Raadsel der Grote Pyramide
na 5000jaar ontsluierd
VREEMDE VISVANGST
-5
Een roman van kille knapheid
OVER DODECAPHONIE
VREEMDE HISTORIE
De Waterval
„Dag der glorie"
Litteraire
Kanttekeningen
SPAANSE HUMOR
Kruithuis muziekcentrum
Geen brood in muziek
Hoe een jonge Egyptenaar
bij toeval de zonneboot
van Cbeops ontdekte
Dierbare vrienden
kostbare inhoud van het ge
welf schade zouden doen.
Tweemaal sinds die gedenk
waardige 26ste Mei is het
sindsdien opnieuw korte tijd
geopend geweest voor een ge
zelschap deskundigen en
beide malen bevestigden dezen,
dat het hier inderdaad een
authentieke zonneboot betreft.
De oude Egyptenaren geloof
den dat de overleden vorsten in
deze schepen naar hun god en
vader, de zon. reisden en
zij gaven de pharao's daartoe
twee soorten schepen mee in
hun graf: open barken voor de
reis gedurende de uren van de
dag en overdekte schepen voor
de nachttrajecten op hun weg
naar de Euwigheid. El Malakh
gelooft nu, een „nachtboot"
gevonden te hebben.
ELDERS IN EGYPTISCHE
koningsgraven heeft men vroe
ger reeds een drietal restanten
van zulke zonneboten blootge
legd, maar deze waren dus
danig door de tand des tijds en
door plunderaars gehavend,
dat de archeologen er niet veel
wijzer van geworden zijn.
El Malakh's schip daaren
tegen schijnt de eeuwen met
succes getrotseerd te hebben,
hetgeen dan te danken zou zijn
aan het voortreffelijk vakman
schap van Cheop's bouwlieden.
Het gewelf waarin de boot
rust, was namelijk zo herme
tisch verzegeld, dat er geen
stofje in kon doordringen. Het
houten dek, het van linnen
repen gevlochten want en al
les wat verder binnen het ge
zichtsveld ligt, lijkt volkomen
gaaf en ongeschonden en zelfs
de wierookgeur was bewaard
gebleven. Die geur heeft El
Malakh overigens alleen zelf
waargenomen, want toen zijn
beide collega's ook eens gin
gen snuiven, was het „aroom
der eeuwen" blijkbaar al door
het kijkgat vervlogen....
Buitenlandse experts hebben
overigens misschien gedre
ven door een begrijpelijke „ja
lousie de métier" verklaard,
dat die wierooklucht wel een
archeologische vrijheid van El
Malakh geweest zal zijn en
dat zij zich hun oordeel over
de betekenis van de vondst
wensen voor te behouden tot
dat het zonneschip grondig
en in hun bijzijn onderzocht
is.
Maar de gelukkige vinder
zelf is er rotsvast van over
tuigd dat zijn zonneboot onver
gelijkelijke schatten aan beel
den, papyri, mummies, kronie
ken en gebruiksvoorwerpen uit
de tijd van Cheops bevat en
dat die vele raadselen van een
der oudste beschavingen ter
wereld kunnen worden opge
helderd. „Over enkele weken",
zo schrijft hij in de New York
Times, zal ik als eerste mens
na vijfduizend jaar in het ge
welf afdalen, de riemen der
koninklijke roeiers opnemen
en, misschien, in het doden
masker van de grote Pharao
blikken.
EI Malakh gelooft stellig ach
ter een tussenmuur in'het door
hem gevonden gewelf nog een
zonneboot te zullen vinden.
Hij beweert dat de boten twee
riemen van zeven meter, 20
kleinere en een roer hebben.
Ooik staat een heiligdom in
het midden van het dek. De
wanden van de kelder en het
plafond dragen drie kruisen
die kennelijk een aanwijzing
zijn voor de sterrenkoers voor
de roeiers van de zonneboot.
