Onze puzzle GESCHIEDENIS VAN OPUS 15 VAN JOHANNES BRAHMS EEN VERGETEN DICHTER IN BED Een zomerse vaeantielbrief De Amerikaanse Byron fandag, Litteraire Kanttekeningen Engelse Litteratuur VERGELIJKING Dierbare vrienden M. M. MARBERRY's biografie van Joa quin Miller*) is de belangstelling waard om het onderwerp; de keuze daarvan is beter geslaagd dan de behandeling. Miller, wiens eigenlijke voornamen Cincinnatus Hiner waren, leefde van 1837 tot 1913 en hij was in zijn tijd in Amerika beroemd als dichter. „The poet of the SierraS" werd hij de Amerikanen gingen er geleidelijk meer voor voelen. Er is een onmiskenbare in vloed van Miller's persoonlijke optreden op de ontvangst van zijn poëzie: hij diende zichzelf voorbeeldig als reclame-agent, tot op het ogenblik dat zijn luidruchtigheid het publiek begon te vervelen. Dat punt werd na een langere periode van succes genoemd, maar hii diende zichzelf ook dan hij in Londen gekend had, ook in New graag aan als „The Byron of the Rockies". Er is weinig overgebleven van deze repu tatie. Ook de tijd dat zijn gelegenheidsge dicht „Columbus" nog in de Amerikaanse school-bloemlezingen voorkwam, is bij. De biograaf oppert aan het slot van zijn boek de mogelijkheid, dat Miller's poëzie weer eens een beteré tijd zal beleven, maar de lezer kan niet beoordelen of hij dat al leen doet om zijn eigen werk belangrijker te doen lijken: hij heeft het oeuvre van zijn held ternauwernood geciteerd. Wat hij er over zegt, is ook niet geschikt om de lezer zelf op het spoor te zetten van de „Pacific Poems" of van „As it was in the begin ning". De zaak is, dat de heer Marberry Miller door dik en dun wil beschouwen als York bereikt: in 1883 verhuisde hij weer naar Washington, waar hij eerst in de stad woonde, maar later buiten, in een „log- cabin" van het klassieke Amerikaanse voor- type. Hij trok veel bekijks. De bewoners van Washington beschouwden hem, met zijn vervallen hut vol huiden van beren en tijgers en met zijn daverende verhalen als hun voornaamste bezienswaardigheid. Dat duurde tot 1886, toen hij zwichten moest voor de concurrentie van een na burige natuurmens, die zich een hut ge bouwd had in een boom Hij trok toen naar het Westen (waar hij zijn loopbaan ook begonnen was) en ves tigde zich op een heuvel bij San Francisco. Daar heeft hij tot zijn dood gewoond, in redelijke welstand, dank zij niet alleen zijn gevestigd houdt op het grappige van zijn optre den. Dat wordt al gauw vervelend, temeer doordat Over Joaquin Miller er geen enkele poging tegenover staat om Miller's poseursrol en de successen die hij erin behaalde op hun betekenis te schatten. Miller drong zich aan de publieke aan dacht op dank zij een geweldige zelfover- verhalen over avonturen, die hij beleefd zou hebben, en door zich wonderlijk uit te dossen. Toen hij in 1870-1871 een jaar in Londen doorbracht, verscheen hij op diners met een berenhuid om zijn schouders en bowie-messen in zijn gordel; hij maakte er Tennyson en Whitman. De laatste was wel indruk mee en een tijd lang werd hij zelfs een vriend van hem, een van ae veie ontvangen in de beste litteraire en society- Amerikaanse schrijvers van zijn tijd waar kringen. In Amerika teruggekeerd, omdat mee hij goede relaties onderhield; anderen zijn invloed op de Londenaren uitgewerkt waren Mark Twain, Ambrose Bierce en was. imponeerde hij de Amerikanen met George Stirling. verslagen over zijn Europese carrière. Nie- HET IS JAMMER dat biograaf Marberry mand