur, die vooral het grove
werk, zoals insluipingen, achtervolgingen,
moorden en arrestaties voortreffelijk be
schrijft, heeft met dit debuut bewezen zeer
zeker in staat te zijn een verrassend goede,
logisch geschreven detective te kunnen
samenstellen. H. d. G.
Beeld-Encyclopedie
Onder redactie van ir. B. D. Swanenburg
is met medewerking van een groot aantal
Nederlandse bedrijven de „Beeld-encyclo
pedie van onze industrie" tot stand geko
men, uitgegeven door Elsevier.
Dit boek is, aldus de redacteur, bestemd
voor diegenen, die aan de industrie mede
werken en door deze encyclopedie eens een
blik kunnen werpen buiten de eigen smalle
sector en meer speciaal voor de jongeren,
omdat dit werk het antwoord geeft op hon
derden technische vragen. Een antwoord,
dat tot stand komt door twee pagina's tekst,
waarin een of ander fabrikaat beschreven
wordt en door een serie tekeningen, diie op
duidelijke wijze aantonen welke bewer
kingen die grondstoffen moeten ondergaan
om er een gereed product uit te fabriceren.
Tientallen onderwerpen worden op deze
manier behandeld; van azijn tot triplex,
van roomijs tot staalkabels. Nu zou men
misschien kunnen aanvoeren, dat talrijke
toch ook belangrijke producten aan de lijst
ontbreken. Dat is natuurlijk waar, maar
een feit is, dat men bij de samenstelling
van een dergelijk uitgebreid werk een
scherpe selectie dient toe te passen. De
keuze is, naar onze mening, met veel over
leg tot stand gekomen en de beschrijving
van het fabricage-proces is nergens te
technisch of te uitvoerig. Eer der te beknopt,
maar dit zal vooral de jongeren aanmoedi
gen om meer over een bepaald onderwerp
te weten te komen.
En tenslotte zal dit boek ook zeker de
weg naar vele huisvaders vindien, die dan
in het vervolg niet meer met de mond vol
tandien behoeven te staan, wanneer een
leergierige dochter of zoon vraagt: „Vader,
hoe maken ze toch eigenlijk limonade, gra-
mofoonplaten, scheermesjes, of vliegtui
gen.?" Een blik in deze encyclopedie is dan
voldoende. Diezelfde vader zal er trouwens
zelf ook nog bijzonder veel uit kunnen
leren. H. d. G.
Kort verhaal door
Ferdinand Langen
Met een tekening
van Poppe Daniave
„Ik heb het niet op vreemdelingen hier", zei Pier. Hij zat op
het bankje voor zijn huis. En hij tikte met zijn stok in het grint.
„Ik al evenmin", zei Pol. Hij zat naast Pier op het bankje voor
Piers huis. En hij stopte nadenkend zijn pijp.
„Zij zaaien slechts kwaad en verderf", zei Pier, „en daar moeten
we voor oppassen".
„Precies", zei Pol.
„Wat was dat voor een rare vent vanmiddag?" vroeg Pier.
„Ik heb niets gezien", antwoordde Pol. Hij stak aandachtig zijn
pijp aan.
„Een brillenkoopman was het", zei Pier.
„Nee", zei Pol, ,,'t was een man met een poppenkast".
Pier knikte grimmig. „Met een poppenkast ja
„Hij is bij de burgemeester geweest om een vergunning", merkte
Pol op. „Hij geeft om vier uur een voorstelling op de markt".
„Daar kan nooit veel goeds van komen", zei Pier.
„Nee" antwoordde Pol.
„Ik kom er niet", stelde Pier nadrukkelijk vast, „nee bij zo'n
poppenkastvertoning daar krijgen ze mij niet". Hij sloeg
met zijn stok in het grint.
„Mij al evenmin", zei Pol.
De beide mannen bleven een tijdlang vastberaden voor zich uit
staren. Toen de klok van de dorpstoren viermaal hard had ge
slagen, stonden ze op en schuifelden ze naar de markt.