H. C.
Het prachtig gevormd blad van een roei
riem op het dek van Cheops' zonneboot.
De witte plekken zijn stukken gips die uit
de kalkstenen zoldering gevallen zijn, waar
zij als metselspecie dienden.
De Spaanse auteur J. A. Zunzunegui
werd omdat hij de humoristische roman
„De zweer van Don Lucas" geschreven
heeft, beloond met de Premio Nacional de
Literatura, de hoogste Spaanse onderschei
ding voor letterkunde. De reden tot deze
bekroning is ons echter in het geheel niet
duidelijk geworden.
Het gegeven is overigens, voor de Ne
derlandse lezer althans, orgineel: een in
Zuid-Amerika rijk geworden Spaanse
emigrant keert naar zijn geboorteplaats
terug en wordt daar vereerd als een halve
godheid. Hij vindt het leven in het dorpje
echter hoe langer hoe saaier, wordt het
slachtoffer van de intrigerende aristocra
ten, krijgt een maagzweer „omdat het in
de mode is" en sterft tenslotte uit verve
ling.
De auteur heeft dit geheel echter op een
dermate verwarrende wijze weergegeven,
dat men er, op de helft van het boek geko
men, geen touw aan vast kan- knopen.
Het zou overdreven zijn om al deze on-
volkomendheden aan de af en toe zeer ge
brekkige vertaling te wijten. De uitgevers
maatschappij N.V. Standaard-Boekhandel
stuurde het werk het Nederlands taalge
bied in. H. d. G.
Volgens een mededeling van de dirigent
van het Brabants Orkest, de heer Hein
Jorcïans, is het de bedoeling het Kruithuis
te s-Hertogenb osch te maken tot een cen
trum van hedendaagse muziek.
Zo zullen onder meer werken worden
uitgevoerd van Spruyt, Van der Velden,
De Vreeze (uit België). Ciry (uit Frank
rijk), Jan Koetsier en Robert de Roos.
Volgens een rapport, uitgebracht door
Henry Kaiser voor de Amerikaanse
Federatie van Musici op een vergade
ring te New York, staat het er met de
Amerikaanse muziek „als een culturele
kunst" slecht voor. Volgens dit rapport
zouden grote orkesten aan het verdwij
nen zijn, een omstandigheid die wordt
toegeschreven aan de „muziek in blik".
Henry Kaiser zette uiteen dat 52 van
de belangrijkste symphonie-nrkesten in
Amerika en Canada minder dan 2270
musici werk geven tegen een gemiddeld
jaarloon van ongeveer 1814 dollar.
Slechts 72.000 personen kunnen hun
brood met de muziek verdienen, er zijn
er echter 175.000 die er nog een baantje
naast moeten nemen om in leven te blij
ven, aldus de rapporteur. Meer dan
tachtig per honderd van operazangers,
dansers en concertartisten verdienen
minder dan tweeduizend dollar per jaar.
Een waterval viel jaar op jaar
de diepte in met veel misbaar,
want altijd stootte hij zijn schenen
tenen een aarttal ruwe stenen.
Hij richtte eindelijk een petitie
tot de organen der justitie,
opdat het leed hem toegebracht
werd weggenomen of verzacht.
Hierop ontving hij tot bescheid:
„Daar gij natuurverschijnsel zijt
en naar de wet zelfs monument,
is uw bezwaarschrift niet erkend".
PIET ZOETHOUT
TWEE VONDSTEN van grote
betekenis hebben in de afge
lopen weken de oeroude Egyp
tische koningsgraven weer in
het brandpunt der belangstel
ling geplaatst. Begin Mei was
het de ontdekking van een tot
dusver onbekende pyramide
van het „getrapte" type bij
Sakkara, die onder meer de
4700 jaar oude pharao-mum-
mie in een albasten sarco-
phaag, ontelbare juwelen en
prachtig vaatwerk opleverde.
