M
Einde aan de
in het hoge
kolonisatie
Noorden
EEN SLECHTE RUIL We maken
Opa's autoped
Franse Paragraaf
Autun
NIEUW LEVEN IN VERGETEN GEBIED
Elke Zaterdag acht paginal bij alle edities van
Haarlems DagbladOprechte Haarlemsche Courant
EEN SPAARPOT
Zoek de zeeleeuw
7 AUGUSTUS 1954
Bij de foto's
Een tienjarenplan voor
tienduizend mensen
„Vacantie?poehvervelend,
vervelend". Bij iedere keer dat hrj „ver
velend" zei, stampte Bertje met zijn
voet op de grond.
Het lag natuurlijk aan hem zelf. Hrj
wou altjjd dingen doen op het verkeerde
ogenblik. Als zyn vriendje 's morgens
vroeg ging vissen, wilde hij in bed blij
ven en als hij wilde vissen, was het net
bedtijd. Als het regende wilde hij naar
buiten en ging er dus niemand met hem
mee en als de zon scheen wilde hij bin
nen met zijn trein spelen en bleven zijn
vriendjes buiten. Je ziet dus dat het zijn
eigen schuld was.
Maar de vacantie begon al aardig op
te schieten en Bertje had nog steeds
niets anders gedaan dan zich verveeld.
Vandaag ook weer. Toen hy wakker
werd, scheen de zon. „Zal ik naar Trui-
ten gaan of niet", had hij zichzelf wel
honderd keer gevraagd en toen hy ein
delijk ging, waren alle andere jongens
er al op uit getrokken. „Zie je wel dat
vacantie vervelend is?" zei Bertje tegen
zichzelf. „Vervelend, vervelend, verve
lend".
Met een boos gezicht liep hij door het
bos. Hij schopte een steen voor zich uit,
sloeg met een stok door de takken en
liet zich na een poosje boos op het mos
vallen.
„Vervelend, vervelend, vervelend", zei
hij weer.
„Haha", zei opeens een stem, „jij kunt
het nooit zo vervelend hebben als ik. Er
is niemand op de wereld die zich zó ver
veelt".
Bertje keek verwonderd op. Boven
hem in de top van de boom, waar hij
onder zat, zag hij een heel vreemd man
netje. Van onder tot boven was het pik
zwart en het hing aan een paar lange
armen in de takken.
„Wie ben jij?" vroeg hij.
„Je kent me toch wel?" zei het man
netje, „Kijk maar eens goed".
Bertje keek nog eens en dacht na.
„Ja", zei hij, „ik ken je, maar, maar
je kunt het niet zijn".
„Toch ben ik het", zei het mannetje.
„Maar hoe?" begon Bertje.
„Vraag maar niks", zei hij. „Jij denkt
dat jij je verveelt, maar stel je eens voor
wat het is om het mannetje in de maan
te zijn. Altyd maar zitten, zitten en
naar beneden kijken. Het enige wat je
gebeuren kan, is een wolk die voorbij
komt en je iets vertelt over de sterren.
Dat is alles".
„Nou", zei Bertje, „maar ik zou het
verschrikkelijk leuk vinden om het man
netje in de maan te zijn. Fijn joh, je
kunt de hele wereld zien en je hoeft
niet naar bed".
„Het is vervelender dan je denkt", zei
het mannetje, „zó vervelend, dat ik er
genoeg van kreeg en me heb laten val
len".
Bertje was er stil van. „Kun je mij
niet meenemen als je weer teruggaat?"
vroeg hy.
„Teruggaat?" lachte het mannetje,
„Ik ga helemaal niet meer terug. Wat
dacht je! Ik vind het hier veel te leuk,
maar als jy misschien in myn plaats
mannetje in de maan wil zijn, vind ik
het best".
Bertjes ogen begonnen te stralen.
„Meen je dat?" vroeg hij, „Maar hoe
kom ik naar boven?"