Onderweg kwamen ze de veekoopman Oscar tegen. „Mooi
weer", zei Oscar.
„Ja", zei Pier, „maar dat zal 't de langste tijd wel geweest zijn".
„Zo is het", zei Oscar.
Gedrieën liepen ze verder. Op de markt stond de poppenkast
al opgesteld. Langzaam, voetje voor voetje, kwam het dorp
nader. Mannen en vrouwen en kinderen. Nieuwsgierig en af
wachtend tegelijk. Het was een zeldzame gebeurtenis.
De poppenspeler, verscholen in zijn kast,"liet zijn poppen de ene
boertige klucht na de andere spelen. De eerste twee werden
aangezien, meer niet. Geen enkele reactie viel nog te bespeuren.
Maar bij de derde, waarin het wat ruwer toeging en er her
haaldelijk flink met de stok op los werd geslagen, begon men
even hoorbaar mee te leven. Verdraaid, zo was het.
En langzaam, heel langzaam kregen de poppen de dorpelingen
te pakken. Ze kregen ze vast in hun greep en steeds vaster.
Allé, zo was het werkelijk. De mannen gingen zich in de handen
wrijven, de vrouwen stootten elkaar aan, de kinderen sprongen
op en neerEen zeldzame gebeurtenis.
Na een uur vond de poppenspeler het tijd worden voor een
korte onderbreking. Er moest per slot van rekening ook nog
met de centenbak rond gegaan worden. Dus voorlopig uit. Hij
liet het gordijn zakken. Maar dat was niet naar de zin van
Janus van de bakker. Een wat achterlijke, maar gevoelige
jongen. Hij schoot op de poppenkast toe, rukte het gordijn Opzij
en wilde de poppen terug halen. Maar waar waren zij? Hij stak
zijn hoofd in het donkere gat. Een seconde later sprong hij
lijkbleek weg. En zijn gil klonk schril over de markt.
„D'r zit 'n vent in! D'r zit 'n vent in!"
In al die verweerde koppen begonnen de hersens langzaam te
werken. Er zat dus een vent in. Jawel, zij waren bedrogen. Zij
waren lelijk bij de neus genomen. De mannen drongen dreigend
op. Zij kwamen sleeds dichter bij tie poppenkast. »»au. wus die
vuile bedrieger, die hen zo lelijk te pakken had gehad? De
voorste man gaf een schop tegen de kast. Ze zouden 't hem wel
even betaald zetten, jawel.Als een zwarte donderwolk trok
ken ze over de poppenkast. Ze begonnen er aan te trekken, aan
te scheuren, tegen aan te trappen tot. er niets meer van heel was.
De poppen werden vertrapt, over de markt gesmeten, in het
kanaal geschopt. En de poppenspeler zelf.... wel, hij mag tot
op de dag van vandaag blij zijn dat hij slechts met een paar
builen op zijn lijf de korenvelden in wist te vluchten.
„Zo zie je weer", zei Pier, terwijl hij op het bankje voor zijn
huis zat. ,,'t Is altijd oppassen met vreemdelingen".
„Precies", zei Pol.
„Ze zaaien slechts kwaad en verderf", zei Pier.
Pol klopte zijn pijp tegen zijn klomp uit. „Zo is het", zei Pol,
„kwaad en verderf".
„Wij moeten waakzaam blijven", merkte Pier op.
En Pol knikte.
(Nadruk verboden)
TONEEL IN PARIJS
Deze maand is er in de
Parijse theaters niet veel te
beleven. Maart en April
vormen de laatste periode
van het seizoen, waarin men
blijkbaar met een redelijke
kans op succes nog iets
nieuws kan ondernemen,
maar dit jaar bleef daar
weinig van op het répertoi
re: de reprise van het blij
spel „Clérambard" van
Marcel Aymé en dan verder
„Kean" van Alexandre Du
mas; door niemand minder
dan Jean-Paul Sartre wat
bijgewerkt, waarin Pierre
Brasseur in alle toonaarden
zijn virtuositeit demon
streert. Voor het overige
specialiseert men zich in
niemendalletjes en revues
ten behoeve van de ver-
maakzoekende vreemdelin
gen. De zomer is te dichtbij.