geloofde er veel van, maar daar ging zich gebonden acht door zijn leuke toontje, het niet om, dat deed men in Londen ook anders had hij wat meer kunnen proberen niet: zijn persoonlijkheid en zijn verhalen te verklaren, wat deze en andere geletterde werden niettemin gretig opgenomen. Er Amerikanen deed denken dat zij in Joa- waren ook altijd wel critici, die een hoge quin Miller een groot man hadden gevon- dunk van ziin werk hadden tenminste den. Nu blijft het eigenlijk bij een her van zijn poëzie, zijn proza werd unaniem haalde vermelding van de generositeit van afgekeurd als dwaas en gezwollen. Van dat de dichter, zowel in materieel als in mo- proza is een boek nog niet lang geleden reel opzicht. Men krijgt niet de indruk dat een nieuw leven begonnen: „True Bear hij ooit iets zei, dat de moeite van het aan- Stories", waarin hii van z'jn heldhaftig- horen waard was, en men kan toch ook heden tegenover grizzlies vertelt en dat niet geloven dat zijn gasten telkens weer nu als kinderboek is uitgekomen. naar het resonneren van een hol hoofd kwa- Van de „Songs of the Sierras", die Mil- men luisteren. Anderzijds blijkt overtui- ler in zijn Londense tijd publiceerde, wer- gend genoeg dat zijn reputatie als „de den in Engeland in korte tijd elfduizend Amerikaanse Byron" voor een groot deel exemplaren verkocht en de critici lieten op zijn eigen onafgebroken publiciteits- van alle zijden toejuichingen horen. In campagne rustte; zelfs als men in aanmer- Amerika liep het boek niet zo goed, daar king neemt dat litteraire roem omstreeks werd met goede reden aanmerking ge- 1900 in de Verenigde Staten goedkoper te maakt op de voorstelling, die Miller van krijgen was dan nu, blijft het verschijnsel het leven in het Wilde Westen gaf. Later, van zijn valse grootheid zo merkwaardig toen hij weer in Amerika woonde (in 1873 dat het een zekere belangstelling voor een bracht hij nog een kort tweede bezoek zwakke biografie rechtvaardigt. S. M. aan zijn Londense relaties), werd het om- gekeerd: van de Engelse waardering voor splendid Poseur, - The story of a fabulous zijn werk was al gauw niet veel over, maar Mun^London) M' M' Marberry <Fre<3erlc,t Horizontaal: 1. ge deelte ener erfenis, 6. marskramer, 11. jon gensnaam, 12. jaar (afk. Lat.), 13. land bouwwerktuig, 14. voorzetsel, 16. voor voegsel, 18. geloofs held, 22. muzieknoot, 23. achtervoegsel van de overtreffende trap, 25. in het jaar onzes Heeren (afk. Latijn), 26. telwoord,27. hoen derachtige vogel, 28. telwoord, 30. meisjes naam, 32. muggen- larve, 34. zoon van Jacob, 36. het voedsel der Israëlieten in de woestijn, 38. kippen loop, 39. verhindering, 41. soort van hond, 42. verhevenheid als teken van waardig heid, 43. broeikas, 44. biljartstok, 46. eetge rei, 48. jong schaap, 51. gemeente in Gro ningen, 54. mak, 55. handel (Engels), 57. een gedenkwaardige schertsfiguur,over wie litteraire werk, maar ook een aantal repor- hij alleen gerechtigd is te schrijven als hij tages, zoals die over Alaska, in 1897, voor voortdurend de aandacht de bladen van het Hearst- concern gemaakt. Wat hij over dat gebied schreef, en later nog over China, was even fantastisch als wat hij over zijn eigen leven in zijn boeken vertelde, maar dat belette niet dat hij de laatste jaren van zijn leven als een „grand old man" van de Amerikaanse litteratuur op zijn heuvel doorbracht. Er was toen een schatting, die hij steunde met verzonnen eind gekomen aan zijn talrijke affaires met vrouwen waar