Voor hij het wist, had het mannetje
uit de maan op zijn vingers gefloten,
was een wolk naar beneden gedaald, zat
Bertje erop en zweefde hij omhoog, ter-
wyi het mannetje op de grond hem na
wuifde. „Goeie reis", riep hij „en veel
plezier".
Toen ze ver boven de wolken waren,
begon het op aarde al donker te worden.
De maan kwam net uit haar bed van
daan en zocht het mannetje. „O, ben je
daar", zei ze, toen ze Bertje zag, „Maar
wat is dat? Je bent het niet".
„Nee", zei Bertje, „we hebben geruild.
Het mannetje wou liever beneden bly-
ven en ik verveelde me en wou graag
naar boven".
„Het kan my niet schelen", zei de
maan, „als er maar een mannetje te zien
is van beneden. Ga maar gauw op je
plaats".
Bertje ging zitten, precies zoals hij
altyd het mannetje had zien zitten, dat
nu beneden op aarde was. „Heerlyk is
het hier", riep hij en hij keek naar de
wereld onder hem. Hy boog zich een
beetje voorover om nog beter te zien.
„Stilzitten", riep de maan, „heeft je
vriendje je niet gezegd, dat dat moest?"
Bertje hield zich stil, maar hy vond
het al niet zo leuk meer als in het be
gin. Zijn armen waren stijf en zijn rech
terbeen sliep. Alles wat er te zien was
had hij nu ook wel gezien en hy werd
zo moe, zo moe. Maar de maan lette op
dat hij niet in slaap viel. „Wakker blij
ven", zei ze telkens als hy zijn ogen
dicht voelde vallen.
Bertje kon haast niet meer, de tra
nen liepen hem over zyn wangen. Net
toen de maan even niet keek, liet hij
zich gewoon naar beneden vallen. Hij
viel, hij viel, hij vielboemdaar
lag hij op het mos. Om zich heen hoor
de hij een heleboel stemmen, die hem
uitlachten. Wie waren dat?
„Ha, wat een dorrjoor om te gaan lig
gen slapen in de vacantie", zei er één.
„Hé joh", zei een ander, „wacht liever
tot de maan komt".
„De maan?" riep Bertje bang,
„waar?" Ze lachten nog veel harder en
toen begreep Bertje pas, wat er gebeurd
was.
„Nou wat doe je?" zei één van zyn
vriendjes, „Blijf je hier slapen of ga je
mee spelen?"
„Spelen natuurlyk", schreeuwde Bert
je blij en hij kwam met een sprong over
eind. En nu wordt er in zijn straat geen
spelletje meer gespeeld of Bertje is
nummer één om mee te doen. 's Avonds
als hij doodmoe in zijn bed valt en nog
even naar de maan kykt, knipoogt die
tegen hem.
„Wij samen weten er alles van",
zegt ze daarmee en Bertje weet precies
wat ze bedoelt.
MIES BOUHUYS
Een mannetje in kersenland,
die had een kersenboom geplant,
vlakbij zijn huis, in 't gras.
Heel lang geleden toen hij nog
een kleine jongen was.
Nu was hij oud, zijn haar was wit,
hij liep een beetje krom,
maar toch, die ene kersenpit,
daar dacht hij nog wel om.
- Met plukken wacht ik toch nog maar
tot hij nog groter is,
ik wacht nog maar, ik wacht nog maar -
dat zei hij, ieder, ieder jaar.
Vandaag kocht hij een leverworst,
zó zout, zó zouthij kreeg een dorst.'
Hè, zei hij, reken maar dat nou
een bordje kersen smaken zou.
Die boom is als een kerk zo groot
en alle kersen zijn vast rood
en zeker honderd keer zo jris
als water is.
Hij naar z'n boom. Maar wat is dat?
Geen kersje hangt er tussen 't blad.
Wel zitten zeker duizend spreeuwen
op iedre tak te schreeuwen.
Hij weet niet oj hij loopt te dromen
en of hij het wel goed verstaat:
Je had maar eerder moeten komen,
alles is op, je bent te laat.