De voornaamste gezel
schappen dat van Jean-
Louis Barrault en dat van
Jean Vilar, hebben reeds
„de provincie" opgezocht of
bereiden zich voor op bui
tenlandse tournées. Niette
min hebben voorgaande
Meimaanden, zoals Thierry
Maulnier in zijn vaste kro
niek in „La Revue de Pa
ris" opmerkt, toch wel pre
mières gekend van stukken
die, ondanks het minder
gunstige tijdstip, een meer
of minder triomfantelijke
carrière hebben gemaakt,
zoals „De Duivel en de Goe
de God" van Sartre of „De
Jean Mercurc
dialogen der Karmelietes
sen" (in Nederland ver
toond onder de titel „De
Hof der Olijven") van
Georges Bemanos.
Van de nieuwe aanwin
sten kunnen eigenlijk alleen
twee vertalingen worden
genoemd: „My Heart is in
the Highlands" van Saroyan
en „The Cocktail Party"
(nu pas!) van Eliot, bene
vens een melodrama van de
ondanks een periode van
langdurige zwijgzaamheid
nog goed aangeschreven
staande Stève Passeur en
het Bijbelse praatstuk „Un
nommé Judas" van Claude-
André Puget en Pierre
Bost, waarop ik tenslotte
mijn keuze voor een bezoek
heb laten vallen. Daar wa
ren drie redenen voor, nog
afgezien van de kwestie dat
over deze parafrase van en
kele regels uit het Evange
lie nogal wat rumoer in di
verse bladen is gemaakt.
De eerste reden lag in het
fejt, dat de opvoering plaats
had in de Comédie Caumar-
tin, een voor mij nieuwe
schouwburg. De tweede
was het verlangen om de
vermaarde actrice Mar-
guérite Jamois te zien op
treden, welke wens nu in
vervulling kon gaan. En ten
derde bestond hier gelegen
heid tot kennismaking met
het werk als regisseur van
Jean Mercure, de man die
twee toneelstukken van Jan
de Hartog (te weten „Schip
per naast God" en „Dood
van een rat") voor Frank
rijk heeft bewerkt en die
verleden jaar de nationale
prijs voor mise-en-scène
verwierf.
Om te beginnen het theater. De Comédie
Caumartin vlak bij de Madeleine, die
dan ook op het omslag van het programma
staat afgebeeld in een kleurenreproductie
van een gedeelte van een schilderij van
Maurice Utrillo werd op 22 November
als schouwburg in gebruik genomen. Daar
voor was er in het gebouw, dat lange tijd
heeft leeggestaan, een bioscoop gevestigd.
Op zichzelf is deze wijziging der bestem
ming een verheugend verschijnsel, dat wel
als uitzonderingsgeval gesignaleerd mag
worden. Een bezwaar, dat geenszins over
wonnen is, werd echter gevormd door de
geringe speelruimte.
Het intérieur doet denken aan een voor
name bonbonnière. De wanden zijn be
kleed met kardinaalsrode stof. Boven de
opening van het toneel bevindt zich een
platte lichtbak met welgeteld tweehon
derdvijftig lampen achter geslepen mat
glas onder een indrukwekkende, goudge
biesde draperie. De overige zaal verlich
ting wordt voortgebracht door nabootsin
gen van ouderwetse gasarmen bevestigd
aan het balcon, dat zich daaraan kan
men zien dat het een bioscoop is geweest
vlak onder het plafond bevindt. Het
aantal zitplaatsen, driehonderdvijftig on
geveer, is veel groter dan men op het eer
ste gezicht zou denken.
De geschetste versieringsmotieven wor
den in de royale entrée, het trappenhuis
en de gezellige foyers herhaald. Langs de
wanden hangen over het algemeen zeer
fraaie schilderijen en aquarellen en tussen
de bedrijven kan men overal luisteren naar
gedempte muziek op gramofoonplaten. Het
zal wel niemand verbazen dat de toegangs
prijzen in deze luxueuze pendant van het
Nieuwe de la Martheater in Amsterdam
ook naar Parijse maatstaven tamelijk hoog
zijn. Men kan deze elegante Comédie Cau
martin dan ook' bezwaarlijk rangschikken
onder de experimentele, werkplaatsen.