hij van tijd tot tijd opzien mee gewekt had, maar hij dronk zoals al tijd grote hoeveelheden whiskey en galm de zijn eigen lof uit hij las trouwens weinig werk van anderen, behalve van DE ZONDAG in bed is een van de beste die wij kennen, een van de rus tigste en een van de langste. Wij hebben een kamer op het Zuid-Oosten en ons bed staat onder een breed, laag raam, dat uitzicht biedt op een bos, dat aan de voorzijde begrensd wordt door een rustieke waterpartij. Wij hebben er wel eens over gedacht om-een boek te schrij ven „Het bed door alle eeuwen heen", maar onze luiheid heeft ons daar tot op heden nog steeds van weerhouden. Het zou bovendien een dikke pil worden. Wel echte bedlectuur natuurlijk, maar wat koop je daar als auteur voorNiks. Je moet er je bed voor uit, dat is alles. En dat is meer dan ons lief is. ER IS ECHTER, behalve onze voor keur voor dit vertrouwdste aller meu belen, nog een andere reden waarom wij ditmaal de Zondag op onze sponde heb ben doorgebracht. Een zeer persoonlijke en een zeer weemoedige. Want uit ons bed wuiven wij u, lezer, een afscheid toe. Omdat wij binnenkort ons valies pakken en voor lange tijd de grens over gaan. Dat gaat ons aan het hart, omdat wij van u zijn gaan houden. Niet langer zullen wij des Zondags kleine of grotere plaatsen bezoeken, slenterend langs boulevards of over een dorpse brink. Niet langer zullen wij op schaduwrijke terrasjes van onze koffie nippen, terwijl wij wisten: „Kijk goed, want je kijkt met de ogen van alle abon- né's". Wij zullen ook niet langer keuve len met kellners en voorbijgangers, hen vragend naar hun Zondag, of onze oren spitsen om een gesprek af te luisteren, om dan tenslotte in de avonduren een beetje moe naar huis te reizen. Naar ons bed, want dat is toch steeds ons uit gangspunt geweest. Hierom èn omdat wij door de weemoed werden overmand, deze Zondag in bed. WIJ TROFFEN Zaterdagavond daar toe reeds de nodige voorbereidingen, waarbij wij één ding nalieten, dat wij anders met pijnlijke nauwgezetheid ten uitvoer brengen. Wij hebben namelijk onze wekker niet op de daartoe geëigen de tijd afgesteld, maar droegen hem weliswaar voorzichtig en niet zonder voldoening naar een ander vertrek, waar zijn getik bleef opgesloten. Ver volgens zochten wij wat lectuur bijeen, dat wij op een stapeltje naast onze pan toffels op de grond plaatsten. En nog voor de torenklok elf uur had geslagen, lagen wij opgekruld onder het laken, met twee kussens in de rug, een asbak naast ons op de vensterbank en een klein leeslampje boven ons. Het raam stond op een kier en liet suizelend de zo mernacht binnen. Toen wij de volgende morgen, op het normale tijdstip, met een mechanische armbeweging, maar zonder enige over tuiging, aanstalten maakten om het dek van ons af te schuiven, bemerkten wij de Zondag. Die bemerkt men aan wat er niet is: de wekker. Een vaag gejuich welde in ons onderbewustzijn op en wij draaiden ons kreunend van welbehagen om, waarop de slaap weer aan boord kwam. Tegen half elf meerde het schip „Slaap" voor de tweede maal aan het eiland Ontwaken en nu voorgoed. Wij schoven met een onvast gebaar de gor dijnen naast ons hoofd weg en gouden licht gulpte naar binnen. We keken met de handen onder het hoofd een tijdlang naar het plafond en hoorden niets dan vogels en een vaag geruis van het loof in het bos. Ergens in huis begon een fluitketel te neuriën. Naarstige handen rinkelden met kopjes, het theebusje klapte dicht en ruim een kwartier later