Wij wonen hier al tachtig jaar,
jij kon toch wachten? Wacht dan maar!
MIES BOUHUYS.
Deze aardige spaarpot kun je maken
van een paar stukjes triplex, een prent
briefkaart en een kartonnen doosje.
Lijm eerst een leuke prentbriefkaart
op triplex en zaag haar uit. Aan de on
derkant moet je een klein stukje van
10 centimeter breed en 3 millimeter
hoog buiten de kaart er aan laten zit
ten, zoals tekening A laat zien.
Vervolgens zaag je een grondplankje
van ongeveer 10 x 15 centimeter. De
twee achterhoeken kun je rond zagen.
Zaag er een gleuf in van 10 centimeter
lang en 3 millimeter breed (tekening B).
Plak de twee stukken A en B in el
kaar en lijm ook het doosje op z'n plaats.
Vergeet niet eerst een gleuf in 't doosje
te maken.
En dan maar sparen!
Opa Tippelaar,
acht en tachtig jaar,
die z'n hele leven heeft gelopen,
is een autoped gaan kopen.
O, zo'n mooie,
een vuurrooiel
Op het hoekje van de straat,
waar het h- is van Opa staat
is hij opgestapt,
en hij stept en hij trapt.
Alle mensen blijven staan:
Jongens, daar komt Opa aan!
In 't voorbijgaan roept hij gauw:
Mensen, hé, hoe rem ik nou?
Iedereen wil het hem zeggen
en ze wijzen op hun benen,
maar vóór iemand 't uit kan leggen,
is hij al verdwenen.
Waar zal Opa wel niet komen?
Zeker in Parijs en Rome,
dan weer steppen tot Berlijn,
hij zal zó in Moskou zijn.
Dan komt hij in China aan,
waar een grote muur moet staan.
En daar ook als hij niet wil,
staat die autoped voor stil.
Goed maar dat die muur daar staat,
want wie weet er anders raad?
Jij en ik hadden misschien
Opa nooit meer teruggezien.
MIES BOUHUYS
•a
•3o
"9
7*
•it f
Trek, om de zeeleeuw te vinden, een
lijn van 1 naar 2, dan naar 3 enzovoorts.
Heel eenvoudig, nietwaar?
OOOOOOOOCOCJt
PARIJS, Augustus - -. In Autun, ten
Zuid-Westen van Dijon, staal^ evenals in
Vézelay, een twaalfde-eeuwse kathedraal,
van een minder grote roem overigens. Zij
steekt ook niet zoals daar op de top van
een heuvel boven de huizen uit: men rijdt
erheen door de grijze stad, die op Zondag
uit niets dan steen lijkt te bestaan. De ra
men zijn spits, maar zij is toch Romaans:
het Bourgondische Romaans had ook die
vorm. De kathedraal is pas de laatste tijd
in haar oude gedaante te zien, behalve
dat er nog een aantal later bijgebouwde
kapellen zijn: vooral in de achttiende
eeuw is er veel gedaan om haar van het
eigen karakter te verlossen, dat toen als
lelijk beschouwd werd: het tympaan bo
ven de ingang werd overgepleisterd en het
koor weelderig ingericht. Het tympaan is
sinds 1948 weer compleet, toen het hoofd
van Christus op zijn plaats is teruggezet;
het was destijds afgeslagen omdat het het
pleisterwerk bemoeilijkte. De zorg voor
dat herstel kwam van de Abbé Grivot, een
geleerde met een veel te levendige histo
rische zin om zijn heil te zoeken bij ijl ge
praat over kathedralen als uitdrukkingen
van de middeleeuwse ziel.