En alsof dat nog niet genoeg
was, legde men twee weken
later, op 26 Mei, aan de Zuid
kant van de grote pyramide
in Gizeh een zeldzame
vijftig eeuwen oude „zonne
boot" van koning Cheops bloot.
Deze laatste ontdekking is
zuiver toeval geweest. Kamal-
el-Malakh,een 34-jarige Egyp
tische amateur-oudheidkun
dige. die van vele markten
thuis is hij heeft onder meer
naam gemaakt als ingenieur,
architect en kunstcriticus
had van de regering in Cairo
de leiding gekregen bij de aan
leg van een autoweg rond de
gigantische pyramide, waar
over men onlangs in ons blad
nog vele belangwekkende bij
zonderheden heeft kunnen
lezen.
Het werk vlotte goed en toen
het Zuidelijke gedeelte van de
weg voltooid was, had El Ma
lakh nog vijfhonderd gulden
over van het hem toegewezen
budget. Enige dagen tevoren
waren zijn arbeiders bij het
opruimen van een stuifzand
heuvel gestuit op een vreemd
fundament van ongeveer 45
meter lengte, dat samenge
steld was uit zware rechthoe
kige met rose gips aaneenge-
metselde blokken kalksteen.
Nu zijn zulke vondsten niet
zeldzaam in de doden-steden
der oude pharao's en aanvan
kelijk werd er dan ook weinig
aandacht aan besteed. El Ma
lakh zelf echter herinnerde
zich, op een stenen scarabee
die twee jaar geleden in de
zelfde buurt gevonden was,
een inscriptie ontcijferd te
hebben waarin vermeld stond
dat koning Cheops die om
streeks 2800 vóór Christus re
geerde aan de Zuidkant van
zijn machtige pyramide begra
ven was. Honderden jaren lang
bad men vergeefs gespeurd
naar de plaats van 't konings
graf in het binnenste van het
immense bouwwerk, maar het
enige dat oojt gevonden werd,
was een lege roodgranieten
doodkist, voorzien van alle
koninklijke symbolen. Van
Cheop's mummie echter geen
spoor.
ZOU DE KALKSTENEN
VLOER nu eindelijk het ge
heim van het onvindbare ko
ningslijk openbaren? El Ma
lakh durfde het nauwelijks ho
pen, maar hij besloot toch, er
zijn resterende vijfhonderd
gulden aan te wagen. Met twee
van zijn voormannen beitelde
hij uiterst voorzichtig door een
van de 15 ton zware steenblok
ken heen en na drie dagen van
bijna ondragelijke spanning
kon men eindelijk een brok ter
grootte van enkele decimeters
uit het oppervlak lichten.
„Trillend van emotie", zo
zegt El Malakh in een inter
view met de New York Times,
„knielde ik neer voor het don
kere gat en drukte mijn ge
zicht er tegenaan om te zien
of mijn vermoedens juist ge
weest waren. Geruime tijd zag
ik niets in de duisternis daar
onder, maar wei rook ik een
zwakke geur de geur van
wierook, cederhout en mus
kus. „De geur der eeuwen",
riep ik met een stem die ik
nauwelijks meester was.
mm
Iemand gaf mij een spiegel
tje, waarmee ik het zonlicht
weerkaatste in de ruimte on
der mij. Toen onderscheidde ik
een bruinachtig oppervlak van
zeker vijftien meter lengte en
daarop een ovaalvormig voor
werp. Plotseling bedacht ik,
dat dit een roeiriem moest zijn
vijftig eeuwen geleden neer
gelegd moeten hebben! U kunt
begrijpen, wat ik voelde, toen
twee experts van de Oudheid
kundige Dienst, dr. Amer en
dr. Mahdi, mijn vermoedens
bevestigden. Dr. Mahdi zei mij,
nadat ook zij een blik in het
keldergewelf geworpen had-
De pyramide van Cheops met
aan welker voet Kamal-el-Malakh
dekking deed, waaraan
op de voorgrond de Sfinx
op 26 Mei de verrassende ont-
dit artikel is gewijd.