stond de thee met kleine pluimpjes naast ons bed te wasemen. Wij snoven be haaglijk de geur op en nipten daarna voorzichtig aan de rand van het kopje. Mmmm, de Zondag smaakt naar honing. Daarna vouwden wij de handen weer onder het hoofd en dachten aan alles wat er elders op dat ogenblik plaats vond. ZONDAG over de wereld, hoewel, hoe zat dat eigenlijk met dat tijdsverschil? Maar daar kwamen wij niet uit, wij zqn namelijk niet zo goed in uit het hoofd rekenen, laat staan 's morgens vroeg op Zondag. Daar had je bijvoorbeeld dat rekenwonder in Denemarken, wat zou die nu doen? Ja, wat zou die nu doen? Nu dat wisten wij ook niet, maar hij kon in ieder geval rekenen en dat was heel wat, dachten we. Gek eigenlijk, wat je allemaal op Zondagmorgen in je bed ligt te bedenken. Het slaat op niks. De zon begon in ons bed te vallen. We keken een trjdje naar de straal die over de deken heen en weer schoof en dron ken onze thee uit. Op de muur zat een insect te luieren. We bemerkten tijdig dat we philosofisch begonnen te wor den, want we waren net toe aan de ge dachte dat de mensen eigenlijk ook in secten waren. Nu, dat is gekheid na tuurlek. Maar zoiets gebéurt, op Zon dagmorgen UITERAARD zijn we op een gegeven ogenblik uit ons bed gestapt en hipten we in onze badjas met blote voeten over de koude vloer als een reiger in het wa ter, naar de badkamer. Je kan tenslotte niet de hele dag in bed blijven liggen. We bleven wèl de hele dag naar ons bed terug verlangen. We waren trouwens de hele dag een beetje dromerig, een beetje afwezig en we waren zielsgeluk kig toen we 's avonds weer het plaatsje onder de vensterbank opzochten. Het was net, alsof we na jaren afwezigheid weer thuis kwamen. En nu, gegroet, le zer. Ik groet u uit mijn bed. Ik wens u het allerbeste. Ik wens u veel Zondagen in bed toe. L. verdikking der opperhuid, 59. slaapziekte, 60. stronkje, 62. water in Friesland, 63. als 12 horizontaal, 64. knaagdier, 66. afnemend getij, 67. land in Europa, 71. ontkenning (Engels), 72. muzieknoot, 73. bijwoord, 74. boom, 75. voorzetsel, 77. Portugees eiland op de Noord-West kust van Afrika, 78. ge tuigschrift. Verticaal: 2. maanstand (afk.), 3. kleef- middel, 4. de begane grond, 5. voorzetsel. 6. blad papier, 7. gelijk, 8. kever, 9. emeri tus (afk.), 10. dorp ten Zuid-Oosten van Oldenzaal, 15. dag der week, 17. deel van de Bijbel (afk.), 19. koemestvocht, 20. als 7 verticaal, 21. gemeente in Noord-Brabant aan de Maas, 22. lidwoord, 24. in voor komend geval, 27. koopman, 29. lengte maat, 31. voorzetsel, 33. voornaamwoord, 34. klein soort van rijpaard, 35. deeg, 37. als 71 horizontaal, 39. opgezet, 40. achting, 44. hamer in de klok, 45. water in Fries land, 47. geestelijke, 49. in het jaar onzes Heren (afk. Latijn), 50. wijze leidsman, 52. afkorting van neon, 53. glijvoertuig, 55. klank, 56. pauselijke encycliek (afk.), 58. zwak, 59. nevens, 61. rivier in Siberië, 65. meisjesnaam, 67. land in Europa (afk.), 68. tijdrekening, 69. vrouw van Jacob, 70. aanwijzend voornaamwoord, 72. deel van een schip, 76. staatsbedrijf (afk.). Om mee te dingen naar de drie geld prijzen ad 7.50, 5.