„Un nommé Judas" (Een zekere Judas)
is een ongetwijfeld belangwekkend stuk,
dat enigszins aan het werk „Voor altijd
Pilatus" met name van de Nederlandse
schrijver Jef Heydendael doet denken. De
figuur van Judas, aan wie in de Bijbel
betrekkelijk weinig aandacht wordt be
steed, is beter bekend door tal van legen
des dan door de geschiedenis, aldus de
auteurs in hun voorbericht. Zij pogen in
dit drama zoal geen rechtvaardiging, dan
toch een psychologische verklaring van zijn
verraad te geven.
De Judas van Puget en Bost de één
katholiek, de ander protestant leert men
ker>nen als een soort anarchist, vol haat
tegen maatschappelijke onrechtvaardig
heid, speciaal tegen de rijken en de pries
ters, die als het ware een geheim bondge
nootschap hebben gesloten om de armen te
onderdrukken en uit te buiten. Hij kan
dan ook niet geloven in een God, die dit
zou' goedkeuren. Vandaar dat hij aanvan
kelijk wantrouwend tegenover Jezus staat,
c totdat hij verneemt dat deze nieuwe pro-
feet de handelaren uit de tempel heeft ge
jaagd. Het is de menselijkheid van Jezus,
die hem bekeert.
Maar het verslag, dat hem bereikt van
de geestelijke worsteling in de Hof van
Gethsémané, brengt hem aan het twijfelen.
Het is nodig, zo redeneert hij, dat Jezus
voor iedereen zichtbaar zijn Goddelijkheid
laat blijken. In zijn gedachtengang is het
evenwicht tussen de beide elementen ver
stoord door wat hij als een openbaring
van menselijke zwakte beschouwt. Daar
om wil hij Jezus dwingen tot het wonder
der wonderen, hetgeen alleen kan geschie
den door hem over te leveren aan hen, die
zijn dood willen want men kan immers
een God niet doden?
Uiteraard kunnen wij niet in een beoor
deling van deze stelling treden. Er zijn
bibliotheken volgeschreven met pogingen
om het raadsel op te lossen. Het blad „La
Croix" heeft zijn verontwaardiging uitge
sproken over „heiligschennende détails" in
de behandeling van het gegeven door Bost
en Puget, de „Témoignage Chrétien" is van
oordeel dat men onmogelijk Judas kan her
kennen in een karakterschets, die geen
overeenstemming volhoudt met de schaarse
biografische gegevens, die over hem in het
Nieuwe Testament te vinden zijn. Wij heb
ben hier slechts de vraag te beantwoorden
of de auteurs er in dramatisch opzicht in
zijn geslaagd hun onderwerp waar te
maken
TOEN een paar jaar geleden vele opgewonden geruchten en krantenartikelen over
aardstralen respectievelijk van mond tot mond en van hand tot hand gingen,
hebben wij met duizenden in ons land nieuwe hoop gekregen. Immers: indien bij ons
futloosheid en lusteloosheid werden aangetroffen, die de vorming van ons genie in de
weg stonden, dan konden die niet onszelf worden aangerekend zoals wij in mo
mentenvan oprechte zelfcritiek meenden maar dan waren dat schadelijke bodem
invloeden. Jarenlang zijn wij ingesluimerd met schone plannen voor onze toekomst
en niet in de laatste plaats voor de toekomst der mensheid en dan begon daar zo'n
stiekeme bodeminvloed aan ons te breken. Duizenden hebben hun bedden verplaatst.