Landschap in Sakkara met op de achtergrond de drie pyramiden
van Gizeh, die van Cheops, van Khefren en van Menkewre.
en terzelfdertijd realiseerde ik
mij, wat ik gevonden had. Ik
was ontzettend nerveus en
schreeuwde tegen de mensen
die om mij heen stonden: „Het
is een schip een zonneboot
van de Pharao!" Daarna zag
ik langzamerhand meer: zeilen,
touwen die op het dek lagen,
nog meer roeiriemen en dat
alles leek volkomen intact
precies zoals de priesters van
de Vierde Dynastie het daar
den: „Deze ontdekking lijkt
mij oneindig veel belangrijker
dan die van Toet Ank Amens
graf in 1923 u bent wel een
zeer bijzondere geluksvogel!"
DIRECT NADAT AMER EN
MAHDI een blik op het zonne
schip geworpen hadden, werd
het gat in het kalksteen weer
met grote zorgvuldigheid dicht
gemetseld om te voorkomen,
dat stof en buitenlucht de
Een getrapte pyramide nabij Sakkara. Begin vorige maand is
in dezelfde omgeving een dergelijk bouwwerk ontdekt.
VOOR DE TWEEDE KEER sta ik, na een aandachtig lezen en herlezen, tegenover
een werk van Theo J. van der Wal met aarzelende gevoelens, met een ja en een neen.
Mijn critische lezerservaring zegt me dat ik het moet waarderen, geeft me de over
tuiging dat het van te onmiskenbare, baanbrekende schrijverskwaliteiten blijk geeft
om het, afgezien van enkele bijkomstige bezwaren, niét te aanvaarden. Maar mijn
hart, om het maar zo te noemen, mijn intuïtie, een waarschuwend orgaan in me,
belet me om het zonder voorbehoud aan te nemen, om ervan te houden. Er is iets in
deze nieuwe roman, in „Dag der glorie" dat me, evenals in het voorafgaande „Zon
der theater", vreemd blijft, ondanks alle begrip. Iets, waarbij ik wel geïnteresseerd
ben betrokken, waardoor ik me telkens onieuw geboeid heb gevoeld, maar dat mij als
geheel niet raakt. Iets dat me tenslotte ontglipt en ontnuchtert.
CC<XXXXKX:CC<X>OC<XX<XCOOCOCX>X3COCXXXXX3GOOOÖOtXXXX"<XXXXXX:COCXXOOCXXX>COCOOC<XXXCCOCOOCOOOCOOOOOOCXOOCOOCiüOCO
cocoooocco
xooooocca
ccoocooooc
Een merkwaardig en vrij
zeldzaam natuurverschijn
sel wil, dat er soms op
onze stranden grote hoe
veelheden vis aanspoelen.
De verklaring van dit ver
schijnsel zij aan deskundi
gen overgelaten. Ik kan
slechts verhalen wat ik er
van heb gezien.
Mijn vrouw deed mij uit
avondlijke bezigheden op
schrikken met de mede
deling dat, naar zij zojuist
had gehoord, de vis aan het
strand voor het opscheppen
lag. Een jongen met een
gevulde emmer was haar
overtuigende zegsman ge
weest. Ik had er geen be
zwaar tegen op mijn beurt
een emmer te nemen en
zeewaarts te gaan, hoewel
ik mijzelf geen enkel succes
voorspelde. Op het gebied
van jacht en visserij heb ik
nog nooit één enkel resul
taat mogen boeken, het
geen wel mede moet wor
den toegeschreven aan het
feit, dat ik er nog nooit
moeite voor heb gedaan.
Maar de avond was mooi
en rustig, met een tamelijk
zwaar bewolkte hemel, die
nog wat daglicht vasthield.