— en 2.50 moeten oplossingen onder de aanduiding „Oplos sing Puzzle" uiterlijk Dinsdag 17 uur ont vangen zijn aan een van onze kantoren in Haarlem: Grote Houtstraat 93 en Soenda- plein 37 of IJmuiden: Kennemerlaan 186. Winnaars van de vorige puzzle zijn: M. E. van Steenwijk, Santpoorterstraat 64, Haarlem 7.50. M. de Haan, Jac. Catslaan 26, Driehuis 5— Mejuffrouw J. E. Fikkert, Adriaan Pauwlaan 15, Heemstede 2.50. De oplossing van de vorige puzzle is: Horizontaal: 1. feest, 4. veger, 7. Ria, 8. lak, 9. koe, 10. rel, 11. kit, 13. engel, 15. sla, 17. koren, 19. titel, 22. dis, 24. einde, 26. oer, 27. olm, 28. moker, 30. arm, 32. stand, 35. repel, 37 Sem, 39. krans, 40. lat, 42. moe, 43. eer, 44. dam, 45. els, 46. slank, 47. tafel. Verticaal: 1. fok, 2. enkel, 3. Trees, 4. varia,, 5. geluk, 6. rek, 8. leest, 12. tinne, 14. git, 16. lei, 18. ren, 20. ido, 21. lor, 22. dra, 23. som, 24. Ems, 25. den, 28. merel, 29. kap, 31. roe, 33. ara, 34. desem, 36. lem ma, 37. Sneek, 38. meest, 39. karak, 41. tas, 44. dol. DIRIGENT IN PYRMONT. De Nederlandse dirigent Nico van der Linden heeft de uitnodiging aangenomen in Augustus twee concerten te leiden van het Nieder-Sachsische Symphonie Orkest in Bad Pyrmont. ER ZIJN componisten, die in staat zijn hun gedachten zo snel en gemakkelijk te orde nen, dat zij de werken als het ware uit hun mouw schudden. Anderen arbeiden moeizaam, hun geesteskinderen moeten dikwijls een lang ontwikkelingsproces on dergaan, voordat de auteur ze als vol groeid durft te be schouwen. Op de kunstwaarde behoeft overigens geen in vloed te hebben, hoe de componist zijn ar beid heeft verricht. Een liefelijk trio van Mozart (K.V. 498) heeft men de bijnaam van Kegelstatt-Trio gegeven, om de een voudige reden dat de geniale meester dit onder het kegelen zou gecomponeerd hebben! De compositie over de lotgevallen waar van ik een en ander wil aantekenen, is het Eerste Pianoconcert van Johannes Brahms. De arbeid hieraan heeft enige jaren ge duurd. Zijn oplus 15 is voor Brahms trou wens altijd een zorgenkind geweest, want na de voltooiing begonnen weer andere moeilijkheden: het pianoconcert ondervond aanvankelijk maar weinig waardering. Om het groeiproces van het in ieder geval grootse werk te begrijpen, moet men de omstandigheden waarin het ontstond, eveneens kennen. Toen Brahms aan zijn opus 15 begon, was hij nog zeer jong. Hij had in 1853, als twintigjarige, die al enige sonates en liederen had geschreven, ken nis gemaakt met enige beroemde musici, van wie ongetwijfeld Franz Liszt en Ro bert Schumann de belangrijkste waren. Hij was arm en ging met zijn vriend, de jenge Hongaarse violist Eduard Remenyi, in Juni van dat voor Brahms zo belangrijke jaar naar Weimar, waar beiden door de uitzonderlijke kunstenaar, die Liszt was, ontvangen werden. Het is kostelijk, in Kalbecks biografie van Brahms te lezen, hoe daar de geweldige en beroemde Franz op de Altenburg als een vorst resideerde. De Altenburg was eigenlijk zo schrijft Kal beek een groot Lisztmuseum, waarvan het merkwaardige object de eigenaar-zelf was. „Het was met zijn twee verdiepingen en talloze vertrekken zowel k«rk als bou doir, statiezaal en bibliotheeek, hötel en woning, curiositeitenkabinet en werk ruimte." Er gaat een verhaal, dat Remenyi eerst al leen zou zijn gekomen. Liszt zei, de jonge man monsterend: „Ik vermoed, dat u niet buitengewoon bij kas bent." Remenyi gaf het volmondig toe. „Goed, u kunt hier komen logeren." „Ik ben echter niet alleen, meester". „Je hebt toch zeker geen knecht bij je?" „O neen, maar een genie". „Wat voor een ding?" vroeg Liszt. „Een genie, meester", en Remenyi weidde uit over de bijzonder muzikale eigenschap pen van zijn vriend Johannes Brahms. „Dat genie is zeker evenmin ruim bij kas?" „Evenmin als ik, meester". „Nu, breng je genie dan ook maar