In een inleiding tot een collectie foto's
van de kerk schrijft hij: „Men spreekt in
onze tijd al te gemakkelijk van het geloof
van de Christenen in de middeleeuwen die
de kerken bouwden. Op een honderd kilo
meter afstand van Autun had de bouw van
Vézelay heel wat moeilijkheden veroor
zaakt, die te denken konden geven aan
wie een dergelijke ondernemir.'; begon:
tegen de belastingen, die men hun oplegde
om de kerk te bouwen, wisten zij niet be
ter te doen dan in opstand te komen en
daarbij zelfs hun pastoor te doden". Bij
het lezen van zijn geschiedenis van de
bouw en de verbouwingen ziet men de
kathedraal tot leven komen, die eerst on
willig was om een indruk van zichzelf te
geven; maar lezen doet de toerist, steeds
weer door zijn kijklust overrompeld, pas
achteraf.
Laat de kathedraal verder maar zichzelf
blijven, zegt de Abbé Grivot: pierre et
pauvre. Men zou geen betere formule
kunnen maken dan met die twee woorden:
steen en arm, voor de rest van het stadje
trouwens evenmin als voor de kerk. Er is
een groot kaal vierkant plein, licht hel
lend, de ruimte voor de jaarmarkten van
Maart en September. Verder staan de hui
zen hard op de grond lanes de straten. Al
leen op de kleine pleintjes hier en daar
beweeet het licht door het zwaaien van de
hoge boomkruinen. Aan een van de stra
ten liet achteraf een eroot oud herenhuis,
dat alleen door de poort te zien is: wat de
voortuin had kunnen zijn, is verder ge
woon in het bouwplan van de straat opge
nomen.
In de poort staat een jongetje zich te
vervelen; hij ziet de voorbijgangers aan,
hopende dat zij binnen zullen lopen en
aanbellen. In de voorhof van een ander
huis is een gedenkplaat aangebracht v-or
de inwoners, die daar in de oorlog gefusil
leerd zijn. In het straatje achter de kerk
geeft een vervallen poort toegang tot een
hof vol slordig en onedel groen. Links
staaf een lang laag bouwsel, ingedeeld in
schuren en berghokken de deuren han
gen half open en binnen liggen een paar
hopen rommel. Rechts het woonhuis, één
verdieping boven een souterrain, met een
ronde dubbele trap naar de voordeur. Als
men het bijna overwoekerde pad door de
hof afloopt, komt men bij het muurtje aan
de rand van een helling omlaag: men ziet
uit over het heuvellandschap, rechts bene
den liggen nette huisjes met rode daken
en op een tegenoverliggende helling in de
verte grazen twee paarden onder de hoge
draden van een bovengrondse electrici-
teitsverbinding. Teruglopend ziet men
voor een van de ramen van het huis een
poes zitten, die zonder belangstelling toe
kijkt: er hangen ook onduidelijke gordij
nen, maar van bewoning van het huis is
toch eigenlijk geen teken; de dubbele ste
nen trap is bemost.
Bij de kerk nemen twee echtparen af
scheid van elkaar; het ene stapt in een
auto, het andere verdwijnt wandelend in
een zijstraat: maar daar komt alweer een
oud vrouwtje aan met een mand aan de
arm en in de hoek bij het Palais de Jus
tice zitten trouwens drie mensen in stoelen
onder de bomen. Zelfs bij het kleine caf<>-
tje nan het enorme marktplein is het niet
helemaal stil: er komt een zwijgend gezin
met twee kinderen voorbij en langs de
tegenoverliggende hoek van het plein
haasten zich auto's voorbij van her., die
naar andere plaatsen gaan, om zich met
zoet gefluit en lachjes gerust te laten stel-
len.
z.
DIT NUMMER IS GEHEEL AAN
NOORWEGEN GEWIJD
De Poolcirkel, waarbinnen het de helft van
het jaar altijd dag en de andere helft altijd
nacht is, doorsnijdt het Noordelijk deel van
Noorwegen tussen de havens Mosjoen en
Bodo. Steenblokken met een zonnewijzer
op de top geven de Poolgrens aan. Deze
steen, die in 1937 werd opgericht staat op
de woeste hoogvlakte van de Zoutberg.