We hebben daar natuurlijk sceptisch tegenover gestaan. En dat wij ons bed ook ver
plaatsten had dan ook alleen tot reden, dat wij nu wel eens bij het raam wilden liggen,
Hoe dan ook, de
hoop dat velerlei
falen niet aan onszelf
maar aan aardstralen
moet worden toege
schreven is thans de
bodemingeslagen
door de Commissie tot
Onderzoek van het
Wichelroede- en
Aardstralenprobleem
van de Afdeling Na
tuurkunde van de
Koninklijke Neder
landse Akademie van
Wetenschappen. Want
de Commissie tot On
derzoek van het Wi
chelroede- en Aard
stralenprobleem van
de Afdeling Natuur
kunde van de Konin
klijke Nederlandse
Akademie van Weten
schappen moet tot
haar spijt zeggen: er
is niets. Wij kunnen
ons deze spijt voor
stellen, want „niets"
is inderdaad weinig
als resultaat van een
vierjarig onderzoek.
De ene wichelroede
loper na de andere
heeft met zijn opspo
ringsapparaat door de
dertig meter lange
gang van het Labora
torium voor Micro
biologie te Amster dam gelopen.
En wanneer zij nu nog maar allemaal
niets hadden aangewezen, dan was het in
elk geval nog opmerkelijk geweest, dat zij
allen hetzelfde reageerden. Maar zij hebben
in de gang overal aardstralen aangetroffen
en steeds op andere plaatsen. Of zij nu al
of niet geblinddoekt liepen of in een ge
blindeerde cabine werden voortgerold
zodat zij er geen idéé van hadden of zij snel
of langzaam gingen vrijwel overal was
het raak.
Deze gang bleek een rijk jachtgebied
voor de aardstraaljagers. De roede van de
één wichelde hier en die van de ander gin
der. De commissie heeft er een grafiekje
van gemaakt, dat een duidelijk beeld geeft
van de verwarring. Een van de proefper
sonen vond het blijkbaar zélf zo ingewik
keld worden, dat hij niet na kon laten een
bezweringsformule uit te spreken (mis
schien zoiets als: „lamstralen, verdwijn!").
Marguerite Jamois
Vastgesteld mag worden dat zij, welke
vrijheden zij zich ook veroorloofd hebben,
een in alle soberheid knap gebouwd stuk
voortbrachten, waarbij uiteraard (Jezus
noch de drie voornaamste discipelen ver
schijnen ten tonele) alle spanning uit de
dialogen moet komen. Deze zijn bijzonder
doeltreffend geschreven en verraden «en
sterke intensiteit. Het door sommige cri
tici geuite bezwaar als zou de taal van de
ambachtslieden soms bij het platvloerse
af vereenvoudigd zijn, valt buiten mijn
beoordelingsvermogen.
Er zijn enkele zeer boeiende scènes, zo
als die van de driftige onzekerheid .wie het
aangekondigde verraad zal plegen, dat
door iedereen voor onmogelijk wordt ge
houden. Indrukwekkend het slot, waar
bij de geschiedkundige juistheid terwille
van het logische effect geheel werd los
gelaten: het constateren van- de zelfmoord
van Judas juist op het ogenblik, dat het
nieuws van de Wederopstanding bekend
wordt. Hoe kan Judas weten, zo vragen de
auteurs, dat er een Derde Dag zou zijn?
Het stuk trekt in Parijs nogal de aan
dacht en mogelijkerwijs zal te zijner tijd
ook een Nederlands gezelschap er zich wel
voor interesseren. .Mocht dat niet het ge
val zijn, dan zou het zeker voor lekenspe-
lers in aanmerking kunnen komen, al is
het moeilijk te realiseren en zeker nooit
zo voortreffelijk als hier onder de waarlijk
voorbeeldige leiding van Jean Mercure,
die woekerend met de ruimte voor
een maximale uitwerking van het gespro
kene zorgde. Voorbeeldig was het spel van
Paul Meurisse in de titelrol, krachtig en
natuurlijk in zijn hartstochtelijke sociale
critiek, zijn gedecideerd geloof vervolgens,
maar ook in zijn martelende teleurstelling.