mee, dan kunnen we nader zien." Brahms bleef drie weken op de Altenburg en vertrok vol bewondering voor de grote pianist, hartelijk dankbaar tegenover de gastheer, maar zonder de minste waar dering voor Liszts composities. Geheel anders verliep de kennismaking met Schumann. Deze kende reeds al de jeugdwerken van de Jonge Hamburgse musicus, was diep getroffen door de inner- Een kijkje in de leeszaal van een filiaalbibliotheek te Aarhus in Denemarken: moderne in richting en verlichting, naslag werken in de kasten, kranten en tijdschriften overzichtelijk gerangschikt. De openbare bi bliotheken kregen in dit stadje met iets meer dan honderddxii- zend inwoners vier keer zoveel subsidie als in het zes keer zo grote 's-Gravenhage! Het hoge peil van het bibliotheekwezen in Denemarken is vooral te danken aan de ruime geldmid delen, waarover men van staatswege en gemeentelijke overheden de beschikking krijgt. Hier dient de wens droom van de Nederlandse bi bliothecarissen inderdaad de knstenbegroting als basis voor de overheidssteun. En daardoor kan in Denemarken de uitlening ook geheel gratis zijn. Een ander verschil met Nederlandse verhoudingen is, dat men veel meer boeken te gelijk mee naar huis mag ne men, romans niet uitgezon derd. Men beschikt trouwens over veel meer duplicaten. „Wat hebben wij, koetjes en kalfjes, voor bijzonders, dat men zo over ons praat?" JODOCUS! Terwijl jij natuurlijk bezig bent om je snelvingerige Esmeralde behulpzaam te zijn bij het uitleggen van je shortjes en shirtjes of wat je verder al zo van zins bent aan vacantievermommingen in je koffer te stouwen, terwijl je vast en zeker avond aan avond, gewapend met je zeilpet en een pijp (die je anders nooit rookt) in je botenhuis grote inspectie houdt van je brammen en geuzen, gei touwen en grelings kortom, terwijl jij je zo half en half verlustigt in het vooruit zicht van je drie-weken-nietsdoen, scheep je mij in je onzalige brief, die je nota bene nog „inderhaast" vergat te ondertekenen ook, met het werkje op een lijstje („met toelichting" maar liefst) van „leeswerk" voor je op te stellen. Van „lees werk" nogal! Op geen stukken na heb ik er notie van, wat je daaronder verstaat. lijke waarde daarvan en evenzeer door de toekomstbeloften die zij inhielden. Brahms werd als een vriend in het gezin van Ro bert en Clara te Diisseldorf opgenomen en gevoelde onmiddellijk grote artistieke ver wantschap met de componist van de Dich- terliebe. Als een persoonlijke ramp on derging de jonge Brahms in Februari 1854 Schumanns po ging tot zelfmoord en het daarna gevolgde overbrengen van de ongelukkige compo nist naar het gesticht in Endenich. De in drukken van zijn bezoek aan Liszt ver flauwden, Schumanns tragische lot vervulde hem met diepe deer nis en droefheid. Het was in die tijd, dat hij voor het eerst Beethovens Negende Symphonie hoorde. Ziedaar de omstandigheden, welke de in de orchestratiekunst nog onervaren jonge componist er toe brachten, zijn hart uit te storten in eensymphonie. Getroffen door de grootsheid en de gedurfdheid, die Beethovens Negende kenmerkt, en levend in bekommernis om de man, die hij als kunstenaar en als mens gelijkelijk bewon derde en vereerde, en die thans wegkwijnde als een geestelijk verlorene, ontwierp Brahms een groot opgezette symphonie. In dezelfde toonaard, waarin Beethovens laatste is geschreven, in het mannelijk- ernstige d-klein. Al spoedig bleek de taak hem te zwaar ert werkte hij de voor orkest gedachte