Er was misschien een paar
honderd meter zicht op zee.
Aan het strand hadden de
mensen een bijzondere be
koring. Zij stonden of lie
pen heen en weer langs het
terugvloeiende water. Zij
maakten kleine geluiden in
de stille ruimte. De woor
den uit hun nauwelijks
meer te onderscheiden
mond, de gebaren van hun
vervagend lichaam leken
diepzinniger en sierlijker
dan in de klare, harde dag.
De lege emmer aan de hand
houdend, praatte ik even
met deze en gene. bij voor
baat reeds voldaan met het
loutere feit van dit vluch
tige contact in de scheme
ring.
Maar het sprookje was
vanavond werkelijkheid. De
vis werd niet duur betaald,
zij betaalde zelf. met haar
leven, voor een gril van de
natuur. Zilverachtig blin
kend lagen hier en daar en
overal in het zand makre
len en kleine, spieringach
tige visjes, soms nog sprin
gend, meestal roerloos. En
telkens wanneer een bran-
dingsgolf terugstroomde,
zag men vissen op het
vochtige zand achterblijven.
De stem der menselijk
heid zweeg niet op deze
avond. Enige meisjes waad
den door het water en
poogden het bezwijken der
vissen te keren door de
dieren weer in zee te wer
pen. Ik zag in de scheme
ring het water van hun
benen spatten, ik hoorde
haar medelijdende uitroe
pen en ofschoon ik het kin-
dierlijke van haar streven
duidelijk genoeg inzag,
kwam er een vage ontroe
ring in mij boven om hun
goedbedoelde pogingen.
Mijn taak bestond inmid
dels uit het vullen van de
emmer. Enige minuten wa
ren genoeg om ons meer
vis te verschaffen dan wij
in weken zouden kunnen
verorberen. Bovendien was
de emmer vol. Bovenop lag
een grote makreel, die nog
schokkende bewegingen
maakte en enige malen
over de rand dreigde te
glippen. Uit zijn bek hing
een van de spieringaehtige
visjes, die hij stervend nog
buit had weten te maken.
De natuur is genadeloos,
maar desondanks torste ik
mijn halflevende last met
gemengde gevoelens. De
wetenschap, dat ik aan
stonds enige mensen met
een deel van mijn eerste
visvangst gelukkig zou ma
ken, drong echter alle ge
wetenskwesties op de ach
tergrond.
Toen wij het strandpad
weer hadden bestegen, ble
ven wij nog even staan,
keken naar de intussen nog
meer verduisterde zee en
hoorden de kleine stemmen
van de waterkant. Mijn
handen zaten vol zand en
roken naar vis. Wij moes
ten onze vracht naar haar
bestemming brengen en
enige minuten later tover
den wij, als laatste helden
daad op deze sprookjesach
tige avond, een dankbare
trek op bevriende ge
zichten.
Aldus geschiedde in de
avond van de 8ste Juni
1954 ergens aan de Neder
landse kust. M. MOK
Dodecaphonie is een woord, waarvan de
koerswaarde in de laatste jaren onmisken
baar enige punten is gestegen. De musici
bezien het öf met enige wantrouwen, soms
zelfs met lichte spot öf omgekeerd
met de overtuiging, dat dit woord de ver
lossing betekent onzer muziek uit een oud
en versleten harnas. Ik zou eens een zo
eenvoudig mogelijke uiteenzetting willen
geven betreffende wezen en ontwikkeling
van het theoretische systeem, dat met dit
geleerd en gewichtigklinkende woord
wordt aangeduid.
Ter inleiding daarvan echter eerst het
volgende:
Voor velen onder de componisten en
theoretici, vooral in Oostenrijk en Duits
land, betekenden indertijd de harmonische
resultaten, waartoe Richard Wagner geko
men was in zijn Tristan-partituur, een
hoogtepunt.
Maar een hoogtepunt, dat volgens hen de
kiemen van ontbinding in zich droeg.