Ook overigens was de rolbezetting zeer
sterk. Met één uitzondering: Marguérite
Jamois als Lea, een gewezen publieke
vrouw, die zich onder de volgelingen van
Jezus heeft geschaard. Wat ik in haar be
wonderde was haar vermogen om zodanig
over bijzaken heen te praten, wanneer zij
zich bij voorbeeld tot niet direct bij het
centrale gesprek betrokkenen moest rich
ten, dat men de indruk kreeg dat haar ge
dachten voortgingen zich bezig te houden
met ernstiger dingen, die zij als het ware
voor zich zag. Maar op de één of andere
wijze, door haar verre van realistische
speeltrant vooral, paste zij, de gewezen
ster uit de voorstellingen van de betreurde
Gaston Baty, niet goed in het ensemble.
DAVID KONING
Daarna liep hij triomfantelijk verder, zon
der dat zijn gaffel nog uitsloeg. Zelfs dat
vond de commissie niet overtuigend. Mis
schien dacht zij aan de ervaring van pro
fessor Gassmann uit Zürioh, die bij een
dergelijke proef verscheidene roedelopers
zag reageren, toen zij over putdeksels in
een weiland liepen. „Hier zit water onder!"
zeiden zij met grote stelligheid. Maar de
putten waren toevallig uitgedroogd.
Kortom alle geëxamineerde speurders
naar aardstralen zijn gestraald. Dat heeft
echter velen hunner gesterkt in het besef
van de grootsheid van hun taak, die zelfs
de wetenschap uitgeput en zonder enig
houvast achterlaat.
De commissie heeft zich ook verdiept in
de „afschermkastjes", die duizenden
huizen in ons land a raison van 125 gulden
of meer tegen schadelijke bodeminvloeden
beveiligen, als men er maar géén uien in
de buurt zet. Maar deze „op intuïtie ge
bouwde" toestelletjes met kortgesloten
spoeltjes en kortgesloten schakelaars en
metalencombinaties, die volgens een dei-
fabrikanten ook vliegtuigen voor neerstor
ten behoeden, plaatsten haar voor onoplos
bare problemen.
Toen heeft zij zich naar de grafkelder te
Wiewerd (Fr.) begeven. Daar bevinden
zich een aantal mummies, waar de Friezen
terecht prat op gaan. Het feit, dat deze
verre voorzaten ofschoon zij uiteraard
niet meer in leven zijn vrij goed intact
zijn gebleven, wordt namelijk toegeschre
ven aan een sterke concentratie van aard
stralen. Uitgebreide proeven in die kelder
hebben de commissie echter de overtuiging
gegeven dat het allemaal gewoon van de
tocht in die kelder komt (op zichzelf een
interessante conclusie omdat tocht voor
levende mensen juist schadelijk is).
„Men zegt van de filosofie wel eens: het
is zoeken naar een zwarte kat in een don
kere kamer," zo verzuchtte tenslotte de
voorzitter van de commissie, „maar dit op
sporen van aardstralen zou ik willen noe
men: eveneens in een donkere kamer zoe
ken naar een zwarte kat, die er bovendien
niet eens IsDit is wel erg onverbid
delijk uitgedrukt. De voorzitter moest rich
toch herinneren, wat in het rapport ruiter
lijk ergens wordt toegegeven. Bij het on
derzoek in de grafkelder gebruikte stukken
vlees, die in een tochtgat waren opgehan
gen, bleken op een morgen opeens te zijn
weggehaald „waarschijnlijk door een
kat," aldus het rapport. Er was dus wél
een kat.
Wij houden ons voorshands aan de be
kende uitspraak: „Er is méér tussen hemel
en aarde," waarvan wij het vervolg nooit
weten, maar die toch een ruim, rustig ge
voel geeft. Want al is het dan ook tot ver-
moeiens toe gebleken, dat de wichelroede
lopers op zoveel verschillende plaatsen een
aardstraal aanwezen, bewijst dat de vol
strekte afwezigheid er van?
Zou er bijvoorbeeld geen sprake kunnen
zijn van wandelende aardstralen? Wij ver
wachten een duidelijk antwoord van de
commissie. Eerder zullen wij geen poot
(van ons bed) verzetten. KO BRUGBIER