schet sen uit tot een sonate voor twee piano's. Ook deze oplossing kon hem niet voldoen en eindelijk meende hij de vorm gevonden te hebben, waarin hij het werk voltooide: het werd zijn eerste concert voor piano met orkest. Maar het bleef de tekortkomingen van een onervarene behouden. De orkest behandeling mist de zekerheid, die aan de ongetwijfeld grootse gedachten gestalte moet geven. De solopartij ontbeert de glans, die tot essentialia van een concert met orkest behoort. De themata vooral van het eerste deel zijn prachtig, het hoofd thema is dramatisch en kernachtig, het zangthema innig-zingend. Brahms speelde het werk zelf in 1859 voor het eerst, in Hannover en in Leipzig. Het was in Leipzig een volkomen fiasco: het werd met gesis en gefluit ontvangen. De critiek noemde het concert een „ten grave gedragen product van werkelijk troosteloze leegte en dorheid", met „een dessert van schreeuwende dissonanten en lelijke klan kenen nog veel meer. Toch was het lot van het werk hier niet mee bezegeld. Er bestaan gaver en aan trekkelijker kunstwerken, die vergeten zijn en Brahms zelf heeft zijn meester schap pas in latere werken ten volle be wezen maar ondanks alles Heeft dit eer ste concert zijn plaats behouden in het grote répertoire. En dit, terwijl het de so list voor een zware taak stelt: de pianist moet over een virtuoze techniek beschik ken, waarmede hij echter niet kan schit teren want aan Brahms' muze is uiterlijk bravour van nature vreemd. Vader Tijd heeft zich mild ontfermd over dit werk. Stellig, omdat er de bewogenheid uit klinkt van een jonge, sterke persoon lijkheid, van een 21-jarige voor wie het leven nog nieuw was en die het met hevige kracht op zich voelde aanstormen. WILLEM ANDRIESSEN Om jezelf en Esmé alvast wat in de reis- sieer te brengen zouden jullie het boek is te lijvig om mee te zeulen bij voorbaat genoegelijke uren kunnen beleven aan de lectuur van „In Odysseus' kielzog" (Kluwer, Deventer/Contact, Amsterdam), het ver haal van een zeiltocht naar en in de Griek se wateren. De schrijver is de Fin Goran Schildt en zijn boek een voortreffelijk- boeiend itinerarium var, zijn zwerftocht langs de Italiaanse kust naar Ithaca, Pa tras, Athene en via de Cycladen naar Kreta en terug. Een fris, verrassend, avontuurlijk, kunstzinnig en leerzaam boek ziedaar. Een unicum. Geen spoor van geleerdheid, in tegenstelling met wat je van een cul tuur-historicus zou verwachten. Eén en al oorspronkelijkheid van visie, één en al be grip en liefde voor een beschaving. En bovendien ontleen je er, als je daar lust in hebt, een argument aan om je nü ook ereis onledig te houden met iets dat tot niets verplicht. Wat zou je zeggen van een „speurdertje"? Je treft het: van Aga tha Christie zijn in de Accoladeserie van Sijthoff drie goede vertalingen verschenen: F.en goochelaarstruc, Na de begrafenis en Moord in Mesopotamië. Je kunt dus weer met de onsterfelijke Monsieur Poirot op het pad. Trouwens, dezelfde uitgever heeft ervoor gezorgd dat je ook dichter bij huis je speurlust kunt botvieren: Jan Louwen laat zijn „Kaarsen voor de luchter" in Ka- tenbrug spelen, waar hoe is het mogelijk een journalist een geheimzinnige dood sterft aan een redactie-telefoon. En Martin Mons plaatst zijn Inspecteur Perquin, tij dens diens vacantie op kasteel Limmer- zoden, voor een ondoorgrondelijk mysterie. Mocht je het „in het verre" willen zoe ken, lees dan in de goedkope en keurig uit gevoerde Corona-reeks (Kroonder, Bus- sum) de