Overal tussen de bergen en bossen van
Noord-Noorwegen verrijzen fabrieken on
der het naoorlogse ontwikkelingsplan van
de regering. Deze afbeelding is van een
nieuwe chemische fabriek te Glomfjord,
waar vloeibare ammonia vervaardigd wordt
NOORD-NOORWEGEN is een van de ver
geten gebieden van West-Europa. Het ligt
voor het grootste gedeelte binnen de Pool
cirkel en strekt zich over een lengte van
meer dan duizend kilometer van Trond-
hcim tot aan de Sovjet-Russische grens uit.
Waar de Trondheimfjord Noorwegen bijna
in tweeën deelt, begint deze grillige zoom
aan het Noord-Europese vasteland van on
telbare eilandjes, diepingesneden fjorden
en ruige bergen met talloze gletschers,
stromen en meren. De Golfstroom bespoelt
de kust met warm water, waardoor het kli
maat in vergelijking met andere streken
op dezelfde breedtegraad betrekkelijk zacht
is.
Men vindt er talrijke natuurlykc ijsvrije
havens en voor de kust liggen rijke visgron
den. De bergen bevatten ijzererts en vor
men een uitgezocht gebied voor de aanleg
van waterkrachtcentrales. Het is een ver
geten gebied, omdat deze hulpbronnen in
onvoldoende mate ontgonnen zijn. De af
standen zijn te groot, wegen en spoorwegen
schaars. De ongerepte staat van de natuur
trekt evenwel jaarlijks duizenden toeristen
naar het barre Noordelijke landschap, waar
een machtige bekoring van uit gaat.
De vissery is er lange tijd het voornaam
ste bestaansmiddel geweest. Er staat ge
schreven dat koning Oistein, de broeder
van Sigurd Jorsalfarer, nederzettingen
voor vissers vestigde te Vagan op de Lofo
ten in het jaar 1100. Euwenlang is de vis
vangst afhankelijk geweest van de seizoe
nen. De belangrijkste kabcljauw-vissery,
die van de Lofoten, wordt in de winter van
Januari tot April uitgeoefend. Dé vangst
in het Noordelijkst gelegen gebied, Finn-
mark, valt in het voorjaar. Op die manier
kon er een gemengd bedrijf van visvangst
en landbouw ontstaan, 's Zomers bleven de
Noren thuis om hun bescheiden stukje land
te bewerken en 's winters en in het voor
jaar voeren zij uit naar de visgronden van
de Lofoten en Finnmark. De vis bracht
geld in het laadje, de boerderij voorzag in
de eerste levensbehoeften.
De meeste vis was vanoudshcr bestemd
voor de export, die werd verzorgd door de
steden van Zuid-Noorwegen. De handelaars
uit het Noorden plachten tegelykertijd hun
inkopen in het Zuiden te doen, voorname-
lyk in Bergen. Er bestortd zodoende een
soort ruilhandel, want het kopen van vis
en het verkopen van goederen aan het
Noorden werd veelal door dezelfde hande
laar gedafcn. Op deze wijze kregen de koop
lieden in het Zuiden de handel van hot
Noorden in handen. De winst van de uit
voer van vis en van de verkoop van goe
deren kwam niet aan het Noorden ten goe
de en de basis voor de ontwikkeling van
een vrije handelsstand en een onafhankelyk
handelsleven bleef te smal! De Noordelyke
economie kreeg een „koloniaal" karakter.
Het Noorden verschafte de grondstoffen,
maar de verwerking en de verhandeling
gebeurde in het Zuiden. De visserij en de
landbouw leverden onvoldoende middelen
op voor kapitaalsvorming en de Noorder
lingen kregen geen kans hun hulpbronnen
te ontwikkelen.
De inkomsten van de visserij, die aan sei
zoenen gebonden is, zijn zeer wisselvallig.
Het ene jaar waren de vangsten goed,
maar op een vet jaar kon een mager jaar
volgen en dan moesten de vissers, om in
leven te blijven, voorschot vragen aan de
handelaars, die in ruil daarvoor het recht
bedongen hun vangst te kopen. Zo ontstond
er. een contractuele verbintenis tussen be
paalde vissers en handelaars, die een nieuw
beletsel vormde voor de ontwikkeling.