Wagners chromatiek, tastte meenden zij, de
vastheid der tonaliteit zodanig aan, dat een
verdergaan in deze richting de opheffing
er van onontkoom
baar ten gevolge zou
hebben. Ter verdui
delijking: tonaliteit
wil niets anders zeg
gen dan toepassing
van de toonladder als
melodisch en harmo
nisch uitgangspunt.
De zeven tonen
daarvan worden be
schouwd in een zeke
re melodische en har
monische waardever
houding tot elkaar te staan. Eén dezer
tenen, de grondtoon (de eerste van de
reeks) vormt het centrale punt, het zoge
naamd tonale centrum.
De tonaliteit is dus een subtiel spel
van verhoudingen, een klankgemeenschap,
die haar rijkdom, evenals de menselijke
gemeenschap, onder andere dankt aan de
verscheidenheid harer deelgenoten.
Na Wagner zou het tijdperk zijn aange
broken, waarin het begrip tonaliteit te
gronde moest gaan. Gevolg: de atonaliteit
ontstond. Maar atonaliteit is een negatief
begrip. Geen totaal centrum meer, geen
evenwicht van waarden tussen de tonen der
uiteengevallen toonladder: de twaalf tonen,
waaruit de chromatische scala bestaat,
hebben allen gelijke betekenis gekregen.
De artistieke zin van componisten als
Arnold Sehönberg en Alban BeTg drong, dit
negativisme beseffend, naar positieve
richtlijnen, en uit de atonaliteit groeide
het zogenaamd twaalftoons-systeem, de
dodecaphonie.
Een der belangrijkste uitgangspunten
dezer theorie is: om elk overwicht van be
tekenis tussen de tonen te voorkomen, mag
geen toon uit de rij van twaalf weer op
treden, voordat de elf anderen zijn aange
wend. De componist kan een twaalftoonsrij
opstellen en gebruik maken van allerlei
crmpositiemiddelen: omkering, kreeften
gang en nog veel meer, maar voor de ortho
doxen in de leer blijft het straks genoemde
uitgangspunt wet.
Ik ben mij er van bewust, hier slechts
de hoofdlijnen der ontwikkeling te hebben
aangegeven. Het lijkt allemaal een bedenk
sel, hersenwerk, dat alle spontaniteit
doden moet. Inderdaad, zo lijkt het. Maar
daar is Alban Berg, die op deze grond
slagen bouwend, zeer emotionele muziek
wist te scheppenEn daarom zou ik iets
minder ver willen gaan dan Hugo Leich-
tentritt, die in een belangrijk opstel „Uber
die Dauerwerte des musikalischen Kunst"
heeft gezegd: „Muziek zonder tonaliteit is
in tegenspraak met zichzelf, een zinloos
hersenproduct."
Een andere vraag is, of de Weense school
gelijk had door te stellen, dat na Wagner
de tonaliteit zou moeten sterven aan uit
putting. Het is denkbaar, dat degenen, die
hardnekkig en zonder
omzien zouden willen
voortgaan op de weg,
door Wagner zo ver
afgelegd, tenslotte het
spoor zouden bijster
raken. Maar al acht
jaar vóór Sehönberg
was, Claude Debussy
geboren, die óók door
Wagners kunst was
getroffen. Hij echter
kwam tot een regene
ratie der muziek, die
niet op negatieve beginselen berustte. Er
waren dus toch nog andere mogelijkheden
om uit de impasse te geraken.