avonturenroman „Karavaan naar Teheran" van Maria Penkala, „een schaak spel tussen Engeland en Rusland om de invloed in Perzië en het bezit van de Per zische olie, tussen 1890 en 1910" politiek onschuldig, hoor (het is al lang geleden), maar niettemin actueel. En zeer onderhou dend. Je herinnert je toch nog wel de ge ruchtmakende geschiedenis van Mossadeq? Nu, daar gaat het over. In romantische vorm kun je een vinger in de paai van de „Hogere" diplomatie hebben en „even zo fris" op de Brasemer overstag gaan. In die zelfde serie verscheen nog een andere his torische roman: „Stalingrad", de geschiede nis van de ondergang van het zesde Duitse legercorps onder Von Paulus. Je weet, Theodor Plievier (wiens ,,'s Keizers koe lies" je indertijd zo bewonderde) is een meesterlijk verteller en de vertaling van A. Th. Mooy (De dichter Marja) is in één woord voortreffelijk. "Maar dat is je misschien weer „te zwaar". Geen nood, m'n waarde.. Neem (en anders is dat wel iets voor Esmé) bij milde bries en blauwe lucht „Ave Eva" van Olaf J. de Landell ter hand, dat nu als goedkoop Co rona-boek is verschenen: de komische ge schiedenis van een oer-degelijk burger meisje, dat zich in het malle avontuur van een schijnverloving tot Eva ontpopt. Een lijvige Howard Spring is, voor de regen dagen, ook wel wat voor jullie: „Feest der Herinnering" bij voorbeeld, dat pas ge leden bij Sijthoff verscheen: een boek dat, dankzij de hoge ouderdom van zijn hoofdfiguur, kans ziet om een eeuw Engelse historie, een „tijdsbeeld" van 1850 tot 1950, uit het verleden op te roepen een ver geten, achterhaalde eeuw van optimisme en „good temper". Je bent dan, in het litte raire genre, niet zo ver af van Cronin, of is je de geschiedenis van een zoon, die met een moord de moord op zijn vader wreekt aldus het gegeven van zijn „Beyond this place" (Om weer te leven, luidt de Neder landse titel) te somber? Amuseer je dan met één van de oor spronkelijke werken die in de laatste jaren zijn vertaald: Johannes Wulffs „De kat die de koorts kreeg" (Daamen, Den Haag), zijnde een waarheidsgetrouw verhaal over de kater Kasper, zijn geboorte en niet be paald gemakkelijke jeugd op het eiland Seeland. Je kunt en dat is op zichzelf al een vermaak het wonderlijk werk van deze Deen op twee manieren lezen: als amusant verhaal èn als allegorie, waarin zo het een en ander over deze mensheid ten beste wordt gegeven, olijk-raak. Satirisch als George Orwells „Boerderij der Dieren" is het niet, al schuilt er ook zo hier en daar onder de grasjes van déze dierenboerderij een addertje. Luchtiger humor humor-om-de-humor zou je het kunnen noemen wordt je ge boden door Eli Asser, die Esmé (want jij leest, dom genoeg, nooit boeken over kin deren) zich herinneren zal als auteur van „Vaselientje". Ditmaal heeft hij de peutertjes de peuter- tjes gelaten en een grote-mensen-roman geschreven: „Het huis is te klein" (N.V. Arbeiderspers") een .malle roman, vol koddige vondsten en grappige situaties. En dan is er, om bij de humor te blijven, na tuurlijk nog Godfried Bomans, die zich op nieuw aan „buitelingen" te buiten is ge gaan. „Capriolen" heten ze nu. Maar daar over een andere keer, want ik stop, moet hoog-nodig aan mijn wekelijkse Litteraire Kanttekening beginnen en je weet.... Tot volgende week dan, hoop ik. Of zit je dan al op de Brasemer? Groet Esmé. En Lorre (doen jullie die zolang in een asyl?). Je C. J. E. DINAUX

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 14