De visserij is een hard en moeilijk be
staan en zij tekent allen, die haar beoefe
nen. Drie tot vier maanden van het jaar
heerst er duisternis in de gebieden binnen
oooc»->;oK»?coiüc:<xxx)ooococxx
5 Schrijver van het nevenstaande arti
kel, dat wij aan het twee-maandelijk-
i se tijdschrift „The Norseman" ont-
jj lenen, is Olav Gronaas, staatssecreta
ris van het Noorse ministerie van
Visserij. Hem is de leiding toever
trouwd van het ontwikkelingsfonds
ducticplan. De everheid zal zich voorname
lijk bezig houden met het scheppen van
gunstige voorwaarden, waaronder nieuwe
particuliere ondernemingen kunnen gaan
werken. Firma's, die zich in Noord-Noor-
wegen willen vestigen, kunnen credieten
krijgen en belastingfaciliteiten. De regering
overweegt ook het bij voorrang verstrek
ken van bouw- en invoervergunningen.
Het parlement staat een ontwikkeling
met een kapitaal van honderd millioen gul
den voor ogen. De helft van dit bedrag is
reeds op de begroting toegewezen. De vis
serij wordt aangemoedigd door vooruitstre
vende vissers de kans te geven zeewaardige
schepen en modern vistuig aan te schaffen.
De Staatsbank voor Vissery kan leningen
voor vissersvaartuigen verstrekken tot 95
van de aankoopsom. Ook zijn er gelden
uitgetrokken voor pakhuizen, koelhuizen,
afslagruimten enzovoorts om de vis zo goed
mogelijk te kunnen verzorgen van het
ogenblik af dat zij aan wal wordt gebracht.
Maar niet alleen de vissery profiteert
van het nieuwe plan. Ook de industrie
(vooral de mijnen) en de landbouw krygen
haar deel. Wegen en spoorwegen worden
aangelegd en binnen afzienbare tyd hoopt
men het vergeten Noorwegen van zijn
chronische kwalen en seizoenwerkloosheid
en kapitaalhonger verlost te hebben.
voor Noord-Noorwegen.
de Poolcirkel, maar 's zomers is het er dag
en nacht licht. De arbeidsvoorwaarden, de
seizoenwisseling in de verdiensten en de
scherpe tegenstellingen tussen zomer en
winter, zijn zonder twyfel alle factoren, die
het karakter, van de mensen beïvloeden en
een omgeving vormen, die voor Noord-
Noorwegen kenmerkend is. Er bestaat nu
eenmaal een opmerkelijk verschil tussen
een plaats, waarvan de inwoners afhanke
lijk zijn van onzekere en wisselvallige ver
diensten en één, bestaande uit industrie
arbeiders en kantoorpersoneel, die verze
kerd zyn van een vast jaarlijks inkomen.
Niettemin bezit Noord-Noorwegen de
grondstoffen en de kansen om de levens
standaard te verbeteren en de werkgele
genheid te verruimen. Af en toe zijn er wel
incidentele maatregelen genomen om de
Noorderlingen te helpen hun economie te
verbeteren, maar tot dusver had het ont
broken aan een samenhangend plan voor
de ontwikkeling van het gehele gebied.
In 1951 heeft de regering evenwel bij het
parlement een dergelijk programma inge
diend, dat de grondslag vormt voor een
ontwikkelingsperiode van ongeveer tien
jaar en nieuwe werkgelegenheid voor onge
veer tienduizend mensen. Men hoopt dat de
algemene opleving, die verwacht wordt
naarmate het plan wordt uitgevoerd, nog
meer werkgelegenheid zal scheppen. Men
gaat ervan uit dat particuliere onderne
mingen in hoofdzaak de verantwoordelyk-
heid moeten dragen voor het nieuwe pro-
Een recente foto van Koning Haakon VII in zijn werkkamer met zijn
kleinzoon Prins Ilarald (geboren op 21 Februari 1937)