In de Maart-aflevering van de Schweize-
rische Musikzeitung" plaatste de componist
Willy Burkhard een „Versuch einer Aus-
einandersetzung mit der Zwölftontechnik",
waarin hij het vraagstuk van verschillen
de kanten belicht. „Ik weet van meeT dan
één geval hoe een jong componist van
officiële zijde de raad kreeg twaalftoons-
muziek te schrijven. Dit zou de enige rich
ting zijn die toekomst heeft," vertelt Burk
hard. Nu weet ik niet, welke officiële zijde
hier bedoeld wordt, maar die zijde heeft
het in ieder geval mis. Zó open liggen de
kaarten nu eenmaal niet! Terecht zegt
Burkhard dan ook, dat hier de idée. waar
een Sehönberg zijn gehele leven mee ge
worsteld heeft, tot een conjunctuur-aan
gelegenheid dreigt af te dalen.
Kan de dodecaphonie, maar dan slechts
gehanteerd door wezenlijke kunstenaars,
niet beter worden beschouwd als een der
vele middelen, die de moderne compositie
techniek ten dienst staan? Ik geloof het
zeker. En dat nog maar alleen, omdat er
een Alban Berg is geweest
WILLEM ANDR1ESSEN
,Pavlova? Nooit van gehoord!'
Niet zonder bedoeling, dunkt me, heeft
Van der Wal zijn „Dag der glorie" laten
beginnen op een tijdstip, dat door de loop
der gebeurtenissen een scherpe scheidings
lijn trekt tussen verleden en heden: het
afscheid der laatste bevrijdingstroepen
van een Frans stadje. Hun vertrek is de
sanctie op de vrede. De oorlog is ten
einde, de vrijheid herwonnen, de „dag der
glorie" aangebroken, het feest kan be
ginnen. Onbelemmerd schijnt het leven
weer naar alle kanten open te staan. In-
derdóód zo onbezwaard en ongebonden?
Van de drie hoofdfiguren, die Van der
Wal bij het na-oorlogs weerzien introdu
ceert, torsen er twee hun „verleden". Ro
bert Théret, teruggekeerd partisaan, ge
schonden uit het verzetswerk opgedoken,
is, waakzaam door zijn ervaringen, een
critisch-verstild man geworden, gewapend
met een soort van stoïcijnse levensbe
schouwing, gereserveerd naar buiten,
eenzaam van binnen, dankbaar voor de
opvlammende liefde van zijn vroegere
speelkameraadje Anne. André Breton,
levenslustige vriend, vitaal, „vrolijk en
oppervlakkig", een daad-mens, gevallen
aan Roberts zijde, is op dit ogenblik al een
legende geworden, een volstrekt verleden,
niet meer dan een herinnering, maar niet
temin actief medespeler en wel als repre
sentant van een door Robert gemiste le
venskans: te leven bü het ogenblik. Con
stance, Anne's rivale, een drenkelinge in
de zee van machteloze eenzaamheid, werpt
zich na een mislukte verloving en een ont
nuchterend erotisch avontuur met al haar
passie op de herovering van haar jeugd
vriend Robert, in een hongerige en onstil
bare begeerte het verlorene terug te
winnen.
Aldus de inzet van krachten, waarvan
het „wisselspel" zich voltrekt binnen het
tijdsbestek van een enkele dag: lot tegen
lot, haat tegen liefde, liefdesverlangen
tegen onvermogen om lief te hebben, ver
leden tegen heden, mens tegen mens, in
een steeds wisselend stramien van opeen
volgende handelingen en psychische reac
ties: een wedijver om het geluk, waaruit
Anne wel glorieus te voorschijn moet
treden, omdat zij het is die, door het ver
leden ongedeerd, met haar schuchter-ont-
luikende, onbevangen, natuurlijke liefde
de „gevende" is, in tegenstelling tot de
in zichzelf verstrikte, tragische figuur
van Constance.
Hiermee is alleen het „thema" aange
geven, door Van der Wal tot in de fijnste
finesses en met de grootst-mogelijke toe
wijding uitgewerkt, door hem bespeeld in
een chromatiek van zielstonen die, zoals
ik al zei, bewondering afdwingt bewon
dering niet het minst voor de soberheid
van taal en verbeelding maar voor mij
toch eindigt met de pijnlijke vraag, waar
om toch dit knappe, zorgzaam geschreven
boek met zijn rijkdom van motieven me
tenslotte onberoerd laat. Is het dan toch
de menselijke warmte, die ik er in mis?
C. J. E. DINAUX.
LThl° J- vaTjer WaI: -DaR der Glorie".
(Nijgh en Van Ditmar, 's-Gravenihage).
VOCALISTEN NAAR ZUID-AFRIKA
Op 23 Juni vertrekken de alt Thérèse
Steinmetz en de tenor Arjan Blanken, die
zo juist zijn afgestudeerd aan het Amster
dams Conservatorium, naar Zuid-Afrika
voor een rondreis, die drie maanden duurt.
Heeft, vraag ik me af, Van der Wal zich
zo ver van zijn stof, van zijn romanfiguren
gedistanciëerd, dat hij het menselijk con
tact ermee verspeelde? Fixeerde hij zijn
gestalten met een dusdanig critisch-ana-
lyserende blik, dat het leven in hun aderen
en botten stagneerde, verkoelde, verstarde?
Is misschien zijn constructie te welbewust,
is zijn overigens bewonderenswaardige
compositietechniek te knap, te nauw
sluitend, te knellend, om nog speelruimte
te laten voor het warmbloedige, het tast
bare, het menselijk-nabije? Ik overweeg
het een en het ander, maar ik kan niet
tot een slotsom komen. Temeer niet, om
dat Van der Wals schrijverschap mij te
spiritueel voorkomt om het voor intellec
tualistisch te houden.
Hij is intelligent, zonder twijfel. Maar
zijn intelligentie is zeker niet allereerst
van een verstandelijke, veeleer van een
psychische orde. Van der Wal heeft een
speurorgaan voor het verborgene, het on-
bewust-meespelende in de mens. Voor de
mens-in-de-mens, dat tweede ik, de ge
heime regisseur van ons doen en laten.
Voor het innerlijke leven van heimelijke
(ten dele gevreesde en daarom gretig ont
kende) driften en reacties, die smeltkroes
van vergeten ervaringen en verdrongen
herinneringen, van geërfde eigenschappen
en geboortecondities. Dit gistende bezink
sel van het verleden, deze zuurdesum van
ons lot, levert hem de stof voor zijn ro
mans, die men dus eenvoudig-weg „psy
chologisch" zou kunnen noemen, als er in
dit romanprocédé niet iets anders werd
aangewend dan de gangbare „zielsont-
leding".
„Dag der glorie" evenals trouwens de
vorige roman, maar nu in de heel wat
zekerder greep van een rijpend auteur
beweegt zich op tweeërlei plan: op de
voorgrond het dagelijks tafereel, het
schouwspel van onze voorgewende han-
lingen, voor ieder toeschouwer op het
eerste gezicht waarneembaar; daarachter
(eigenlijk daaronder): de verborgen motie-
venwereld, het krachtenspel van ieders
persoonlijke verleden, dat gereedstaat om
zich op de vloed van komende gebeurtenis
sen, op het voorbijtrekkend levenspatroon
te werpen, ermee te worstelen, er zich mee
te verweven of van te verwijderen. De
wijze nu, waarop Van der Wal dit ver
leden op het heden betrekt, wordt en
daarom noemde ik hem baanbrekend
bepaald door zijn even ongewone als ver
rassende romantechniek. Hij laat namelijk,
door het chronologisch verloop van zijn
verhaal hoofdstuksgewijs te onderbreken,
het verleden actief aan het heden deel
nemen. Hij actualiseert het als het ware
door het te synchroniseren in een soort
simultaanspel van het leven met het on-
herroepelijk-voorbije. In die synchronisatie
schuilt het vernieuwende van zijn roman-
bouw, van zijn schrijfwijze: de tijd-zelf
gaat meeschrijven, onthult en beslist met
een onwrikbare noodwendigheid.